21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 302 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 september 2018

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 21 augustus 2018 over de geannoteerde agenda voor de informele EU-Jeugdraad van 3 september 2018 in Wenen (Kamerstuk 21 501-34, nr. 301).

De vragen en opmerkingen zijn op 24 augustus 2018 aan de bewindslieden van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 27 september 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Lodders

Adjunct-griffier van de commissie, Krijger

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda voor de informele EU-Jeugdraad, te houden op 3 september aanstaande alsmede de geagendeerde fiches. Genoemde leden hebben nog enkele opmerkingen en vragen.

Geannoteerde agenda informele EU-Jeugdraad 3 september 2018

De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet kritisch staat tegenover de voorstellen van het «DiscoverEU» pilot programma en geen voorstander is van nadere uitwerking van het huidige pilotproject. Ook andere lidstaten zijn kritisch. Kan het kabinet inzichtelijk maken welke lidstaten dit zijn en op welke punten deze lidstaten sceptisch zijn? Wordt deze sceptische dan wel kritische houding ook ingenomen door het Europees Parlement?

De leden van de VVD-fractie steunen het uitgangspunt dat het in het algemeen van toegevoegde waarde is als jeugdbeleid samen met jongeren tot stand komt. Ook als dit eventueel op Europees niveau zou kunnen. Het kabinet spreekt zijn steun uit voor het betrekken van jongeren, mits het eigen lokale en nationale beleid wordt gerespecteerd en mits het kabinet de subsidiariteit zal blijven benadrukken. Genoemde leden zijn van mening dat de gezondheidszorg bij uitstek een nationale aangelegenheid is. Zij zien dan ook geen meerwaarde in het betrekken van jongeren bij Europees beleid over de gezondheid en mentale weerbaarheid van jongeren. Deze leden vragen het kabinet daarom uitvoerig toe te lichten wat de inzet van Nederland zal worden. Is enkel sprake van de uitwisseling van expertise of is het kabinet voornemens Europees beleid op dit onderwerp te steunen?

Fiche MFK – Verordening programma Europees Solidariteitskorps

In de brief worden de eerste twee fases van het Solidariteitskorps beschreven. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de kwantitatieve resultaten van de eerste fase: hoeveel programma’s zijn ingezet, hoeveel jongeren deden mee, hoeveel landen stuurden jongeren, hoeveel landen ontvingen jongeren en wat waren de kosten van het programma per deelnemende jongere? Fase twee is nog nauwelijks gestart, maar kent wel een aantal wijzigingen ten opzichte van de eerste fase. Genoemde leden willen graag weten op basis van welke resultaten of evaluatiecriteria deze wijzigingen zijn aangebracht.

Het voorliggende voorstel gaat over een volgende fase, gebaseerd op de eerste twee fases, maar wel met een groter budget en hogere ambities. Volgens de tekst in het voorstel is geen «impact assessment» uitgevoerd, maar wel een ex ante evaluatie. De leden van de VVD-fractie vragen het kabinet inzichtelijk te maken hoe de evaluatie methodologisch heeft plaatsgevonden. Op welke wijze zal de Kamer voorts geïnformeerd worden over de voortgang, conclusies en belangrijkste aanbevelingen?

Genoemde leden steunen het belang van (de inzet van) vrijwilligers en sluiten zich aan bij de opmerking dat vrijwilligerswerk naast werk en/of school plaatsvindt en jongeren zelf moeten voorzien in hun inkomen. Zij vragen het kabinet hoe zij de optimale aanvulling en versterking van het Solidariteitskorps op de Nederlandse pilot van de maatschappelijke diensttijd zien. In hoeverre is het Solidariteitskorps een aanvulling of loopt Nederland voorop? Of zitten de twee programma’s elkaar in de weg?

Voorts vragen deze leden wat het kabinet een realistische ambitie vindt ten aanzien van het aantal deelnemende jongeren op zowel Europees als Nederlands niveau. Kan inzichtelijk worden gemaakt wat de kosten per deelnemende jongere zijn op basis van het huidige voorstel? Kunnen de kosten per deelnemende Nederlandse jongere inzichtelijk worden gemaakt? Op welke manier zijn de te verwachten kosten anders dan die van de vorige twee fases? Wat is daarvan de reden?

Is het kabinet het met de leden van de VVD-fractie eens dat het verstandiger is de resultaten van de tweede fase (die loopt tot en met 2020) af te wachten en pas een voorstel te doen als daarvan de evaluatie beschikbaar is? Is het kabinet het met deze leden eens dat de doelstellingen van het Solidariteitskorps te behalen zijn binnen het huidige Erasmus+ programma?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele EU-Jeugdraad van 3 september 2018. Deze leden hebben hierbij enkele vragen.

Het kabinet geeft aan onvoldoende toegevoegde waarde te zien in de voorstellen van het «DiscoverEU» pilot programma. Ook de Nationale Jeugdraad (NJR) heeft kritiek op het programma, omdat het vooral jongeren met een hogere opleiding zouden zijn die hier baat bij hebben. De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet kan aangeven of de ongeveer vijfhonderd gratis treinkaartjes die met dit programma in Nederland zijn uitgedeeld inderdaad vooral bij jongeren met een hogere opleiding terecht zijn gekomen.

Met betrekking tot de nieuwe EU-jeugdstrategie vragen de leden van de CDA-fractie wat het doel van de door de Europese Commissie voorgestelde EU-jongerencoördinator is. Wat bedoelt de Commissie als zij aangeeft dat deze coördinator ook verschillende uitgaven aan EU-jongerenzaken moet gaan traceren?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe representatief het kabinet de constructie vindt waarbij de NJR als enige Nederlandse jongerenorganisatie vertegenwoordigd is in de huidige EU-jongerendialoog. Ziet het kabinet mogelijkheden om die representativiteit te vergroten?

De leden van de CDA-fractie vragen ten slotte op welke wijze het kabinet ervoor wil zorgen dat het Europees Solidariteitskorps en de Nederlandse maatschappelijke diensttijd elkaar niet zullen overlappen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de informele EU-Jeugdraad van 3 september in Wenen en van de EU Jeugdstrategie.

De leden van de D66-fractie verwelkomen het initiatief om tijdens deze Raad een dialoog tussen Ministers en jongeren over de toekomst van de EU-jeugddoelen te organiseren. Genoemde leden vragen om in het verslag van de Raad de belangrijkste aandachtspunten die in deze dialoog naar voren komen te beschrijven en te appreciëren. Deze leden vragen op welke wijze jongeren ook op meer structurele wijze bij toekomstige (informele) raden betrokken kunnen worden. Deze leden vragen voorts welke mogelijkheden het kabinet en jongerenorganisaties zien om de betrokkenheid van jongeren bij de Europese politiek verder te vergroten. De leden van de D66-fractie vragen bovendien op welke wijze een EU-jongerencoördinator hier aan bij zou kunnen dragen. Genoemde leden vragen op welke wijze het kabinet zich inzet voor het betrekken van jongeren met meer diverse achtergronden en/of uit meer kwetsbare milieus bij de lokale, nationale en Europese politiek.

De leden van de D66-fractie willen een verbreding en verdieping van het Erasmus programma door het programma beter toegankelijk te maken voor jongeren en studenten met minder mogelijkheden en met tevens meer budget voor Erasmus. Genoemde leden vragen op welke wijze Nederland zich bij de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) zal inzetten voor de kansengelijkheid van jongeren in de Europese Unie, mede gezien de verschillen tussen lidstaten als het gaat om jeugdwerkloosheid en het percentage jongeren dat met armoede of sociale uitsluiting bedreigd wordt.

De leden van de D66-fractie vragen of bij de indicatie van het krachtenveld van de Raad en het Europees Parlement ten aanzien van het beleidsdebat over het jeugdhoofdstuk van het Erasmus programma 2021–2027, zoals opgenomen in de geannoteerde agenda, tevens een indicatie kan worden gegeven van het krachtenveld in het Europees Parlement.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat het kabinet het initiatief van Europese universiteiten verwelkomt en nieuwsgierig is naar de Europese studentenpas, onder meer omdat Europese universiteiten als aanjager kunnen dienen voor wederzijdse diploma-erkenning. Genoemde leden vragen in hoeverre de lidstaten de raadsaanbeveling om een omvattend systeem voor de erkenning van elders verworven competenties hebben geïmplementeerd. Deze leden vragen op welke wijze lidstaten waar de implementatie achterblijft, worden geprikkeld om alsnog invulling te geven aan deze aanbeveling.

De leden van de D66-fractie vragen of het kabinet inmiddels meer informatie heeft ontvangen over de precieze vormgeving en rol van de «centres of vocational excellence» en deze met de Kamer kan delen.1

De leden van de D66-fractie onderschrijven het doel van het Solidariteitskorps om bij te dragen aan cohesie, solidariteit en democratie in Europa en daarbuiten, onder meer door internationale mobiliteit en samenwerking. Genoemde leden vragen welke vraagtekens Nederland bij de onderbouwing van het Solidariteitskorps plaatst. Deze leden vragen het kabinet verder toe te lichten hoe hij de synergie tussen het nieuwe Solidariteitskorps programma en het vervolg van het jeugdonderdeel van het programma Erasmus+ wil creëren. Deze leden vragen op welke wijze ontwikkelingslanden bij de vormgeving worden betrokken.

De leden van de D66-fractie delen de opvatting dat de aansluiting van het Caribisch deel van het Koninkrijk op Erasmus een aandachtspunt is. Genoemde leden vragen op welke wijze het kabinet recht wil doen aan dit aandachtspunt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de informele EU-Jeugdraad van 3 september 2018. Genoemde leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het van groot belang dat jongeren betrokken worden bij de democratische besluitvormingsprocessen. Daarom vinden genoemde leden het belangrijk dat de commissie wil proberen jongeren een grotere stem te geven in Europese besluitvormingsprocessen. Deze leden vragen in hoeverre deze plannen leiden tot meer zeggenschap van de jongeren. In welke mate kunnen jongeren echt meebeslissen? Is het kabinet bereid om zich in Europees verband hard te maken voor meer zeggenschap van jongeren, zo vragen deze leden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen in hoeverre de jongeren die betrokken worden bij het Europese besluitvormingsproces een afspiegeling zijn van de jongeren in Europa. Is het kabinet bereid om zich ervoor hard te maken dat een grote diversiteit aan jongeren wordt betrokken (van verschillende achtergronden, opleidingsniveau, etc.)? Is in dit kader niet meer nodig dan het voorstel voor een inclusieve EU-jongerendialoog, zo vragen genoemde leden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen tevens of het kabinet na kan gaan wat nodig is om jongeren meer te activeren en te betrekken. Is het kabinet bijvoorbeeld bereid om met jongeren(organisaties) in gesprek te gaan en hen te vragen wat zij nodig hebben om nog meer jongeren actief te krijgen, zo vragen genoemde leden.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het kabinet vraagtekens plaatst bij het voorstel om de prioriteiten uit het EU-samenwerkingskader jeugd in de nationale context te vertalen en in nationale actieplannen op te nemen, omdat het jeugdbeleid gedecentraliseerd is. Ziet het kabinet dan geen enkele (coördinerende) rol voor zichzelf? Bij sommige prioriteiten, zoals de bevordering van jongerenparticipatie en jongeren betrekken bij de democratische besluitvormingsprocessen, kan de nationale overheid toch wel een rol van betekenis spelen? Hoe ziet het kabinet dit, zo vragen deze leden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de informele EU-Jeugdraad van 3 september aanstaande. Genoemde leden hebben alvast onderstaande opmerkingen en vragen.

Fiche: Mededeling EU-samenwerkingskader jeugd (periode 2019-2027)

Algemene gegevens

Aangezien het huidige samenwerkingskader (2009–2018) binnenkort afloopt is de Europese Commissie gekomen met een nieuw voorstel voor 2019–2027. Kan het kabinet ingaan op de leerpunten die hij meeneemt uit het samenwerkingskader van 2009–2018 bij de vaststelling van het nieuwe kader voor 2019–2027? Wat zijn daarnaast de belangrijkste gerealiseerde resultaten voor Nederland door middel van de uitvoering van het samenwerkingskader 2009–2018, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

De leden van de SP-fractie delen de constatering dat voor een goed jeugdbeleid een onderlinge samenwerking tussen verschillende beleidsterreinen in het kader van integraal jeugdbeleid van essentieel belang is. Genoemde leden vragen dan ook hoe aan dit speerpunt uitwerking zal worden gegeven. Er is immers nog veel verbetering mogelijk en nodig als het gaat om de afstemming en samenwerking tussen de verschillende relevante wetten (bijvoorbeeld tussen de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015)).

Aangegeven wordt dat de EU-bevoegdheid op het beleidsterrein betreffende de jeugd de nationale competentie ten aanzien van het jeugdbeleid dient te respecteren, genoemde leden ondersteunen dit. Deze leden zijn wel benieuwd of in het voorgestelde samenwerkingskader volgens het kabinet nu onderdelen zitten die deze nationale competentie niet respecteren. Hoe garandeert het kabinet dat de rol van de EU op deze gebieden ondersteunend blijft?

De leden van de SP-fractie delen de geformuleerde vragen en aanbevelingen aan de commissie. Zo horen genoemde leden graag wat precies de taak van de jeugdcoördinator zou moeten worden en hoe en door wie een dergelijke taak vervuld zou moeten worden.

Mededeling: Bouwen aan een sterker Europa: de rol van het beleid inzake jongeren, onderwijs en cultuur (Com 2018 – 268)

Een sterkere rol voor beleid inzake jongeren, onderwijs en cultuur

Er wordt verwezen naar de verklaring van Rome van maart 2017 waarin onder andere de volgende alinea is opgenomen: «Unie waar jongeren het best mogelijk onderwijs en de best mogelijke opleiding genieten en op het hele continent kunnen studeren en een baan kunnen vinden.» In een eerdere inbreng heeft de SP-fractie reeds een aantal kritische vragen gesteld over het kunnen volgen van onderwijs over het gehele continent (zie Kamerstuk 21 501-32 nr. 284). Natuurlijk zijn genoemde leden ook van mening dat er aandacht moet zijn voor de opleiding van en het onderwijs aan jongeren. Deze leden vragen echter om een nadere toelichting op de zin: «Er moet meer aandacht worden besteed aan onderwijs, opleiding en cultuur, zodat hun mogelijkheden optimaal kunnen worden benut om het Europees project te ondersteunen. Investeren in vaardigheden, competenties en kennis is essentieel om de veerkracht van Europa te vergroten». Het is toch niet zo dat we investeren in onze jongeren in het belang van «de veerkracht van Europa», wij doen dat toch in het belang van de jongeren zelf? Daarnaast wordt aangegeven dat er meer aandacht moet zijn voor cultuur: «Onderwijs en cultuur verhogen ons bewustzijn, ons begrip van en onze waardering voor het rijke gemeenschappelijke culturele erfgoed, de geschiedenis, de ervaringen, de overtuigingen en de waarden van Europa. Dit verenigt mensen over de grenzen heen en geeft ons een samenhorigheidsgevoel. Onderwijs, opleiding en cultuur kunnen ons helpen ontdekken en ervaren wat het betekent Europeaan te zijn.» Met andere woorden, het versterken van het gevoel bij Europa te horen is onderdeel van de culturele agenda. Is het daadwerkelijk de intentie om dit gevoel door kunst en cultuur kunstmatig te creëren, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Europese studentenkaart

De leden van de SP-fractie ontvangen graag een nadere definiëring van «de Europese studentenidentiteit», wat wordt daar precies onder verstaan?

Europese universiteiten

Is het de bedoeling dat er ook Europese universiteiten in Nederland tot stand worden gebracht, zo vragen de leden van de SP-fractie. Daarnaast ontvangen genoemde leden graag een toelichting op wat dit betekent voor het Nederlandse onderwijs. Zal er sprake zijn van een verdere internationalisering en verengelsing van het Nederlandse onderwijs? Ook zijn deze leden benieuwd naar de financiële gevolgen. Krijgen deze Europese universiteiten meer of extra financiële (Europese) middelen?

Jongeren betrekken, verbinden en versterken: een nieuwe EU-strategie voor jongeren (Com 2018 – 269)

Naar een nieuwe EU-strategie voor jongeren

Het Europese Solidariteitskorps wordt genoemd als een voorbeeld van hoe jongeren kunnen bijdragen aan positieve verandering in de maatschappij. De leden van de SP-fractie constateren dat op korte termijn in Nederland een begin wordt gemaakt met de maatschappelijke diensttijd. Kan het kabinet toelichten wat precies de verschillen en de overeenkomsten zijn tussen het Europese Solidariteitskorps en de Nederlandse maatschappelijke diensttijd en hoe wordt overlap voorkomen, zo vragen genoemde leden. Wat is de meerwaarde van het ene project ten opzichte van het andere project? Deze leden vinden dit ook van groot belang omdat met beide projecten honderden miljoenen euro’s zijn gemoeid. Gaan de jongeren straks (mogelijk) aan beide projecten deelnemen? Hoeveel Nederlandse jongeren zullen naar verwachting deel gaan nemen aan het Europese Solidariteitskorps?

Er wordt een samenvatting van de voornaamste maatregelen op dit terrein gegeven, bijvoorbeeld worden genoemd het traceren van de EU-uitgaven aan Jeugdzaken en het opstarten van een nieuwe en inclusievere EU-jongerendialoog met bijzondere aandacht voor kansarme jongeren. Graag ontvangen de leden van de SP-fractie een stand van zaken van de uitvoering van deze «voornaamste maatregelen».

Betrekken. Verbinden. Versterken.

Aangegeven wordt dat al veel Europese jongeren zijn betrokken, maar dat dit verder uitgebreid moet worden, met name jongeren uit achtergestelde groepen moeten meer betrokken worden. Kan inzicht gegeven worden in de situatie voor Nederland? Met hoeveel Nederlandse jongeren staat het EU-jeugdbeleid (via de gestructureerde dialoog) in contact? Is er daarnaast enig inzicht in de samenstelling van deze groep (zijn bijvoorbeeld jongeren met minder mogelijkheden bereikt) en in het kader van welke jongerenorganisaties zij zijn bereikt, zo vragen de leden van de SP-fractie.

De lidstaten zullen worden aangespoord zich (onder andere) te concentreren op het ontwikkelen van de kwaliteit en het bevorderen van de erkenning van jeugdwerk. Kan het kabinet toelichten hoe deze acties in Nederland vorm zullen krijgen, want de leden van de SP-fractie zijn namelijk van mening dat een goed jeugdwerk onze inzet en aandacht verdient.

II. Reactie van de Staatssecretaris

In antwoord op de vragen zoals gesteld door verschillende fracties in het schriftelijk overleg aangaande het Europese jeugdbeleid en meer in het bijzonder de informele Jeugdraad van Ministers zoals recent georganiseerd door het Oostenrijks voorzitterschap, stuur ik u hierbij, mede namens de Minister van OCW, mijn reactie. In deze brief treft u eerst een reactie aan op de vragen aangaande het Europese jeugdbeleid en aansluitend namens de Minister van OCW, een reactie op de vragen aangaande het Europese onderwijs- en cultuurbeleid.

1. Europees jeugdbeleid

DiscoverEU

In reactie op de opmerkingen van de VVD- en CDA-fractie over DiscoverEU, kan ik nogmaals bevestigen dat het kabinet kritisch is over het voorstel tot continuering van het programma. Momenteel loopt er op initiatief van het Europees Parlement (EP) een pilot-programma voor de periode 2018/2019. DiscoverEU als onderdeel van het Jeugdhoofdstuk van het Erasmus programma, zou deze pilot moeten bestendigen. Nederland heeft bedenkingen bij de meerwaarde van het op deze wijze ontdekken van Europa en ook bijvoorbeeld Duitsland, Finland, Slowakije, Lithouwen, Slovenië en Cyprus zijn kritisch. Daarbij vindt Duitsland dat het jeugdhoofdstuk meer moet zijn dan een mobiliteitsprogramma. De onderhandelingen over het nieuwe programma starten in het najaar.

Op de vraag van de VVD-fractie naar de positie van de het Europees Parlement, kan ik u meegeven dat zij – aangezien het hun eigen initiatief betreft – positief zijn over continuering. Het CDA vraagt verder naar de belangstelling van jongeren uit Nederland in het eerste proefjaar 2018. Over de achtergrond van de deelnemende jongeren is maar beperkt informatie aanwezig. Wel blijkt dat voor veel jongeren het registreren voor het programma de eerste keer was dat ze echt iets met de Europese Unie te maken kregen. De Europese Commissie geeft aan dat meer dan 100.000 jongeren uit de EU een online aanvraag hebben gedaan en dat het vooral jongeren betrof die nog op school zitten of hier net mee klaar waren (75%).

Van 19% is bekend dat ze aan het hoger onderwijs deelnemen. 2,7% volgt een beroepsopleiding en 0,5% van de aanmeldingen kwam van werkloze jongeren.

De ongeveer 1000 inmiddels teruggekeerde jongeren geven vrijwel allemaal aan dat ze geleerd hebben van de ervaring, bijvoorbeeld door een andere taal te spreken, kennis te maken met andere cultuur, of door om te gaan met onverwachte situaties. Voor bijna 40% van de jongeren was het de eerste keer dat ze zonder begeleiding van ouders of verzorgers reisden.

Europees solidariteitskorps

Meerdere fracties vragen naar de voortgang ten aanzien van de onderhandelingen in Brussel en met name naar de samenloop van de diverse programma’s.

Ten aanzien het solidariteitskorps kan ik u melden dat de eerste ambtelijke vooroverleggen in Brussel over continuering van het korps in het toekomstige Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 (MFK), net zijn gestart. In deze overleggen zal nadrukkelijk aandacht worden gevraagd voor de synergie tussen diverse EU programma’s zoals Erasmus+, het Solidariteitskorps en de nieuwe jeugdstrategie.

De Commissie heeft aangegeven het korps in zijn huidige opzet te willen voortzetten. Wel is hier een al bestaand initiatief van de EU, het EU Humanitarian aid corps (inclusief het budget wat daarvoor beschikbaar is), als zelfstandig onderdeel aan toegevoegd. Mocht de vraag van D66 over de wijze van betrekken van ontwikkelingslanden bij de vormgeving van het korps zich richten op de link met het EU Humanitarian aid corps, dan geldt hiervoor dus ook het antwoord dat de ambtelijke vooroverleggen zich nog in een beginstadium bevinden.

In reactie op de vraag van de CDA-fractie over de ex ante evaluatie, kan ik u het volgende laten weten. Het Erasmus+programma is recent op verschillende wijzen geëvalueerd (o.a. door Ecorys en via het RAY-onderzoek). Hieruit blijkt dat deelnemers aan het programma dit over het algemeen als zeer relevant ervaren. Het draagt bij aan vergroting van hun zelfbewustzijn en hun capaciteiten om zich aan te passen aan nieuwe omstandigheden. Ook het omgaan met mensen met andere culturele achtergronden en het communiceren met mensen in een andere taal, worden als waardevolle ervaringen gezien. Aangezien het Europees solidariteitskorps voortbouwt op de ervaringen van de European Voluntary Service (waar de evaluaties op geënt waren) kan eenzelfde impact worden verwacht. Ook binnen dit programma blijft immers – naast het solidariteitsaspect – de leerervaring voor jongeren centraal staan. Ik zal de Kamer op de hoogte houden van de voortgang van de discussies over de toekomst van het Europees solidariteitskorps via de voorbereiding van de formele Jeugdraden.

Op de vraag van de VVD-fractie om meer inzicht te geven in de kosten per deelnemende jongere, kan ik helaas niet antwoorden, omdat deze informatie niet voorhanden is. Indien de Commissie ons hierover in de toekomst nader informeert, dan zal ik deze informatie met u delen. Wel kan ik melden dat onder het huidige MFK in totaal 378 miljoen euro begroot is voor het Europees Solidariteitskorps. Dit geld komt deels uit overheveling van middelen uit andere programma’s binnen de EU begroting en deels uit de onbenutte marges van het MFK. Verder dragen de lidstaten en de Commissie jaarlijks ieder de helft van de bureaukosten van de nationale agentschappen. Voor Nederland bedragen deze bureaukosten voor 2018 € 145.000,–.

In verdere reactie op de vraag van de VVD- en SP-fracties naar de herkomst van de deelnemende jongeren, kan ik laten weten dat jongeren uit alle EU landen zich registreren voor het Solidariteitskorps. Het aantal varieert per land. Zo heeft Spanje de meeste aanmeldingen (11.453) en Luxemburg de minste (126).

Op verzoek van de VVD fractie kan ik u melden dat het Europees Solidariteitskorps (zonder publiciteitscampagnes in Nederland) al belangstelling heeft gegenereerd bij Nederlandse jongeren.

In de eerste fase hebben 92 Nederlandse jongeren deelgenomen aan het Europees Solidariteitskorps en voor de tweede fase bevindt Nederland zich met 1.588 aanmeldingen in de bovenste helft van de herkomstlanden.

Ik ben het niet eens met de leden van de VVD dat alle doelstellingen van het solidariteitskorps ook te behalen zijn met het huidige Erasmus programma. Met name het «tijdelijke banenonderdeel» is uniek voor het solidariteitskorps. Wel is synergie gewenst met het jeugdhoofdstuk van het toekomstige Erasmus programma. Dat is echter via de voorgestelde regelgeving en uitvoering door dezelfde nationale agentschappen voldoende gewaarborgd.

Ik deel wel de mening dat overlap met nationale initiatieven zoals de Maatschappelijke Diensttijd vermeden moet worden. Dat is ook de inzet bij de onderhandelingen over het voorstel voor het korps voor de periode 2021–2027. Nederland staat hier ook zeker niet alleen in. Ook Frankrijk, Duitsland en Oostenrijk kennen vergelijkbare nationale projecten en bezien de samenloop kritisch. Ik zie de maatschappelijke diensttijd en het solidariteitskorps in het verlengde van elkaar, waarbij de maatschappelijke diensttijd zich op nationale activiteiten richt en het solidariteitskorps de mogelijkheid biedt voor jongeren om zich internationaal in te zetten.

Nieuwe EU jongerenstrategie, jongerenparticipatie en EU de jongerencoördinator

Ik dank de fracties van Groen-Links-, D66- en de SP voor hun steun voor het uitgangspunt dat het belangrijk is dat jeugdbeleid samen met jongeren tot stand komt en dat dit ook op Europees niveau zo moet zijn. In Europa vindt (o.a. via de halfjaarlijkse Jongerenconferenties) voortdurend discussie plaats met jongeren zelf. In Nederland doen we dit eveneens op deze manier. De bewindslieden van VWS hebben bijvoorbeeld regelmatig overleg met ervaringsdeskundige jongeren en met de Nationale Jeugdraad (NJR), waarbij het betrekken en activeren van jongeren altijd een belangrijk onderdeel van de agenda is. De NJR is bijvoorbeeld ook nauw betrokken bij de verdere uitwerking van de kabinetsplannen rond de maatschappelijke diensttijd. De NJR betrekt daarbij zijn lid-organisaties en andere jongerenorganisaties die van belang kunnen zijn bij de verdere ontwikkeling en implementatie van de plannen. De NJR staat ook aan de basis van het jaarlijkse nationale jeugddebat in de Kamer.

In antwoord op de vraag van de leden van het CDA kan ik melden dat ik de NJR voldoende representatief acht om Nederland te vertegenwoordigen. De NJR is een coalitie van een veelheid van jongerenorganisaties op velerlei terreinen. In die zin is NJR niet één jongerenorganisatie naast vele anderen, maar vormt de NJR het platform voor vele andere jongerenorganisaties. De NJR is actief met het informeren en betrekken van zo veel mogelijk jongeren bij de EU-gestructureerde dialoog: onder meer door online raadplegingen, forumdiscussies en het verzorgen van gastlessen. De NJR heeft met zijn EU-jongerenvertegenwoordigers structureel inbreng op Europees niveau en samen met De NJR vindt het kabinet dat de betrokkenheid van jongeren op Europees niveau niet beperkt moet zijn tot hoog opgeleiden jongeren. De ambitie van de NJR is om de spreekbuis te zijn voor zoveel mogelijk jongeren. Zo werd bijvoorbeeld eerder al specifiek aandacht besteed aan het benaderen en betrekken van jongeren met psychische problematiek.

Jongeren in de EU hebben overigens naast de gestructureerde dialoog en jongerenconferenties, ook de mogelijkheid om hun stem te laten horen via het European Youth Forum, het EU portal en bijvoorbeeld diverse conferenties en webinars.

Tijdens de informele EU Jeugdraad heeft Nederland opnieuw het belang van het betrekken van zoveel mogelijk jongeren- en vooral jongeren uit minder kansrijke situaties- benadrukt. Ook is aangegeven dat dit onderdeel moet zijn van het toekomstig EU samenwerkingskader van lidstaten en de Commissie op het terrein van jeugd en jongerenbeleid (EU Jeugdstrategie). In antwoord op de suggesties van de D66 fractie kan ik melden dat daarbij niet alleen naar de Europese jeugdconferentie als onderdeel van de gestructureerde dialoog zal worden gekeken. Ook de input van jongerenvertegenwoordigers via het bestaande EU portal, webinars en het European Youth Forum, is hierbij van belang.

Ten slotte wijs ik graag op de mogelijkheden in het Solidariteitskorps om tijdelijk werkervaring op te doen. Deze optie is vooral voor landen met een hoge jeugdwerkeloosheid van belang.

Samenwerkingskader Jeugd

In antwoord op de vragen van de SP-fractie over het samenwerkingskader Jeugd, kan ik aangeven dat het kabinet zijn inzet voor de onderhandelingen hierover mede heeft gebaseerd op de ervaringen die zijn opgedaan in het verleden. We kiezen daarom niet voor een veelheid aan thema’s en doelstellingen, maar gaan voor een intersectorale aanpak, gericht op concrete uitdagingen waar lidstaten en jongeren in Europa gezamenlijk mee te maken hebben en kunnen leren van elkaar.

Het kabinet is geen voorstander van een Europees jeugdbeleid met wet- en regelgeving. Ik deel uw mening dat jeugdbeleid een nationale competentie is.

EU initiatieven moeten derhalve ondersteunend zijn aan het nationale beleid en niet in de plaats komen van nationaal beleid. De meerwaarde van Europese samenwerking zit vooral in de uitwisseling van ervaringen met goede praktijkvoorbeelden en beleidsinitiatieven, coördinatie van onderzoek en grensoverschrijdende mobiliteit van jongeren en mensen die jongeren begeleiden. Op die manier kunnen we binnen de EU leren van elkaar. Waardevolle voorbeelden daarvan zijn bijvoorbeeld hoe om te gaan met de toenemende suïcideproblematiek en depressief gedrag van jongeren en de preventie van gewelddadige radicalisering. Deze boodschap zal ook in de komende besprekingen ter verdere afstemming in de raadswerkgroepen herhaald worden. Ik verwacht geen conflicten met betrekking tot het subsidiariteitsvraagstuk. Toch zal Nederland hier scherp op blijven toezien.

De gewenste aansluiting van het Caribisch deel van het Koninkrijk op deze programma’s en ontwikkelingen, is ook een aandachtspunt van het kabinet en in de komende discussies over Erasmus 2021–2027 is hier zeker aandacht voor.

EU- jongerencoördinator

Net als verschillende fracties heb ik nog vragen bij het voorstel voor een EU- jongerencoördinator. Voor Nederland is intersectorale afstemming bij jeugdonderwerpen en betrokkenheid van jongeren bij Europese politiek van belang.

Dit kan bijvoorbeeld via de door de Europese Commissie voorgestelde EU-jongerencoördinator. De EU-jongerencoördinator zal een door de Commissie intern aangesteld persoon of bureau betreffen. Hoe de Europese Commissie hier vorm aan geeft en welke taken deze coördinator precies moet uitvoeren, zie ik als een zaak van de Commissie zelf.

Op de vraag van D66 over het krachtenveld in het Europees Parlement ten aanzien van het jeugdhoofdstuk van het Erasmus programma 2021 – 2027, meld ik nogmaals dat deze onderhandelingen nog maar net zijn gestart.

Echter, een aantal zaken is wel al duidelijk.

Het kabinet steunt de inzet van de Commissie om het nieuwe Jeugdhoofdstuk te laten voortbouwen op de goede ervaringen met het huidige Erasmus+ programma en er is steun voor meer aandacht voor moeilijker te bereiken kansarme jongeren. Gezien de uitlatingen van mijn EU collega’s verwacht ik dat dit standpunt breed zal worden gedragen. Dat geldt naar verwachting ook voor het Europees Parlement, dat in een eerdere resolutie ook al heeft gepleit voor een uitbreiding van het Erasmus+ programma en meer aandacht voor de jeugd.

Met de leden van de SP-fractie ben ik het ten slotte eens dat goed jongerenwerk onze inzet en aandacht verdient. Aangezien het jongerenwerk in Nederland de primaire verantwoordelijkheid is van de lokale overheid, wil ik vooral stimuleren dat gemeenten op lokaal niveau werk maken van jongerenwerk. Ik heb daarom aan Sociaal Werk Nederland gevraagd om een onderzoek uit te voeren naar de staat van het jongerenwerk in Nederland en om in december een bestuurlijke conferentie te organiseren voor gemeenten, om aandacht te vragen voor de rol die jongerenwerk kan hebben bij het normaliseren en – waar mogelijk – afschalen, van zorg voor jongeren. De conferentie zal op 12 december in Tilburg worden georganiseerd.

Stichting Participe heeft in opdracht van het Ministerie van VWS een maatschappelijke business case voor jongerenwerk in gemeenten ontwikkeld, waaruit blijkt dat investeren in jongerenwerk kan leiden tot een verminderd beroep op achterliggende voorzieningen. Aan bureau DSP heb ik een opdracht verstrekt om een in Europees verband ontwikkeld handboek voor kwalitatief jongerenwerk te vertalen en aan te passen voor de Nederlandse situatie.

Tenslotte ben ik in gesprek met BV Jong (de beroepsvereniging van jongerenwerkers), het lectoraat Youth Spot van de Hogeschool van Amsterdam, Sociaal Werk Nederland, het Nederlands Jeugdinstituut en een aantal betrokken gemeenten over het opstellen van een meerjarig werkplan voor de verdere ontwikkeling van het jongerenwerk in Nederland.

2. Europees onderwijs- en cultuurbeleid

1. De leden van de D66-fractie zijn verheugd dat het kabinet het initiatief van Europese universiteiten verwelkomt en nieuwsgierig is naar de Europese studentenpas, onder meer omdat Europese universiteiten als aanjager kunnen dienen voor wederzijdse diploma-erkenning. Genoemde leden vragen in hoeverre de lidstaten de raadsaanbeveling om een omvattend systeem voor de erkenning van elders verworven competenties hebben geïmplementeerd. Deze leden vragen op welke wijze lidstaten waar de implementatie achterblijft, worden geprikkeld om alsnog invulling te geven aan deze aanbeveling.

Antwoord:

Er wordt op dit moment nog gewerkt aan landenrapporten over de validatie van elders verworven competenties (EVC) in relatie tot de genoemde raadsaanbeveling. Er is nu nog geen zicht op hoe ver de afzonderlijke lidstaten zijn met de implementatie van EVC. Eind dit jaar zullen door die landen rapporten worden ingediend en kan door de Commissie worden vastgesteld hoe de voortgang binnen de EU is.

Mogelijk zal de Raad hierna het beeld op dit punt bespreken en zich bezinnen op politieke conclusies met betrekking tot eventuele extra aandacht en vervolgactiviteiten.

2. De leden van de D66-fractie vragen verder of het kabinet inmiddels meer informatie heeft ontvangen over de precieze vormgeving en rol van de «centres of vocational excellence» en deze met de Kamer kan delen.2

Antwoord:

De Europese Commissie lanceert in 2019 een pilot van € 4 miljoen voor de «centres of vocational excellence» onder het huidige Erasmus+ programma. Het initiatief is gericht op het promoten van excellentie en innovatie in het MBO, ook voor werkenden. De pilot moet mogelijkheden bieden om Europese transnationale partnerschappen met een sector specifieke of thematische focus op te zetten. Doel is o.a. het ontwikkelen van gezamenlijke VET curricula en kwalificaties, en innovatieve leer- en trainingsmethoden. De platforms moeten werken als katalysator van investeringen uit het bedrijfsleven en kunnen steun bieden aan Europese en regionale innovatie, en strategieën voor slimme specialisatie.

Zij kunnen ervoor zorgen dat er voldoende hooggeschoolde werknemers zijn voor de toekomst. Bij de inzet op de «centres of vocational excellence» moet sterk worden ingezet op samenwerking binnen een transnationale kennisdriehoek. Op basis van de uitkomsten van de pilot wordt besloten in welke vorm de «centres of vocational excellence» worden opgenomen in het toekomstige Erasmus programma (2021–2027).

De Commissie wil met het initiatief bestaande instellingen met een gezamenlijke interesse aan elkaar koppelen, om te leren van elkaar en samenwerken mogelijk te maken. Zo kunnen de vaardigheden voor de toekomst in meerdere regio’s ontwikkeld worden op basis van transnationale samenwerking.

3: De SP-fractie geeft aan dat wordt verwezen naar de verklaring van Rome van maart 2017 waarin onder andere de volgende alinea is opgenomen: «Unie waar jongeren het best mogelijk onderwijs en de best mogelijke opleiding genieten en op het hele continent kunnen studeren en een baan kunnen vinden.» In een eerdere inbreng heeft de SP-fractie reeds een aantal kritische vragen gesteld over het kunnen volgen van onderwijs over het gehele continent (zie Kamerstuk 21 501-32, nr. 284). Natuurlijk zijn genoemde leden ook van mening dat er aandacht moet zijn voor de opleiding van en het onderwijs aan jongeren. Deze leden vragen echter om een nadere toelichting op de zin: «Er moet meer aandacht worden besteed aan onderwijs, opleiding en cultuur, zodat hun mogelijkheden optimaal kunnen worden benut om het Europees project te ondersteunen. Investeren in vaardigheden, competenties en kennis is essentieel om de veerkracht van Europa te vergroten». Het is toch niet zo dat we investeren in onze jongeren in het belang van «de veerkracht van Europa», wij doen dat toch in het belang van de jongeren zelf?

Antwoord:

Investeringen door lidstaten in vaardigheden, competenties en kennis draagt niet alleen bij aan de ontwikkeling van jongeren, maar ook aan de veerkracht van Europa in economische zin. Het kabinet heeft altijd onderschreven dat investeren in kennis nodig is voor het concurrentievermogen van afzonderlijke lidstaten en van de Europese Unie als geheel, in een bredere mondiale context.

4: Leden van de SP-fractie vragen of het daadwerkelijk de intentie is om een gevoel voor kunst en cultuur kunstmatig te creëren? Dit omdat wordt aangegeven dat er meer aandacht moet zijn voor cultuur: «Onderwijs en cultuur verhogen ons bewustzijn, ons begrip van en onze waardering voor het rijke gemeenschappelijke culturele erfgoed, de geschiedenis, de ervaringen, de overtuigingen en de waarden van Europa. Dit verenigt mensen over de grenzen heen en geeft ons een samenhorigheidsgevoel. Onderwijs, opleiding en cultuur kunnen ons helpen ontdekken en ervaren wat het betekent Europeaan te zijn.» Met andere woorden, het versterken van het gevoel bij Europa te horen zou onderdeel van de culturele agenda zijn.

Antwoord:

Het kabinet heeft in de Kamerbrief van 13 november 2017 inzake de Sociale Top Göteborg van 17 november 2017 (zie Kamerstuk 21 501-31, nr. 462) aangegeven dat verbindingen tussen cultuurparticipatie, volkscultuur en historisch besef in de zin van cultuur en erfgoed een positieve invloed uitoefenen op een gevoel van gemeenschapszin en verbondenheid in Europa. Het kabinet heeft daarbij aarzelingen geuit bij de smalle benadering van cultuur gericht op versterking van de «Europese identiteit» (zie Kamerstuk 22 112, nr. 2443). Het kabinet hecht aan een brede benadering van cultuur gericht op sociale cohesie. Het vergroten van het bewustzijn van gedeelde waarden zoals vrijheid van meningsuiting en tolerantie draagt bij aan sociale cohesie in Europa. Cultuur en erfgoed geven uitdrukking aan deze essentiële waarden. Er is volgens het kabinet geen sprake van het kunstmatig creëren van een gevoel bij Europa te horen, zoals in de vraag omschreven.

5: De leden van de SP-fractie ontvangen graag een nadere definiëring van het begrip «Europese studentenidentiteit». Wat wordt daar precies onder verstaan?

Antwoord:

De Commissie gebruikt de term «Europese studentenidentiteit» in relatie tot de Europese studentenpas. Tegen de achtergrond van de toenemende studentenmobiliteit kan volgens de Commissie een Europese studentenpas de lasten en kosten voor studenten en onderwijsinstellingen helpen verminderen. Een van de voordelen zou zijn dat studenten zich op een veilige manier kunnen identificeren in elke instelling voor hoger onderwijs binnen de EU, zodat onderwijsgegevens (waaronder mogelijk ook studiepunten en academisch curriculum) op een beveiligde elektronische manier kunnen worden uitgewisseld, met volledige inachtneming van de bescherming van persoonsgegevens en zonder dat aanvullende infrastructuur voor informatietechnologie moet worden gecreëerd. De studentenpas zou studenten ook kunnen helpen om toegang te krijgen tot diverse diensten (bibliotheek, vervoer, huisvesting) voordat ze bij de instelling in het buitenland aankomen. Het zou mobiliteit kunnen stimuleren door instellingen in staat te stellen meer en vlotter uitwisselingsstudenten uit te zenden en ontvangen en de kwaliteit van de studentenmobiliteit te verbeteren.

Met financiering vanuit het programma Erasmus+ wordt de lopende pilot in een aantal EU lidstaten (Duitsland, Ierland, Frankrijk en Italië) uitgebreid. De Commissie streeft ernaar de Europese studentenpas tegen 2021 geleidelijk in meer lidstaten in te voeren. Nederland heeft eerder aangegeven terughoudend te staan tegenover de introductie van een dergelijke studentenpas en er de voorkeur aan te geven de resultaten van de genoemde pilot af te wachten (Kamerstuk 22 112, nr. 2443). Belangrijke aandachtspunten zijn de fraudegevoeligheid (bijvoorbeeld met betrekking tot studieresultaten op de kaart), de borging van privacy en de administratieve lasten die hieruit voortvloeien voor individuele instellingen (en DUO).

6: De SP-fractie vraagt of het de bedoeling is dat er ook Europese universiteiten in Nederland tot stand worden gebracht? Daarnaast ontvangen genoemde leden graag een toelichting op wat dit betekent voor het Nederlandse onderwijs. Zal er sprake zijn van een verdere internationalisering en verengelsing van het Nederlandse onderwijs? Ook zijn deze leden benieuwd naar de financiële gevolgen. Krijgen deze Europese universiteiten meer of extra financiële (Europese) middelen?

Antwoord:

Europese universiteiten zijn samenwerkingsverbanden van bestaande hoger-onderwijsinstellingen in verschillende Europese landen. Nederlandse ho-instellingen kunnen er zelf voor kiezen al dan niet deel te nemen aan zo’n netwerk. De Europese Commissie wil in dit initiatief ruimte geven voor meertaligheid, dus ook aan andere talen dan Engels. In de pilotfase, die nog binnen het huidige Erasmus+-programma plaatsvindt, is er in 2019 € 30 miljoen beschikbaar voor naar verwachting zes samenwerkingsverbanden. Aan de indieners wordt tenminste 20% cofinanciering gevraagd. Op dit moment is nog niet bekend hoe de financiering na de pilotfase wordt vormgegeven.

III. Volledige agenda

Geannoteerde agenda voor de informele EU-Jeugdraad van 3 september 2018 in Wenen

Brief regering – Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis – 21 augustus 2018, Kamerstuk 21 501-34, nr. 301

Fiche: MFK – Verordening programma Europees Solidariteitskorps

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok – 20 juli 2018, Kamerstuk 22 112, nr. 2666

Fiche: Mededeling EU-samenwerkingskader jeugd (periode 2019–2027)

Brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok – 29 juni 2018, Kamerstuk 22 112, nr. 2610

COMMUNICATION FROM THE COMMISSION TO THE EuropEAN PARLIAMENT, THE EuropEAN COUNCIL, THE COUNCIL, THE EuropEAN ECONOMIC AND SOCIAL COMMITTEE AND THE COMMITTEE OF THE REGIONS Building a stronger Europe: the role of youth, education and culture policies COM (2018) 268

COMMUNICATION FROM THE COMMISSION TO THE EuropEAN PARLIAMENT, THE EuropEAN COUNCIL, THE COUNCIL, THE EuropEAN ECONOMIC AND SOCIAL COMMITTEE AND THE COMMITTEE OF THE REGIONS Engaging, Connecting and Empowering young people: a new EU Youth Strategy COM (2018) 269


X Noot
1

Fiche: MFK – «Erasmus»: het programma van de Unie voor onderwijs, training, jeugd en sport, Kamerstuk 22 112, nr. 2624.

X Noot
2

Fiche: MFK – «Erasmus»: het programma van de Unie voor onderwijs, training, jeugd en sport, Kamerstuk 22 112, nr. 2624.

Naar boven