1
Wat is de reden dat de jaarrapportage pas 11 maanden na het jaar waarover de rapportage
gaat, naar de Kamer wordt gestuurd?
Antwoord: De gegevens die ten grondslag liggen aan de overzichten van de waarde van de in het
jaar 2014 afgegeven vergunningen voor de definitieve uitvoer van militaire goederen
per categorie goederen en per land van eindbestemming zijn afkomstig van de douane.
Meer in het bijzonder van de centrale dienst voor in- en uitvoer van de douane (CDIU),
die met de afgifte van uitvoervergunningen is belast.
Voor de rapportage bleek het nieuwe automatiseringssysteem van de CDIU dubbeltellingen
echter niet systematisch uit de rapportagegegevens te filteren. Tevens werden er nog
fouten in de gegevens gevonden. Hierdoor moesten alle in de rapportage opgenomen vergunningen
handmatig worden gecontroleerd, teneinde uw Kamer een correct overzicht te kunnen
toesturen. Met deze controle was veel tijd gemoeid.
2
Hoe verhoudt de late rapportage aan de Kamer over 2014 zich tot uw antwoord op vragen
van de Kamer over het rapport van 2011 waarin u aangeeft dat «een snellere rapportage
mogelijk moet zijn als in de uitvoering een overstap is gemaakt naar nieuwe automatisering.
Naar verwachting zal het jaarrapport over 2012 eind augustus worden gepubliceerd.»?
Hoe staat het met die automatisering en welke concrete poging wordt door u ondernomen
om het rapport over 2015 in 2016 wel rond het zomerreces aan de Kamer te doen toekomen?
Antwoord: Uit het antwoord op vraag 1 blijkt dat de rapportagefunctionaliteit van het nieuwe
automatiseringssysteem nog met gebreken kampt en dat daardoor nog niet voldaan kan
worden aan de verwachtingen over publicatiedatum van het jaarrapport. De audit dienst
Rijk heeft onderzoek gedaan naar het vergunningverleningsproces en heeft verschillende
nuttige aanbevelingen gedaan, die nu worden geïmplementeerd. Indien in mei de correcte
gegevens beschikbaar zijn, kan het rapport in juli of augustus gepubliceerd worden.
3
Wat zijn de grootste obstakels die de Nederlandse defensie- en veiligheid gerelateerde
industrie aangeeft te ervaren binnen het wapenexportbeleid? Wat doet het kabinet om
die obstakels zo veel mogelijk weg te nemen?
4
Op welke manieren probeert het kabinet wapenexport van Nederlandse bedrijven – die
een belangrijke rol spelen bij innovaties – zo goed mogelijk te faciliteren? Kunt
u concrete voorbeelden noemen van genomen maatregelen op dit terrein in de afgelopen
jaren?
Antwoord op vragen 3 en 4: In de gesprekken die de Nederlandse overheid voert met de defensie- en veiligheidsindustrie,
komen drie aandachtspunten naar voren: 1) de lange doorlooptijden van vergunningaanvragen
voor gevoelige bestemmingen, 2) de onzekerheid of een vergunning uiteindelijk toegekend
danwel afgewezen zal worden en 3) de mogelijkheid dat een concurrent in een ander
(EU) land de vergunning wel krijgt.
Ad 1: het kabinet hecht sterk aan consistentie, zorgvuldigheid en tijdigheid bij de
behandeling van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen. Om allereerst
de administratieve processen te verbeteren, is het Ministerie van Buitenlandse Zaken
in 2013 nauw betrokken geweest bij de implementatie van het nieuwe automatiseringssysteem
van de CDIU waarin binnengekomen vergunningaanvragen worden geregistreerd. Hoewel
dit systeem nog kinderziektes kent, lijkt het in 2015 beter te zijn gegaan. Ook vanuit
de industrie klinken inmiddels positievere geluiden.
Ad 2:de internationale ontwikkelingen vragen om een zeer zorgvuldige analyse van de
landen en regio’s waarnaar de militaire goederen worden uitgevoerd. Met name ten aanzien
van het Midden-Oosten nemen de zorgen van het kabinet over de veiligheids- en mensenrechtensituatie
onmiskenbaar toe. Afwijzingen kunnen bovendien van invloed zijn op de relaties van
Nederland met de betreffende landen. Deze zorgvuldigheid in de analyse en de besluitvorming
kunnen de behandeltijd van vergunningaanvragen beïnvloeden.
Ad 3: in de gesprekken die het Ministerie van Buitenlandse Zaken regelmatig met de
bedrijven, branche- en koepelorganisaties uit de sector heeft, wordt vaak met hen
gedeeld of bepaalde bestemmingen vanuit veiligheids- of mensenrechtenperspectief gevoelig
zijn. Hoewel tijdens die gesprekken geen toezeggingen worden gedaan over de doorlooptijden
of de uitkomsten van vergunningaanvragen, bieden ze de bedrijven wel een indicatie
daarvan.
Het kabinet streeft ernaar Nederlandse bedrijven een gelijk speelveld te bieden. Alle
EU-lidstaten beoordelen hun vergunningaanvragen voor de export of doorvoer van militaire
goederen op basis van de acht criteria van EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport
(2008/944/GBVB, hierna: EUGS). Uiteindelijk is het echter een nationale bevoegdheid
om een afweging te maken van alle relevante overwegingen. Hierdoor kunnen verschillen
kunnen ontstaan in de besluitvorming van landen. Om het «level playing field» te bevorderen
en te voorkomen dat vergunningen die door de ene lidstaat worden afgewezen door een
andere lidstaat worden toegekend, pleit het kabinet voor harmonisatie van het EU wapenexportbeleid.
In de EU raadswerkgroep voor conventionele wapenexporten COARM is Nederland de actiefste
lidstaat bij het aankaarten van onderwerpen met betrekking tot de implementatie en
interpretatie van het EU Gemeenschappelijk Standpunt (zie onder andere de antwoorden
op vragen 23–25).
Naast de COARM zijn er diverse andere EU werkgroepen op dit terrein, met als belangrijkste
de Advisory Expert Group ter bevordering van internationale markttoegang voor de Defensie-
en Veiligheidsindustrie.
In de Defensie Industrie Strategie (DIS) van Nederland is vastgelegd dat de overheid
ondersteuning biedt aan de sector en de kennisinstellingen om een goede exportpositie
te verwerven. De sector kan daarbij gebruik maken van het instrumentarium dat voor
bedrijven beschikbaar is, zoals Internationaal Ondernemen en bij RVO.nl.
Om de Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie internationaal te positioneren,
zijn er bovendien de volgende instrumenten:
-
• Het exportoverleg tussen Nederlandse exporterende bedrijven, de Ministeries van Defensie,
Economische Zaken en Buitenlandse Zaken.
-
• Ondersteuning bij vakgerichte beurzen door de Ministeries van Defensie en Economische
Zaken in samenwerking met de NIDV.
-
• Handelsmissies, eventueel onder leiding van de speciaal voor export aangestelde defensiefunctionaris.
5
Klopt het dat de aanvragen voor exportvergunningen die geen NAVO- en/of OESO-lid zijn
nog altijd erg lang duren, gemiddeld rond de drie maanden? Bestaan eerder geconstateerde
problemen op dit terrein nog altijd, waaronder achterstanden bij de douane en moeite
bij het aantrekken van gekwalificeerd personeel? Wat wordt gedaan om deze procedures
in te korten zonder aan zorgvuldigheid in te boeten?
Antwoord:Vergunningaanvragen met EU-lidstaten (behalve Cyprus), NAVO-bondgenoten (behalve Turkije),
en met Australië, Japan, Nieuws-Zeeland en Zwitserland als eindbestemming handelt
de CDIU zelfstandig af. Aanvragen met andere eindbestemmingslanden legt de CDIU aan
het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor. Zoals in het antwoord op de vragen 3 en
4 gesteld, kan de behandeltermijn verschillen afhankelijk van de veiligheidssituatie
in het bestemmingsland.
6
Klopt het dat wapenexportvergunningen afgegeven door Nederland één jaar geldig zijn,
terwijl leveranties vaak gedurende enkele jaren plaats hebben? Zo ja, bent u van plan
op dit punt meer maatwerk te leveren aan exporterende bedrijven? Zo ja, op welk manier(en)?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord: Een vergunning wordt verstrekt voorafgaand aan de daadwerkelijke levering van de
goederen. Het kabinet houdt rekening met de behoefte aan rechtszekerheid van de exporteurs,
maar ook met het feit dat de politieke en veiligheidssituatie in de wereld snel kan
veranderen. Daarom is het wenselijk het moment van besluitvorming over een vergunningaanvraag
en het moment van levering niet te ver uiteen te laten lopen. Voor de uitvoer van
militaire goederen betekent dit dat vergunningen in beginsel voor de duur van één
jaar worden afgegeven. In de praktijk komt het natuurlijk voor dat bedrijven meerjarige
productieprocessen hebben of dat de uitvoer om andere redenen pas later kan worden
gerealiseerd. In dat geval kunnen bedrijven een vervanging van de betreffende vergunning
aanvragen. Indien de veiligheidsomstandigheden in het land van eindbestemming ongewijzigd
zijn, kan zo’n vervangingsverzoek relatief snel worden afgehandeld.
7
Welke landen hebben momenteel het VN-Wapenhandelverdrag geratificeerd? Is er uitzicht
op dat hier binnenkort meer landen bij zullen komen? Zo ja, welke landen? Zo nee,
wat wordt ondernomen door Nederland om zoveel mogelijk landen te laten ondertekenen?
Antwoord: Landen die het Verdrag hebben geratificeerd, staan vermeld op de webpagina van de
VN1. Op 26 januari 2016 hadden 79 landen het Verdrag geratificeerd en 51 landen het Verdrag
getekend. Daarbij is het de verwachting dat de volgende landen binnen afzienbare tijd
het Verdrag zullen ratificeren: Peru, Madagaskar, Georgië, Benin, Honduras, Zuid Korea,
Guatemala, Kaapverdië, Lesotho, Colombia, Kameroen, Brazilië, Turkije en Andorra.
Nederland draagt actief bij aan het EU outreach programma2 voor het VN-Wapenhandelsverdrag. Zo heeft Nederland het afgelopen jaar demarches
uitgevoerd namens de gehele EU in een aantal landen waar de EU geen vertegenwoordiging
heeft. Het betrof de landen Suriname, Qatar, Koeweit, Oman en Iran.
8
In hoeverre is de Gebruikersgids, die door lidstaten kan worden gebruikt om de criteria
van het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU (EUGS) inzake wapenexport toe te passen,
nu één op één in lijn met het VN-Wapenhandelverdrag? Welke verschillen zijn in het
afgelopen jaar weggenomen? Bestaan er nog altijd verschillen? Zo ja, hoe zullen die
worden weggenomen en wanneer?
Antwoord: De herziening van de Gebruikersgids3 heeft geleid tot enkele VN-Wapenhandelsverdrag specifieke aanpassingen4. De belangrijkste wijziging betreft het toevoegen van de notie van «gender-based
violence and violence against women and children» bij het toetsen aan criterium 2
(mensenrechten).
Het EUGS en bijbehorende Gebruikersgids voldoen aan de criteria die het VN-wapenhandelsverdrag
stelt.
9
Welke concrete stappen zijn in het afgelopen jaar gezet om het wapenexportbeleid binnen
de EU te harmoniseren binnen de ruimte die daarvoor bestaat? Welke resultaten heeft
dat opgeleverd? Welke rol speelde Nederland hierbij?
Antwoord: Nederland heeft zich het afgelopen jaar zeer actief ingezet voor EU-harmonisatie
op de volgende twee onderwerpen: het tegengaan van interpretatieverschillen en het
bevorderen van informatiedeling over gevoelige bestemmingen.
Het tegengaan van interpretatieverschillen is een complexe aangelegenheid. Ofschoon
het uitwisselen van informatie betreffende de interpretaties van wets- of lijstbepalingen
door de individuele EU-lidstaten regelmatig succesvol plaatsvindt, blijkt het harmoniseren
van de geconstateerde verschillen in de praktijk zeer moeilijk. Zo bleek recentelijk
dat nagenoeg alle EU-lidstaten geen meerwaarde zagen om een door Nederland geagendeerd
interpretatieverschil omtrent gedemilitariseerde legertrucks binnen de werkgroep COARM
op te pakken.
De Nederlandse inzet om binnen de COARM-vergadering de informatiedeling over gevoelige
bestemmingen te bevorderen door zelf actief bestemmingen aan te dragen, verliep voorspoedig.
In hoeverre dit heeft geleid tot veranderingen in het beleid van de individuele EU-lidstaten
is moelijk vast te stellen. Desalniettemin is het kabinet van mening dat dit mechanisme
belangrijk blijft, omdat dit de enige manier is waarmee EU-lidstaten elkaar, zij het
op niet bindende wijze, de spiegel kunnen voorhouden.
10
Is er in het afgelopen jaar sprake geweest van het weigeren van wapenexportvergunningen
door bepaalde EU-lidstaten, die vervolgens wel zijn verleend door andere EU-lidstaten?
Zo ja, kunt u die gevallen toelichten? Zijn daarop volgend concrete stappen gezet
om herhaling te voorkomen?
Antwoord: Ja, er is in het afgelopen jaar sprake geweest van het weigeren van wapenexportvergunningen
door bepaalde EU-lidstaten, die vervolgens wel zijn verleend door andere lidstaten.
Informatie hierover kan echter niet openbaar gemaakt worden, omdat de lidstaten gehouden
zijn dergelijke weigeringen en raadplegingen vertrouwelijk te houden. Het besluit
om militaire goederen of technologie over te dragen danwel die overdracht te weigeren,
behoort tot de nationale bevoegdheid van de lidstaten. De EU-lidstaten zijn niet verplicht
een in wezen identieke vergunningaanvraag na consultatie ook af te wijzen.
De noodzaak van verdere harmonisatie blijft bestaan. Het Kabinet zal hierbij, zoals
ook gemeld in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van de leden Sjoerdsma en Servaes
(Kamerstuk 34 103, nr. 3), onder andere ook blijven inzetten op het verminderen van het aantal gevallen waarbij
de ene EU-lidstaat een vergunning afwijst waarna een andere EU-lidstaat de vergunning
alsnog toewijst, ofwel het versterken van het no undercut beginsel.
11
Klopt het dat de meest recente beschikbare vertaling in het Engels het rapport over
2011 is?
12
Waarom zijn de rapporten van 2012 en 2013 nog niet vertaald, terwijl dat wel is aangekondigd?
13
Waarom staan de Engelstalige jaarrapporten niet duidelijker zichtbaar op de Engelstalige
webpagina (https://www.government.nl/topics/export-controls-of-strategic-goods)?
Antwoord op vragen 11–13: ja, de laatst gepubliceerde vertaling van het jaarrapport bestrijkt 2011. De Engelse
vertalingen van de rapporten over 2012 en 2013 zijn gemaakt, maar nog niet gepubliceerd.
Dit heeft vooral te maken met de overgang naar een nieuwe vertaaldienst en de belang
om te controleren of de gebruikte termen niet te veel uiteenlopen. De keuze om de
Engelstalige rapporten op www.governement.nl achter de menukeuze «Documents» te plaatsen is er een van de centrale redactie van
die site. Bij de aanbieding van de vertalingen van de rapporten over 2012 en 2013
aan de redactie zal gevraagd worden of er een menukeuze «Annual reports» op de hoofdpagina
over «export controls» geplaatst kan worden.
14
Kunnen de volgende rapportages sneller aangeboden worden, dan aan het einde van het
daarop volgende jaar (rapportage 2014, aangeboden in november 2015)?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 2.
15
Welk percentage van het totale Bruto Binnenlands Product (BBP) is afkomstig van de
in deze rapportage beschreven export uit de wapen- en veiligheidsindustrie?
16
Kunt u de gegevens van de industrie actualiseren op basis van cijfers over 2015?
Antwoord op vragen 15 en 16: Voor de berekening van het percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP), moet
worden uitgegaan van de realisatiewaarde van de export door de defensie- en veiligheidsindustrie.
In 2014 bedroeg die waarde EUR 250.368.163, hetgeen neerkomt op 0,04% van het BBP
dat EUR 662,7 mrd bedroeg. Hierbij dient te worden opgemerkt dat een deel van deze
realisatie is gebaseerd op vergunningen die in de jaren voor 2014 zijn afgegeven.
Aangezien de realisatiewaarde over 2015 nog niet bekend is, kan een actualisatie van
de cijfers over dat jaar nog niet worden gegeven.
17
Kunt u uitleggen wat de term «centrale plaats innemen» betekent bij de adviezen zoals
deze door Buitenlandse Zaken gegeven worden?
Antwoord: De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is eindverantwoordelijk
voor de afgifte en – in voorkomende gevallen – de afwijzing van vergunningen voor
de uit- en doorvoer van strategische goederen, waaronder militaire goederen. Zeker
bij de uitvoer van militaire goederen naar bestemmingen buiten de kring van bondgenoten
is de toetsing aan de in Europees verband overeengekomen criteria van essentieel belang.
De uitkomst van die toetsing wordt vervat in een buitenlandspolitiek advies van de
Minister van Buitenlandse Zaken aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
In formele zin is dat advies niet bindend, maar in de afweging van alle belangen prevaleren
voor het kabinet altijd de veiligheidsbelangen – of meer precies: het risico dat die
veiligheidsbelangen in het geding zullen komen. Daarom neemt het advies van de Minister
van Buitenlandse Zaken bij de besluitvorming over de afgifte van een exportvergunning
een centrale plaats in.
18
Waar ziet u de grootste risico's op afgifte van vergunningen die later strijdig blijken
te zijn met de acht Europese criteria?
Antwoord: Het afgeven van een vergunning kan niet later strijdig blijken met de acht criteria
van het EUGS, aangezien dat uitgaat van toetsing vooraf en niet van een beoordeling
achteraf. Voorafgaand aan levering wordt op het toetsingsmoment een inschatting gemaakt
van de mogelijke risico’s van een transactie. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan
trends in voorgaande jaren en wordt ingeschat hoe deze trends zich verder zullen ontwikkelen.
Wel kan het zijn dat nadien de omstandigheden in een land zo drastisch wijzigen dat
een nieuwe toetsing tot een andere uitkomst zou leiden. Om die reden is de looptijd
van vergunningen doorgaans, maar zeker op landen die gevoelig zouden kunnen zijn voor
snel wijzigende omstandigheden, beperkt tot één jaar. Bij de vervanging van de oorspronkelijke
vergunning vindt een hernieuwde toetsing plaatst en kan – als de situatie daar echt
aanleiding toe geeft – die vervanging geweigerd worden.
19
Kunnen de maandelijkse en halfjaarrapportages sneller na het einde van de termijn
(maand of half jaar) aan de Kamer toegestuurd worden?
Antwoord: Het kabinet streeft er naar gehoor te geven aan de motie van het lid Jasper van Dijk
van december 2014 (Kamerstuk 22 054, nr. 257), welke de regering verzoekt om de maandoverzichten uiterlijk twee maanden na het
afgeven van de betreffende vergunningen te publiceren. Zoals ook in de antwoorden
over de jaarrapportages is aangegeven, kampt de rapportagefunctionaliteit van het
nieuwe automatiseringssysteem echter nog met gebreken en moeten er nog steeds handmatig
controles en correcties plaatsvinden. Daarmee is helaas nog te veel tijd gemoeid.
20
Kunt u aangeven of en hoe het beleid voor de afgifte van exportvergunningen voor wapens
in striktheid is veranderd sinds 2014?
Antwoord: Het wapenexportcontrolebeleid als zodanig is niet veranderd: elke exportvergunningaanvraag
wordt nog steeds getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt
inzake Wapenexport uit 2008. Geopolitieke ontwikkelingen hebben uiteraard wel invloed
op de uitkomst van deze toets, waarbij recentelijk het conflict in Jemen een belangrijk
voorbeeld is. Sinds het begin van de interventie in Jemen heeft het kabinet de toetsing
voor de uitvoer van militaire goederen naar de landen die betrokken zijn bij het conflict
extra strikt toegepast, gezien de berichten over schendingen van het internationaal
humanitair recht. Aanvragen die betrekking hebben op goederen die kunnen worden ingezet
bij die schendingen in het conflict in Jemen, en bestemd zijn voor een eindgebruiker
die actief is in dit conflict, zullen worden afgewezen als het waarschijnlijk is dat
deze goederen ook daadwerkelijk zullen worden ingezet. Uit het overzicht in het antwoord
op vraag 70 blijkt dat het kabinet zeer restrictief is op dit punt.
21
Wat is de exacte naam van het Nederland bedrijf, dochter van een van de Amerikaanse
producenten van het F-35 gevechtsvliegtuig, dat in 2014 een globale vergunning kreeg
en de distributie verzorgt van onderdelen voor de F-35?
Antwoord: Nederland betracht een grote mate van transparantie, zowel in de versnelde rapportage
aan de Kamer over grotere systeemleveranties als en in de maandrapportages op internet
over de afgifte van vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen. Op basis
van de Wet openbaarheid van bestuur kan het kabinet niet verder gaan dan wat tegenover
de exporteurs en hun klanten te verantwoorden is. Om die reden zijn bepaalde gegevens,
zoals de naam van het exporterende bedrijf en de combinatie van de waarde en het aantal
of het volume van de te exporten goederen, niet opgenomen in die rapportages.
22
Welke stem heeft Nederland met betrekking tot de uitvoer/verkoop van F35’s of onderdelen
naar andere delen van de wereld?
Antwoord: Nederland participeert in het programma voor de ontwikkeling en initiële productie
van het F-35 Lightning II gevechtsvliegtuig en is derhalve betrokken bij vele aspecten
van de internationale samenwerking rond dit toestel, maar niet bij de Amerikaanse
besluitvorming over de landen die eventueel in aanmerking komen voor de aankoop van
versies van dit toestel.
23
Kunt u een overzicht geven van de momenten, gremia en wijze waarop u in Europees verband
sinds de indiening van de D66/PvdA-initiatiefnota «Wapens en principes» (Kamerstuk
34 103, nr. 2) aandacht heeft gevraagd voor strikte toepassing van de acht criteria zoals verwoord
in het EUGS inzake wapenexport en de voorstellen zoals verwoord in de initiatiefnota?
Antwoord: Het kabinet verwijst voor de inzet en behaalde resultaten naar de kabinetsreactie5 van 23 april 2015 op de initiatiefnota van de leden Sjoerdsma en Servaes Wapens en Principes, Ambities voor een geloofwaardig en geharmoniseerd wapenexportbeleid
in Europa, het verslag6 van het daarop volgende notaoverleg van 6 september 2015 en de Kamerbrief7
status toezeggingen algemeen overleg Wapenexportbeleid van 13 januari 2016.
Hierbij verwijst het kabinet ook naar het antwoord op vraag 9, waaruit blijkt dat
EU-harmonisatie inzake wapenexport in de praktijk moeizaam verloopt.
24
Wat is de stand van zaken wat betreft het Duitse voornemen de wapenexport naar Saoedi-Arabië
aan banden te leggen?
Antwoord: Op 18 januari jl. heeft de Duitse regering een vergelijkbare vraag van het Duitse
parlement beantwoord.8 De Duitse regering geeft hierin aan een zeer restrictief beleid te voeren voor wapenexport
naar Saoedi-Arabië en de ontwikkelingen aldaar goed in de gaten te houden. Elke aanvraag
wordt zorgvuldig beoordeeld en o.a. getoetst tegen de criteria uit het EUGS.
25
Welke verbeteringen in de toepassing van de acht EUGS-criteria, transparantie en consultaties
door de EU-lidstaten heeft u in 2014 geconstateerd?
Antwoord: Het aantal consultaties, en meer in het algemeen de informatie-uitwisseling over
gevoelige bestemmingen, is toegenomen sinds de Arabische lente. Nederland heeft hierin
een leidende rol gespeelt.
Voor wat betreft het toepassen van de acht criteria uit het EUGS wijst het kabinet
erop dat dit een nationale competentie en verantwoordelijkheid van de afzonderlijke
EU-lidstaten is.
De mate van transparantie wordt weergegeven door het EU-jaarrapport inzake export
van militaire goederen en technologie9.
26
Hoeveel van de 0,48% van de totale waarde van de Nederlandse uitvoer, is afkomstig
van de Nederlandse overheid zelf?
Antwoord: Ongeveer 20% van de in 2014 uitgevoerde militaire goederen is afkomstig van de Nederlandse
overheid zelf. Bij de berekening is uitgegaan van de totale waarde van de in 2014
afgegeven vergunningen van EUR 2.065,31 miljoen en de totale waarde van de in 2014
door de Staat met buitenlandse partijen gesloten contracten van EUR 400 miljoen. Genoemd
percentage van +/– 20% is een indicatie, aangezien de daadwerkelijke uitvoer van het
verkochte defensiematerieel niet in alle gevallen in 2014 heeft plaatsgevonden.
27
Bent u bereid per EU-lidstaat een overzicht te geven van welke (type) wapens de lidstaat
leverde in 2013, 2014, en 2015 aan landen die momenteel indirect of direct betrokken
zijn bij de gewelddadige conflicten in het Midden-Oosten, de Sahel, en Oost-Europa?
Antwoord: Een overzicht van welke categorieën militaire goederen in 2013 zijn uitgevoerd door
de afzonderlijke EU-lidstaten naar landen in het Midden-Oosten, de Sahel en Oost-Europa
is per land aangeven in het EU-jaarrapport voor 2013.10
Het EU jaarrapport over 2014 wordt een dezer dagen verwacht. Voor het EU jaarrapport
2015 wijst het kabinet erop dat weinig EU-lidstaten hun nationale rapportages over
2015 al hebben gepubliceerd.
28
Kunt u toelichten wat de uitkomsten waren van de consultaties en met name in hoeverre
consultaties hebben bijgedragen aan een zorgvuldige afweging en voorkomen van tegenstrijdige
besluiten tussen lidstaten met oneerlijke concurrentie tot gevolg?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 10 (en de antwoorden op de vragen 31, 32 en 33).
29
Kan aangegeven worden naar welk bedrijf of overheidsafdeling apparatuur en/of software
voor informatiebeveiliging is uitgevoerd, met name als het gaat om leveringen aan
repressieve regimes en/of landen met interne gewapende conflicten (bijvoorbeeld China,
Jemen, Libanon, Libië, Libanon en Myanmar). Indien niet mogelijk zou dan tenminste
onderscheid kunnen worden gemaakt tussen overheid en private sector?
Antwoord: Waar het individuele vergunningen betreft, zijn de eindgebruikers bekend, maar kunnen
deze vanwege redenen van bedrijfsvertrouwelijkheid niet worden gedeeld. Waar het globale
vergunningen betreft, die voor één type of categorie product voor uitvoer naar één
of meer met name genoemde eindgebruikers en/of in met naam genoemde landen geldig
kan zijn, zijn de eindgebruikers niet gespecificeerd. (zie ook het antwoord op vraag
21). Afhankelijk van de goederen, de bestemming en het opgegeven eindgebruik kunnen
additionele voorschriften aan de vergunning worden opgelegd om verantwoord eindgebruik
af te dwingen. Indien het betreffende onderscheid tussen overheid en bedrijfsleven
expliciet in de vergunningvoorschriften staat, kan het in de maandoverzichten worden
vermeld.
30
Welke belangrijke exporterende landen nemen niet deel aan het Wassenaar Arrangement
en waarom niet? Is de verwachting dat deze landen in de toekomst zullen aansluiten?
Wordt dit actief nagestreefd? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Antwoord: China en Israël zijn belangrijke exporterende landen die niet deelnemen aan het Wassenaar
Arrangement (WA). Het WA staat in beginsel open voor alle landen die aan een aantal
in bijlage 4 van de Initial Elements opgesomde criteria voldoen. Een land moet relevante productie of export hebben, moet
de WA-controlelijsten toepassen, moet minimaal de uitgangspunten van de non-proliferatie
gerelateerde verdragen en regimes onderschrijven en moet goed functionerende exportcontroleregels
hebben.
31
Wat is het resultaat geweest van de genoemde consultaties?
Antwoord: In 2014 is Nederland betrokken geweest bij in totaal tien consultaties. Vier consultaties
werden door Nederland geïnitieerd. Dit waren consultaties over India, Indonesië, Thailand
en Saoedi-Arabië. Zes maal is ons land door andere lidstaten geconsulteerd, namelijk
over Thailand, Saoedi-Arabië, Israël en India.
In het algemeen kan gesteld worden dat afwijzingen (denials) van andere landen voor in wezen identieke aanvragen (zelfde goederen, identieke
eindgebruiker en eindgebruik) opgevolgd worden, tenzij de situatie in het land van
bestemming inmiddels zodanig is gewijzigd dat een exportvergunning is gerechtvaardigd.
32
In hoeveel van de tien gevallen waarbij Nederland betrokken was werd uiteindelijk
toch een vergunning afgegeven?
Antwoord: Voor zover bekend, werd in drie van de tien gevallen uiteindelijk toch een vergunning
afgegeven. Twee keer door andere lidstaten en één keer door Nederland. Nederland besloot
in dat geval uiteindelijk toch een vergunning af te geven, omdat de eindgebruikers
niet identiek waren en Nederland op basis van informatie tot een ander oordeel kwam
met betrekking tot een mogelijk omleidingsriciso. Dit is door Nederland vervolgens
met alle lidstaten gedeeld.
Het uiteindelijke besluit van een land na afloop van een consultatie wordt niet altijd
door alle lidstaten met een korte motivering met de andere lidstaten gedeeld. Nederland
doet dat wel zeer uitgebreid. Dit punt is in het kader van verdere harmonisatie nog
voor verbetering vatbaar.
33
Zijn de consultaties nog altijd een nuttig instrument?
Antwoord: Ja, het uitwisselen van informatie over geweigerde exportvergunningen is één van
de belangrijkste instrumenten om middels peer pressure de uitvoer te voorkomen van militaire goederen en technologie die voor binnenlandse
onderdrukking of internationale agressie kunnen worden gebruikt, dan wel tot regionale
instabiliteit kunnen bijdragen. Het kabinet grijpt dergelijke consultaties aan om
de Nederlandse gronden voor afwijzing bij alle EU-partners te benadrukken en draagt
daarmee bij aan een restrictievere lijn van de EU als geheel.
34
Kunt u een appreciatie geven van het effect van uitwisseling van exportgegevens en
de rem die dat op de «destabiliserende accumulatie van militaire middelen» zet in
het kader van het Wassenaar Arrangement? Zijn er concrete, recente voorbeelden te
geven van zulke gevallen?
Antwoord: Nee, want er zijn geen meetbare effecten in de zin dat onbekend is welke invloed
de in het kader van het Wassenaar Arrangement uitgewisselde informatie heeft op de
nationale besluitvorming in de deelnemende landen. Maar het idee van «destabiliserende
accumulatie» komt voort uit het sterke vermoeden dat de grote mate van bewapening
van Irak heeft bijgedragen aan het uitbreken van de Irak-Iran-oorlog in de jaren ’80
en aan de Iraakse bezetting van Koeweit in 1990, resulterend in de Eerste Golfoorlog.
Er is zeker geen garantie dat een forum als het Wassenaar Arrangement die oorlogen
had kunnen voorkomen, maar zo’n informatie-uitwisseling zou wel duidelijk hebben gemaakt
dat Irak veel meer tanks en artilleriestukken aanschafte dan redelijkerwijs nodig
zou zijn voor de verdediging van het eigen grondgebied.
35
Zijn er de afgelopen drie jaar landen toegetreden tot het Wassenaar Arrangement?
Antwoord: Nee. De laatste toetreding stamt uit december 2011, toen Mexico door de Plenaire
Vergadering werd verwelkomd als deelnemer aan het Wassenaar Arrangement.
36
Kunt u een overzicht geven van de belangrijkste toevoegingen en verwijderingen van
gecontroleerde goederen?
Antwoord: In 2014 en 2015 zijn er wijzigingen doorgevoerd in de controlelijsten van het Wassenaar
Arrangement. Het betreft hier hoofdzakelijk kleinere wijzigingen naar aanleiding van
ontwikkeling in apparatuur en technologieën. Eén van de belangrijkste wijzigingen
is dat categorie 5 deel 2 (informatiebeveiliging) is herschreven.
37
Bestaat volgens u het risico dat verschillende naast elkaar bestaande initiatieven
en leidraden – EUGS, VN Wapenhandelverdrag en het Wassenaar Arrangement (WA) – het
wapenexportbeleid van landen juist ondoorzichtiger maakt, omdat het mogelijk de eenduidigheid
en toepasbaarheid van afspraken aantast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord: Nee. De toetsingscriteria die het VN-Wapenhandelsverdrag en het Wassenaar Arrangement
stellen, vallen volledig binnen de criteria die het EUGS reeds stelt.
Wat betreft de lijsten van militaire goederen en dual-usegoederen met mogelijk militair
eindgebruik is het Wassenaar Arrangement leidend. De goederencategorieën van het VN-wapenhandelsverdrag
vallen hier ruimschoots binnen. Het EUGS en de dual-use verordening (428/2009) maken
gebruik van de lijsten opgesteld in het Wassenaar Arrangement.
38
Kunt u aangeven over welke onderwerpen nog geen consensus is bereikt?
Antwoord: Binnen het Wassenaar Arrangement, net zoals in alle andere exportcontrole regimes,
zijn afspraken gemaakt over de omgang met, en vertrouwelijkheid van, voorstellen.
Zodra er resultaten worden behaald, worden deze doorgaans snel publiek gemaakt.
39
Kunt u aangeven hoe Nederland staat ten opzichte van groter gebruik van civiele onbemande
systemen en technologie door gewapende groepen in relatie tot de controle hierop binnen
het Wassenaar Arrangement en andere gerelateerde export controle regimes (Arms Trade
Treaty, UNRCW, Missile Technology Control Regime (MTCR)?
Antwoord: Het Wassenaar Arrangement controleert verschillende typen onbemande vliegtuigen (UAV’s
– Unmanned Aerial Vehicles), zowel complete systemen als onderdelen daarvoor, met als doel destabiliserende
accumulaties van deze goederen buiten het verdragsgebied te voorkomen. Hieronder vallen
ook verschillende kleinere UAV’s die in Nederland worden gemaakt. In Nederland worden
geen UAV’s gemaakt die vallen onder de richtlijnen van het Missile Technology Control
Regime (MTCR), dat zich richt op overbrengingsmiddelen voor massavernietigingswapens
(waaronder UAV’s die een lading van minstens 500 kg over een afstand van tenminste
300 km kunnen vervoeren). Er worden in Nederland wel relevante onderdelen voor MTCR-gecontroleerde
systemen gemaakt.
Het VN-Wapenhandelsverdrag en het VN-Wapenregister gaan niet over civiele onbemande
systemen.
Het kabinet wil, evenals voor strategische goederen, voorkomen dat civiele onbemande
systemen en technologie worden uitgevoerd en vervolgens kunnen worden gebruikt voor
binnenlandse onderdrukking of internationale agressie, dan wel kunnen bijdragen tot
regionale instabiliteit. Daarom legt Nederland in de afweging tussen veiligheid en
handelsbelangen de nadruk op veiligheid. Nederland onderschrijft tevens het belang
van internationale afspraken en verplichtingen op het gebied van non-proliferatie,
zoals die ook voortkomen uit de exportcontroleregimes, en heeft deze geïmplementeerd
in de Nederlandse exportcontrolewetgeving. Hieruit vloeit een vergunningplicht voort
onder de EU dual-useverordening (428/2009); aanvragen worden per casus bekeken en
beoordeeld aan de hand van de uitgangspunten van het Nederlandse exportcontrolebeleid
voor strategische goederen. BZ heeft de relatie met exporteurs van UAV’s en onderdelen
daarvoor de afgelopen jaren aangehaald, mede met het oog op het verder reduceren van
de mogelijke risico’s op ongewenst eindgebruik. In sommige gevallen zijn additionele
vergunningsvoorwaarden opgelegd; in een aantal gevallen zijn vergunningen geweigerd.
40
Kunt u aangeven hoe binnen het WA om wordt gegaan met technologische veranderingen
op het gebied van onbemande systemen en de snelle verspreiding van dual-use goederen
voor dit doel?
Antwoord: Recent hebben Partnerstaten binnen het Wassenaar Arrangement de controle op UAV’s
opnieuw bezien om de effectiviteit van controle te vergroten. Hierbij is gewerkt aan
een nieuwe controletekst voor commerciële UAV’s waarvan de prestaties vergelijkbaar
zijn met militaire UAV’s. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om platformen die worden gebruikt
voor klimaatonderzoek en die gemakkelijk kunnen worden aangepast naar geavanceerde
militaire surveillance platformen. De markt voor algemeen verkrijgbare, laagwaardige
systemen groeit, maar dit zijn geen militair relevante UAV’s. UAV’s die wel militaire
relevantie hebben, worden gecontroleerd in het Wassenaar Arrangement.
41
Staan opkomende technologieën en ontwikkelingen als toenemende autonomie in systemen
ook op de agenda?
Antwoord: Onder de «General Information Exchange» staat standaard het punt «Emerging Technologies
of Concern» op de agenda van bijeenkomsten van het Wassenaar Arrangement. Onder dat
agendapunt is evenwel nog niet gesproken over autonome wapensystemen. Dat thema is
wel aan de orde gekomen in het kader van de Convention on Certain Conventional Weapons
(CCW) in Genève.
42
Op welke wijze heeft Nederland in 2014 concreet aandacht gevraagd voor verdere harmonisatie
van het exportcontrolebeleid teneinde een gelijk speelveld te bereiken en op welke
wijze heeft Nederland in 2014 gepleit voor betere controle op surveillancetechnologie
die kan worden gebruikt voor het schenden van mensenrechten?
Antwoord: Nederland heeft in de consultaties en het overleg ter voorbereiding op de later dit
jaar te verwachten voorstellen van de Europese Commissie voor een nieuwe verordening
voor dual-usegoederen steeds aandacht gevraagd voor bevordering van een gelijk speelveld.
De Kamer zal in het BNC-fiche worden geïnformeerd over de uitkomsten van deze voorstellen.
De verwachting is dat de Commissie stappen zal voorstellen in de richting van harmonisatie,
onder andere door uitbreiding van de toepassing van algemene EU-vergunningen.
ICT-surveillancetechnologie kan, voor zover het dual-use technologie met militaire
relevantie dan wel militaire technologie is, worden gecontroleerd via het Wassenaar
Arrangement. In de afgelopen jaren zijn via het Wassenaar Arrangement (met steun van
Nederland) apparatuur, software en technologie gecontroleerd die militaire relevantie
hebben en tevens de mensenrechtensituatie negatief kunnen beïnvloeden. Het gaat daarbij
bijvoorbeeld om interceptors voor mobiel verkeer, intrusion software en geavanceerde IP network monitoring systems. In 2014 steunde Nederland voorstellen
om digitale forensische middelen onder controle te brengen. In EU-kader heeft Nederland
in 2012 gepleit voor een catch all-provisie in het kader van de dual-use verordening
voor ICT-gerelateerde mensenrechtenschendingen en dit ook gedurende 2014 aangemoedigd.
Ook heeft Nederland ondersteund dat de Raadsverklaring van 21 november 2014 aandacht
besteedde aan het mensenrechtenaspect van ICT-surveillancetechniek. Daarnaast neemt
Nederland deel aan de Surveillance Technology Technical Expert Group van de Europese
Commissie, die in 2014 is gestart. In dit overleg worden surveillance-technologieën
geïnventariseerd met het oog op mogelijke impact op mensenrechten en worden mogelijkheden
voor controle besproken. Tenslotte heeft Nederland het onderwerp exportcontrole van
ICT-surveillancetechnologie geëntameerd in de voorbereiding van de internationale
Global Conference on Cyber Space (GCCS) die op 16 en 17 april 2015 in Nederland plaatsvond.
Tijdens de GCCS was ICT-surveillancetechnologie het hoofdonderwerp van één van de
sessies.
43
Welke acties heeft het kabinet in 2014 specifiek genomen om het verspreiden van kernwapens
tegen te gaan?
Antwoord: Nederland is bij alle bestaande non-proliferatieverdragen en regimes aangesloten,
en is een actieve deelnemer. De Nuclear Suppliers Group (NSG) is specifiek gericht op het tegengaan van proliferatie van nucleaire wapens.
Zoals uiteengezet in de beleidsbrief Nucleaire Ontwapening en Non-Proliferatie van
24 oktober 2013 (Kamerstuk 33 783, nr. 1) zet Nederland zich in multilateraal verband actief in voor het voorkomen en bestrijden
van proliferatie van kernwapens.
44
Wat is de stand van zaken ten aanzien van betere controle op surveillancetechnologie
die kan worden gebruikt voor het schenden van mensenrechten, een punt waarvoor Nederland
zich heeft hardgemaakt?
Antwoord: Zie ook het antwoord op vraag 42 voor een toelichting op de Nederlandse inspanningen
ten aanzien van internationaal exortcontrolebeleid inzake surveillancetechnologie.
Bij het toekennen van globale vergunningen voor de uitvoer van gecontroleerde ICT-surveillanceapparatuur
doet Nederland ook een beroep op de exporteurs. Uit hoofde van Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen (MVO) worden exporteurs verplicht waarborgen te implementeren waarmee het
risico op mensenrechtenschendingen bij gebruik van de goederen wordt ingeperkt, in
het bijzonder in landen van zorg.
45
Kunt u aangeven welke resultaten zijn behaald op het gebied van de controle op surveillancetechnologie?
Antwoord: Zie de antwoorden op vragen 42 en 44.
46
In hoeverre verschilt het binnen de Australië Groep (AG) afgesproken catch-all beleid
met dat van Nederland?
Antwoord: Het binnen de AG afgesproken catch-all beleid is geïmplementeerd in de EU dual-useverordening
(428/2009), waarbij vermeldenswaardig is dat alle 28 lidstaten van de EU (inclusief
de EU zelf) lid zijn van de Australië Groep.
47
Zijn de afgelopen drie jaar ook landen toegetreden tot de AG?
Antwoord: Ja, in 2013 is Mexico lid geworden van de Australië Groep.
48
Welke eerder gemaakte afspraken over kleine en lichte wapens zijn de afgelopen 2 jaar
verder uitgewerkt en geconcretiseerd, zoals gemeld in de brief? Welke specifieke rol
en inbreng heeft Nederland daarbij gehad?
Antwoord: Het VN actieprogramma voor kleine wapens (2001) is het overkoepelende programma van
de VN met internationale afspraken om illegale handel en proliferatie van kleine en
lichte wapens tegen te gaan. Via de tweejaarlijkse bijeenkomsten (Biennial Meeting of States) kunnen lidstaten, in allianties, het actieprogramma verder ontwikkelen en aanpassen
waar mogelijk.
Tijdens de vijfde tweejaarlijkse vergadering van Staten in 2014 spande Nederland zich
in voor de verdere uitwerking van het VN Actieprogramma, door het programma in de
bredere context van veiligheid voor burgers te plaatsen en de aanpak van kleine en
lichte wapens te integreren in bredere veiligheidsprogramma’s zoals Security Sector Reform (SSR) en Disarmament, Demobilisation and Reintegration (DDR). Ook heeft Nederland tijdens de onderhandelingen de nadruk gelegd op het verbinden
van het VN Actieprogramma met de uitvoering van VNVR Resolutie 1325 en het VN-Wapenhandelsverdrag.
In het slotdocument van de tweejaarlijkse bijeenkomst is een aantal belangrijke punten
opgenomen, waaronder de rol van vrouwen bij de aanpak van lichte en kleine wapens
(inclusief een verwijzing naar VNVR resolutie 1325), aandacht voor de rol van kleine
en lichte wapenproblematiek binnen breder veiligheidsprogramma en de rol van VN vredesmissies
in voorraadbeheer en fysieke veiligheid in (post)conflict gebieden. Helaas kon geen
overeenstemming worden bereikt over een expliciete verwijzing naar SSR en DDR, noch
over een verwijzing naar het Wapenhandelsverdrag van 2013 in het VN Actieprogramma,
waarmee een kans tot grotere synergie is blijven liggen. Dit was onder meer toe te
schrijven aan de Non-Aligned Movement (NAM), die bij de onderhandelingen over het VN Actieprogramma één van de grootste
allianties vormt en in 2014 ook in staat bleek om verdere ontwikkeling van het Actieprogramma
te blokkeren.
49
Welke ontwikkelingen zijn er op het gebied van onbemande systemen (UAV) binnen het
MTCR?
Antwoord: Ook al richtte het MTCR zich bij oprichting in 1987 alleen op ballistische rakettechnologie,
werd het feit dat ook UAV’s kunnen worden ingezet als overbrengingsmiddel voor massavernietigingswapens
al snel onderkend. In de persverklaring van de plenaire vergadering in Rotterdam (5-9 oktober
2015) heeft het MTCR zich uitgelaten over de dreiging van dergelijke systemen voor
de internationale vrede en veiligheid. Ook hebben de partners hun inzet herbevestigd
om de risico’s op proliferatie van overbrengingsmiddelen voor massavernietigingswapens
te beperken door middel van exportcontrole. Nederland heeft daarnaast tijdens de plenaire
vergadering van het MTCR in Rotterdam de expliciete aandacht van partners gevraagd
voor de huidige ontwikkelingen op het gebied van MTCR-relevante UAV’s, zoals de ontwikkeling
van bewapende varianten, en de wijze waarop het MTCR hiermee zou moeten omgaan met
het oog op verantwoorde keuzes tussen handels- en veiligheidsbelangen. Hierop is positief
gereageerd en er is afgesproken in de nabije toekomst hierover verder te spreken.
50
Welke aanpassingen zijn de afgelopen jaren gemaakt in het kader van de ontwikkelingen
op het gebied van onbemande systemen?
Antwoord: De lijst met door het MTCR gecontroleerde goederen, die is verwerkt in Bijlage I
van de EU dual-useverordening (428/2009), wordt op regelmatige basis herzien. De afgelopen
jaren zijn diverse UAV-relevante wijzigingen aangenomen. Zo is afgelopen oktober tijdens
de plenaire vergadering in Rotterdam een voorstel aangenomen om moderne systemen voor
vluchtbesturing van UAV’s te gaan controleren. Eerder is ook afgesproken om de controle
op productieapparatuur voor composietmaterialen, die ook worden toegepast in UAV’s,
te herzien en te verduidelijken, en werd de controletekst voor analoog naar digitaalomzetters
gemoderniseerd. Een laatste voorbeeld is de invoering van controle op productieapparatuur
voor moderne gyroscopen, die kunnen worden toegepast in besturings- en navigatieapparatuur
van UAV’s.
51
Hoe beoordeelt u de snelle verspreiding van onbemande (bewapende) systemen door en
voor landen die geen lid zijn van het MTCR, met name vanuit China, Israël en Pakistan
naar conflict gebieden zoals Irak en landen die in gewapende conflicten zijn verwikkeld
zoals Saoedi-Arabië?
Antwoord: De richtlijnen van het MTCR gelden internationaal als best practices met betrekking tot exportcontrole op overbrengingsmiddelen voor massavernietigingswapens.
Vanuit het regime is er aandacht voor dergelijke exporten door non-partners en worden
landen met MTCR-relevantie bezocht in het kader van Outreach. Tijdens de recente plenaire
vergadering van het MTCR (5-9 oktober 2015) hebben partners ingestemd met het voorstel
van het Nederlands-Luxemburgse voorzitterschap om landen met een MTCR-relevante raket-
en/of UAV-industrie te bezoeken. Daarnaast is er bijzondere aandacht voor China, dat
lid wil worden van het MTCR en zich daarmee zal moeten committeren aan de richtlijnen
van het regime ten aanzien van de export van MTCR-relevante goederen.
52
Welke maatregelen gaat u nemen om de discussie over controle op onbemande (bewapende)
systemen te vergroten gezien de snelle ontwikkelingen op dit gebied en verouderde
regelgeving?
Antwoord: Nederland regelt controle op onbemande (bewapende) systemen primair in internationaal
verband binnen de EU en in de diverse exportcontroleregimes. Additionele, nationale
wetgeving op dit terrein ligt daarom, gelet op de inzet voor een gelijk speelveld
binnen Europa, niet direct voor de hand. Nederland volgt de in vraag 49 t/m vraag
51 geschetste ontwikkelingen binnen deze regimes nauwgezet en neemt actief deel aan
de discussies.
53
Welke ontwikkelingen voorziet u naar aanleiding van de uitkomst van de MTCR-bijeenkomst
afgelopen oktober in Rotterdam in relatie tot verdere proliferatie van onbemande systemen?
Antwoord: Zie de antwoorden op vraag 49 en 51.
54
Hoe gaat u bijdragen aan versteviging van controle op onbemande systemen in het licht
van de snelle proliferatie en gevaren voor vrede veiligheid in dat kader?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 52.
55
Hebben alle EU-landen het VN-wapenhandelverdrag en het ATT-verdrag geratificeerd?
Antwoord: Antwoord: Nee. Griekenland en Cyprus hebben het Verdrag wel getekend, maar nog niet
geratificeerd. Beide landen verwachten dat ratificatie op korte termijn zal plaatsvinden.
56
Ligt het in de lijn van verwachting dat de reportageverplichting onder het ATT succesvoller
zal zijn dan het rapporteren onder het VN-Wapenregister? Zo ja, waarop is die verwachting
gebaseerd? Zo nee, waarom niet en wat is dan de meerwaarde van deze extra verplichting?
Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord: Ja, aangezien Statenpartijen verplicht zijn hun rapportages in te dienen. Deze verplichting
geldt uiteraard alleen voor Statenpartijen. Het kabinet moedigt landen die geen partij
zijn bij het VN-Wapenhandelsverdrag op om te rapporteren over hun wapenhandel bij het VN-Wapenregister.
57
Is het mogelijk om naast een levering van pantservoertuigen, ter waarde van ruim 5 miljoen
euro en enkele kleinere exporten die worden gemeld in de maandoverzichten, aan te
geven welke andere leveringen leiden tot het totaalbedrag van ruim 14 miljoen euro
van exporten naar Jordanië dat in het jaarrapport wordt genoemd?
Antwoord: Het totaalbedrag van ruim EUR 14 miljoen voor exporten naar Jordanië dat in het jaarrapport
2014 wordt genoemd, bestaat voornamelijk uit leveranties van overtollig defensiematerieel
aan Jordanië. Deze leveranties betreffen de eerste levering van Cheetah pantserrupsvoertuigen
tegen luchtdoelen (PRTL), Flycatchers, aanverwant materieel en 35 mm munitie voor
de Cheetah t.w.v. EUR 9 miljoen alsmede de tweede leverantie Cheetah’s t.w.v. ruim
EUR 5 miljoen. Over deze leveringen is uw Kamer versneld geïnformeerd middels de Kamerbrieven
met de Kamerstuk 22 054, nr. 239 en Kamerstuk 22 054, nr. 254.
58
Om welk type raket gaat het bij de afgegeven uitvoervergunning voor anti-tankraketten
die is afgegeven met de aantekening «retour fabrikant» naar Israël (NL0074CDIU0001097)?
Antwoord: Het betreft een retourzending van verouderde en deels defecte anti-tank-raketten
van het type Gill. De retourzending maakt onderdeel uit van een programma om het Nederlandse
arsenaal aan anti-tank-wapens te moderniseren.
59
Hoe verhouden de uitvoervergunningen voor Israël, met name de vergunningen voor uitvoer
van beeldversterkerbuizen voor militair gebruik en grensbewaking, zich met het terughoudende
wapenexportbeleid ten aanzien van dit land, zoals uiteen gezet in een brief van de
Staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 22 054, nr. 71)? Kunt u de toetsing aan de criteria van het Gemeenschappelijke Standpunt van de
EU inzake wapenexport toelichten?
Antwoord: In 2014 zijn door Nederland vergunningen afgegeven voor de uitvoer van beeldversterkerbuizen
naar Israël. Deze vergunningen zijn bijna altijd retourzendingen vanwege samenwerking
tussen Nederlandse en Israëlische bedrijven waarbij beeldversterkerbuizen worden ingebouwd
in een breed scala aan elektro-optische producten, waaronder nachtkijkers.
60
Om hoeveel stuks Patronen, kal. 7.62x51 mm voor Qatar ging het in totaal bij de door-
(NL0074CDIU0011493/NL0074CDIU0010684) en uitvoer (NL0074CDIU0011252) die wordt genoemd?
61
Om hoeveel stuks klein kaliber patronen voor de Verenigde Arabische Emiraten (VAE)
ging het in totaal bij de door- (NL0074CDIU0007987, NL0074CDIU0007985, NL0074CDIU0007932)
en uitvoer (NL0074CDIU0009727) die wordt genoemd?
Antwoord op vragen 60 en 61: Zoals ook in het antwoord op vraag 21 is gesteld, betracht Nederland een grote mate
van transparantie, zowel in de versnelde rapportage aan de Kamer over grotere systeemleveranties
als en in de maandrapportages op internet over de afgifte van vergunningen voor de
uitvoer van militaire goederen. Op basis van de Wet openbaarheid van bestuur kan het
kabinet niet verder gaan dan wat tegenover de exporteurs en hun klanten te verantwoorden
is. Om die reden zijn bepaalde gegevens, zoals de naam van het exporterende bedrijf
en de combinatie van de waarde en het aantal of het volume van de te exporten goederen,
niet opgenomen in die rapportages.
62
Hoe wordt voorkomen dat de Chinese wapenindustrie kennis overneemt door de inbouw
ter plaatse van Nederlandse marinetechnologie in marineschepen voor Algerije ter waarde
van 20 miljoen euro (NL0074CDIU0006257 en NL0074CDIU0002220)?
Antwoord: De vermelde vergunningen vervangen in 2013 afgegeven vergunningen, waarover destijds
versneld per brief van 13 augustus (Kamerstuk 22 054, nr. 231) aan de Kamer is gerapporteerd. In die brief wordt aangegeven hoe voorkomen wordt
dat Chinese scheepswerven kennis kunnen opdoen over gevoelige Nederlandse marinetechnologie.
63
Kunt u een toelichting geven op de wijze van toetsing aan de criteria van het Gemeenschappelijk
Standpunt van de EU ten aanzien van exportvergunningen voor Thailand, mede in het
licht van de staatsgreep van 22 mei 2014 en het daaropvolgende militaire bewind?
Antwoord: Aanvragen voor Thailand worden op een case-by-case basis getoetst aan de criteria
van het EU Gemeenschappelijk Standpunt, waarbij zeer kritisch wordt gekeken naar de
relatie tussen de aard van de goederen, het beoogde eindgebruik en de eindgebruiker.
Sinds de staatsgreep van 22 mei 2014 wordt in het bijzonder gekeken naar de mogelijke
inzet van de goederen bij interne repressie en mensenrechtenschendingen.
Vergunningaanvragen voor goederen die gebruikt kunnen worden voor interne repressie,
worden door de meeste EU Lidstaten, zo ook door Nederland, afgewezen.
64
Kunt u een toelichting geven op de wijze van toetsing aan de criteria uit het Gemeenschappelijk
Standpunt van de EU ten aanzien van de exportvergunning voor banden voor militaire
transporthelikopters naar Turkmenistan?
Antwoord: De vergunningaanvraag voor de uitvoer van helikopterbanden is getoetst aan het EUGS.
De banden waren bestemd voor transporthelikopters die oorspronkelijk voor militaire
doelstellingen ontworpen waren, maar nu door een civiele eindgebruiker werden ingezet
voor transportdoeleinden van VIP’s, zoals hoge regeringsvertegenwoordigers en politici.
Gelet op de aard van de goederen (helikopterbanden), de eindgebruiker (een civiel
transportbedrijf) en het eindgebruik (vervoer van VIP’s) is de levering positief getoetst
aan het EUGS.
65
Wat is de reden dat de waarde van de afgegeven vergunningen in 2014 aanzienlijk hoger
is dan in het voorgaande jaar en ver uitsteekt boven de (individuele) jaren 2005 t/m
2013?
Antwoord: Dit hangt, zoals ook reeds in de aanbiedingsbrief bij het jaarrapport (Kamerstuk
22 054, nr. 265) en in het jaarrapport zelf is aangegeven, vooral samen met een globale vergunning
voor de distributie via Nederland van F-35 gerelateerde onderdelen naar assemblagefaciliteiten
in de VS, Italië en Turkije en een vergunning gerelateerd aan de vernietiging in Duitsland
van grote hoeveelheden verouderde munitie van de Nederlandse strijdkrachten. Bij elkaar
tellen de waarden van die vergunningen op tot bijna EUR 870 miljoen.
Hierbij dient te worden aangetekend dat de globale vergunning voor de F-35 (ter waarde
van EUR 700 miljoen) een looptijd gekregen heeft van drie jaar. Conform de systematiek
van de jaarrapportages is dat hele bedrag op 2014 geboekt en vervolgens gelijkelijk
verdeeld over de drie mogelijke eindbestemmingen.
66
Kunt u aangeven om welk type gevechtsvliegtuig het ging bij doorvoer vanuit Niger
naar de Oekraïne (NL0074CDIU0002083)?
Antwoord: Het betrof gereedschappen, onderhoudsgoederen en delen die terugkwamen uit Niger,
nadat aldaar twee uit Oekraïne afkomstige Sukhoi 25 gevechtsvliegtuigen waren afgeleverd
en in operationele staat waren gebracht.
67
Onderdelen voor welk type raketten zijn doorgevoerd naar Bahrein (NL0074CDIU0000335)?
Antwoord: Het betrof raketdelen voor de Exocet raket. Dit is een «surface-to-surface missile»,
die in de praktijk vooral binnen de marine worden ingezet.
68
Waarop hebben de doorvoervergunningen van Zwitserse munitie naar de VAE betrekking,
mede in het licht van een post-shipment onderzoek door Zwitserland naar Zwitserse
granaten die via VAE in handen van Assad gekomen zijn? Zie http://www.ibtimes.co.uk/syria-bashar-al-assad-damascus-swiss-uae-387005 Om welke producten gaat het precies en hoe wordt het risico op transshipment ingeschat?
Antwoord: Zie het antwoord op vraag 21 voor wat betreft de mate waarin mededelingen gedaan
kunnen worden over details van leveringen.
Voor wat betreft de algemene procedures aangaande doorvoervergunningen dient vooropgesteld
te worden dat er een significant verschil is tussen uitvoer en doorvoer. In het geval
van doorvoer heeft een bondgenoot (in dit geval Zwitserland) de aanvraag voor uitvoer
reeds getoetst en goedgekeurd. Er wordt derhalve in principe geen nieuwe toetsing
gedaan door Nederland. Indien Nederland wél tot structurele toetsing zou overgaan,
zou dit immers impliciet betekenen dat Nederland het exportcontrolesysteem van een
bondgenoot (die bovendien deelneemt aan de Interne Markt) wantrouwt en zou daardoor
de bilaterale relatie met de bondgenoot kunnen beschadigen.
Overeenkomstig de brief van 10 juni 2011 over het aangescherpte wapenexportbeleid
(Kamerstuk 22 054, nr. 165) kunnen onder meer veiligheidspolitieke omstandigheden er echter toe leiden dat doorvoer
voor specifieke landen toch getoetst werd. In 2014 was de veiligheidspolitieke situatie
van de VAE stabiel en was er geen reden om alle aanvragen voor doorvoer te toetsen.
Naar aanleiding van de interventie van de Saoedi-geleide coalitie in Jemen toetst
het kabinet de individuele doorvoeraanvragen voor gevoelige militaire goederen naar
landen die actief betrokken zijn bij het Jemen-conflict wel op een strikte case-by-case-basis.
Zo zijn recent aanvragen voor doorvoer naar Saoedi-Arabië en de VAE afgewezen, aangezien
er een significant risico bestond dat de goederen ingezet zouden worden in de interventie
en zouden kunnen bijdragen aan schendingen van internationaal humanitair recht.
Ook wordt doorvoer van goederen afgewezen wanneer er een risico bestaat dat goederen
omgeleid zouden worden naar derde partijen.
69
Kunt u nadere informatie geven over de doorvoer van een voertuig voorzien van ballistische
bescherming naar Kenia?
Antwoord: Het betrof een gepantserde Toyota Landcruiser 200. Het werd doorgevoerd uit Duitsland
waar een vergunning was afgegeven voor de export van het voertuig. Naast bepantsering
en enige detectieapparatuur had het voertuig geen verdere militaire specificaties.
Het voertuig had als eindgebruik het beveiligd vervoeren van overheidspersoneel.
70
Kunt u ook reeds voor 2015 aangeven hoeveel vergunningaanvragen zijn afgewezen en
daarbij per afwijzing het land, type product, eindgebruiker en reden voor afwijzing
vermelden?
Antwoord: Voor 2015 zijn 14 vergunningaanvragen afgewezen, zie onderstaand overzicht:
Land
|
Type product
|
Eindgebruiker
|
Reden voor afwijzing
|
India
|
Lithium batterijen voor artilleriemunitie
|
Landmacht en Special Forces
|
4
|
Venezuela (doorvoer)
|
Slaghoedjes voor 9mm munitie
|
Staatsbedrijf dat defensiemateriaal produceert
|
2, 3 en 7
|
Thailand
|
Delen voor M109 houwitser crewtrainer en simulator
|
Landmacht van Thailand
|
4
|
VAE
|
Patroonbandenschakels voor 30mm munitie
|
Landmacht van de VAE
|
4
|
VAE
|
Vliegtuigbanden voor F-16’s
|
Luchtmacht van de VAE
|
2
|
Saoedi-Arabië
|
Vliegtuigbanden voor F-15’s
|
Saoedische luchtmacht
|
2
|
Saoedi-Arabië
|
idem
|
idem
|
2
|
Zuid-Afrika
|
Dual-use beeldversterkerbuizen voor verrekijkers
|
Eindgebruiker onduidelijk
|
7
|
Oekraine
|
Dual-use beeldversterkerbuizen t.b.v. nachtzichtkijkers
|
Binnenlandse Zaken of Defensie
|
3 en 4
|
VAE
|
Vliegtuigbanden voor F-16’s
|
Luchtmacht
|
2
|
Qatar
|
Reservedelen voor PzH2000 houwitsers
|
Qatar Armed Forces
|
2
|
Qatar
|
Koelapparatuur voor PzH2000 houwitsers
|
Qatar Armed Forces
|
2
|
KSA (doorvoer)
|
Delen van raketten voor Cougar helikopters
|
Luchtmacht
|
2
|
VAE (doorvoer)
|
Lithium ion batterijen voor Orbitor 2 Unmanned Aireal Vehicles
|
Presidential Guard Command
|
2
|
71
Waarom is er een vergunning voor export naar India geweigerd, terwijl andere vergunningen
wel zijn afgegeven, o.a. voor optische componenten en kogelgeweren?
Antwoord: Vergunningaanvragen worden case-by-case getoetst aan de acht criteria van het EUGS,
gebaseerd op de aard van het goed, het eindgebruik en de eindgebruiker. De afgewezen
vergunningaanvraag voor de levering van optische componenten voor Laser Range Finders
aan de Indiase Border Security Forces heeft deze toets niet doorstaan op basis van
criterium 4, regionale stabiliteit. De andere vergunningaanvragen voor India voldeden
wel aan de criteria van het EUGS.
72
Kunt u aangeven wat de eindgebruikers zijn van de veelvuldig uitgevoerde apparatuur
en software voor informatiebeveiliging? Is het mogelijk in het vervolg in de maandoverzichten
aan te geven of exporten voor overheids- of particulier gebruik zijn?
Antwoord: Waar het individuele vergunningen betreft, zijn de eindgebruikers bekend, maar kunnen
deze vanwege redenen van bedrijfsvertrouwelijkheid niet worden gedeeld. Waar het globale
vergunningen betreft, die voor één type of categorie product voor uitvoer naar één
of meer met name genoemde eindgebruikers en/of in met naam genoemde landen geldig
kan zijn, zijn de eindgebruikers niet gespecificeerd. Voor de mogelijkheden om onderscheid
te maken tussen overheid en private sector zie het antwoord op vraag 29.
73
Over hoeveel overtollig defensiematerieel beschikt Defensie thans nog? En op basis
van welke afwegingen wordt bepaald om materieel te verkopen dan wel te schenken aan
derde landen? Indien sprake is van schenking uit welke pot worden de onkosten daarvan
vergoed?
Antwoord: Een overzicht van het belangrijkste overtollige materieel van Defensie staat jaarlijks
vermeld in het Materieelprojectenoverzicht (MPO). Het MPO kan via internet worden
geraadpleegd, op: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/defensiematerieel/documenten/begrotingen/2015/09/15/materieel-projectenoverzicht-defensie.html
De afweging om te verkopen of te schenken geschiedt op basis van financiële, operationele
en/of politieke gronden (of een combinatie daarvan).
In de zeldzame gevallen waarbij er sprake is van schenking van materieel waarvan de
geraamde verkoopopbrengsten onderdeel uitmaken van de Defensiebegroting, worden de
ontbeerde inkomsten doorgaans verdisconteerd met het Defensie investeringsplan.
74
Kunt u een toelichting geven op de vergunning voor de export van afgestoten legervoertuigen
en onderdelen naar de politie in Rwanda?
Antwoord: De in bijlage 6 bij het rapport over het Nederlandse wapenexportbeleid in 2014 genoemde
verkoop aan Rwanda, betreft een in 2014 gesloten contract voor de verkoop van 8 overtollige
DAF trucks (general purpose), 4 veldkeukens, 2 trailers bestemd voor generatoren en
2 trailers met generatoren en diverse DAF reservedelen aan de Rwanda National Police
ter waarde van EUR 204.019,-. De afgifte van de exportvergunning en de daadwerkelijke
leverantie van de goederen hebben in 2015 plaatsgevonden.
De vergunning is getoetst aan de acht criteria van het EUGS, waarbij in het bijzonder
aandacht is besteed aan het criterium mensenrechten en aan de regionale stabiliteit.
De kans dat onderhavige goederen door de politie voor mensenrechtenschendingen worden
ingezet, wordt zeer klein geacht.
75
In uw brief van 2 december 2015 inzake uw reactie op de bevindingen van Amnesty International
dat Nederlandse verzekeraars zouden investeren in wapenhandel staat dat Lockheed Martin
sinds 2013 geen clustermunitie meer produceert. Betekent dit ook dat Lockheed geen
Wind Corrected Munition Dispensers (WCMD) meer levert voor CBU-103, 104 en 105?
Antwoord: Lockheed Martin heeft eerder aangegeven sinds 2013 geen clustermunitie meer te produceren.
Uit een rapport van Amnesty International blijkt dat Lockheed Martin op zijn website
aangeeft Wind Corrected Munition Dispensers (WCMD) te kunnen leveren.
Het kabinet heeft niet kunnen verifiëren of Lockheed Martin inderdaad nog WCMD produceert
dan wel verkoopt. Wel staat vast dat sinds 2011 het Investeringsverbod Clustermunitie
van kracht is, waarin het voor in Nederland gevestigde financiële ondernemingen verboden
is om te investeren in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan,
produceren, verkopen of distribueren.
Eerder gaf Lockheed Martin al aan geen clustermunitie zelf meer te produceren. De
WCMD waar Amnesty naar verwijst, zijn systemen die aan de achterkant van een clusterbom
gemonteerd worden en die dienen om de nauwkeurigheid van het wapen te verbeteren.
Een WCMD is daarmee geen cruciaal onderdeel van clustermunitie (een clusterbom functioneert
immers ook zonder WCMD) en valt derhalve buiten de reikwijdte van het Investeringsverbod
Clustermunitie. Daarbij komt dat Lockheed Martin een Amerikaans bedrijf is, waar Nederland
geen jurisdictie over heeft. Dat neemt niet weg dat het kabinet tegen ieder gebruik
van clustermunitie is en verzekeraars zal blijven oproepen om af te zien van investeringen
in bedrijven die (onderdelen van) clustermunitie produceren.
Het kabinet is tegen ieder gebruik van clustermunitie en wijst bedrijven herhaaldelijk
op hun verplichtingen in het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen (IMVO). Als zou blijken dat Lockheed Martin de WCMD nog steeds produceert
dan wel verkoopt, dan zal het kabinet opnieuw in gesprek treden met betrokken partijen
over deze kwestie. Overigens heeft de verzekeringssector via het Verbond van Verzekeraars
op 16 december 2015 al aangegeven om samen met overheid en stakeholders te willen
komen tot een IMVO-convenant. Het kabinet is bereid om investeringen door verzekeraars
in bedrijven die onderdelen van clustermunitie kunnen leveren, zoals Lockheed Martin,
op de agenda te zetten van de gesprekken over het convenant. Zo kan de regering samen
met de sector en het maatschappelijk middenveld bespreken of de huidige afspraken,
die de sector hierover heeft vastgelegd in zijn Code Duurzaam Beleggen, voldoende
zijn.
76
Waarom zijn er momenteel nog geen maandoverzichten voor exportvergunningen in 2015
gepubliceerd, ondanks dat al jaren snellere publicatie door de Kamer wordt gevraagd
en door de regering wordt beloofd?
Antwoord: Zoals in antwoord op vraag 19 is gesteld, streeft het kabinet ernaar gehoor te geven
aan de motie van het lid Jasper van Dijk van december 2014 (Kamerstuk 22 054, nr. 257), welke de regering verzoekt om de maandoverzichten uiterlijk twee maanden na het
afgeven van de betreffende vergunningen te publiceren. Zoals ook in de antwoorden
over de jaarrapportages is aangegeven, kampt de rapportagefunctionaliteit van het
nieuwe automatiseringssysteem echter nog met gebreken en moeten er nog steeds handmatig
controles en correcties plaatsvinden. Daarmee is helaas nog te veel tijd gemoeid.
77
Waarom is de Kamer voor de bestemmingen Algerije, Colombia, Indonesië, Marokko, Oman
en Singapore niet via de versnelde procedure ingelicht, terwijl de waarde ruim boven
de 2 miljoen euro ligt?
Antwoord: Overeenkomstig de brief van 10 juni 2011 over het aangescherpte wapenexportbeleid
(Kamerstuk 22 054, nr. 165) en de motie van het lid El Fassed c.s. van 22 december 2011 over verlaging van de
drempelwaarde voor de versnelde parlementaire controle bij specifieke wapenexportaanvragen
naar 2 miljoen euro (Kamerstuk 22 054, nr. 181), stelt het kabinet uw Kamer door middel van een versnelde rapportage op de hoogte
van vergunningafgiften indien er sprake is van eerste aanvragen (in tegenstelling
tot vervanging of verlenging van vergunning), definitieve uitvoer (in tegenstelling
tot tijdelijke uitvoer voor reparatie of demonstratie), complete systemen (in tegenstelling
tot onderdelen voor systemen), en indien de transactiewaarde hoger is dan 2 miljoen
euro. Bij de genoemde vergunningaanvragen was daarvan geen sprake.
Voor de bestemmingen Oman, Singapore, Indonesië en Algerije betrof het vervangingen
van eerder verleende vergunningen waarover uw Kamer in de voorgaande jaren versnel
is geïnformeerd.
78
Waarom staat vergunning NL0074CDIU0006257 ter waarde van € 19.269.940 voor Algerije
niet in het jaaroverzicht?
Antwoord: Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 62, is de Kamer in 2013 versneld per brief
van 13 augustus (Kamerstuk 22 054, nr. 231) geïnformeerd over een afgegeven vergunning voor de uitvoer van marinetechnologie
aan Algerije. De waarde van deze nieuwe vergunning is opgenomen in het jaaroverzicht
van 2013. In 2014 is er een vervangende vergunning afgegeven, omdat de looptijd van
de originele vergunning afliep. Vervangende vergunningen worden wel opgenomen in de
maandoverzichten op de website, omdat daarin de kerngegevens van alle afgegeven vergunningen
worden gepubliceerd. De waarde van de vervangende vergunning is echter niet opgenomen
in het jaarrapport 2014 omdat dit tot een dubbeltelling zou leiden.