21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 875 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 september 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 7 september 2015 over de geannoteerde agenda van de informele Landbouwraad van 13 t/m 15 september 2015 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 869), over de brief van 10 juli 2015 over de antwoorden op vragen van de commissie inzake de Landbouw- en Visserijraad op 13 juli 2015 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 849) en over de brief van 14 juli 2015 over het verslag Landbouw- en Visserijraad 13 juli 2015 in Brussel (Kamerstuk 21 501-32, nr. 850).

De vragen en opmerkingen zijn op 8 september 2015 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 10 september 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

De adjunct-griffier van de commissie, De Vos

Inhoudsopgave

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

5

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

6

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

8

       

II

Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

9

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Het Luxemburgse EU-voorzitterschap heeft een toelichting gegeven op het werkprogramma voor het komende half jaar. Zij geeft aan te willen streven naar een vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Wat is de inzet van de Staatssecretaris in deze? En is zij bereid om de vereenvoudiging die op Europees niveau wordt voorgesteld ook integraal door te voeren? Is de Staatssecretaris bereid om naast vereenvoudiging van het GLB in te zetten op meer flexibiliteit in de regelgeving? Ook in de afgelopen periode hebben we gezien dat natuur zich niet aan regels houdt. De strikte richtlijnen zoals geformuleerd in het GLB en vervolgens de strikte uitwerking van Nederland in de voorwaarden voor de Nederlandse boer zijn bij extreme of bijzondere weersomstandigheden niet altijd goed in te vullen wat uiteindelijk ten koste van duurzaamheid gaat.

De leden van de VVD-fractie delen de mening van de Staatssecretaris over de schoolfruit en -melk regeling. Dit zou overgelaten moeten worden aan individuele lidstaten. Zeker nu het assortiment uitgebreid wordt met andere producten zoals honing en olijven. Deze leden gaan ervan uit dat de Staatssecretaris haar inzet gericht blijft op het schrappen van deze regeling. Mocht dat niet lukken welke route kiest de Staatssecretaris dan om te zorgen dat ook op dit dossier geen oneerlijk speelveld ontstaat? Dat de financiële middelen dusdanig worden ingezet dat dit in alle lidstaten dezelfde effecten hebben?

De Staatssecretaris wil onder meer de toelating van laagrisicomiddelen bevorderen. In samenwerking met alle stakeholders is haar doel om onze verduurzamingsinspanningen te versnellen door harmonisatie en een gezamenlijke aanpak. Kan de Staatssecretaris toelichten wie deze stakeholders zijn? Hoe past een algeheel verbod (zoals dat nu vorm wordt gegeven buiten de landbouw) bij deze ambitie? Schiet een dergelijk verbod het doel van een harmonisatie en een gezamenlijke aanpak niet voorbij? Waarom zouden bedrijven meewerken aan de verdere verduurzaming van hun producten als deze toch langzaam worden uit gefaseerd in Nederland? Kan de Staatssecretaris de Kamer informeren over het op te stellen actieprogramma op gewasbeschermingsmiddelen? In hoeverre heeft dit invloed op het Nederlandse beleid? Waarom houdt de Staatssecretaris niet vast aan het Nederlandse actieprogramma in plaats van met een nieuw programma te komen voor de Europese aanpak? Kan de Staatssecretaris bevestigen dat dit actieprogramma geen effecten heeft op het Nederlandse beleid?

De leden van de VVD-fractie spreken hun waardering uit voor de positieve ontwikkelingen op markttoegang en marktbehoud. Gezien de wereldwijde positie van Nederland als tweede voedselexporteur is het van groot belang dat Nederland zich inzet op marktbehoud en het openen van nieuwe markten. Kan de Staatssecretaris een bespiegeling geven waar in de nabije toekomst de grootste kansen liggen?

Het kabinet stelt bij het bepalen van zijn standpunt ten aanzien van herkomstetikettering een afweging te maken tussen de eventuele lastenverzwaringen voor het bedrijfsleven en toezichthouders en de belangen van de consument. Wat is concreet het belang van de consument in dezen? Hoe wordt dit belang gediend met de verplichtstelling van herkomstetikettering?

In de geannoteerde agenda voor de informele Landbouw- Visserijraad 13 t/m 15 september 2015 gaat de Staatssecretaris in op het thema van de informele Raad «Towards Climate Smart Agriculture». Het Luxemburgs voorzitterschap heeft een document opgesteld waarin de relaties tussen landbouw en klimaat beschreven staan, als uitwerking van het Klimaat en Energiepakket. Is de Staatssecretaris bereid dit document met de Kamer te delen?

De Staatssecretaris geeft in de geannoteerde agenda aan belang te hechten aan een klimaat slimme landbouw. De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen of er hierbij ook oog is voor de belangrijke bijdrage en inspanning die Nederlandse landbouw nu al levert aan de verduurzaming van de sector? Is de Staatssecretaris bereid dit in de verschillende werkgroepen naar voren te brengen? Daarnaast willen de leden van de VVD-fractie vragen of alle maatregelen die mogelijk uit deze sessie gaan volgen altijd vanuit Nederlands perspectief zullen worden bezien op economische effecten voor de betreffende sector, de Nederlandse economie als geheel, de concurrentiepositie en effecten op de werkgelegenheid? Zal een dergelijk impact assesment onderdeel uit maken van de betreffende maatregel?

De leden van de VVD-fractie hebben al vaker aandacht gevraagd voor het erkend krijgen van mineraalconcentraat in de nitraatverordening. Gezien het onderwerp van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13 t/m 15 september zouden de leden van de VVD-fractie de Staatssecretaris nogmaals willen oproepen om hier op in te zetten bij haar Europese collega’s. Het erkennen en toekennen van dergelijke innovaties zijn van groot belang voor een duurzame landbouw.

Daarnaast willen deze leden vragen of de Staatssecretaris kan reageren op het voorstel van Frankrijk voor de COP21 in Parijs eind dit jaar; «4 per 1000, soils for food security and climate.» Wat is de reactie van de Staatssecretaris op de conclusie van de Fransen dat wanneer het organische stofgehalte wereldwijd met 0,4% zou toenemen per jaar, dat daarmee de wereldwijde CO2 uitstoot zou worden geneutraliseerd? Hiermee neemt de bodemvruchtbaarheid toe, en het gebruik van kunstmest af. Welke kansen biedt dit voor Nederland?

De leden van de VVD-fractie hebben naar aanleiding van de berichtgeving rondom de extra Landbouw- en Visserijraad van 7 september jl. nog enkele vragen. In de berichtgeving komt naar voren dat de superheffing van 500 miljoen euro mogelijk zou kunnen worden ingezet voor teruggave aan de lidstaten. Deze leden vinden het oneerlijk dat de superheffing door enkele lidstaten opgebracht nu verdeeld lijkt te worden over alle lidstaten. Het voorstel lijkt echter zo te zijn dat dit via nationale enveloppen zal gaan gebeuren. Kan de Staatssecretaris aangeven wat er klopt van deze berichtgeving? Wanneer de superheffing aan de lidstaten via nationale enveloppen wordt teruggegeven, op hoeveel geld kan Nederland dan rekenen? Klopt het dat de teruggave wordt berekend aan de hand van productie en dat Nederland hiermee 8% zou terugkrijgen, 40 miljoen euro? Welke voorwaarden zullen er worden gesteld aan het gebruik van het geld door de lidstaten? Is de Staatssecretaris het met de leden van de VVD-fractie eens dat dit geld niet zou mogen worden gebruikt, zoals de Fransen voorstellen, voor een verlaging van de arbeidskosten of de teruggave van rente op leningen? Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen dat dit in Europese lidstaten zal gaan gebeuren?

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de stand van zaken met betrekking tot het commissievoorstel op de toelating van genetisch gemodificeerde gewassen (ggo’s). De leden van de VVD-fractie hebben al in eerder stadium grote zorgen geuit met betrekking tot dit commissievoorstel. Het voorstel kan grote gevolgen hebben voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid. Nu zowel tien nationale parlementen een negatief oordeel hebben met betrekking tot het commissievoorstel om de besluitvormingsprocedure inzake genetisch gemodificeerde gewassen te herzien, en twee commissies uit het Europees parlement (ENVI en AGRI) ook tegen hebben gestemd, is de VVD-fractie benieuwd naar de stand van zaken. Heeft de Commissie al aangegeven het voorstel in te trekken, dan wel te gaan wijzigen? Kan de Staatssecretaris aangeven of de Commissie mogelijk met een nieuw voorstel zal komen om alsnog de besluitvorming inzake ggo’s te veranderen? Zo ja, kan de Staatssecretaris aangeven welke voorstellen zijn en welke richting deze voorstellen dan op gaan? Worden de verschillende lidstaten hierin geconsulteerd, en hoe kijkt de Staatssecretaris hier tegenaan? Hoe apprecieert de Staatssecretaris de hele gang van zaken rondom het voorstel vanuit de Commissie?

Al vaker hebben de leden van de VVD-fractie aandacht gevraagd voor de aanlandplicht en de problemen bij de implementatie hiervan. In het verslag naar aanleiding van een schriftelijke overleg van 13 juli jl. geeft de Staatssecretaris dat het STECF een advies zal uitbrengen ten aanzien van de aanlandplicht voor demersale vis. Dit advies moet inmiddels verschenen zijn. Kan de Staatssecretaris aangeven of dit advies inderdaad is uitgebracht door het STECF? Kan de Staatssecretaris aangeven wat de bevinden van de STECF zijn en welke appreciatie de Staatssecretaris geeft aan de aanbevelingen? Leiden de aanbevelingen vanuit het STECF tot een aanpassing van de gemeenschappelijke aanbevelingen van de lidstaten?

In een eerder stadium hebben de leden van de VVD-fractie via schriftelijke vragen aandacht gevraagd voor de bijvangst van ondermaats vis en menselijke consumptie. In antwoorden op deze vragen geeft de Staatssecretaris aan dat volgens de Europese Commissie ondermaatse vis alleen gebruikt mag worden voor toepassingen anders dan rechtstreekse mensen consumptie. Welke toepassingen zijn dit? Past verwerking van de ondermaatse vis in producten voor menselijke consumptie binnen verordening GVB? Deze ondermaatse vis is immers een grote bron van eiwitten en vetten. De Staatssecretaris geeft aan dat vanuit de Scheveningengroep een brief aan de Europese Commissie is gestuurd met een voorstel voor een definitie die recht doet aan de mogelijkheden van de verordening, waardoor hoogwaardige eiwitten en vetten gebruikt kunnen worden voor menselijke consumptie. Kan de Staatssecretaris aangeven welk voorstel dat is? En is er inmiddels al een reactie vanuit de Commissie? Zo ja, is de Staatssecretaris bereid om deze met de Kamer te delen? En komt de reactie vanuit de Europese Commissie op tijd om nog bij de besluitvorming van oktober te betrekken?

De leden van de VVD-fractie hebben bij het vorige schriftelijke overleg ten behoeve van de Landbouw- en Visserijraad 13 juli 2015 vragen gesteld over vissers en het varen door windmolenparken op zee. Deze leden hebben toen aangegeven dat er een verschil bestaat in de benadering, en mogelijkheden tussen verschillende lidstaten, zoals het Verenigd Koninkrijk en Nederland. In het verslag van een schriftelijk overleg geeft de Staatssecretaris in gesprek te zijn met de stakeholders om onder meer doorvaart en medegebruik mogelijk te maken. De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen wie deze stakeholders allemaal zijn. In het Verenigd Koninkrijk is reeds doorvaart mogelijk en wordt er geen grens gesteld aan de omvang de schepen. De Staatssecretaris geeft in haar beantwoording aan dat de intentie bestaat vanuit Nederland om doorvaart mogelijk te maken voor vaartuigen kleiner dan of gelijk aan 24 meter lengte. Waarom wordt er gekozen om de lengte van vaartuigen te beperken tot 24 meter? In het Verenigd Koninkrijk wordt een dergelijke beperking niet gehanteerd, waarom in Nederland wel?

In de beantwoording geeft de Staatssecretaris verder aan dat in de Ontwerp Beleidsnota Noordzee 2016–2021 de intentie is aangekondigd medegebruik, dus ook visserij, mogelijk te maken voor activiteiten die niet leiden tot bodemberoering. Kan de Staatssecretaris hier nader op ingaan? Waarom wordt deze beperking al van te voren ingesteld? Zijn hier al gesprekken over met de Nederlandse visserijsector? Zo ja, welke zijn dit? En wat is de stand van zaken met betrekking tot de gesprekken met de stakeholders? Tot slot, wanneer kan de Kamer het advies «Doorvaart en medegebruik in windparken» verwachten?

Naar aanleiding van de motie Visser cs.(Kamerstuk 29 664, nr. 129) heeft de Staatssecretaris onlangs een literatuuranalyse van IMARES naar de Kamer gestuurd met betrekking schieraaluittrek. Reden voor de motie was de verandering in de periode van schieraaluittrek onder invloed van onder meer een veranderende watertemperatuur. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat dergelijke veranderende omstandigheden vragen om flexibiliteit, immers de natuur houdt zich niet aan regels. In de begeleidende brief geeft de Staatssecretaris aan dat het onderzoek van IMARES aangeeft dat schieraaluittrek niet kan worden voorspeld aan de hand van watertemperatuur in het voorjaar of de zomer. In de conclusie van haar onderzoek geeft IMARES echter zelf aan dat; «De temperatuur in het voorjaar is in geen enkel onderzoek genoemd als omgevingsfactor dat effect heeft op de aanvang van de schieraalperiode, maar hier lijkt ook vrijwel geen onderzoek naar te zijn gedaan.». Kan de Staatssecretaris aangeven of zij bereid is op basis van Nederlandse data een uitgebreid onderzoek te doen naar veranderende omstandigheden zoals de watertemperatuur en de invloed op de schieraaluittrek? Zodat er een beter beeld voor Nederland ontstaat en hier mogelijk op ingespeeld kan worden in het beleid? IMARES stelt in haar conclusie dat een meer uitgebreide gegevensanalyse nodig is om te bepalen welke omgevingsparameters schieraal aanzetten tot de start van hun migratie. IMARES geeft aan dat er vrijwel nog geen studies zijn uitgevoerd die de voorspelbaarheid op langere termijn hebben onderzocht. Is de Staatssecretaris bereid de suggestie van IMARES over te nemen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris welke andere parlementen bezwaren hebben geuit tegen het GGO-import voorstel in de vorm van een brief? Kan de Staatssecretaris kort samenvatten wat de bezwaren van deze parlementen waren? Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie of het GGO-voorstel door de Europese Commissie ingetrokken of gewijzigd zal worden? Indien het voorstel gewijzigd wordt, welke wijzigingen zullen dan worden doorgevoerd?

De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris of zij kan aangeven welk percentage van de broeikasgassen (uitgedrukt in CO2-equivalenten) uitgestoten in Nederland wordt veroorzaakt door de landbouw. Deze leden vragen de Staatssecretaris of zij hetzelfde kan doen voor de Europese Unie. Zij vragen de Staatssecretaris of zij ook de absolute cijfers kan geven.

De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris welk percentage reductie in broeikasgassen de landbouw ten opzichte van 1990 heeft gemaakt? Ligt de sector hiermee op schema met de voorgenomen doelstelling van 30% reductie in 20201? Daarnaast vragen deze leden of en zo ja welke extra doelstellingen voor de landbouw gesteld (zullen) worden met het oog op de uitspraak van de rechter in de klimaatzaak aangespannen door Urgenda?

De leden van de PvdA-fractie hebben vernomen dat op 7 september 2015 in Brussel een voorstel is gedaan om de Europese boeren met € 500 miljoen te steunen. Zij hebben echter ook begrepen dat nog geen overeenstemming was bereikt. Deze leden vragen de Staatssecretaris of zij kan verduidelijken wat dit voorstel precies inhield. Kan de Staatssecretaris hierbij duidelijkheid aangeven uit welke middelen het geld komt, om welk bedrag het precies gaat en hoe de verdeling hiervan is (zowel tussen landen als tussen sectoren), en op basis waarvan boeren wel of geen steun krijgen? De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris of het akkoord inmiddels van tafel is. Zo nee, wanneer zal er verder over worden gepraat? Zo ja, kan de Staatssecretaris aangeven wat dan de vervolgstappen zijn?

De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris eveneens of zij haar reactie op het voorstel van 7 september 2015 kan geven.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie zijn teleurgesteld in de eerste uitkomsten van de extra landbouw- en visserijraad van gisteren. Deze crisis in de landbouwsector vraagt om maatregelen op de korte termijn om de lasten te verlichten en op de lange termijn om de positie van landbouwers te versterken en innovatief te laten blijven zodat zij een eerlijke boterham kunnen blijven verdienen. Is de Staatssecretaris dit eens deze leden?

De leden van de CDA-fractie ontvangen zo snel mogelijk de uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad van 7 september jl. Kan de Staatssecretaris de Kamer hierover informeren bij de beantwoording van deze vragen? Graag ontvangen wij een toelichting over de verschillende beleidskeuzes die voorlagen in deze extra landbouwraad, ook ten aanzien van de door de Commissie neergelegde 500 miljoen? Wat was de laatste inzet van de Staatssecretaris, zo vragen deze leden? Krijgen de lidstaten de mogelijkheid om de gehele door hun melkveehouders betaalde superheffing terug te investeren in de sector? Is er gesproken over een eerlijk speelveld, met het oog op de aangekondigde maatregelen in Frankrijk en België? Zo ja, wat was de reactie van de Eurocommissaris? Heeft de Staatssecretaris gepleit voor een langere uitrijperiode van mest gezien de extreme weersomstandigheden in delen van het land? En zo ja, heeft zij hierop een toezegging gekregen? Zo nee, waarom niet?

Uit het overleg van gisteren zijn er, voor zover de leden van de CDA-fractie bekend geen concrete maatregelen aangekondigd voor de varkenshouderij behalve de private opslag. Heeft de Staatssecretaris gisteren gepleit voor crisissteun voor de herstructurering van de varkenshouderij? Is zij bereid om zich hiervoor in de nabije toekomst in te zetten? Aan de Staatssecretaris is in aanloop naar het overleg met de landbouwministers een tienpunten plan door LTO en NVV overhandigd. Wat is de reactie van de Staatssecretaris op de verschillende aangedragen punten? Voor welke punten heeft ze zich ingezet in Brussel op 7 september jl.? Komt zij met een pakket aan crisismaatregelen voor de Nederlandse veehouderij?

De leden van de CDA-fractie hebben begrepen dat er een «High Level Group» komt met de drie Eurocommissarissen landbouw, consumentenbescherming, plant- en diergezondheid en interne markt en industrie. Deze leden vragen waarom de Eurocommissaris Mededinging niet betrokken is bij de High Level Group? Deelt de Staatssecretaris de mening van deze leden dat mededinging in relatie tot samenwerking tussen boeren en in relatie met samenwerking in de keten ten aanzien van duurzaamheid een belangrijk thema is en dat daarom de commissaris mededing absoluut bij deze High Level Group aangesloten zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat de Staatssecretaris doen om ervoor te zorgen dat de commissaris mededinging deel neemt aan de High Level Group? Is zij bereid om te verzoeken dat de Nederlandse Eurocommissaris zich hiervoor in zal zetten?

Gaat bij de komende informele Landbouw- en Visserijraad verder gesproken worden over het pakket aan maatregelen voor de landbouw? Ligt er een document voor met voorlopige conclusies? Kan deze gedeeld worden met de Kamer? Neemt de Staatssecretaris zelf deel aan de informele landbouw- en visserijraad van 14 en 15 september? Zo ja, aan welke werkgroep (over de rol van onderzoek, de rol van innovatie en kennisverspreiding of de rol van goede landbouw praktijken) neemt zij deel?

De leden van CDA-fractie zouden graag, het door het voorzitterschap, opgestelde document over de relaties tussen landbouw en klimaat ontvangen. Wat is naar aanleiding van dit document de inzet van het kabinet? Zijn de gebruikte cijfers van de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) dezelfde cijfers als de Nederlandse cijfer, zo vragen deze leden? Wat is de status van deze cijfers? Zijn deze geverifieerd? Zo ja, hoe is dit vorm gegeven?

Kan de Staatssecretaris aangeven of er wat haar betreft ook nog andere onderwerpen die niet geagendeerd staan aan de orde komen, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Zo ja, welke?

Klimaat slimme landbouw houdt ook in Europa rekening met extreem weer. Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden om het aantrekkelijker te maken voor boeren om gebruik te maken van het instrument van de brede weersverzekering? Ziet de Staatssecretaris nog andere mogelijkheden om boeren en tuinders te ondersteunen bij aanpassingen om beter om te gaan met de gevolgen van extreem weer? Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om de landbouw, en ook de tuinbouw een rol te geven bij de debatten en besluitvorming ten aanzien van het klimaat- en adaptatiebeleid? De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft benadrukt dat zij een rol ziet voor het bedrijfsleven, welke rol ziet het kabinet met name voor de landbouwsector?

De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris met het oog op klimaat slimme landbouw mogelijkheden ziet om mineralen concentraten eindelijk goedgekeurd te krijgen in de regelgeving. Gaat ze deze Landbouw- en Visserijraad aangrijpen om de Commissie te wijzen op de toepasbaarheid van het mineralenconcentraat, zo vragen deze leden?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Staatssecretaris en het kabinet kijken naar het Franse voorstel voor Parijs 2015 ten aanzien van grondgebruik «4 per 1000, soils for food security and climate». Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden in dit voorstel?

Deze leden hebben geconstateerd dat dit, volgens de algemene planning, de laatste informele landbouwraad is voordat Nederland zelf aan de beurt is met het EU-voorzitterschap. Kan de Staatssecretaris al aangeven welke onderwerpen, opzet etc. gekozen is door Nederland voor de volgende informele landbouwraad die voor 30 en 31 mei 2016 is gepland in Amsterdam? Wat dacht de Staatssecretaris van eerlijk speelveld, samenwerking in de landbouw en mededinging en transparantie met name bij het nitraatcomité? Graag een reactie waarom deze onderwerp wel of niet geagendeerd zullen worden.

De leden van de CDA-fractie vragen met betrekking tot wijziging besluitvormingsprocedure import ggo’s of de Europese Commissie het voorstel gaat wijzigingen of intrekken.

Deze leden vragen wanneer de regeling voor equivalente maatregelen voor de akkerbouw van kracht gaat worden. Gaat dit spoedig gebeuren, zo vragen zij. Het actieprogramma is nu al ruim een jaar in werking en nog ligt er geen regeling, kan de Staatssecretaris dit verklaren? Voor dit jaar is het natuurlijk al te laat, Staatssecretaris. De landbouwsector heeft zijn verantwoordelijkheid genomen en onderzoek laten verricht. Wat weerhoudt de Staatssecretaris om nu ook over de brug te komen, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het IMARES rapport naar het welzijn en bedwelmen van kreeften en krabben. Dit rapport is het resultaat van de uitwerking van de motie Ouwehand waarin werd opgeroepen de mogelijkheid van elektrische verdoving van ongewervelde dieren zoals kreeften en krabben nader te onderzoeken (Kamerstuk 28 286, nr. 705). In Nederland worden kreeften en krabben levend gekookt. Dit is een wrede en pijnlijke dodingsmethode, die voor deze leden gepaard dient te gaan met verdoving vooraf. Zij hebben naar aanleiding van dit rapport enkele vragen en opmerkingen.

Een van de conclusies van het rapport is dat er onvoldoende kennis is over de mogelijkheid tot het ervaren van pijn bij krabben en kreeften. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen daarom wijzen op onderzoek dat aantoont dat kreeften en krabben wel degelijk gedragingen hebben die voldoen aan de criteria van pijnervaring2. Is de Staatssecretaris bekend met dit wetenschappelijke artikel en wat is haar reactie hierop?

De discussie over de pijnervaring van krabben en kreeften is al reeds gevoerd en tevens wetenschappelijk beantwoord. Het nogmaals uitvoeren van een onderzoek met een tijdsbestek van vier à vijf jaar is voor deze leden niet alleen onnodig, duizenden kreeften en krabben zullen de komende jaren onnodig levend en bij bewustzijn in kokend water gedood worden. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie willen de Staatssecretaris erop wijzen dat de motie dan niet was gericht op onderzoek naar pijnervaring maar naar de mogelijkheid van elektronische verdoving. Bij dezen roepen deze leden de Staatssecretaris op de motie zoals geformuleerd uit te voeren. Graag een reactie.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie betreuren de beslissing van de Staatssecretaris om de aanbeveling in het IMARES-rapport niet over te nemen en geen onderzoek naar onmiddellijke verdoving te financieren. In plaats daarvan wacht de Staatssecretaris Iers onderzoek naar pijnervaring bij kreeften en krabben af. Deze leden vrezen dat door dit besluit kreeften en krabben nog langdurig blijven lijden. Graag ontvangen zij meer informatie over dit Ierse onderzoek en met name in welk tijdsbestek deze resultaten te verwachten zijn.

II Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

Inleiding

In deze brief beantwoord ik de vragen van de fracties van uw Kamer van 8 september jl. in het kader van een schriftelijk overleg inzake de informele Landbouwraad van 13 tot en met 15 september aanstaande.

Oorspronkelijk was voorzien dat deze informele Landbouwraad geheel gewijd zou zijn aan klimaatslimme landbouw. Intussen heeft het voorzitterschap aangegeven dat deze informele Raad gebruikt zal worden voor een voortzetting van het debat over het door de Europese Commissie voorgestelde maatregelenpakket. Ik heb mijn inzet hiervoor met u gedeeld via de Geannoteerde Agenda voor de Raad van 7 september (Kamerstuk 21 501-32, nr. 852) en in het AO hierover op 3 september jl. Eveneens verwijs ik u naar het verslag van deze Raad.

Vragen van de VVD-fractie

Het Luxemburgse EU-voorzitterschap heeft een toelichting gegeven op het werkprogramma voor het komende half jaar. Zij geeft aan te willen streven naar een vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Wat is de inzet van de Staatssecretaris in deze? En is zij bereid om de vereenvoudiging die op Europees niveau wordt voorgesteld ook integraal door te voeren? Is de Staatssecretaris bereid om naast vereenvoudiging van het GLB in te zetten op meer flexibiliteit in de regelgeving? Ook in de afgelopen periode hebben we gezien dat natuur zich niet aan regels houdt. De strikte richtlijnen zoals geformuleerd in het GLB en vervolgens de strikte uitwerking van Nederland in de voorwaarden voor de Nederlandse boer zijn bij extreme of bijzondere weersomstandigheden niet altijd goed in te vullen wat uiteindelijk ten koste van duurzaamheid gaat.

Over mijn inzet met betrekking tot de vereenvoudiging van het GLB heb ik de Kamer geïnformeerd per brief van 24 februari jongstleden (Kamerstuk 28 625, nr. 221). Zoals daarin gemeld, heb ik 41 concrete vereenvoudigingsvoorstellen ingediend. Voor een deel betreft het voorstellen voor de langere termijn en voor een andere deel voorstellen voor de korte termijn. De lange termijnvoorstellen hebben betrekking op aanpassingen in de basisverordeningen. De korte termijnvoorstellen hebben betrekking op aanpassingen in de richtsnoeren van de Europese Commissie en in de uitvoeringsverordeningen en de gedelegeerde verordeningen. De Europese Commissie concentreert zich momenteel op de aanpassingen die op korte termijn gerealiseerd kunnen worden. In mei heeft de Europese Commissie eerste vereenvoudigen gerealiseerd op het vlak van de landschapselementen en het blijvend grasland. Over de inhoud daarvan en de wijze waarop ik er in Nederland invulling aan geef, zal ik uw Kamer separaat informeren. Voor zover er bij vereenvoudigingen keuzevrijheid is voor de lidstaten, hetgeen niet altijd het geval is, zal ik de ruimte voor vereenvoudiging optimaal benutten. Alleen in uitzonderlijke situaties, bijvoorbeeld wanneer de aanpassing aantoonbaar in strijd is met onze ambities rond de vergroening of de vereenvoudiging niet relevant is voor Nederland, zal ik afzien van invoering. Uitvoeringskosten spelen een rol in mijn afweging. Ik deel niet uw opvatting dat ik de richtlijnen van de Europese Commissie onnodig strikt uitwerk.

De leden van de VVD-fractie delen de mening van de Staatssecretaris over de schoolfruit en -melk regeling. Dit zou overgelaten moeten worden aan individuele lidstaten. Zeker nu het assortiment uitgebreid wordt met andere producten zoals honing en olijven. De leden van de VVD-fractie gaan er vanuit dat de Staatssecretaris haar inzet gericht blijft op het schrappen van deze regeling. Mocht dat niet lukken, welke route kiest de Staatssecretaris dan om te zorgen dat ook op dit dossier geen oneerlijk speelveld ontstaat? Dat de financiële middelen dusdanig worden ingezet dat dit in alle lidstaten dezelfde effecten hebben?

Het Nederlandse standpunt ten aanzien van de subsidiariteit van de schoolmelk-schoolfruitregeling is niet gewijzigd. Ik onderschrijf de doelstelling van de regelingen, maar blijf van mening dat dit niet op EU-niveau geregeld moet worden. Gezien het Europese krachtenveld (er bestaat bij lidstaten en stakeholders een groot draagvlak voor Europese schoolregelingen) is het echter de verwachting dat de nieuwe regeling er zeker komt.

Voor wat betreft de verdeling van EU-budgetten voor schoolmelk en schoolfruit over de lidstaten zet ik in op een verdeling op basis van objectieve criteria, met gelijke kansen voor alle lidstaten om deel te nemen, en de mogelijkheid om de regelingen op tenminste gelijk niveau voort te zetten. Ik hecht daarbij veel belang aan een gelijk speelveld voor alle lidstaten.

De Staatssecretaris wil onder meer de toelating van laagrisicomiddelen bevorderen. In samenwerking met alle stakeholders is haar doel om onze verduurzamingsinspanningen te versnellen door harmonisatie en een gezamenlijke aanpak. Kan de Staatssecretaris toelichten wie deze stakeholders zijn? Hoe past een algeheel verbod (zoals dat nu vorm wordt gegeven buiten de landbouw) bij deze ambitie? Schiet een dergelijk verbod het doel van een harmonisatie en een gezamenlijke aanpak niet voorbij? Waarom zouden bedrijven meewerken aan de verdere verduurzaming van hun producten als deze toch langzaam worden uit gefaseerd in Nederland? Kan de Staatssecretaris de Kamer informeren over het op te stellen actieprogramma op gewasbeschermingsmiddelen? In hoeverre heeft dit invloed op het Nederlandse beleid? Waarom houdt de Staatssecretaris niet vast aan het Nederlandse actieprogramma in plaats van met een nieuw programma te komen voor de Europese aanpak? Kan de Staatssecretaris bevestigen dat dit actieprogramma geen effecten heeft op het Nederlandse beleid?

Het verduurzamen van de gewasbescherming in de landbouw gaat verder dan het stimuleren van (het gebruik van) groene, lager risico-gewasbeschermingsmiddelen. Dit vergt ook – aan de preventiekant – de inzet van bijvoorbeeld weerbare gewassen en een gezonde bodem en daarnaast het gebruik van precisietechnieken.

Het gebruiksverbod op middelen buiten de landbouw treft in eerste instantie vooral herbiciden (onkruidbestrijdingsmiddelen). Buiten de landbouw zijn haalbare en betaalbare bestrijdingsalternatieven beschikbaar, zoals ik aan uw Kamer heb gemeld (Kamerstuk 27 858, nr. 306 en nr. 321). Dit geldt niet voor de gewasbescherming in de landbouw. De hierboven geschetste verduurzaming in de landbouw blijft mijn doel. Ik wil inzetten op een versnelde invoering van geïntegreerde gewasbescherming met onder meer lager risicomiddelen.

Ik zet op EU-niveau onder meer in op versnelde Europese procedures voor de toelating van laag-risico middelen. Dit stimuleert innovatie en het gebruik van laag-risico middelen. Ik heb recent in de Landbouw en Visserijraad aangekondigd dit najaar een EU-actieplan te zullen presenteren voor een versnelling van de verduurzaming van de gewasbescherming. Dat plan, welke ik samen met andere lidstaten wil uitwerken, zal in het verlengde liggen van onze nationale inzet. Daarnaast ga ik op nationaal niveau met de sector, industrie, retail, maatschappelijke organisaties en andere relevante stakeholders in debat (op 2 december 2015) over het bevorderen van geïntegreerde gewasbescherming en de verduurzaming van het middelen- en maatregelenpakket in de Nederlandse landbouw. Bijvoorbeeld over de kansen en bedreigingen voor telers om meer geïntegreerde oplossingen toe te passen.

De leden van de VVD-fractie spreken hun waardering uit voor de positieve ontwikkelingen op markttoegang en marktbehoud. Gezien de wereldwijde positie van Nederland als tweede voedselexporteur is het van groot belang dat Nederland zich inzet op marktbehoud en het openen van nieuwe markten. Kan de Staatssecretaris een bespiegeling geven waar in de nabije toekomst de grootste kansen liggen?

In mijn brief van 2 februari 2015 (Kamerstuk 31 985, nr. 25) heb ik de Kamer geïnformeerd over de versterking van de exportpositie van de Nederlandse agrosector en mijn strategie en inzet die daarop gericht is. Ook in de nabije toekomst blijft de inzet op marktbehoud en – afzet binnen de EU van grote betekenis voor de Nederlandse agrarische sectoren. Het gaat daarbij ook om specifieke regio’s zoals Zuid-Duitsland waar meer afzet is te realiseren. Het verkrijgen van markttoegang voor Nederlandse landbouwproducten buiten de EU heeft daarnaast hoge prioriteit. Daar zal de komende jaren met betrokkenheid van het bedrijfsleven nog intensiever aan worden gewerkt. Daarbij kijk ik naar nieuwe product/marktcombinaties die het bedrijfsleven identificeert en de markttoegang die we zouden moeten verkrijgen, om die kansen ook daadwerkelijk te benutten. Naast verschillende landen in Zuidoost-Azië, China en de VS is mijn inzet ook op Noordwest Latijns Amerika en een aantal Afrikaanse landen gericht waar zich – gelet op de economische ontwikkelingen – interessante mogelijkheden kunnen voordoen.

Het kabinet stelt bij het bepalen van zijn standpunt ten aanzien van herkomstetikettering een afweging te maken tussen de eventuele lastenverzwaringen voor het bedrijfsleven en toezichthouders en de belangen van de consument. Wat is concreet het belang van de consument in dezen? Hoe wordt dit belang gediend met de verplichtstelling van herkomstetikettering?

Het kabinet beoogt aan te geven dat er bij de bepaling van het standpunt over herkomstetikettering verschillende belangen spelen. Het kabinet wil die belangen zorgvuldig wegen. Eén van die belangen is dat consumenten goed geïnformeerd een keuze kunnen maken bij de aanschaf van producten. Verplichte herkomstetikettering zou de consument meer informatie kunnen bieden over het product zodat hij een bewuste keuze kan maken.

In de geannoteerde agenda voor de informele Landbouw- Visserijraad 13 t/m 15 september 2015 gaat de Staatssecretaris in op het thema van de informele Raad «Towards Climate Smart Agriculture». Het Luxemburgs voorzitterschap heeft een document opgesteld waarin de relaties tussen landbouw en klimaat beschreven staan, als uitwerking van het Klimaat en Energiepakket. Is de Staatssecretaris bereid dit document met de Kamer te delen?

Dit document is openbaar toegankelijk via de webpagina van het Luxemburgse voorzitterschap: http://www.eu2015lu.eu/en/actualites/notes-fond/2015/09/14-15-info-agri/.

De Staatssecretaris geeft in de geannoteerde agenda aan belang te hechten aan een klimaatslimme landbouw. De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen of er hierbij ook oog is voor de belangrijke bijdrage en inspanning die Nederlandse landbouw nu al levert aan de verduurzaming van de sector? Is de Staatssecretaris bereid dit in de verschillende werkgroepen naar voren te brengen? Daarnaast willen de leden van de VVD-fractie vragen of alle maatregelen die mogelijk uit deze sessie gaan volgen altijd vanuit Nederlands perspectief zullen worden bezien op economische effecten voor de betreffende sector, de Nederlandse economie als geheel, de concurrentiepositie en effecten op de werkgelegenheid? Zal een dergelijk impact assessment onderdeel uit maken van de betreffende maatregel?

Ik deel de waardering van de leden van de VVD-fractie voor de belangrijke bijdrage en inspanning die Nederlandse landbouw levert aan de verduurzaming van de sector. Hoewel Nu klimaat slimme landbouw niet meer op de agenda van de informele Raad staat, zal ik in verschillende fora de Nederlandse inzet daarin een de voorloper rol die de Nederlandse agrosector daarin vervult, inbrengen. Mochten er op dit gebied Europese voorstellen komen zal ik die vanzelfsprekend beoordelen op economische consequenties, concurrentiepositie en level playing field. Daar waar nodig zal om een impact assesment worden gevraagd.

De leden van de VVD-fractie hebben al vaker aandacht gevraagd voor het erkend krijgen van mineraalconcentraat in de nitraatverordening. Gezien het onderwerp van de informele Landbouw- en Visserijraad van 13 t/m 15 september zouden de leden van de VVD-fractie de Staatssecretaris nogmaals willen oproepen om hier op in te zetten bij haar Europese collega’s. Het erkennen en toekennen van dergelijke innovaties zijn van groot belang voor een duurzame landbouw.

Mijn pleidooi is al langer dat hoogwaardige meststoffen die worden gewonnen uit dierlijke mest gebruikt moeten kunnen worden als kunstmest. Ik heb hierover een verzoek bij de Europese Commissie gedaan, met als doel voor de korte termijn uitbreiding van de huidige pilot mineralenconcentraat en voor de langere termijn een permanente voorziening in de Nitraatrichtlijn en EU-Meststoffenverordening. Ik blijf daar met kracht op inzetten via alle mogelijke wegen.

Daarnaast willen de leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan reageren op het voorstel van Frankrijk voor de COP21 in Parijs eind dit jaar; «4 per 1000, soils for food security and climate.» Wat is de reactie van de Staatssecretaris op de conclusie van de Fransen dat wanneer het organische stofgehalte wereldwijd met 0,4% zou toenemen per jaar, dat daarmee de wereldwijde CO2 uitstoot zou worden geneutraliseerd? Hiermee neemt de bodemvruchtbaarheid toe, en het gebruik van kunstmest af. Welke kansen biedt dit voor Nederland?

Het jaar 2015 is door de VN uitgeroepen tot Internationaal jaar van de Bodem. In dit jaar wordt wereldwijd aandacht gevraagd voor de bescherming van de ecosysteemfuncties van de bodem (inclusief de productiefunctie) en het voorkomen en herstel van landdegradatie. Bodem is een vaak vergeten factor in relatie tot versterking van de voedselproductie en het borgen van voedselzekerheid wereldwijd.

Het initiatief van Frankrijk sluit hierop aan. Het initiatief heeft als doel wereldwijd het gehalte aan bodemorganische stof en daarmee de opslag van koolstof in landbouwgronden te verhogen. Door de bescherming en instandhouding van koolstofrijke bodems en gedegradeerde bodems te herstellen wordt bijgedragen aan voedselzekerheid, klimaat adaptatie en mitigatie. Immers, organische stof in de bodem, lees landbouwgronden, draagt bij aan de bodemvruchtbaarheid en -gezondheid, helpt droogteschade te beperken doordat water beter wordt vastgehouden en kan leiden tot een lagere behoefte aan de toevoer van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen.

Nederland staat sympathiek tegenover het initiatief van Frankrijk. Het initiatief van Frankrijk sluit bovendien aan bij de doelstelling van de Global Alliance for Climate Smart Agriculture, dat ook voedselzekerheid verbindt aan klimaat gerelateerde adaptatie- en mitigatiemaatregelen en reductie van broeikasgasemissies. Beiden hebben als doel concrete maatregelen op te leveren die rechtsreeks toepasbaar zijn op het boerenerf, en met name door kleine boeren die veelal als eerste de gevolgen van landdegradatie ondervinden.

De impact kan heel groot zijn. De FAO heeft berekend dat wereldwijd ruim een derde van alle landbouwgronden gedegradeerd zijn. Herstel en het voorkomen van degradatie van landbouwgronden heeft door versterking van de koolstofopslag in bodem een direct positief effect op de bodemkwaliteit en -vruchtbaarheid en het productief vermogen van de bodem. Het levert daarmee een grote bijdrage aan voedselzekerheid en de lokale economie. De impact zal overigens in landen met gedegradeerde bodems groter zijn dan in Nederland, waar nog geen sprake is van bodemdegradatie.

Ik vind het belangrijk om de aanpak van de wereldwijde voedselzekerheid steeds in relatie te zien met een duurzame omgang met natuurlijke hulpbronnen (land/bodem, water, milieu en biodiversiteit). Bodem is daarom ook een onlosmakelijk onderdeel van de Sustainable Development Goals (SDGs) die eind september in de VN zullen worden vastgesteld.

De leden van de VVD-fractie hebben naar aanleiding van de berichtgeving rondom de extra Landbouw- en Visserijraad van 7 september jl. nog enkele vragen. In de berichtgeving komt naar voren dat de superheffing van 500 miljoen euro mogelijk zou kunnen worden ingezet voor teruggave aan de lidstaten. De leden van de VVD fractie vinden het oneerlijk dat de superheffing door enkele lidstaten opgebracht nu verdeeld lijkt te worden over alle lidstaten. Het voorstel lijkt echter zo te zijn dat dit via nationale enveloppen zal gaan gebeuren. Kan de Staatssecretaris aangeven wat er klopt van deze berichtgeving? Wanneer de superheffing aan de lidstaten via nationale enveloppen wordt teruggegeven, op hoeveel geld kan Nederland dan rekenen? Klopt het dat de teruggave wordt berekend aan de hand van productie en dat Nederland hiermee 8% zou terugkrijgen, 40 miljoen euro? Welke voorwaarden zullen er worden gesteld aan het gebruik van het geld door de lidstaten? Is de Staatssecretaris het met de leden van de VVD-fractie eens dat dit geld niet zou mogen worden gebruikt, zoals de Fransen voorstellen, voor een verlaging van de arbeidskosten of de teruggave van rente op leningen? Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen dat dit in Europese lidstaten zal gaan gebeuren?

Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u graag naar het verslag van de extra Landbouwraad van 7 september jongstleden te Brussel.

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de stand van zaken met betrekking tot het commissievoorstel op de toelating van genetisch gemodificeerde gewassen (ggo’s). De leden van de VVD-fractie hebben al in eerder stadium grote zorgen geuit met betrekking tot dit Commissie voorstel. Het voorstel kan grote gevolgen hebben voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid. Nu zowel tien nationale parlementen een negatief oordeel hebben met betrekking tot het commissievoorstel om de besluitvormingsprocedure inzake genetisch gemodificeerde gewassen te herzien, en twee commissies uit het Europees parlement (ENVI en AGRI) ook tegen hebben gestemd, is de VVD-fractie benieuwd naar de stand van zaken. Heeft de Commissie al aangegeven het voorstel in te trekken, dan wel te gaan wijzigen? Kan de Staatssecretaris aangeven of de Commissie mogelijk met een nieuw voorstel zal komen om alsnog de besluitvorming inzake ggo’s te veranderen? Zo ja, kan de Staatssecretaris aangeven welke voorstellen zijn en welke richting deze voorstellen dan op gaan? Worden de verschillende lidstaten hierin geconsulteerd, en hoe kijkt de Staatssecretaris hier tegenaan? Hoe apprecieert de Staatssecretaris de hele gang van zaken rondom het voorstel vanuit de Commissie?

In beginsel volgt dit voorstel de reguliere Europese wetgevingsprocedure. Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 13 juli 2015 bleek dat de Landbouwraad kritisch is over dit voorstel. De Landbouwcommissie van het Europees parlement heeft het voorstel verworpen en de (leidende) Milieucommissie heeft de nodige bezwaren geuit tegen dit voorstel. De plenaire stemming van het Europees parlement moet echter dit najaar nog plaatsvinden. Het is mede daarom nog onduidelijk hoe de Europese Commissie om zal gaan met het voorstel en de procedure.

Al vaker hebben de leden van de VVD-fractie aandacht gevraagd voor de aanlandplicht en de problemen bij de implementatie hiervan. In het verslag naar aanleiding van een schriftelijke overleg van 13 juli jl. geeft de Staatssecretaris dat het STECF een advies zal uitbrengen ten aanzien van de aanlandplicht voor demersale vis. Dit advies moet inmiddels verschenen zijn. Kan de Staatssecretaris aangeven of dit advies inderdaad is uitgebracht door het STECF? Kan de Staatssecretaris aangeven wat de bevinden van de STECF zijn en welke appreciatie de Staatssecretaris geeft aan de aanbevelingen? Leiden de aanbevelingen vanuit het STECF tot een aanpassing van de gemeenschappelijke aanbevelingen van de lidstaten?

Het STECF heeft in juli jongstleden haar advies uitgebracht over de regionale gezamenlijke aanbevelingen voor discardplannen. Dit advies is openbaar en beschikbaar op de website van het STECF (https://stecf.jrc.ec.europa.eu/reports/discards). In haar advies gaat het STECF in op de kwaliteit van de wetenschappelijke onderbouwing voor de uitzonderingsverzoeken die lidstaten hebben gedaan in de gemeenschappelijke aanbevelingen voor discardplannen. Er zijn door de Scheveningengroep 4 uitzonderingsverzoeken ingediend die voor Nederlandse vissers voor belang zijn. Door de Noordwestelijke Waterengroep is één verzoek ingediend met betrekking tot Nederlandse vissers. Het betreft de volgende 5 verzoeken:

  • 1. Voor vangsten van tong kleiner dan 19 cm is op verzoek van Nederland een deminimis vrijstelling opgenomen in de gemeenschappelijke aanbevelingen van het discardplan voor de Noordzee. Het uitzoeken van alle kleine tong is praktisch lastig en leidt tot hoge kosten. Het STECF zegt hierover dat het probleem waarvoor Nederland een vrijstelling vraagt niet exclusief is voor de tongvisserij.

  • 2. Naast een deminimis vrijstelling voor tong in de «80mm-visserij», was in de gezamenlijke aanbeveling ook voorzien in een deminimis vrijstelling voor boomkorvissers die met 90 mm maaswijdte of vergelijkbaar selectieve tuigen vissen. Het STECF geeft aan dat het gebruik van de deminimisvrijstelling voor het stimuleren van een selectievere visserij oneigenlijk is. Hierop is dit verzoek ingetrokken door de Scheveningengroep.

  • 3. Vanaf 1 januari 2016 valt tong ook in de staandwantvisserij onder de aanlandplicht. Omdat deze visserij al selectief is en omdat een verdergaande selectiviteit moeilijk te bewerkstelligen is, is hiervoor een deminimis vrijstelling aangevraagd. Het STECF concludeert dat deze aanvraag goed onderbouwd is.

  • 4. In de Noordzee moeten de vissers op Noorse kreeft vanaf 1 januari 2016 alle vangsten van Noorse kreeft aanlanden. Op verzoek van Nederland en het Verenigd Koninkrijk is in de gezamenlijke aanbeveling een deminimis verzoek van 6% opgenomen voor ondermaatse kreeft. Dat betekent dat ondermaatse kreeftjes tot 6% van de vangst teruggegooid mogen worden. Om de 6% te onderbouwen heeft het Verenigd Koninkrijk aanvullende informatie moeten aanleveren. Het STECF geeft in haar rapport aan dat met de aanvullende informatie dit verzoek voldoende onderbouwd is.

  • 5. In het Kanaal vindt de voor Nederlandse vissers belangrijke flyshootvisserij op mul en poon plaats. In deze visserij wordt ook veel wijting gevangen. In aantallen wordt meer wijting aangeland dan mul en poon. Wijting valt in het Kanaal vanaf 2016 onder de aanlandplicht, wanneer het aandeel wijting in de totale vangst in 2013 en 2014 hoger was dan 25%. Op basis van deze drempel geldt de aanlandplicht voor vier Nederlandse vaartuigen. Voor wijting in het Kanaal is in de gezamenlijke aanbevelingen voor een discardplan voor de Noordwestelijke Wateren een deminimisvrijstelling opgenomen om ondermaatse wijting in 2016 tot 7% en in 2018 tot 6% van de wijting vangst terug te mogen gooien. Over deze uitzondering is het STECF van mening dat er, ook na nadere toelichting, onvoldoende argumenten zijn voor deze uitzondering.

In overleg met de lidstaten in de Scheveningengroep zal ik daar waar onderbouwing onvoldoende wordt geacht, inzet plegen om die onderbouwing verder te versterken.

Het is nu aan de Europese Commissie om op basis van deze adviezen tot een besluit te komen over de uitzonderingsverzoeken. Hierover komt in oktober meer duidelijkheid, wanneer de Europese Commissie voorstellen voor gedelegeerde handelingen publiceert. Vóór de publicatie zal ik nog in contact treden met de Europese Commissie hierover. Ik zal uw Kamer informeren over de wijze waarop de Europese Commissie omgaat met de aanbevelingen van het STECF.

In een eerder stadium hebben de leden van de VVD-fractie via schriftelijke vragen aandacht gevraagd voor de bijvangst van ondermaats vis en menselijke consumptie. In antwoorden op deze vragen geeft de Staatssecretaris aan dat volgens de Europese Commissie ondermaatse vis alleen gebruikt mag worden voor toepassingen anders dan rechtstreekse mensen consumptie. Welke toepassingen zijn dit? Past verwerking van de ondermaatse vis in producten voor menselijke consumptie binnen verordening GVB? Deze ondermaatse vis is immers een grote bron van eiwitten en vetten. De Staatssecretaris geeft aan dat vanuit de Scheveningengroep een brief aan de Europese Commissie is gestuurd met een voorstel voor een definitie die recht doet aan de mogelijkheden van de verordening, waardoor hoogwaardige eiwitten en vetten gebruikt kunnen worden voor menselijke consumptie. Kan de Staatssecretaris aangeven welk voorstel dat is? En is er inmiddels al een reactie vanuit de Commissie? Zo ja, is de Staatssecretaris bereid om deze met de Tweede Kamer te delen? En komt de reactie vanuit de Europese Commissie op tijd om nog bij de besluitvorming van oktober te betrekken?

De basisverordening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) stelt dat ondermaatse vis alleen gebruikt mag worden voor toepassingen anders dan rechtstreeks menselijke consumptie, waaronder vismeel, visolie, diervoeder, levensmiddelenadditieven, geneesmiddelen en cosmetica. Omdat de verordening de toepassing niet beperkt tot de genoemde mogelijkheden is er onduidelijkheid over welke toepassingen allemaal zijn toegestaan. Ik zet mij op dit gebied in voor maximale benuttingsmogelijkheden voor ondermaatse vis, zonder dat het risico ontstaat op een gerichte visserij op juveniele vis.

De lidstaten van de Noordzee (Scheveningengroep) hebben daarom op mijn initiatief in een brief aan de Europese Commissie voorgesteld om toepassingen anders dan rechtstreeks menselijke consumptie als volgt te interpreteren:

  • a. Producten bestemd voor niet-menselijke consumptie, zoals vismeel en andere producten voor dierlijke consumptie en cosmetica

  • b. Producten bestemd voor indirecte menselijke consumptie, zoals eiwitextracten; visolie, voedseladditieven en geneesmiddelen voor menselijke consumptie

De Europese Commissie heeft aangegeven dit najaar met een reactie te komen op dit voorstel. De discussie over de interpretatie van «toepassingen anders dan rechtstreeks menselijke consumptie» vindt ook plaats in de andere regio’s (Noordwestelijke Wateren en Zuidwestelijke Wateren).

In een pilot gefinancierd met middelen uit het Europees Visserijfonds worden de mogelijkheden voor afzet van ondermaatse vis onderzocht. Op dit moment lijkt het nog niet mogelijk om rendabel ondermaatse vis af te zetten voor niet-rechtstreeks menselijke consumptie.

De leden van de VVD-fractie hebben bij het vorige schriftelijke overleg ten behoeve van de Landbouw- en Visserijraad 13 juli 2015 vragen gesteld over vissers en het varen door windmolenparken op zee. De leden van de VVD-fractie hebben toen aangegeven dat er een verschil bestaat in de benadering, en mogelijkheden tussen verschillende lidstaten, zoals het Verenigd Koninkrijk en Nederland. In het verslag van een schriftelijk overleg geeft de Staatssecretaris in gesprek te zijn met de stakeholders om onder meer doorvaart en medegebruik mogelijk te maken. De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen wie deze stakeholders allemaal zijn? In het Verenigd Koninkrijk is reeds doorvaart mogelijk en wordt er geen grens gesteld aan de omvang de schepen. De Staatssecretaris geeft in haar beantwoording aan dat de intentie bestaat vanuit Nederland om doorvaart mogelijk te maken voor vaartuigen kleiner dan of gelijk aan 24 meter lengte. Waarom wordt er gekozen om de lengte van vaartuigen te beperken tot 24 meter? In het Verenigd Koninkrijk wordt een dergelijke beperking niet gehanteerd, waarom in Nederland wel?

In de beantwoording geeft de Staatssecretaris verder aan dat in de Ontwerp Beleidsnota Noordzee 2016–2021 de intentie is aangekondigd medegebruik, dus ook visserij, mogelijk te maken voor activiteiten die niet leiden tot bodemberoering. Kan de Staatssecretaris hier nader op ingaan? Waarom wordt deze beperking al van te voren ingesteld? Zijn hier al gesprekken over met de Nederlandse visserijsector? Zo ja, welke zijn dit? En wat is de stand van zaken met betrekking tot de gesprekken met de stakeholders? Tot slot, wanneer kan de Tweede Kamer het advies «Doorvaart en medegebruik in windparken» verwachten?

De leden van de VVD fractie informeren naar de stakeholders die zijn geconsulteerd en de voorwaarden voor doorvaart en medegebruik in windmolenparken. De Ministeries van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken hebben de afgelopen jaren diverse bijeenkomsten en bilaterale gesprekken gehad met vertegenwoordigers van onder meer VisNed, de Nederlandse Vissersbond, handlijnvissers, staand wantvissers, sportvisserij, watersport, sportduikorganisaties en de windsector. De zorgen van de sector over de voorgestelde beperkingen zijn mij bekend. Op 22 september 2015 wordt interdepartementaal een voorstel voor de beleidsaanpassingen in het Nationaal Waterplan met een voorgestelde aanpak over medegebruik en doorvaart besproken. In 2017 wordt gestart met een aantal visserijpilots en uitwerking van een toetsingskader voor innovatieve vistuigen. De resultaten van de pilots worden na 2 jaar (in 2019) geëvalueerd. De leden van de VVD-fractie informeren naar de keuze om alleen schepen kleiner dan 24 meter toe te laten en waarom een dergelijke beperking niet in het Verenigd Koninkrijk geldt. De 24 meter is gebaseerd op een risico analyse door MARIN (Maritime Research Institute Netherlands) en ECN (Energieonderzoek Centrum Nederland). Het is mij niet bekend welke voorwaarden of beperkingen het Verenigd Koninkrijk kent en of die in alle parken hetzelfde zijn. Verschillende landen lijken hier anders mee om te gaan. Ook kunnen de afwegingen per park anders zijn. In België bijvoorbeeld wordt het nieuwe windmolenpark helemaal gesloten voor visserij en doorvaart. Tot slot, het besluit over doorvaart en medegebruik in windparken wordt niet apart opgestuurd naar uw Kamer, maar zal onderdeel uitmaken van het Nationaal Waterplan.

Naar aanleiding van de motie Visser cs.(Kamerstuk 29 664, nr. 129) heeft de Staatssecretaris onlangs een literatuuranalyse van IMARES naar de Kamer gestuurd met betrekking schieraaluittrek. Reden voor de motie was de verandering in de periode van schieraaluittrek onder invloed van onder meer een veranderende watertemperatuur. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat dergelijke veranderende omstandigheden vragen om flexibiliteit, immers de natuur houdt zich niet aan regels. In de begeleidende brief geeft de Staatssecretaris aan dart het onderzoek van IMARES aangeeft dat schieraaluittrek niet kan worden voorspeld aan de hand van watertemperatuur in het voorjaar of de zomer. In de conclusie van haar onderzoek geeft IMARES echter zelf aan dat; «De temperatuur in het voorjaar is in geen enkel onderzoek genoemd als omgevingsfactor dat effect heeft op de aanvang van de schieraalperiode, maar hier lijkt ook vrijwel geen onderzoek naar te zijn gedaan.». Kan de Staatssecretaris aangeven of zij bereid is op basis van Nederlandse data een uitgebreid onderzoek te doen naar veranderende omstandigheden zoals de watertemperatuur en de invloed op de schieraaluittrek? Zodat er een beter beeld voor Nederland ontstaat en hier mogelijk op ingespeeld kan worden in het beleid?

Het onderzoek van IMARES geeft aan dat verschillende factoren van invloed zijn op de daadwerkelijke migratie van schieraal. Watertemperatuur is wellicht een factor die mee kan spelen in de aanvang van migratie, maar deze factor kan niet los gezien worden van andere factoren (zoals bijvoorbeeld waterbeweging, lichtcondities en maanfase). Daarom acht ik het niet zinvol om met Nederlandse data apart onderzoek te doen naar watertemperatuur in relatie tot schieraaluittrek.

IMARES stelt in haar conclusie dat een meer uitgebreide gegevensanalyse nodig is om te bepalen welke omgevingsparameters schieraal aanzetten tot de start van hun migratie. IMARES geeft aan dat er vrijwel nog geen studies zijn uitgevoerd die de voorspelbaarheid op langere termijn hebben onderzocht. Is de Staatssecretaris bereid de suggestie van IMARES over te nemen?

Een uitgebreide gegevensanalyse ten behoeve van de voorspelbaarheid op lange termijn vergt een grootschalig meerjarig onderzoek. Naast de monitoring van de schieraaltrek zullen alle belangrijke factoren (zoals bijvoorbeeld waterbeweging, lichtcondities, maanfase) die mogelijk een rol spelen bij de timing van de schieraalmigratie gemonitord moeten worden. Dit zal voor de verschillende gebieden in Nederland moeten worden gedaan, omdat uit de studie van IMARES is gebleken dat in de verschillende gebieden niet alle omgevingsfactoren met dezelfde intensiteit doorwerken. Naast dat dit een zeer complex onderzoek is, is het nog maar de vraag of met de uitkomst van dit onderzoek de voorspelling op lange termijn kan worden gedaan. De inschatting is dat de voorspelling slechts zeer kort voor de trek kan plaatsvinden. Om die reden acht ik het niet zinvol om een nadere analyse te doen.

Vragen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris welke andere parlementen bezwaren hebben geuit tegen het GGO-import voorstel in de vorm van een brief? Kan de Staatssecretaris kort samenvatten wat de bezwaren van deze parlementen waren?

Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie of de Europese Commissie of het GGO-voorstel ingetrokken of gewijzigd zal worden? Indien het voorstel gewijzigd wordt, welke wijziging zullen dan worden doorgevoerd?

Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 13 juli 2015 hebben meerdere lidstaten aangegeven zeer grote bezwaren te hebben tegen het voorstel om gelijke redenen die ik toen heb genoemd. Deze lidstaten en ik hebben tevens aangegeven het voorstel niet proportioneel te vinden, omdat het voorstel ingrijpende gevolgen kan hebben voor de werking van de interne markt en het nog maar de vraag is of dit voorstel leidt tot meer gedragen besluitvorming. Ik verwijs hierbij naar het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 13 juli 2015 zoals dat naar uw Kamer is gezonden (Kamerstuk 21 501-32, nr. 850).

Door de lidstaten die in het algemeen tegen de import van genetisch gemodificeerde veevoeders stemmen is daarbij aangegeven dat ze verwachten dat er een voorstel komt dat aan hun bezwaren van de huidige toelatingsprocedure tegemoet komt. Het is mij onbekend of andere lidstaten hun appreciatie van het voorstel per brief kenbaar hebben gemaakt aan de Europese Commissie.

De belangrijkste bezwaren die tijdens deze Landbouw- en Visserijraad zijn geuit door het merendeel van de lidstaten zijn:

  • Er ontbreekt een impact-assessment. De Raad verzoekt de Europese Commissie dit alsnog te maken.

  • De Raad verzoekt de Juridische dienst van de Raad nogmaals naar de juridische aspecten te kijken dit in verband met mogelijke strijdigheid van dit voorstel met de werking van de interne markt. De Juridische Dienst van de Raad heeft aangegeven dat zij bereid is om het voorstel nogmaals grondig en spoedig te bekijken.

In hoeverre nationale parlementen rechtstreeks bezwaar geuit hebben tegen het voorstel is mij niet bekend.

Voor wat betreft de vraag over intrekking verwijs ik naar mijn antwoord op de vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie.

De leden van de fractie van de PvdA vragen de Staatssecretaris of zij kan aangeven welk percentage van de broeikasgassen (uitgedrukt in CO2-equivalenten) uitgestoten in Nederland wordt veroorzaakt door de landbouw. Deze leden vragen de Staatssecretaris of zij hetzelfde kan doen voor de Europese Unie. Deze leden vragen de Staatssecretaris of zij ook de absolute cijfers kan geven.

De leden van de fractie van de PvdA vragen de Staatssecretaris welk percentage reductie in broeikasgassen de landbouw ten opzichte van 1990 heeft gemaakt? Ligt de sector hiermee op schema met de voorgenomen doelstelling van 30% reductie in 20203? Daarnaast vragen deze leden of en zo ja welke extra doelstellingen voor de landbouw gesteld (zullen) worden met het oog op de uitspraak van de rechter in de klimaatzaak aangespannen door Urgenda?

In Nederland zijn de broeikasgasemissies uit de landbouw gesplitst in drie categorieën:

  • 1) overige broeikasgassen landbouw (in 2012 8,5% van de Nederlandse broeikasgasemissies)

  • 2) CO2-emissies uit de glastuinbouw (circa 3,6% van de Nederlandse broeikasgasemissies)

  • 3) CO2-emissies uit verandering van landgebruik en bosbouw (LULUCF, circa 1,8%)

In alle lidstaten is er sprake van netto vastlegging van CO2-emissies in de LULUCF categorie en wordt de glastuinbouw niet gezien als sector waarvoor separaat emissies geregistreerd worden.

In alle lidstaten maakten in 2012 de overige broeikasgassen landbouw 10,3% van de EU-broeikasgasemissies uit.

De absolute cijfers van de totale emissies in alle lidstaten in 2012 waren 4.544 Megaton CO2-equivalenten, waar die in Nederland 192 Megaton CO2-equivalenten was. Voor de CO2-emissies uit LULUCF legden alle lidstaten samen 304 Megaton vast, waar er in Nederland 3,5 Megaton emissie was. De emissie (in CO2-equivalenten) van de overige broeikasgassen landbouw was de emissie in de EU28 469 Megaton, in Nederland 16 Megaton. De CO2-emissies uit de tuinbouw waren 6,9 Megaton in 2012.

In alle lidstaten is voor de «overige broeikasgasemissies landbouw» een reductiepercentage gehaald in 2012 (ten opzichte van 1990) van 23%, waar in Nederland een reductie van 28,9% gehaald is in dezelfde periode.

In de Nederlandse energieverkenning 2015, die dit najaar aan uw Kamer wordt aangeboden, zal hiervan een actualisatie worden gegeven.

Conform de kabinetsreactie Urgenda/Staat van 1 september jl. kan ik u melden dat in de lopende onderzoeken, zoals het Interdepartementale Beleidsonderzoek «Effectiviteit IBO CO2-reductiemaatregelen» (IBO CO2), bouwstenen aangedragen zullen worden voor aanvullende maatregelen, waaronder in de land- en tuinbouw.

De leden van de fractie van de PvdA hebben vernomen dat op 7 september 2015 in Brussel een voorstel is gedaan om de Europese boeren met € 500 miljoen te steunen. Zij hebben echter ook begrepen dat nog geen overeenstemming was bereikt. De leden van de fractie van de PvdA vragen de Staatssecretaris of zij kan verduidelijken wat dit voorstel precies in hield. Kan de Staatssecretaris hierbij duidelijkheid aangeven uit welke middelen het geld komt, om welk bedrag het precies gaat en hoe de verdeling hiervan is (zowel tussen landen als tussen sectoren), en op basis waarvan boeren wel of geen steun krijgen?

De leden van de fractie van de PvdA vragen de Staatssecretaris of het akkoord inmiddels van tafel is? Zo nee, wanneer zal er verder over worden gepraat? Zo ja, kan de Staatssecretaris aangeven wat dan de vervolgstappen zijn?

De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris eveneens of zij haar reactie op het voorstel van 7 september 2015 kan geven.

Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik graag naar het verslag van de extra Landbouwraad van 7 september jongstleden te Brussel.

Vragen van de CDA-fractie

De leden van de CDA fractie zijn teleurgesteld in de eerste uitkomsten van de extra landbouw- en visserijraad van gisteren. Deze crisis in de landbouwsector vraagt om maatregelen op de korte termijn om de lasten te verlichten en op de lange termijn om de positie van landbouwers te versterken en innovatief te laten blijven zodat zij een eerlijke boterham kunnen blijven verdienen. Is de Staatssecretaris dit eens met de leden van de CDA fractie?

De leden van de CDA fractie ontvangen zo snel mogelijk de uitkomsten van de Landbouw en Visserijraad van 7 september jl. Kan de Staatssecretaris de Kamer hierover informeren bij de beantwoording van deze vragen? Graag ontvangen wij een toelichting over de verschillende beleidskeuzes die voorlagen in deze extra landbouwraad, ook ten aanzien van de door de Commissie neergelegde 500 miljoen? Wat was de laatste inzet van de Staatssecretaris, zo vragen deze leden? Krijgen de lidstaten de mogelijkheid om de gehele door hun melkveehouders betaalde superheffing terug te investeren in de sector? Is er gesproken over een eerlijk speelveld, met het oog op de aangekondigde maatregelen in Frankrijk en België? Zo ja, wat was de reactie van de Eurocommissaris?

Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik graag naar het verslag van de extra Landbouwraad van 7 september jongstleden te Brussel.

Heeft de Staatssecretaris gepleit voor een langere uitrijperiode van mest gezien de extreme weersomstandigheden in delen van het land? En zo ja, heeft zij hierop een toezegging gekregen? Zo nee, waarom niet?

In de Raad is niet gesproken over de langere uitrijperiode van mest, daar de Raad zich toespitste op het maatregelenpakket dat door de Europese Commissie is gepresenteerd. Zodra ik een reactie heb ontvangen op mijn verzoek aan de Europese Commissie om een langere uitrijperiode, zal ik uw Kamer daarover informeren.

Uit het overleg van gisteren zijn er zover de leden van de CDA fractie bekend geen concrete maatregelen aangekondigd voor de varkenshouderij behalve de private opslag. Heeft de Staatssecretaris gisteren gepleit voor crisis steun voor de herstructurering van de varkenshouderij? Is zij bereid om zich hiervoor in de nabije toekomst in te zetten? Aan de Staatssecretaris is in aanloop naar het overleg met de landbouwministers een tienpunten plan door LTO en NVV overhandigd. Wat is de reactie van de Staatssecretaris op de verschillende aangedragen punten? Voor welke punten heeft ze zich ingezet in Brussel op 7 september jl.? Komt zij met een pakket aan crisismaatregelen voor de Nederlandse veehouderij?

Ten aanzien van het verzoek om een reactie op het tienpuntenplan dat de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV) en LTO Nederland in Brussel hebben gepresenteerd verwijs ik u naar mijn brieven van 28 augustus jl. (Kamerstuk 21 501-32, nummer 852) en van 2 september jl. (Kamerstuk 21 501-32, nummer 867), waarin ik mijn inbreng voor de extra Landbouwraad heb aangegeven. Verder verwijs ik u naar het verslag van de extra Landbouwraad van 7 september jongstleden te Brussel.

De leden van de CDA fractie hebben begrepen dat er een «High Level Group» komt met drie Eurocommissarissen landbouw, consumentenbescherming, plant- en diergezondheid en interne markt en industrie. Deze leden vragen waarom de commissaris mededinging niet betrokken is bij de High Level Group? Deelt de Staatssecretaris de mening van de leden van de CDA fractie dat mededinging in relatie tot samenwerking tussen boeren en in relatie met samenwerking in de keten ten aanzien van duurzaamheid een belangrijk thema is en dat daarom de commissaris mededing absoluut bij deze High Level Group aangesloten zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat de Staatssecretaris doen om ervoor te zorgen dat de commissaris mededinging deel neemt aan de High Level Group? Is zij bereid om te verzoeken dat de Nederlandse Eurocommissaris zich hiervoor in zal zetten?

Ik deel uw mening dat de Eurocommissaris Mededinging ook deel zou moeten nemen aan de «High Level Group» omdat het ook gaat om de organisatie van de afzetketen. Indien dit niet het geval blijkt, zal ik uw suggestie onder de aandacht brengen.

Gaat bij de komende informele landbouw- en visserijraad verder gesproken worden over het pakket aan maatregelen voor de landbouw? Ligt er een document voor met voorlopige conclusies? Kan deze gedeeld worden met de Kamer? Neemt de Staatssecretaris zelf deel aan de informele landbouw- en visserijraad van 14 en 15 september? Zo ja, aan welke werkgroep (over de rol van onderzoek, de rol van innovatie en kennisverspreiding of de rol van goede landbouw praktijken)?

Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik graag naar het verslag van de extra Landbouwraad van 7 september jongstleden te Brussel. Met betrekking tot de genoemde werkgroepen had ik mijn voorkeur uitgesproken om aan de werkgroep over kennisoverdracht van onderzoek naar landbouwpraktijk (innovatie) deel te nemen. Gezien de gewijzigde agenda van de informele Landbouwraad gaan deze werkgroepen echter niet meer door.

De leden van CDA fractie zouden graag, het door het voorzitterschap, opgestelde document over de relaties tussen landbouw en klimaat ontvangen. Wat is naar aanleiding van dit document de inzet van het kabinet? Zijn de gebruikte cijfers van de United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) dezelfde cijfers als de Nederlandse cijfer, zo vragen deze leden? Wat is de status van deze cijfers? Zijn deze geverifieerd? Zo ja, hoe is dit vorm gegeven?

Het betreffende document is openbaar toegankelijk via de webpagina van het Luxemburgse voorzitterschap: http://www.eu2015lu.eu/en/actualites/notes-fond/2015/09/14–15-info-agri/. De inzet van het kabinet was verwoord in de geannoteerde agenda, maar nu de agenda van de informele Landbouwraad gewijzigd is, zal dit onderwerp hier niet meer ter sprake komen.

De Nederlandse emissieregistratie wordt uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM), opdat de betrokken ministeries aan de (inter)nationale verplichtingen op het gebied van emissierapportages kunnen voldoen. De Nederlandse cijfers hebben dus dezelfde basis als die in het UNFCCC gebruikt worden. Op de website van de emissieregistratie (www.emissieregistratie.nl) wordt verantwoord op welke manier de gegevens vergaard en geverifieerd worden.

Kan de Staatssecretaris aangeven of er wat haar betreft ook nog andere onderwerpen die niet geagendeerd staan aan de orde komen, zo vragen de leden van de CDA fractie? Zo ja, welke? Klimaatslimme landbouw houdt ook in Europa rekening met extreem weer. Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden om het aantrekkelijker te maken voor boeren om gebruik te maken van het instrument van de brede weersverzekering? Ziet de Staatssecretaris nog andere mogelijkheden om boeren en tuinders te ondersteunen bij aanpassingen om beter om te gaan met de gevolgen van extreem weer?

Er zijn verschillende mogelijkheden voor agrarische ondernemers om te anticiperen op extreem weer. Hiertoe behoren risicospreiding door diversiteit in het bouwplan, maar ook keuzes voor rassen, bijvoorbeeld in de fruitteelt, die beter geschikt zijn tegen bijvoorbeeld extreme vorst. Met betrekking tot watertekort of -overlast is de bodemgesteldheid van belang. Een goede bodem met een goed organisch stofgehalte kan meer vocht vasthouden en slibt ook niet meteen dicht bij teveel water. Ten aanzien van slimme drainage en andere innovatieve maatregelen zijn er mogelijkheden voor stimulering via het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3). Het zijn de provincies die hierin de keuzes maken.

Niet alle extreme weersomstandigheden zijn door alle ondernemers goed op te vangen en daarom stimuleer ik de mogelijkheid voor het afsluiten van een brede weersverzekering met een premiesubsidie. In 2015 loopt de premiesubsidie van de brede weersverzekering niet via pijler 1 maar via pijler 2 (POP). In overleg met de sector en de verzekeraars heb ik gezocht naar een optimale invulling van de regeling. Het aantal aanvragen is dit jaar gegroeid naar 1.138. Dit zijn bijna 350 aanvragen meer dan in 2014.

Welke mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om de landbouw, en ook de tuinbouw een rol te geven bij de debatten en besluitvorming ten aanzien van het klimaat- en adaptatiebeleid? De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft benadrukt dat zij een rol ziet voor het bedrijfsleven, welke rol ziet het kabinet met name voor de landbouw sector?

Het bestaande convenant Schone en Zuinige Agrosectoren wordt op dit moment in overleg met het bedrijfsleven herijkt. In de nationale adaptatiestrategie die het kabinet in 2016 aan uw Kamer zal aanbieden, wordt ook ingegaan op de land- en tuinbouwsectoren.

De leden van de CDA fractie vragen of de Staatssecretaris met het oog op klimaat slimme landbouw mogelijkheden ziet om mineralen concentraten eindelijk goedgekeurd te krijgen. in de regelgeving. Gaat ze deze landbouw- en visserijraad aangrijpen om de Commissie te wijzen op de toepasbaarheid van het mineralenconcentraat, zo vragen deze leden?

Ik verwijs in dit verband naar mijn antwoord op de vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Staatssecretaris en het kabinet kijken naar het Franse voorstel voor Parijs 2015 ten aanzien van grondgebruik «4 per 1000, soils for food security and climate». Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden in dit voorstel?

Ik verwijs naar het antwoord op de vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie hebben geconstateerd dat dit, volgens de algemene planning, de laatste informele landbouwraad is voordat Nederland zelf aan de beurt is met het EU-voorzitterschap. Kan de Staatssecretaris al aangeven welke onderwerpen, opzet etc. gekozen is door Nederland voor de volgende informele landbouwraad die voor 30 en 31 mei 2016 is gepland in Amsterdam? Wat dacht de Staatssecretaris van eerlijk speelveld, samenwerking in de landbouw en mededinging en transparantie met name bij het nitraatcomité? Graag een reactie waarom deze onderwerp wel of niet geagendeerd zullen worden.

Ik ben voornemens om de informele Landbouwraad die onder mijn voorzitterschap plaatsvindt te wijden aan een tussenbalans van het GLB. De onderwerpen die de leden van de CDA-fractie noemen kunnen in die discussie een plaats krijgen. Ik wijs er wel op dat het Nitraatcomité een gemengde expertgroep en comité is dat onder voorzitterschap van de Europese Commissie en conform de EU-regels plaatsvindt. Het Nitraatcomité vindt dan ook niet onder Nederlands voorzitterschap plaats in 2016.

De leden van de CDA-fractie vragen zich met betrekking tot wijziging besluitvormingsprocedure import ggo’s af of de Europese Commissie het voorstel gaat wijzigingen of intrekken.

Ik verwijs naar mijn antwoord op de vergelijkbare vraag van de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA fractie vragen wanneer de regeling voor equivalente maatregelen voor de akkerbouw van kracht gaat worden. Gaat dit spoedig gebeuren, zo vragen deze leden? Het actieprogramma is nu al ruim een jaar in werking en nog ligt er geen regeling, kan de Staatssecretaris dit verklaren, zo vragen deze leden? Voor dit jaar is het natuurlijk al te laat, Staatssecretaris. De landbouwsector heeft zijn verantwoordelijkheid genomen en onderzoek laten verricht. Wat weerhoudt de Staatssecretaris om nu ook over de brug te komen, zo vragen de leden van de CDA fractie?

Er vindt op dit moment overleg plaats over mogelijke equivalente maatregelen met het bedrijfsleven op basis van door de akkerbouw aangeleverde onderbouwing. Van groot belang is dat de equivalente maatregelen ook daadwerkelijk minimaal een gelijk milieuresultaat opleveren en toepassing ook goed te borgen is om misbruik te voorkomen. Hierover is nog overleg gaande met de sector om dit te garanderen, alvorens ik de equivalente maatregelen aan de Europese Commissie voorleg.

Vragen van de PvdD-fractie

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van het IMARES rapport naar het welzijn en bedwelmen van kreeften en krabben. Dit rapport is het resultaat van de uitwerking van de motie Ouwehand waarin werd opgeroepen de mogelijkheid van elektrische verdoving van ongewervelde dieren zoals kreeften en krabben nader te onderzoeken (Kamerstuk 28 286, nr. 705). In Nederland worden kreeften en krabben levend gekookt. Dit is een wrede en pijnlijke dodingsmethode, die voor de leden van de fractie van de PvdD gepaard dient te gaan met verdoving vooraf. De leden van de PvdD-fractie hebben naar aanleiding van dit rapport enkele vragen en opmerkingen.

Een van de conclusies van het rapport is dat er onvoldoende kennis is over de mogelijkheid tot het ervaren van pijn bij krabben en kreeften. De leden van de PvdD-fractie willen daarom wijzen op onderzoek dat aantoont dat kreeften en krabben wel degelijk gedragingen hebben die voldoen aan de criteria van pijnervaring4. Is de Staatssecretaris bekend met dit wetenschappelijke artikel en wat is haar reactie hierop?

De discussie over de pijnervaring van krabben en kreeften is al reeds gevoerd en tevens wetenschappelijk beantwoord. Het nogmaals uitvoeren van een onderzoek met een tijdsbestek van vier a vijf jaar is voor de PvdD niet alleen onnodig, duizenden kreeften en krabben zullen de komende jaren onnodig levend en bij bewustzijn in kokend water gedood worden. De leden van de PvdD-fractie willen de Staatssecretaris er op wijzen dat de motie dan niet was gericht op onderzoek naar pijnervaring maar naar de mogelijkheid van elektronische verdoving. Bij deze roepen de leden van de PvdD-fractie de Staatssecretaris op de motie zoals geformuleerd uit te voeren. Graag een reactie.

De leden van de PvdD-fractie betreuren de beslissing van de Staatssecretaris om de aanbeveling in het IMARES-rapport niet over te nemen en geen onderzoek naar onmiddellijke verdoving te financieren. In plaats daarvan wacht de Staatssecretaris Iers onderzoek naar pijnervaring bij kreeften en krabben af. De leden van de PvdD-fractie vrezen dat door dit besluit kreeften en krabben nog langdurig blijven lijden. Graag ontvangen de leden van de PvdD-fractie meer informatie over dit Ierse onderzoek en met name in welk tijdsbestek deze resultaten te verwachten zijn.

Het onderzoek waar u naar verwijst is verwerkt in de literatuurstudie van de WUR. In de literatuurstudie wordt op basis van deze en ook andere studies aangegeven dat er vooralsnog onvoldoende kennis is om te concluderen dat het ervaren van pijn mogelijk of juist onmogelijk is.

In de literatuurstudie wordt eveneens aangegeven dat krabben en kreeften, een orde van dieren betreffen met een uitermate grote diversiteit. De dieren komen in verschillende niches voor waardoor deze dieren voor wat betreft (neuro)anatomie, gedrag en fysiologie sterk van elkaar verschillen. Om die reden is gesteld dat er voorzichtigheid betracht moet worden bij extrapolatie van kennis tussen dieren van deze orde. Omdat kennis over bijvoorbeeld pijnbeleving en bedwelmen van één soort niet zomaar geëxtrapoleerd kan worden naar andere soorten zal onderzoek soortspecifiek moeten zijn en dus heel kostbaar.

Vanwege de beperkte kennis die momenteel beschikbaar is over pijnbeleving bij krabben en kreeften wil ik eerst de resultaten van internationaal onderzoek hierover afwachten. In Ierland wordt nader onderzoek gedaan naar pijnbeleving bij krabben en kreeften. Het is niet bekend wanneer het onderzoeksrapport zal worden opgeleverd. In het algemeen kennen dergelijke onderzoeken een doorlooptijd van enkele jaren.


X Noot
2

Overzichtsartikel Defining and assessing animal pain van Lynne U. Sneddon, Robert W. Elwood, Shelley A. Adamo en Matthew C. Leach (Animal Behaviour 97 (2014), 201–202).

X Noot
4

Overzichtsartikel Defining and assessing animal pain van Lynne U. Sneddon, Robert W. Elwood, Shelley A. Adamo en Matthew C. Leach (Animal Behaviour 97 (2014), 201–202).

Naar boven