21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 292 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 maart 2018

Hierbij stuur ik u, mede namens de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, het verslag van de Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport Raad (OJCS-Raad) van 15 februari jongstleden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Verslag OJCS-Raad 15 februari 2018

Beleidsdebat tussentijdse evaluatie Erasmus+-programma en toekomst Erasmus+-programma

Tijdens de Raad heeft er een gedachtewisseling plaatsgevonden tussen onderwijsministers over de tussentijdse evaluatie van het Erasmus+-programma (2014–2020) en de toekomst van het programma na 2020. In het debat werden door vrijwel alle lidstaten en de Europese Commissie het succes en de toegevoegde waarde van het huidige programma voor het nationale beleid benadrukt. Er werd unaniem gepleit voor continuering van het programma na 2020. De Europese Commissie gaf aan het voorstel voor een toekomstig Erasmus-programma nog voor de zomer te willen publiceren, na publicatie van het voorstel voor de nieuwe EU-begroting voor na 2020.

De Europese Commissie benadrukte voor de toekomst te willen blijven focussen op de onderdelen van het programma met Europese toegevoegde waarde. Tevens gaf de Commissie aan te willen bezien hoe de inzet op het gebied van onderwijs, zoals besloten door de regeringsleiders in december 2017, een plaats zou kunnen gaan krijgen in het toekomstige Erasmus-programma. Daarbij worden synergieën met andere Europese programma’s opgezocht. Tevens benadrukte de Europese Commissie dat onderwijs onderdeel is van de Europese pijler van sociale rechten. Implementatie hiervan zou door de Unie en de lidstaten gezamenlijk moeten worden opgepakt om lidstaten te helpen met structurele hervormingen, ook in onderwijs.

In het debat tussen Ministers gaven de lidstaten, met het oog op het aankomend voorstel voor het Erasmus+-programma na 2020, een aantal aandachtspunten mee: een toename van het programmabudget; geen majeure wijzigingen in de opzet van het programma; een betere toegankelijkheid (voor mensen uit geografisch afgelegen gebieden en mensen met sociaal-economisch achtergestelde achtergrond); een administratieve vereenvoudiging van het programma om kleinere en nieuwere organisaties mee te laten doen; het belang van het opdoen van nieuwe vaardigheden, ondernemerschap en digitale vaardigheden; het blijven benadrukken dat Erasmus+ toegevoegde waarde voor het nationale onderwijsbeleid heeft alsook voor cultuur en sport; synergie met onder meer de Europese Structuurfondsen en Horizon2020 en meer ruimte voor innovatie en technologie in het onderwijs.

Nederland benadrukte het belang van een focus op kwaliteit als bijdrage aan slimme groei. Tijdens het debat werd de balans tussen het kwaliteitsaspect en de wens voor een bredere toegang tot het programma (nieuwe individuele deelnemers en nieuwe organisaties) door meerdere lidstaten als een aandachtpunt naar voren gebracht. Daarnaast bracht Nederland naar voren belang te hechten aan de Europese meerwaarde van het Erasmus+-programma. Tenslotte werden het verbeteren van toegankelijkheid voor alle «lerenden», terugdringing van administratieve lasten en een geïntegreerd toekomstig programma voor alle onderwijssectoren, jeugd en sport als belangrijke aandachtspunten benoemd.

Beleidsdebat follow-up van de conclusies in de Europese Raad over onderwijs

Tijdens het tweede beleidsdebat dat tijdens deze Raad was geagendeerd, werd gediscussieerd over de prioritering die lidstaten willen geven aan het vervolg op de Europese Raadsconclusies uit december 2017.

De Europese Commissie schetste vier prioriteiten in dit verband. In de eerste plaats het vergroten van mobiliteit en uitwisselingen via een versterkt Erasmus+-programma (na 2020). De Commissie wil nog in het huidige Erasmus+-programma een bredere pilot starten voor de beoogde EU-studentenkaart. De tweede prioriteit is, wat betreft de Europese Commissie, het operationaliseren van netwerken van «Europese universiteiten», waarbij hogeronderwijsinstellingen in Europa bottom-up netwerken zouden kunnen vormen om de Europese reputatie van het hoger onderwijs te versterken. Volgens de Europese Commissie zou hierbij rekening moeten worden gehouden met de geografische balans binnen die netwerken. De volgende prioriteit van de Europese Commissie is de wederzijdse erkenning van diploma’s in het voortgezet onderwijs. De vierde prioriteit is verzekeren dat jongeren twee (Europese) talen leren naast de moedertaal. De Europese Commissie gaf aan dit voorjaar voorstellen te willen doen voor aanbevelingen over taalonderwijs en wederzijdse diploma-erkenning, alsook over voor- en vroegschoolse educatie.

Het krachtenveld tijdens het beleidsdebat liet zien dat door de lidstaten de meeste prioriteit wordt gegeven aan de versterking van het Erasmus+-programma. Daarnaast gaven lidstaten aan het concept van de netwerken voor Europese universiteiten met voorrang te willen operationaliseren. Tijdens het debat kwam verder vooral de balans tussen excellentie van onderwijs en onderzoek en geografisch evenwicht van deelname aan deze netwerken naar voren als belangrijkste criterium van de lidstaten bij de vorming van deze netwerken. Het leren van vreemde talen en de wederzijdse erkenning van diploma’s werden vervolgens aangeduid als prioriteit, binnen de kaders van subsidiariteit. De Europese studentenkaart kreeg steun van slechts enkele lidstaten. De Europese Commissie gaf aan nog voor de volgende OJCS-Raad van mei voorstellen te willen publiceren op deze prioritaire conclusies uit december 2017.

Nederland stelde het investeren in menselijk kapitaal en mobiliteit voorop en gaf aan een continuering van het Erasmus+-programma te kunnen steunen. Nederland gaf daarnaast aan vrijwillige partnerschappen tussen instellingen in het hoger onderwijs te kunnen steunen. Ten aanzien van het leren van vreemde talen stelde Nederland zich positief op, benadrukte echter de autonomie van curriculumvorming in de lidstaten. Nederland stelde dat de samenwerking tussen lidstaten op het gebied van wederzijdse erkenning van diploma’s kan bijdragen aan het wegnemen van obstakels voor mobiliteit. Dit moet echter stap voor stap worden opgepakt, aangezien het een complexe materie betreft, waarbij transparantie en vertrouwen in elkaars systeem een grote rol spelen. Bovendien kunnen ervaringen uit een sector niet zonder meer worden overgezet naar een andere sector. Nederland gaf aan in Benelux-verband goede ervaringen te hebben op het gebied van hoger onderwijs.

Het Bulgaarse voorzitterschap benadrukte als afronding van het debat dat het belangrijk is in Raadsverband ideeën uit te wisselen over versterking van mobiliteit, netwerken van Europese universiteiten, het leren van vreemde talen en de wederzijdse erkenning van diploma’s.

Overige zaken

De Europese Commissie heeft de lidstaten geïnformeerd over de uitkomsten van de succesvolle Onderwijstop die op 25 januari jl. heeft plaatsgevonden, en waar Nederland op politiek niveau actief aan deelnam, naast 21 andere aanwezige Ministers.

Ter afsluiting van het onderwijsdeel van de Raad vond er voor de Ministers een informeel lunchdebat plaats, georganiseerd door het Bulgaarse voorzitterschap. Dit informele lunchdebat stond in het teken van het versterken van samenwerking op het terrein van onderwijs voor inclusieve, samenhangende en innoverende maatschappijen.

Naar boven