Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 21501-34 nr. 298 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 21501-34 nr. 298 |
Vastgesteld 18 juni 2018
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 9 mei 2018 over de geannoteerde agenda OJCS-Raad van 22 en 23 mei 2018 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 297), over de brief van 26 maart 2018 over het verslag van de informele Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport Raad (OJCS-Raad) van 28 februari 2018 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 295), over de brief van 16 april 2018 over de toezegging gedaan tijdens het algemeen overleg van 15 november 2017 over de OJCS-Raad van 20 en 21 november 2017 inzake standpunt over de heffingen over de grens in relatie tot de herziening van de audiovisuele mediadiensten richtlijn (Kamerstuk 21 501-34, nr. 296), over de brief van 7maart 2018 over het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de informele Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-raad) (Cultuur) op 27 en 28 februari 2018 (kamerstuk 21 501-34, nr. 293), over de brief van 6 maart 2018 over het verslag OJCS-Raad van 15 februari 2018 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 292), over de brief van 16 maart 2018 over het fiche: Voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (Kamerstuk 22 112, nr. 2527), over de brief van 16 maart 2018 over het fiche: Actieplan voor digitaal onderwijs (Kamerstuk 22 112, nr. 2525) en over de brief van 16 maart 2018 over het fiche: Voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie van lesgeven (Kamerstuk 22 112, nr. 2526).
De vragen en opmerkingen zijn op 22 mei 2018 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 15 juni 2018 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de fiches en de stukken van de OJCS-Raad en kijken uit naar wat de Minister met Europese collega’s bespreekt en overeenkomt. Zij hebben nog enkele vragen aan de Minister.
Toezeggingen tijdens het algemeen overleg van 15 november 2017 met betrekking tot mediadiensten
De leden van de VVD-fractie lezen dat de herziening van de audiovisuele mediadiensten richtlijn op de agenda staat voor het geannuleerde algemeen overleg van 17 mei jl. over de OJCS-Raad. In zijn brief van 16 april jl.1 bevestigt de Minister dat Nederland tegen de Algemene Oriëntatie heeft gestemd. In de geannoteerde agenda2 voor het overleg is aangegeven dat de herziening van de richtlijn niet verder wordt besproken tijdens de OJCS-Raad. Toch willen de leden hier graag een appreciatie van de Minister van het slotakkoord dat gesloten is tussen de Raad en het Europees Parlement. Tevens vragen zij of de Minister nog mogelijkheden ziet om het Nederlands standpunt te verwerken bij de implementatie van de richtlijn.
Fiche Actieplan voor digitaal onderwijs
De leden van de VVD-fractie lezen met betrekking tot digiwijs dat de Minister vertelt wat we allemaal al doen in het Nederlands onderwijs met betrekking tot digiwijsheid. Echter, pas in 2020 ligt er een voorstel voor een curriculum, dan nog moet een en ander beginnen. De urgentie is wat de leden betreft groter dat in heel het onderwijs digitale vaardigheden snel tot een hogere kwaliteit worden ontwikkeld. Nederland heeft en houdt tekorten op de arbeidsmarkt op het gebied van ICT, techniek en zorg.
De OECD3 publiceerde vorige week een overzicht van de verwachte landen van herkomst van toekomstige professionals in ICT, bèta en techniek. Nederland staat tussen Turkije en Luxemburg onderaan; Duitsland, Estland en Finland vormen de top drie. Zij vragen wat de Minister in de tussentijd al kan doen en zijn er landen in de EU waar Nederland best practices van kan gebruiken. Wat wil de Minister doen om die best practices naar Nederland te halen en hoe kan ze de urgentie in het Nederlands onderwijs vergroten. De voornoemde leden maken zich zorgen over de achterstanden die Nederland kan gaan oplopen op dit gebied.
Verder willen de leden de Minister oproepen om actief op zoek te gaan naar EU-lidstaten die best practices hebben op het gebied van «iedereen digi-wijs» na het funderend onderwijs. Daarmee bedoelen de leden dat alle leraren op hun lerarenopleiding de noodzakelijke hoeveelheid digitaal onderwijs krijgen, niet alleen het gebruik, maar ook van de achterkant, bijvoorbeeld het programmeren. Als deze leraren digiwijs zijn, kunnen ze dit onderwijzen aan hun leerlingen in het funderend onderwijs. Zo worden de toekomstige Nederlanders beter digitaal geletterd en kunnen de tekorten op de arbeidsmarkt opgevuld worden.
Fiche gemeenschappelijke waarden
De leden van de VVD-fractie willen de Minister vragen om de EU-doelen voor de Erasmus+ concreet meer vorm te geven. Wat vindt de Minister van de maatschappelijke en financiële verantwoording van Erasmus+?
Zij vragen of de Minister het met de voornoemde leden eens is dat Junckers Korps geen aparte status behoeft en ziet ze mogelijkheden om het te incorporeren in Erasmus+.
Tevens vragen zij of de Minister kan achterhalen wat de consequenties zijn van de Brexit op de concrete projecten en budgetten van Erasmus+. Zeker Nederland, dat een groot aantal uitwisselingen met het Verenigd Koninkrijk heeft, ziet mogelijk verlies van succes van Erasmus+ na de Brexit? Hoe kan de EU dit verlies minimaliseren en/of omdraaien, zo vragen de voornoemde leden.
Over de overige punten hebben de leden van de VVD-fractie weinig aan te merken op de inzet van de Minister.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben de volgende vragen bij dit schriftelijk overleg.
Geannoteerde agenda OJCS-Raad van 22 en 23 mei 2018 – onderdeel stand van zaken AV-Richtlijn
De leden van de CDA-fractie merken op dat Nederland tegen de algemene oriëntatie over de Audiovisuele-Mediadienstenrichtlijn heeft gestemd, mede omdat het kabinet voor een beperktere reikwijdte van de richtlijn was met betrekking tot de videodeelplatformen. De leden vragen de Minister of hij dit laatste punt nader zou kunnen toelichten. Tijdens het algemeen overleg over de OJCS-raad van 18 mei 20174 hebben de voornoemde leden gepleit om de richtlijn te verbreden naar videodeelplatforms om hiermee minderjarigen tegen schadelijke content en burgers tegen het aanzetten tot geweld en haat te beschermen. De toenmalige Staatssecretaris heeft toen aangegeven dat Nederland akkoord heeft gegeven op de uitbreiding van de reikwijdte van de richtlijn tot de videoplatformdiensten, daar waar het gaat om de bescherming van minderjarigen en het voorkomen van haatzaaien. Staat dit nog steeds overeind en kan de Minister aangeven of hij ook op deze lijn zit? Tevens vragen zij of de Minister daarnaast kan aangeven of hij vindt dat sociale media aan de richtlijn zouden moeten worden toegevoegd.
Toezegging gedaan tijdens het algemeen overleg van 15 november 2017 over de OJCS-Raad van 20 en 21 november 2017 inzake het standpunt over de heffingen over de grens in relatie tot de herziening van de audiovisuele mediadiensten richtlijn
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd welke definitie deze Minister hanteert voor kinderprogramma’s. Zij vragen of het volgens de Minister gaat om programma’s waarvan wij vaststellen dat er daadwerkelijk veel kinderen naar kijken. Of gaat het alleen om programma’s die specifiek gericht zijn op kinderen? Aanvankelijk stond er in het voorstel van de Commissie als definitie van wat een kinderprogramma is, dat het programma’s zijn waarvan in ieder geval een significant kinderaandeel of kinderpubliek naar kijkt. Uiteindelijk is die definitie geschrapt om vast te houden aan de oude definitie, namelijk programma’s die gemaakt zijn voor kinderen5. Heeft het kabinet gepleit in de EU voor het hanteren van een nieuwe definitie? Zo niet, wat was hiervan de reden? De toenmalige Staatssecretaris van Onderwijs Cultuur en Wetenschap gaf vorig jaar tijdens het algemeen overleg van 18 mei inzake de OJCS-raad aan de zorg van de leden van de CDA-fractie over beïnvloeden van kinderen bij programma’s die in theorie niet bedoeld zijn voor kinderen, maar waar wel heel veel kinderen naar kijken te zien (Kamerstuk 21 501-34, nr. 278). Hij gaf aan daar met het Commissariaat voor de Media over te willen gaan spreken. Kan de Minister aangeven of dit is gebeurd? Zo niet, is de Minister bereid om dit alsnog te gaan doen, zo vragen de voornoemde leden.
Overig media
De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen over de Europese regels op het gebied van sluikreclame op het gebied van media voor zowel volwassenen en kinderen. Zij vragen of de Minister kan aangeven wat de Nederlandse regels zijn op het gebied van sluikreclame. Hoe verhouden deze regels zich met de Europese regelgeving? Klopt het dat Nederland strengere regels kent op het gebied van sluikreclame dan andere lidstaten? Zo ja, welke strengere regels zijn dit en wat is de reden dat hiervoor is gekozen, zo vragen de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de OJCS-Raad. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het Bulgaars voorzitterschap Raadsconclusies zal voorstellen over het toewerken naar een visie op een Europese onderwijsruimte. De Raadsconclusies roepen de lidstaten en de Europese Commissie op om een aantal acties in gang te zetten die ertoe moeten leiden dat er een Europese onderwijsruimte gecreëerd wordt waardoor mobiliteit en samenwerking beter tot stand komt. De leden vragen welke onderdelen van de Raadsconclusies de Minister concreet handen en voeten wil geven in Nederland
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Minister, net als de voornoemde leden, positief is over het voortzetten van het Erasmus+ programma. Kan de Minister aangeven welke mogelijkheden zij ziet voor Nederlandse studenten om meer gebruik te maken van dit programma en te stimuleren dat Nederlandse studenten ook vaker een deel van hun studie in het buitenland volgen?
En aangezien de Minister positief is over dit uitwisselingsprogramma, hoe kijkt zij aan tegen het voorstel van de VSNU6 en de Vereniging Hogescholen om de instroom van buitenlandse studenten te beperken?
Daarnaast blijft Nederland achter op het gebied van uitgaande diplomamobiliteit. Welke maatregelen heeft de Minister voor ogen om uitgaande diplomamobiliteit te verhogen, zo vragen de voornoemde leden.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat voor jongeren een buitenlandervaring een onvergetelijke ervaring kan zijn en een positieve bijdrage aan de persoonlijke ontwikkeling. Deze buitenlandervaring kan worden opgedaan via de studie, maar recent werd ook bekend dat de Europese Commissie gratis interrailkaarten wil aanbieden voor jongeren die achttien jaar zijn. De verwachting is dat rond de 20.000 Europese jongeren gebruik kunnen maken van deze mogelijkheid. Dit is nog een pilot en wordt gezien als een eerste stap. Wat vindt de Minister hiervan en steunt zij een mogelijke structurele uitbreiding van dit initiatief, zo vragen deze leden.
De leden van de GroenLinksfractie constateren dat de Commissie pas kort voor de Raad de gevraagde initiatieven zal presenteren op het terrein van wederzijdse erkenning van kwalificaties, vve7 en vreemdetalenonderwijs. Weet de Minister hier inmiddels meer over en kan zij meer vertellen over deze initiatieven, zo vragen deze leden.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de toekomst van zowel de Nederlandse als de Europese hightech-economie afhankelijk is van een krachtig en duurzaam onderzoeks- en innovatiebeleid. De Commissie wil een innovatieraad oprichten voor baanbrekende technologieën. Er zou de komende jaren 100 miljard euro uitgegeven moeten worden aan het onderzoeks- en innovatieprogramma.
Wat betekent een dergelijke innovatieraad voor de Nederlandse universiteiten?
Deelt de Minister de mening van de voornoemde leden dat als we het hebben over investeren in innovatie al snel bètastudies bedoeld worden? We moeten echter de alfa- en gammastudies niet uit het oog verliezen. Wat wil de Minister doen op het gebied van onderzoek en innovatie om enerzijds de balans tussen bèta en alfa/gamma te bewaken en anderzijds de synergie tussen bèta- en alfa-/gammastudies te verhogen, zo vragen deze leden.
Ik heb met interesse kennisgenomen van de vragen van de fracties van VVD, CDA en GroenLinks, en dank de fracties voor hun inbreng. In mijn beantwoording van de vragen is dezelfde volgorde aangehouden als in de vraagstelling. Waar mogelijk zijn vragen in samenhang beantwoord.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Toezeggingen tijdens het algemeen overleg van 15 november 2017 met betrekking tot mediadiensten
De leden van de VVD-fractie lezen dat de herziening van de audiovisuele mediadiensten richtlijn op de agenda staat voor het geannuleerde algemeen overleg van 17 mei jl. over de OJCS-Raad. In zijn brief van 16 april jl.8 bevestigt de Minister dat Nederland tegen de Algemene Oriëntatie heeft gestemd. In de geannoteerde agenda9 voor het overleg is aangegeven dat de herziening van de richtlijn niet verder wordt besproken tijdens de OJCS-Raad. Toch willen de leden hier graag een appreciatie van de Minister van het slotakkoord dat gesloten is tussen de Raad en het Europees Parlement. Tevens vragen zij of de Minister nog mogelijkheden ziet om het Nederlands standpunt te verwerken bij de implementatie van de richtlijn.
De onderhandelingen tussen Raad, Europees Parlement en de Europese Commissie over de definitieve teksten van de artikelen en overwegingen worden op dit moment afgerond. Deze betreffen alleen nog details en technische uitwerking. Zoals in de geannoteerde agenda reeds is opgemerkt, is in de onderhandelingen weinig gedaan met de bezwaren vanuit Nederland en gelijkgestemde lidstaten. Vanuit dat oogpunt is de uitkomst teleurstellend. Er is sprake van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid. Nederland en gelijkgestemde lidstaten hebben de uitkomst van de onderhandelingen niet kunnen blokkeren. Een positief punt is dat de herziening van de richtlijn nu, na meer dan twee jaar onderhandelen, praktisch afgerond is. De herziening van de richtlijn betreft, net als de huidige richtlijn, een minimum harmonisatie. Er is bij de implementatie derhalve nog ruimte voor het Nederlandse mediabeleid. Het minimum zal echter wel omgezet moeten worden. Daarnaast staan er een aantal zogenoemde «kan-bepalingen» in de tekst. Lidstaten kunnen zelf bepalen of ze deze willen implementeren.
Fiche Actieplan voor digitaal onderwijs
De leden van de VVD-fractie lezen met betrekking tot digiwijs dat de Minister vertelt wat we allemaal al doen in het Nederlands onderwijs met betrekking tot digiwijsheid. Echter, pas in 2020 ligt er een voorstel voor een curriculum, dan nog moet een en ander beginnen. De urgentie is wat de leden betreft groter dat in heel het onderwijs digitale vaardigheden snel tot een hogere kwaliteit worden ontwikkeld. Nederland heeft en houdt tekorten op de arbeidsmarkt op het gebied van ICT, techniek en zorg. De OECD10 publiceerde vorige week een overzicht van de verwachte landen van herkomst van toekomstige professionals in ICT, bèta en techniek. Nederland staat tussen Turkije en Luxemburg onderaan; Duitsland, Estland en Finland vormen de top drie. Zij vragen wat de Minister in de tussentijd al kan doen en zijn er landen in de EU waar Nederland best practices van kan gebruiken. Wat wil de Minister doen om die best practices naar Nederland te halen en hoe kan ze de urgentie in het Nederlands onderwijs vergroten. De voornoemde leden maken zich zorgen over de achterstanden die Nederland kan gaan oplopen op dit gebied.
Ik vind dat in Nederland op het gebied van digitale vaardigheden en mediawijsheid al veel gebeurt op scholen. De ontwikkeling van het curriculum vormt daarmee de kroon en niet de start. Vooruitlopend op de curriculumherziening zijn diverse (private) partijen (bijv. ECP – Platform voor de Informatie Samenleving) al actief op dit beleidsterrein. Ook initiatieven als Digisterker, het Techniekpact, Codepact richten zich hierop.
In het vervolgonderwijs bestaat in het mbo het keuzedeel «digitale vaardigheden basis» en «digitale vaardigheden gevorderd» met concrete eindtermen. Dit betreft vaak «knoppenkennis» en is optioneel. Het keuzedeel «digitale vaardigheden basis» staat in de top 5 van daadwerkelijk benutte keuzedelen. In het ho is het aan de instellingen zelf om de inhoud en de eindtermen van de bachelor- en masteropleiding vast te stellen en te examineren. De Vereniging Hogescholen, VSNU en SURF hebben onlangs een Versnellingsagenda voor onderwijsinnovatie aan OCW aangeboden. Eén van de drie prioriteiten van de versnellingsagenda betreft het verbeteren van de aansluiting op de arbeidsmarkt. Om dit te bereiken zullen hoger onderwijsinstellingen de komende jaren kritisch kijken naar de inhoud van curricula en eindtermen om de digitale vaardigheden van de student te verbeteren.
De Human Capital Agenda ICT draagt bij aan een hoger aantal ICT-studenten door scholieren te inspireren, regionale samenwerking te stimuleren en de beschikbaarheid van voldoende ICT-docenten te bevorderen. Voor de komende jaren zet OCW in op een verdubbeling van het aantal centra in het beroepsonderwijs, die gericht zijn op innovatie en vernieuwing van het onderwijs via samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven.
Verder wordt het Techniekpact voortgezet. Hierin is ICT ook als belangrijk dwarsdoorsnijdend thema benoemd. Ten slotte, kunnen bedrijven via de kenniswerkersregeling – een eenvoudige procedure en met een fiscale korting – kenniswerkers uit het buitenland naar Nederland halen, indien zij binnen Nederland niet het benodigde personeel kunnen vinden.
Verder willen de leden de Minister oproepen om actief op zoek te gaan naar EU-lidstaten die best practices hebben op het gebied van «iedereen digi-wijs» na het funderend onderwijs. Daarmee bedoelen de leden dat alle leraren op hun lerarenopleiding de noodzakelijke hoeveelheid digitaal onderwijs krijgen, niet alleen het gebruik, maar ook van de achterkant, bijvoorbeeld het programmeren. Als deze leraren digiwijs zijn, kunnen ze dit onderwijzen aan hun leerlingen in het funderend onderwijs. Zo worden de toekomstige Nederlanders beter digitaal geletterd en kunnen de tekorten op de arbeidsmarkt opgevuld worden.
Het Digital Education Action Plan, dat de Europese Commissie op 17 januari jl. publiceerde, voorziet in het uitwisselen van deze best practices tussen EU-landen. De uitwerking van het Actieplan moet de komende tijd nog duidelijk worden. Het kabinet is bereid om best practices te delen met andere EU-lidstaten en daarmee ook te leren van andere landen.
Fiche gemeenschappelijke waarden
De leden van de VVD-fractie willen de Minister vragen om de EU-doelen voor Erasmus+ concreet meer vorm te geven. Wat vindt de Minister van de maatschappelijke en financiële verantwoording van Erasmus+?
Het kabinet is van mening dat Erasmus+ een goed voorbeeld is van een EU-programma met duidelijke toegevoegde waarde. De mogelijkheden voor mobiliteit en strategische partnerschappen dragen sterk bij aan de kwaliteit van onderwijs en jongerenwerk, aan persoonlijke en professionele ontwikkeling van jongeren, studenten en staf. Ze dragen daarnaast bij aan het verwerven van vaardigheden die de toegang tot de arbeidsmarkt en de maatschappelijke betrokkenheid van jongeren vergoten. In Nederland wordt zeer goed gebruik gemaakt van Erasmus+. Dat bleek ook uit de Nederlandse tussentijdse evaluatie die op 24 februari 2017 naar de Kamer is gezonden. Ik ben daarom tevreden dat in 2018 het Erasmus+ budget met 15% is toegenomen in Nederland. Op deze manier kunnen de onderwijs- en jeugdsectoren nog meer profiteren van Erasmus+, als middel om in te zetten op slimme en inclusieve groei voor de toekomstige generatie.
Zij vragen of de Minister het met de voornoemde leden eens is dat Junckers Korps geen aparte status behoeft en ziet ze mogelijkheden om het te incorporeren in Erasmus+.
De onderhandelingen omtrent het Europees Solidariteitskorps (ESC) tussen de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad van de EU zijn nog in volle gang. Dit betekent dat het definitieve programma voor het ESC nog niet besloten en uitgewerkt is. Daarnaast heeft de Europese Commissie op 30 mei jl. de voorstellen voor het toekomstige Erasmus+ programma en ESC gepubliceerd. Via het reguliere BNC-proces wordt uw Kamer geïnformeerd over de kabinetsappreciatie van de Commissievoorstellen. De samenhang tussen het Erasmus+ en het ESC zal daar ook aan de orde komen.
Tevens vragen zij of de Minister kan achterhalen wat de consequenties zijn van de Brexit op de concrete projecten en budgetten van Erasmus+. Zeker Nederland, dat een groot aantal uitwisselingen met het Verenigd Koninkrijk heeft, ziet mogelijk verlies van succes van Erasmus+ na de Brexit. Hoe kan de EU dit verlies minimaliseren en/of omdraaien, zo vragen de voornoemde leden.
Het is nu niet te voorspellen wat de consequenties zullen zijn van de Brexit op de projecten en budgetten van Erasmus+. De Brexit-onderhandelingen over de kaders van de toekomstige betrekkingen staan nog aan het begin. De uitkomst, inclusief in hoeverre het Verenigd Koninkrijk (VK) wel of niet zal blijven meedoen aan het Erasmus+ programma, is daarom nog onduidelijk. Daar komt bij dat over de omvang van het Erasmus+ programma na 2020 de Raad zal besluiten in integrale afweging van het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (MFK). Hierbij heeft Nederland in het algemeen aangegeven niet meer te willen bijdragen als gevolg van het vertrek van het VK. Wel kan ik wijzen op de onderhandelingsinzet van de EU27 zoals die is vastgelegd in de richtsnoeren voor het kader van de toekomstige betrekkingen die de Europese Raad in art. 50 samenstelling op 23 maart 2018 heeft aangenomen: «wat sommige Unieprogramma's betreft, bijvoorbeeld op het gebied van onderzoek en innovatie en van onderwijs en cultuur, dienen voor elke deelname van het VK de desbetreffende voorwaarden voor deelname van derde landen te gelden die in de overeenkomstige programma's zullen worden vastgesteld» (para. 11(ii)).
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
Geannoteerde agenda OJCS-Raad van 22 en 23 mei 2018 – onderdeel stand van zaken AV-Richtlijn
De leden van de CDA-fractie merken op dat Nederland tegen de algemene oriëntatie over de Audiovisuele-Mediadienstenrichtlijn heeft gestemd, mede omdat het kabinet voor een beperktere reikwijdte van de richtlijn was met betrekking tot de videodeelplatformen. De leden vragen de Minister of hij dit laatste punt nader zou kunnen toelichten. Tijdens het algemeen overleg over de OJCS-raad van 18 mei 201711 hebben de voornoemde leden gepleit om de richtlijn te verbreden naar videodeelplatforms om hiermee minderjarigen tegen schadelijke content en burgers tegen het aanzetten tot geweld en haat te beschermen. De toenmalige Staatssecretaris heeft toen aangegeven dat Nederland akkoord heeft gegeven op de uitbreiding van de reikwijdte van de richtlijn tot de videoplatformdiensten, daar waar het gaat om de bescherming van minderjarigen en het voorkomen van haatzaaien. Staat dit nog steeds overeind en kan de Minister aangeven of hij ook op deze lijn zit? Tevens vragen zij of de Minister daarnaast kan aangeven of hij vindt dat sociale media aan de richtlijn zouden moeten worden toegevoegd.
De verplichting tot bescherming van minderjarigen en het voorkomen van haatzaaien door videodeelplatformen staan nog in de tekst van het voorstel. Nederland kan zich vinden in deze bescherming van minderjarigen. De clausule over haatzaaien vond Nederland overbodig omdat daar het strafrecht reeds in voorziet. Het bezwaar van Nederland betrof de uitbreiding van de reikwijdte van de definitie van videodeelplatform en de uitbreiding naar sociale media en live-streaming. Deze uitbreiding is namelijk opgenomen zonder dat de gevolgen hiervan in beeld zijn gebracht in een uitvoeringstoets. Nederland vreest, met meerdere lidstaten, dat deze uitbreiding niet alleen heel lastig te implementeren is, maar ook grote gevolgen kan hebben voor de vrijheid van meningsuiting op het internet. Een meerderheid van de lidstaten was samen met het Europees Parlement echter voor het opnemen van sociale media in de reikwijdte en daarmee is het opgenomen in het voorstel.
Toezegging gedaan tijdens het algemeen overleg van 15 november 2017 over de OJCS-Raad van 20 en 21 november 2017 inzake het standpunt over de heffingen over de grens in relatie tot de herziening van de audiovisuele mediadiensten richtlijn
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd welke definitie deze Minister hanteert voor kinderprogramma’s. Zij vragen of het volgens de Minister gaat om programma’s waarvan wij vaststellen dat er daadwerkelijk veel kinderen naar kijken. Of gaat het alleen om programma’s die specifiek gericht zijn op kinderen? Aanvankelijk stond er in het voorstel van de Commissie als definitie van wat een kinderprogramma is, dat het programma’s zijn waarvan in ieder geval een significant kinderaandeel of kinderpubliek naar kijkt. Uiteindelijk is die definitie geschrapt om vast te houden aan de oude definitie, namelijk programma’s die gemaakt zijn voor kinderen12. Heeft het kabinet gepleit in de EU voor het hanteren van een nieuwe definitie? Zo niet, wat was hiervan de reden?
In het voorstel van de Europese Commissie stond «programma’s waar een significant aantal kinderen naar kijkt» ter vervanging van het woord «kinderprogramma’s». Tijdens de behandeling van het voorstel werd duidelijk dat de nieuwe omschrijving onwerkbaar is voor mediabedrijven en toezichthouders. Dit omdat al lange tijd gewerkt wordt met het begrip «kinderprogramma’s» en het daarnaast bij de productie van een programma lang niet altijd duidelijk is of een programma bekeken zal worden door een significant aantal kinderen. Nederland heeft om deze redenen gepleit voor het behoud van «kinderprogramma’s».
De toenmalige Staatssecretaris van Onderwijs Cultuur en Wetenschap gaf vorig jaar tijdens het algemeen overleg van 18 mei inzake de OJCS-raad aan de zorg van de leden van de CDA-fractie te zien over beïnvloeden van kinderen bij programma’s die in theorie niet bedoeld zijn voor kinderen, maar waar wel heel veel kinderen naar kijken. Hij gaf aan daar met het Commissariaat voor de Media over te willen gaan spreken. Kan de Minister aangeven of dit is gebeurd? Zo niet, is de Minister bereid om dit alsnog te gaan doen, zo vragen de voornoemde leden.
OCW heeft nog niet gesproken met het Commissariaat voor de Media over dit onderwerp. Nu er duidelijkheid is over de tekst van de richtlijn op dit punt zal dit alsnog worden besproken met het Commissariaat voor de Media.
Overig media
De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen over de Europese regels op het gebied van sluikreclame op het gebied van media voor zowel volwassenen en kinderen. Zij vragen of de Minister kan aangeven wat de Nederlandse regels zijn op het gebied van sluikreclame. Hoe verhouden deze regels zich met de Europese regelgeving? Klopt het dat Nederland strengere regels kent op het gebied van sluikreclame dan andere lidstaten? Zo ja, welke strengere regels zijn dit en wat is de reden dat hiervoor is gekozen, zo vragen de voornoemde leden. De huidige richtlijn en de voorgestelde tekst voor de herziening van de richtlijn verbieden audiovisuele commerciële communicatie in de vorm van sluikreclame. De Mediawet 2008 verbiedt sluikreclame, zowel voor de publieke omroep als voor commerciële omroepen. De regels zijn zowel op omroepen (lineair) als op on demand aanbod van toepassing. Ditzelfde geldt voor het verbod subliminale technieken, zowel Europees als nationaal.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het Bulgaars voorzitterschap Raadsconclusies zal voorstellen over het toewerken naar een visie op een Europese onderwijsruimte. De Raadsconclusies roepen de lidstaten en de Europese Commissie op om een aantal acties in gang te zetten die ertoe moeten leiden dat er een Europese onderwijsruimte gecreëerd wordt waardoor mobiliteit en samenwerking beter tot stand komt. De leden vragen welke onderdelen van de Raadsconclusies de Minister concreet handen en voeten wil geven in Nederland.
Met de Raadsconclusies over het toewerken naar een visie op een Europese onderwijsruimte wil het Bulgaarse voorzitterschap de visie van onderwijsministers verwoorden op deelthema’s van de Europese onderwijssamenwerking op onderwijsterrein. Het is de weerslag van de discussie tussen onderwijsministers tijdens de OJCS-Raad van 15 februari jl. In de geannoteerde agenda voor de OJCS-Raad van 15 februari jl. is de bredere OCW-visie op de samenwerking binnen de EU op onderwijsterrein verwoord 13. Dit vormt ook een basis voor de beoordeling van deze Raadsconclusies. Ik vind het positief dat de Raadsconclusies het belang van voortzetting van het Erasmus+-programma noemen en de meerwaarde van Europese universitaire netwerken. Wat Nederland betreft was het niet gewenst in deze Raadsconclusies inhoudelijk vooruit te lopen op de voorstellen voor een Raadsaanbeveling over voor- en vroegschoolse educatie, taalonderwijs en erkenning van kwalificaties die op 22 mei jl. door de Commissie zijn gepubliceerd. Nederland staat positief tegenover mobiliteit in Europa van leerlingen, studenten en staf, en tegenover voorstellen die beogen om de diplomawaardering in de EU (verder) te vereenvoudigen. Waardering en erkenning van diploma’s en leerresultaten zijn niet alleen behulpzaam voor mobiliteit en doorstroming binnen het onderwijs, maar heeft ook een waarde in zich zelf en naar de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd gaat het hier om een nationale competentie. EU initiatieven dienen gebaseerd te zijn op transparantie en de autonomie voor onderwijsaanbieders te respecteren. Ik zal u binnenkort mijn uitgebreidere standpunt over de voorgestelde raadsaanbevelingen toezenden middels een BNC-fiche.
Tenslotte ben ik van mening dat in het idee van een Europese onderwijsruimte in de toekomst nadrukkelijker de verbinding gelegd moeten worden met het al bestaande strategische kader voor onderwijssamenwerking tussen lidstaten, Education and Training 2020 (ET2020). Daarbij is van belang om het proces om een concrete invulling te realiseren van een Europese onderwijsruimte, ook in relatie tot Erasmus+ en ET2020, concreter te benoemen.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Minister, net als de voornoemde leden, positief is over het voortzetten van het Erasmus+ programma. Kan de Minister aangeven welke mogelijkheden zij ziet voor Nederlandse studenten om meer gebruik te maken van dit programma en te stimuleren dat Nederlandse studenten ook vaker een deel van hun studie in het buitenland volgen?
In Nederland wordt al zeer goed gebruik gemaakt van het Erasmus+ programma. Nederland kent een grote overinschrijving voor mobiliteitsprojecten in het ho en mbo. De jaarlijkse ophoging in het huidige Erasmus+ programma wordt daarom ook zonder problemen geabsorbeerd voor de mobiliteitsprojecten in het ho en mbo. Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs & Training, verantwoordelijk voor de uitvoering van het onderwijsdeel van Erasmus+ in Nederland, organiseert verschillende informatiebijeenkomsten gedurende een jaar, per sector en op verschillende thema’s. Daarnaast benadert het Nationaal Agentschap actief de onderwijsinstellingen om deel te nemen aan Erasmus+. Bijna alle ho- en mbo-instellingen participeren inmiddels in mobiliteitsprojecten van Erasmus+.
En aangezien de Minister positief is over dit uitwisselingsprogramma, hoe kijkt zij aan tegen het voorstel van de VSNU14 en de Vereniging Hogescholen om de instroom van buitenlandse studenten te beperken? Daarnaast blijft Nederland achter op het gebied van uitgaande diplomamobiliteit. Welke maatregelen heeft de Minister voor ogen om uitgaande diplomamobiliteit te verhogen, zo vragen de voornoemde leden.
Op 4 juni jl. heb ik de visiebrief omtrent internationalisering in het ho en mbo naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 22 452, nr. 59). Ik ben daarbij ook ingegaan op de internationaliseringsagenda van de VSNU en Vereniging van Hogescholen, waaronder het voorstel om de instroom van buitenlandse studenten te beperken. Daarnaast heb ik het thema uitgaande diplomamobiliteit behandeld in de visiebrief.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat voor jongeren een buitenlandervaring een onvergetelijke ervaring kan zijn en een positieve bijdrage aan de persoonlijke ontwikkeling. Deze buitenlandervaring kan worden opgedaan via de studie, maar recent werd ook bekend dat de Europese Commissie gratis interrailkaarten wil aanbieden voor jongeren die achttien jaar zijn. De verwachting is dat rond de 20.000 Europese jongeren gebruik kunnen maken van deze mogelijkheid. Dit is nog een pilot en wordt gezien als een eerste stap. Wat vindt de Minister hiervan en steunt zij een mogelijke structurele uitbreiding van dit initiatief, zo vragen deze leden.
Het definitieve voorstel voor het toekomstige Erasmus-programma is door de Europese Commissie op 30 mei jl. gepubliceerd. Via het reguliere BNC-proces wordt uw Kamer geïnformeerd over de kabinetsappreciatie van het Erasmus- programma. De appreciatie over de interrailkaart zal daarbij ook aan de orde komen.
De leden van de GroenLinksfractie constateren dat de Commissie pas kort voor de Raad de gevraagde initiatieven zal presenteren op het terrein van wederzijdse erkenning van kwalificaties, vve15 en vreemdetalenonderwijs. Weet de Minister hier inmiddels meer over en kan zij meer vertellen over deze initiatieven, zo vragen deze leden.
De voorstellen op het terrein van diploma-erkenning, leren van vreemde talen en voor- en vroegschoolse educatie zijn door de Europese Commissie op 22 mei jl. gepubliceerd. Via het reguliere BNC-proces wordt uw Kamer geïnformeerd over de kabinetsappreciatie van deze voorstellen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de toekomst van zowel de Nederlandse als de Europese hightech-economie afhankelijk is van een krachtig en duurzaam onderzoeks- en innovatiebeleid. De Commissie wil een innovatieraad oprichten voor baanbrekende technologieën. Er zou de komende jaren 100 miljard euro uitgegeven moeten worden aan het onderzoeks- en innovatieprogramma. Wat betekent een dergelijke innovatieraad voor de Nederlandse universiteiten?
Op 2 mei jl. heeft de Europese Commissie het voorstel voor het volgende Meerjarige Financiële Kader (MFK) gepubliceerd. Dit MFK-voorstel stelt een intensivering op onderzoek en innovatie voor. Hiervoor is € 97,6 miljard euro (lopende prijzen) gereserveerd. De Kamer heeft op 1 juni jl. een Kamerbrief met de kabinetsappreciatie van het MFK-voorstel ontvangen. Het voorstel voor specifiek het nieuwe Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, «Horizon Europe», is op 7 juni jl. gepubliceerd door de Europese Commissie. Het voorstel zal worden bestudeerd en via de reguliere BNC-procedure wordt de Kamer over de kabinetsinzet geïnformeerd. Met dit voorbehoud beantwoord ik uw vraag.
Binnen het nieuwe Kaderprogramma wordt extra aandacht gegeven aan het stimuleren en opschalen van baanbrekende innovaties via een nieuwe Europese Innovatieraad (EIC). De Commissie had het voornemen hiertoe reeds opgenomen in de Mededeling «A renewed Agenda for Research and Innovation Europe’s chance to shape its future», gepubliceerd op 15 mei jl. Reden voor het oprichten van de EIC is dat Europa nog onvoldoende excellente kennis omzet in baanbrekende innovaties en onvoldoende veelbelovende startups opschaalt om daarmee nieuwe markten en banen te creëren.
De toekomstige EIC zal onder meer veelbelovende onderzoeks- en innovatieprojecten, met hoog risico en potentieel hoge impact, ondersteunen. Veelbelovende ideeën vanuit wetenschappelijk onderzoek worden hierdoor doorontwikkeld richting industrie. Dit biedt onder andere kansen voor onderzoekers bij universiteiten en hogescholen.
Deelt de Minister de mening van de voornoemde leden dat als we het hebben over investeren in innovatie al snel bètastudies bedoeld worden? We moeten echter de alfa- en gammastudies niet uit het oog verliezen. Wat wil de Minister doen op het gebied van onderzoek en innovatie om enerzijds de balans tussen bèta en alfa/gamma te bewaken en anderzijds de synergie tussen bèta- en alfa-/gammastudies te verhogen, zo vragen deze leden.
«Horizon Europe» zal naar verwachting vergelijkbaar zijn opgebouwd als Horizon 2020. Net als in het huidige Horizon 2020-programma zal Horizon Europe vermoedelijk een pijler hebben voor excellente wetenschap, waar binnen met de bottom-up benadering ruimte is voor alle wetenschappelijke disciplines, waaronder ook sociale- en geesteswetenschappen.
Ook zal Horizon Europe naar verwachting ondersteuning blijven bieden aan onderzoekers en consortia die maatschappelijke uitdagingen aanpakken, vaak met een multidisciplinaire aanpak en nu ook in de vorm van missies, een concept dat in Horizon Europe wordt geïntroduceerd. Ook daaraan kunnen sociale- en geesteswetenschappen bijdragen. Denk bijvoorbeeld aan het belang van sociale en menswetenschappen bij maatschappelijke uitdagingen zoals veiligheid en gezondheid of bij de ontwikkeling van artificiële intelligentie en zelfrijdende auto’s.
Binnen de nieuw op te richten Europese Innovatieraad (EIC) zouden sociale- en geesteswetenschappen ook kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van producten en diensten en, bijvoorbeeld door experimenten in praktijksituaties.
Nederland zal zich ervoor inzetten dat er een goede balans zal blijven tussen de drie hoofdpijlers van het Kaderprogramma, zoals ook benoemd in het position paper over de interim-evaluatie van Horizon 2020.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-34-298.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.