21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1656 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 juni 2024

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over:

  • de brief van 13 juni 2024 inzake de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad op 24/25 juni 2024 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1655),

  • de brief van 5 juni 2024 inzake het Verslag Landbouw- en Visserijraad 27 mei 2024 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1650),

  • de brief van 13 mei 2024 inzake Uitkomst Bestuurlijk Overleg tong (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1643) en

  • de brief van 29 mei 2024 inzake de Impactanalyse ETS2 opt-in landbouw en visserij (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1649).

De vragen en opmerkingen zijn op 17 juni 2024 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 19 juni 2024 zijn de vragen beantwoord en geeft de Minister een stand van zaken over het voorstel van de Europese Commissie.

De fungerend voorzitter van de commissie, Graus

Adjunct-griffier van de commissie, Van de Brule-Holtjer

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en antwoord / reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda en hebben daarover geen vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de agenda en hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben ten eerste een algemene vraag. Gezien de vorderingen in de formatie van een volgend kabinet, zijn deze leden benieuwd of uw aanwezigheid bij de Landbouw- en Visserijraad (Raad) is gegarandeerd. Wie zal er namens Nederland aanwezig zijn als de Ministers van uw ministerie verplichtingen hebben met betrekking tot de overdracht aan nieuwe bewindspersonen? Welke gevolgen heeft dit voor de punten die u graag wil inbrengen bij deze Raad, in het bijzonder die over pulsvisserij?

Antwoord

In principe ben ik altijd aanwezig bij de Raad. Ik ben dan ook voornemens om de Raad van maandag 24 juni a.s. bij te wonen. Indien mijn aanwezigheid toch niet mogelijk blijkt, om wat voor reden dan ook, zal ik zoals gebruikelijk hoogambtelijk worden vervangen. De inbreng van Nederland tijdens de Raad zal in dat geval hetzelfde zijn als de inbreng die ik zou hebben gedaan, ook over pulsvisserij.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de agenda dat er verder wordt gewerkt aan de Raadsconclusies onder het Belgische voorzitterschap. Verwacht de Minister dat de conclusies bij deze Raad zullen worden geaccordeerd, of vergt dit nog meer tijd?

Antwoord

Het is op dit moment nog onduidelijk of de Raad kan komen tot de voor Raadsconclusies benodigde unanimiteit. Indien dit het geval is, dan zullen de Raadsconclusies tijdens de aankomende Raad worden vastgesteld. Indien dit niet het geval is, kan het Belgisch voorzitterschap ervoor kiezen om Voorzitterschapsconclusies vast te stellen of het aan het Hongaars voorzitterschap te laten om te bepalen hoe het hiermee verder wil gaan. Conclusies van het voorzitterschap geven alleen het standpunt van het voorzitterschap weer en dus niet die van de hele Raad.

Welke specifieke maatregelen ziet de Minister graag in de conclusies opgenomen, die invulling geven aan zijn wens om de vraag naar duurzame producten te vergroten, rekening houden met de bijzonderheden van lidstaten en meer aandacht hebben voor dierenwelzijn? Blijft het bij deze algemene richtinggevende wensen of worden er harde beleidsvoorstellen gedaan?

Antwoord

Het doel van de Raadsconclusies over de toekomst van de landbouw in de Europese Unie (EU) is om een visie te ontwikkelen en handvatten te geven aan de nieuwe Commissie. Het blijft daarom bij een algemene tekst en er worden geen harde beleidsvoorstellen gedaan. Er zijn daarom in de conclusies geen specifieke maatregelen opgenomen die concreet invulling geven aan de wensen van de lidstaten. Dit is aan de nieuwe Commissie. Voor wat betreft specifieke maatregelen om de vraag naar duurzame producten te vergroten, meer aandacht te krijgen voor de bijzonderheden van lidstaten en dierenwelzijn ben ik in gesprek met de huidige Commissie en collegaministers.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Minister oproept tot een brede herijking van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Op welke vlakken vindt de Minister aanpassing noodzakelijk om de sector een duurzame toekomst te verzekeren? Wat is de inzet van de Minister om op deze punten vooruitgang te boeken? Is dit te combineren met zijn inzet op minder administratieve lasten?

Antwoord

Na het versturen van de geannoteerde agenda voor de Raad van 24 juni a.s. (Kamerstukken 21 501-32, nr. 1655) is het achtergronddocument van de Commissie ten behoeve van deze Raad aan de lidstaten gezonden. In dit document is een evaluatie van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (hierna: GVB) aangekondigd. Ten aanzien van de inzet voor een duurzame toekomst voor vissers licht ik twee onderwerpen uit het GVB uit. Om tot verduurzaming van de visserij te komen en de transitie naar een toekomstbestendige visserijvloot te maken, is het belangrijk dat vissers de beschikking krijgen over financiering voor de nodige investeringen in innovatie en verduurzaming. Hiertoe zal de nu geldende beperking voor investeringssubsidies onder het European Fund for Martitime Fisheries and Aquaculture (EMFAF) aan vaartuigen groter dan 24 meter opgeheven moeten worden.

Een tweede onderwerp is de aanlandplicht. Zoals mijn voorgangers en ik eerder met uw Kamer hebben gedeeld, onderschrijft Nederland de doelstellingen van de aanlandplicht, namelijk het voorkomen van voedselverspilling en onnodige vissterfte. Sinds de inwerkingtreding van de aanlandplicht zijn er aanhoudende problemen ten aanzien van de uitvoerbaarheid voor zowel vissers als voor de sector als geheel en ten aanzien van de handhaafbaarheid.

Vooralsnog verwacht ik dat de inzet te combineren zal zijn met de vermindering van administratieve lasten. Hierbij merk ik op dat er nog geen concrete voorstellen zijn en dat de administratieve lasten vaak pas bij de concrete formulering en aanname van wijzigingen in wet- en regelgeving daadwerkelijk in beeld kunnen worden gebracht. Bij het formuleren van mijn inzet zal ik echter steeds het punt van administratieve lasten betrekken.

Verder zien deze leden dat de Minister voorstander is van de voorzorgsbenadering. Echter moet dat volgens de Minister niet leiden tot automatische reducties voor visbestanden waar men weinig van weet, en roept de Minister op tot een beoordeling die «zorgvuldig en per situatie» is. Over welke visbestanden beschikt men over te weinig gegevens en moet volgens de Minister desondanks geen automatische reductie plaatsvinden? Hoe ziet de Minister een zorgvuldige en per situatie beoordeelde reductie voor zich en tot welke extra lasten leidt dit? Kan er dan nog worden gesproken van een voorzorgsbenadering? Welke lidstaten vindt de Minister voor deze benadering aan zijn kant?

Antwoord

De Internationale Raad voor Onderzoek aan de Zee (International Council for the Exploration of the Sea, ICES) bepaalt op basis van beschikbare gegevens tot welke categorie (1 t/m 6) een visbestand behoort. Hoe hoger de categorie, hoe minder gegevens er beschikbaar zijn van het bestand. Voor alle categorieën gelden aparte richtlijnen die ICES toepast inclusief de voorzorgsbenadering op basis van de best beschikbare wetenschappelijke gegevens. Voor de twee categorieën met de minste beschikbare gegevens (5 en 6) maakt de automatische reductie deel uit van de ICES-richtlijn.

Uiteindelijk beslist de Raad samen met de Commissie over de toepassing van het voorzorgsprincipe bij het vaststellen van de vangstmogelijkheden of de inzet in de onderhandelingen met derde landen. Over het algemeen zijn lidstaten hierbij voorstander van het maatwerk. Ik onderschrijf de aanpak van ICES. Ik vind echter wel dat, naast de vangstadviezen, ook oog moet worden gehouden voor de sociaaleconomische effecten overeenkomstig het GVB, want ik vind het belangrijk om de visserij een duurzaam perspectief te bieden.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien de ontwikkelingen op het gebied van pulsvisserij met interesse tegemoet. Het rapport van Wageningen Marine Research is aanmoedigend en nodigt uit tot een hernieuwde discussie in Europa over de voordelen van deze vorm van visserij. Echter vragen deze leden of dit rapport voldoende gewicht heeft om het onderwerp opnieuw aan te kaarten, gezien de eerdere opstelling van Nederland in dit dossier de eigen reputatie heeft geschaad. Welke strategie heeft de Minister om het onderwerp zo goed mogelijk in te brengen? Ziet de Minister, naast dit aanmoedigende onderzoek, ook bij andere lidstaten behoefte aan aanpassing van het pulsvisserijbeleid? Op welke manieren bereidt de Minister de Nederlandse lobby op dit onderwerp voor, zijn er verdere onderzoeken of steunbetuigingen nodig die uw punt kracht bijzetten? Welke verdere bronnen heeft de Minister die zijn positie onderschrijven? Welke wedervraag verwacht de Minister van andere lidstaten, die eerder succesvol hebben gepleit tegen de pulsvisserij? Wat heeft de Minister te brengen om aan hen tegemoet te komen?

Antwoord

Ik deel de conclusie van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA dat het rapport van de Wageningen Marine Research aanmoedigend is ten aanzien van pulsvisserij. Ik heb uw Kamer eerder meerdere keren geïnformeerd dat de Commissie geen tegenstander is van pulsvisserij, maar dat er weerstand bij meerdere lidstaten is tegen deze vorm van visserij. Ook het Europees Parlement (hierna: Parlement) was tot dusver kritisch ten aanzien van de pulsvisserij. Het is op dit moment nog onzeker of de uitkomsten van de recente verkiezingen voor het Parlement leiden tot een gewijzigd standpunt van het Parlement ten aanzien van pulsvisserij. De Nederlandse inzet zal zich erop moeten richten om met de lidstaten het gesprek te voeren en te onderzoeken welke vraagstukken zij hebben. Ik verwacht dat een gevoelig punt zal blijven dat de pulstechniek een efficiënte techniek is. Zoals ik ook heb aangegeven in het Vragenuurtje van 4 juni 2024 zie ik hierbij mogelijkheden door het aanstellen van een innovatiegezant om deze rol in te vullen. Mogelijke vragen vanuit andere lidstaten zouden bij voorkeur in internationaal onderzoeksverband gezamenlijk kunnen worden opgepakt. Dit vergt tijd en investeringen in de relatie teneinde dit vanuit een vertrouwensrelatie in gezamenlijkheid op te kunnen pakken. De vloten van lidstaten verschillen waardoor er geen gedeeld belang is.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen verder dat de Minister zal pleiten voor een aanpassing van het vangstadvies voor tong. Is het vaker succesvol voorgekomen dat een lidstaat pleit voor aanpassing van de vangstmogelijkheden? Onder welke voorwaarden lukt dit en hoe is de Minister van plan dit te bereiken? Heeft de in uw ogen onnodig grote reductie in vangstmogelijkheden vanuit dierenwelzijns- of ecologisch perspectief nog voordelen, die aanleiding kunnen zijn om de 60 procent vangstreductie in stand te houden? Hoe bereidt de Minister zijn lobby voor een gunstig advies over vangstmogelijkheden in 2025 voor?

Antwoord

Het is niet gebruikelijk om tussentijdse aanpassingen van vangstmogelijkheden aan te vragen. In het schriftelijk akkoord voor 2024 dat de EU met het Verenigd Koninkrijk (VK) heeft gesloten, is vastgelegd dat voor de tong in de Ierse Zee een nieuw wetenschappelijk advies zou worden opgevraagd als gevolg van een benchmark. Hierna zouden de vangstmogelijkheden voor dit bestand in 2024 (dit jaar) opnieuw worden vastgesteld in lijn met het nieuwe advies van ICES.

Het GVB biedt mogelijkheden om bij de Commissie een aanvraag in te dienen voor het aanpassen van de vangstmogelijkheden op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Aangezien de uitkomsten van de benchmark voor tong in de Noordzee geen onderdeel uitmaken van het schriftelijk akkoord tussen de EU en het VK en dit een gedeeld bestand is met het VK, zal eerst met het VK moeten worden gesproken of ook het VK openstaat voor het aanvragen van een aangepast advies en het aanpassen van de vangstmogelijkheden.

ICES geeft adviezen over de vangstmogelijkheden op basis van de best beschikbare wetenschappelijke kennis en inzichten. De hoogte van de vangsten die ICES adviseert, is gebaseerd op langdurige duurzame exploitatie. Waar ICES vorig jaar het bestand van tong in de Noordzee nog in zeer slechte staat achtte op basis van de destijds beschikbare wetenschappelijk kennis en inzichten, heeft de benchmark die ICES heeft uitgevoerd geresulteerd in een nieuw inzicht waarbij het bestand in goede conditie wordt geacht. De benchmark heeft echter geen gecorrigeerd vangstadvies voor 2024 opgeleverd, maar dient als input voor de vangstadviezen voor komend jaar. Om de duurzame exploitatie die ICES verantwoord acht in lijn te brengen met de nieuw ingeschatte status van het bestand, zullen met het VK nieuwe afspraken gemaakt moeten worden over de vangstmogelijkheden voor dit jaar.

ICES stelt de vangstadviezen vast op basis van de best beschikbare wetenschappelijke kennis en inzichten. Deze methode ondersteun ik. Er is geen mogelijkheid om deze adviezen vanuit beleid te beïnvloeden. Wel zal ik, zoals eerder aangegeven, pleiten voor meer oog voor de sociaaleconomische gevolgen van de vangstadviezen bij het vaststellen van de vangstsmogelijkheden. Ik verwacht dat op korte termijn de eerste vangstadviezen voor komend jaar zullen worden gepresenteerd. Zoals elk jaar zal ik uw Kamer hierover via de geannoteerde agenda van de Raad informeren.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn benieuwd naar de aanpassing van «bosbouw» naar «bosbeleid» in de gewijzigde Raadsbeschikking, die gaat over het Permanent Comité voor de bosbouw. In welke concrete gevallen zal het Permanent Comité nu kunnen adviseren, waar dat eerst niet het geval was? Hoe helpt deze wijziging om de maatschappelijke voordelen van bossen beter te beschermen? Leidt deze wijziging in de praktijk tot beter beschermde bossen?

Antwoord

Wanneer het Comité kan adviseren, blijft afhangen van wanneer de Commissie dit aan het Comité vraagt. Daarmee volgen er geen directe wijzigingen uit het voorstel, behalve dat de Commissie hiermee de wens explicieter heeft gemaakt dat lidstaten ook afgevaardigden met expertise op het gebied van milieu of natuur aan het Comité laten deelnemen. De keuze welke afgevaardigden deelnemen, blijft echter de beslissing van lidstaten zelf. Hiermee verandert er dus niet direct iets in de praktijk, tenzij lidstaten aan deze oproep van de Commissie gehoor zullen geven. Dit is slechts een kleine wijziging in de statuten voor de organisatiestructuur, die als hamerstuk op de agenda van de Raad staat. Het gaat hier niet om wetgeving die nieuwe doelen stelt of tot een gewijzigde aanpak leidt, maar slechts om een formaliteit.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enige vragen over de besprekingen van lopende wetgevingsvoorstellen. De Minister geeft aan dat de Verordening voor plantaardig uitgangsmateriaal complex is en dat het tijd vraagt om alle aspecten te kunnen overzien. Wat heeft de Minister concreet nodig om de verordening zorgvuldig te kunnen bespreken? Wat draagt Nederland bij om deze bespreking mogelijk te maken? Op welke termijn verwacht de Minister dat de verordening gereed is voor bespreking?

Antwoord

Gezien de (technische) complexiteit van het voorstel is het noodzakelijk om met de andere lidstaten de discussies zorgvuldig te voeren. Nederland neemt hier een actieve en initiërende rol in. Nederland treedt actief in contact met andere lidstaten om gezamenlijke standpunten te verkennen om coalities te vormen en constructieve voorstellen te ontwikkelen. Verwacht wordt dat het nog enige tijd zal duren voordat het standpunt van de Raad kan worden vastgesteld.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren dat de Minister verder aangeeft dat de Verordening voor bosbouwkundig teeltmateriaal toe is aan een actualisering. Wat gaat de Minister doen om deze verordening zo aan te passen, dat het niet nogmaals op korte termijn verouderd raakt en weer toe is aan een aanpassing?

Antwoord

De huidige richtlijn is in 1999 tot stand gekomen. De digitale mogelijkheden, beoordelingstechnieken van bosbouwkundig materiaal en de aandacht voor duurzaamheid zijn sindsdien veranderd. Om deze redenen ligt dit Commissievoorstel nu op tafel. Bepaalde niet-essentiële onderdelen van de verordening, die mogelijk aan snellere wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen onderhevig zijn, kunnen via gedelegeerde of uitvoeringshandelingen worden aangevuld of gewijzigd, zodat goed ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen. Hiermee is dus sprake van toekomstbestendige wetgeving. Twee voorbeelden zijn de uitvoeringshandelingen over de digitale registratie van certificaten (voor toegelaten bosbouwkundig materiaal) en de gedelegeerde handelingen om de bijlagen aan te passen met het oog op bijvoorbeeld het gebruik van nieuwe technieken bij de beoordeling van bosbouwkundig materiaal.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen op welke vlakken het monitoringskader voor veerkrachtige Europese bossen te summier is uitgewerkt, volgens de Minister? Op welke punten zijn andere lidstaten zeer kritisch op de verordening en verwacht de Minister dat het mogelijk is om onder het Hongaarse voorzitterschap tot een gedragen kader te komen?

Antwoord

Met name het concept «boseenheid» is onvoldoende uitgewerkt. Dit begrip staat centraal in het Commissievoorstel, want er moet een niveau gevonden worden waarop data uit veldmetingen en data uit teledetectie (remote sensing) aan elkaar gekoppeld worden. In het voorstel heeft de Commissie slechts mogelijke indicatoren aangegeven waarmee boseenheden gedefinieerd kunnen worden. Die definitie van het concept is zeer open en legt te weinig vast. Daardoor blijft onduidelijk welke orde van grootte boseenheden kunnen hebben en welke implicaties dit heeft op de benodigde hoeveelheid veldmetingen. Als zou blijken dat boseenheden zeer klein kunnen worden gedefinieerd, zou dat ertoe kunnen leiden dat extra meetpunten toegevoegd moeten worden aan de nationale bosinventarisatie. Dit zou extra kosten met zich brengen. Boseenheden moeten daarom duidelijker gedefinieerd worden, zodat geen sprake kan zijn van een toename in kosten.

Ook andere lidstaten zijn kritisch op het feit dat een aantal onderdelen van het voorstel nog te summier is uitgewerkt, waaronder het concept «boseenheid». Daarnaast zijn lidstaten kritisch op het feit dat de Commissie voorstelt om de verantwoordelijkheid te dragen voor het bepalen van de uiteindelijke boseenheden (dus hoe die definitie in de praktijk wordt toegepast). Ook hebben enkele lidstaten zorgen geuit over de bescherming van de privacy van private boseigenaren. De Commissie heeft in reactie hierop aangegeven dat lidstaten data mogen delen op een manier waardoor de locatie niet herleidbaar is. Deze methode zal de Commissie zelf ook hanteren.

Daarnaast heeft een aantal lidstaten scepsis geuit over de toegevoegde waarde van het voorstel als geheel, omdat ze tevreden zijn over hun eigen bosmonitoringssysteem en onvoldoende toegevoegde waarde zien in het harmoniseren van data en het delen van kennis over bos tussen lidstaten.

Tot slot zijn sommige lidstaten erg kritisch op het feit dat het wetsvoorstel de bevoegdheid tot het uitwerken van een aantal technische aspecten, zoals het actualiseren van meetmethoden, overlaat aan gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie steunen de ambitieuze inzet op de Verordening inzake de bescherming van dieren tijdens transport. Deze leden horen graag welke voorstellen de Minister doet om de verordening aan te laten sluiten bij nieuwe wetenschappelijke inzichten en de handhaving op orde te brengen. Welke aanpassingen zijn nodig om op deze twee punten vooruitgang te boeken?

Antwoord

Zoals aangegeven in het BNC-fiche Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861), het schriftelijk overleg over dit fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3889), het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 26 februari 2024 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1622) en het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 26 maart 2024 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1633), focust de Nederlandse inzet zich ten algemene op het verbeteren van de transportomstandigheden en het verkorten van maximum transporttijden. Concreet houdt dit in dat de inzet zich focust op onder andere het welzijn tijdens transport van kwetsbare dieren (een maximum transporttijd van 8 uur voor ongespeende kalveren zonder uitzonderingen, een minimum transportleeftijd van 5 weken voor kalveren en een maximum transporttijd van 9 uur voor slachtdieren), transport over zee (transport over zee moet niet tellen als rusttijd en het moet aan een maximum transporttijd gekoppeld worden), transport naar derde landen (een maximum transporttijd van 8 uur naar derde landen), duidelijke voorschriften aangaande de maximumtemperatuur voor diertransport (zowel in de diercompartimenten als daarbuiten) met een lagere temperatuurgrens dan in de huidige verordening en kortere transporttijden voor andere diercategorieën dan hierboven al genoemd.

Voor wat betreft de handhaafbaarheid van het voorstel focust de inzet zich op duidelijke verantwoordelijkheden voor iedere schakel in de transportketen (bijvoorbeeld voor de geschikheid van dieren voor transport), behoud van de huidige mogelijkheden om retrospectief toezicht te kunnen houden aan de hand van GPS- en temperatuurdata en een stabiele berichtenuitwisseling tussen het Europese systeem TRACES en de nationale systemen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 24 en 25 juni. Deze leden hebben enkele vragen over de inzet van het kabinet gedurende deze Landbouw- en Visserijraad.

Raadsconclusies over de toekomst van de landbouw in de Europese Unie (EU)

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het initiatief van het Belgisch voorzitterschap om tot conclusies te komen en zijn vergenoegd met het feit dat de Minister in aanloop naar deze conclusies heeft ingezet op aandacht voor de positie van de boer in de keten en daarnaast ook doelsturing. Op het gebied van doelsturing vragen deze leden wat het precieze speelveld is in de Raad met betrekking tot bereidheid van de overige lidstaten. Wat is de verwachting op het gebied van doelsturing de komende tijd en vereist implementatie van doelsturing wijziging in Europese wet- en regelgeving? Zo ja, op welke punten, zo vragen deze leden.

Antwoord

Doelsturing is een onderwerp dat steeds meer aandacht krijgt in de EU. In verschillende lidstaten is men bezig met het ontwikkelen van dit principe om de boer meer ruimte te geven voor ondernemerschap. Ik heb mij daar ook actief voor ingezet het afgelopen jaar en zie een positieve ontwikkeling. Er is echter ook nog veel onduidelijkheid over hoe doelsturing vorm zou moeten krijgen en concreet kan worden geïmplementeerd binnen de EU. Hierover ben ik in gesprek met mijn collegaministers en met de Commissie.

De leden van de VVD-fractie vragen verder hoe het traject er nu verder uit ziet. De Minister geeft aan een aantal punten in te hebben gebracht, maar hoe worden de voor Nederland belangrijk geachte punten meegenomen en op welke punten vanuit Nederland lijkt er in de Raadsconclusie geen ruimte? Daarnaast vragen deze leden of de Raadsconclusies onder het Belgisch voorzitterschap zullen worden afgerond of dat dit proces zal worden afgerond onder het Hongaars voorzitterschap.

Antwoord

De door Nederland ingebrachte punten zijn voldoende meegenomen in de concept-Raadsconclusies. Indien deze concept-Raadsconclusies niet meer wijzigen, ben ik daarom voornemens om vóór deze conclusies te stemmen. Het is op dit moment nog onduidelijk of de Raad kan komen tot de voor Raadsconclusies benodigde unanimiteit. Indien dit het geval is, dan zullen de Raadsconclusies tijdens de aankomende Raad worden vastgesteld. Indien dit niet het geval is, kan het Belgisch voorzitterschap ervoor kiezen om Voorzitterschapsconclusies vast te stellen of het aan het Hongaars voorzitterschap te laten om te bepalen hoe het hiermee verder wil gaan. Conclusies van het voorzitterschap geven alleen het standpunt van het voorzitterschap weer en dus niet die van de hele Raad.

Stand van zaken lopende wetgevingsvoorstellen:

De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat het Belgisch voorzitterschap nog een laatste stand van zaken over lopende wetgevingsvoorstellen zal delen, alvorens het voorzitterschap overgedragen zal worden aan Hongarije. Deze leden vragen of reeds bekend is welke prioriteiten het Hongaars voorzitterschap zal gaan stellen op het gebied van wetgeving. Kan de Minister daarbij aangeven waar voor Nederland raakvlakken liggen met het Hongaars voorzitterschap en waar niet?

Antwoord

De prioriteiten van het Hongaars voorzitterschap zijn op dit moment nog niet bekend. Naar verwachting zal het Hongaars voorzitterschap zijn prioriteiten tijdens de Raad op 15 juli a.s. presenteren. De Kamer zal hierna, zoals gebruikelijk, een kabinetsappreciatie van de prioriteiten van het Hongaarse voorzitterschap ontvangen.

De leden van de VVD-fractie hebben daarnaast met ontstemming kennisgenomen van de draai van Oostenrijk op het gebied van de Natuurherstelverordening. Deze leden vragen hoe het proces nu verder zal verlopen. Hoe ziet het speelveld eruit na deze draai van Oostenrijk en wat is daarbij de positie die Nederland nu zal innemen op dit dossier?

Antwoord

Na bespreking van de Natuurherstelverordening in de Milieuraad van 17 juni jl. heeft het Belgisch voorzitterschap geconcludeerd dat er sprake is van een gekwalificeerde meerderheid die het voorlopig akkoord steunt. Dat betekent dat de verordening is aangenomen en twintig dagen na publicatie in werking zal treden. Nederland heeft tijdens de Milieuraad opnieuw benadrukt, conform de motie Van der Plas en Hertzberger (Kamerstuk 36 508, nr. 1), tegen de verordening te stemmen. Het kabinet is verrast over de uitkomst van de Milieuraad. Het kabinet heeft de ontwikkelingen rondom de Natuurherstelverordening de afgelopen maanden nauwgezet gevolgd en uw Kamer hier doorlopend over geïnformeerd. Op 17 juni jl. is uw Kamer geinformeerd over de uitkomst van de Milieuraad voor wat betreft de Natuurherstelverordening.

Daarbij vragen deze leden wat nu dan de tijdlijn tot implementatie zal zijn en welke kritieke momenten er nog plaats zullen vinden in aanloop naar de definitieve besluitvorming over de Natuurherstelverordening.

Antwoord

Met het aannemen van de Natuurherstelverordening tijdens de Milieuraad van 17 juni jl. is de besluitvorming definitief afgerond. De volgende stap is publicatie, waarna de verordening binnen twintig dagen in werking zal treden. Uw Kamer zal geïnformeerd worden over de stappen die Nederland zal zetten om de verordening te implementeren.

Verslag 27 mei:

De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag van de Raad van 27 mei 2024 dat Oostenrijk heeft opgeroepen om snel het Raadsbesluit voor verlaging van de beschermde status van de wolf in het Verdrag van Bern aan te nemen. Kan de Minister het proces ten aanzien van verlaging van de beschermde status nader toelichten? Op welke wijze is Nederland betrokken bij de gesprekken en wanneer verwacht de Minister een definitieve uitkomst, met oog op het feit dat het kabinet per Kamerbrief over Samenleven met de wolf (Kamerstuk 33 576, 376 ) eerder heeft aangegeven deze zelfde positie als Oostenrijk in te nemen?

Antwoord

De verlaging van de beschermde status van de wolf onder het Verdrag van Bern wordt momenteel op ambtelijk niveau besproken in de EU. In deze gesprekken draagt Nederland uit het voorstel te willen steunen. Er lijkt op dit moment nog geen gekwalificeerde meerderheid voor het voorstel te zijn. Een aantal lidstaten wijst op een gebrek aan inhoudelijke en juridische onderbouwing van het Commissievoorstel. Het Belgisch voorzitterschap zal het dossier overdragen aan het Hongaars voorzitterschap. Het is nog niet duidelijk hoe het proces verder zal verlopen. Zoals aangegeven in mijn brief van 24 mei jl. (Kamerstuk 33 576, nr. 376) zal ik uw Kamer informeren als er een datum bekend is voor stemming over dit voorstel in een bijeenkomst van de Raad van de Europese Unie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken en zijn verheugd dat de Minister zich inzet voor het gebruik van de pulskor in de visserij.

De leden van de NSC-fractie vragen welke conclusies de Minister trekt uit de «Impactanalyse ETS-2 opt-in» en hoe hij deze waardeert? Welke gevolgen heeft dit voor de besluitvorming om landbouw en visserij ook te laten vallen onder de ETS-2?

Antwoord

In april 2023 heeft het kabinet het voornemen aangekondigd om alle fossiele brandstoffen in Nederland onder het Europese emissiehandelssysteem (ETS2) te brengen via de opt-in vanaf de start van het ETS2 in 2027. Ter voorbereiding op de besluitvorming over de opt-in, heb ik Wageningen Economic Research opdracht gegeven een impactanalyse uit te voeren voor de landbouw, de glastuinbouw en de visserij. De analyse brengt in beeld wat de financiële gevolgen zijn en welke opties er zijn om die gevolgen te mitigeren. Ik heb de analyse laten uitvoeren om te weten of de opt-in een onredelijke impact op de genoemde sectoren zou hebben, zodat hier in de besluitvorming rekening mee kon worden gehouden. Het kabinet heeft de bevindingen uit de impactanalyse betrokken in haar besluit over de ETS2 opt-in, waar de Kamer op 15 april jl. over is geïnformeerd (Kamerstuk 32 813, nr. 1374).

Uit de impactanalyse volgt dat de visserij en de glastuinbouw het hardst zouden worden geraakt door de invoering van de opt-in. Het kabinet heeft besloten dat de visserij als eindgebruiker buiten de opt-in van het ETS2 blijft, mede omdat er in de impactanalyse onvoldoende handelingsperspectief voor de sector is geïdentificeerd en de negatieve gevolgen voor de uitvoering van het ETS2 relatief beperkt zijn. Voor de glastuinbouw raakt toepassing van de opt-in aan bestaande afspraken (glastuinbouwconvenant) en aan ander beleid, waarvoor uitwerking nodig is alvorens een definitief besluit te nemen. Het kabinet zal vóór Prinsjesdag duidelijkheid geven over of de glastuinbouw wel of niet meegaat in de opt-in. Voor de landbouw zijn de meerkosten van de opt-in beperkt, namelijk 0,2 tot 0,8 procent van de bedrijfskosten. Het gaat daarbij voornamelijk om het gebruik van aardgas in stallen en om diesel in landbouwvoertuigen. De impactanalyse beschrijft diverse opties om het gebruik ervan te verminderen; er is dus handelingsperspectief. Het betrekken van de landbouw bij het ETS2 is tevens van groot belang voor de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en fraudebestendigheid van ETS2. Volgens de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) kunnen brandstofleveranciers namelijk niet altijd onderscheid maken tussen verschillende eindbestemmingen van geleverde brandstoffen, zoals bijvoorbeeld aardgas ter verwarming van een huis of een stal, of brandstoffen voor landbouwvoertuigen enerzijds en personenauto’s of mobiele werktuigen in andere sectoren anderzijds. Om deze redenen is besloten dat fossiele brandstoffen in de landbouw niet worden uitgezonderd van de werkingssfeer van het ETS2. Om de verduurzaming van landbouwvoertuigen te stimuleren werk ik een subsidieregeling uit. Hiervoor maakt het kabinet 77 miljoen euro vrij uit het Klimaatfonds.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda en hebben daarover geen vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

De leden van de BBB-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 24 juni 2024. Deze leden bedanken de Minister voor zijn inzet tijdens zijn laatste Raad.

De leden van de BBB-fractie lezen dat er een gedachtewisseling staat gepland over de jaarlijkse Commissiemededeling over de voortgang van het GVB. Is de Minister van plan, als hij dat nog niet heeft gedaan, om het nieuwe rapport (14 mei 2024, «Electrotrawling can improve the sustainability of the bottom trawl fishery for sole: a review of the evidence» (Electrotrawling can improve the sustainability of the bottom trawl fishery for sole: a review of the evidence | Reviews in Fish Biology and Fisheries (springer.com)) van onder andere Wageningen University & Research (WUR), Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO), te delen met de Europese Commissie (EC) en om een reactie te vragen? Deze leden zijn bovenal benieuwd naar een reactie op de gedachte dat het verbod op het gebruik van de pulskor bij het vangen van tong in strijd is met de EU-doelstelling om de ecologische en economische duurzaamheid van de visserij te verbeteren.

Antwoord

Zoals ik in de geannoteerde agenda van de Raad van 24 juni a.s. heb aangegeven (Kamerstukken 21 501-32, nr. 1655), zal ik de uitkomsten van de recente studie van onder andere de WUR, NIOZ en ILVO in de Raad benoemen en hierbij aangeven dat wij op dit onderwerp graag met de Commissie en de Raad gezamenlijk willen optrekken.

De leden van de BBB-fractie hebben tijdens het Vragenuur van 4 juni 2024 de Minister, terecht, meerdere keren horen zeggen hoe verschrikkelijk hij het vindt voor de pulskorvissers die enorme schade en verliezen hebben geleden. De leden vragen zich af waarom het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechter dat de pulskorvissers schadeloos moesten worden gesteld (Rechtbank Den Haag, 1 februari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:968). Deze leden willen graag een reactie van de Minister. Kan de Minister niet afzien van het hoger beroep, en overgaan tot een schadeloosstelling van de pulskorvissers?

Antwoord

Schadeloosstelling van pulskorvissers raakt in deze zaak de principiële vraag of de Nederlandse overheid schadeplichtig kan zijn als er EU-regelgeving wordt uitgevoerd waarbij Nederland geen beleidsvrijheid heeft. Dat zou in dit geval het gevolg zijn van het evenredigheidsbeginsel. Maar aan het evenredigheidsbeginsel ligt ten grondslag dat het bestuursorgaan verschillende mogelijkheden heeft om uit te kiezen, en die mogelijkheden waren er bij het verbod op pulskorvisserij niet. Er lag een EU-verbod op pulskorvisserij en daarom moest ik de afgegeven vergunningen intrekken. Het betalen van een schadevergoeding zou daarom in dit geval waarschijnlijk leiden tot het uitkeren van verboden staatssteun.

Overigens zijn er twee uitspraken gedaan door verschillende rechtbanken die op dit punt verschillend concluderen. Ook voor de rechtseenheid is het hoger beroep belangrijk.

De leden van de BBB-fractie ondersteunen de lijn van de Minister dat hij in de Raad aandacht vraagt voor de vermindering van administratieve lasten en vereenvoudiging van wet- en regelgeving in de visserijsector. Ziet de Minister hier ook ruimte voor binnen nationale wetgeving?

Antwoord

Voor de zeevisserij is de EU exclusief bevoegd om regels te stellen. Hierdoor is er bijna geen ruimte om binnen de nationale wetgeving de administratieve lasten te verminderen of de wet- en regelgeving te vereenvoudigen. Voor zover er nog nationale uitwerking van EU-regelgeving nodig is, streef ik ernaar om dit zo lastenluw mogelijk te doen. Voor binnenvisserij betreft het wel nationale regelgeving, waarbij bij het opstellen dan wel wijzigen van wet- en regelgeving in principe altijd een toets op administratieve regeldruk wordt uitgevoerd.

De leden van de BBB-fractie steunen de Minister voor zijn inzet om de vangstmogelijkheden voor tong voor dit jaar aan te laten passen. De leden van de BBB-fractie maken zich zorgen over het feit dat er in toenemende mate wordt gepoogd meerdere maatschappelijke belangen te dienen door middel van bosbeleid, zoals natuurdoelen en sociaaleconomische doelen. Bestaat er een kans dat dit kan resulteren in extra nationale of Europese doelen?

Antwoord

Het Permanent Comité voor Bosbouw is een Comité via welke de lidstaten de Commissie kunnen adviseren betreffende bosbeleid en boswetgeving. Bossen kunnen meerdere functies dienen, denk bijvoorbeeld aan recreatiewaarde, opslag van CO2 en andere ecosysteemdiensten en/of houtproductie. Om conflicten tussen de verschillende beleidsdoelen die gerelateerd zijn aan bossen te voorkomen, worden deze in één comité integraal besproken. Het besluit betreffende het Permanent Comité voor Bosbouw is slechts een kleine wijziging in de statuten voor de organisatiestructuur. Dit is geen wetgeving die nieuwe Europese of nationale doelen stelt en leidt ook niet tot extra wetgeving.

De leden van de BBB-fractie lezen dat de Minister de herziening van de diertransportverordening zeer wenselijk acht en dat hij zich tijdens de onderhandelingen zal inzetten om het voorstel beter te laten aansluiten bij de laatste wetenschappelijke inzichten. Welke laatste wetenschappelijke inzichten bedoelt de Minister dan?

Antwoord

Zoals aangegeven in het BNC-fiche Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861), het schriftelijk overleg over dit fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3889), het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 26 februari 2024 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1622) en het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 26 maart 2024 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1633) ga ik hierbij voornamelijk uit van de EFSA-rapporten (gepubliceerd in september 2022). Deze rapporten geven een vrij volledig en goed overzicht van de laatste wetenschappelijk inzichten aangaande dierenwelzijn tijdens transport en zijn specifiek opgesteld ter wetenschappelijke onderbouwing van de herziening van de transportverordening.

De leden van de BBB-fractie hebben tot slot nog enkele opmerkingen en vragen over het bericht dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) het Ministerie van LNV heeft verzocht om aan te geven welke eindgebruikers (landbouw, visserij, glastuinbouw) binnen ETS-2 zouden moeten worden opgenomen. Deze leden zijn niet in zijn geheel tegen ETS-2, maar zij vinden het erg onverstandig om juist in deze tijden de landbouw, visserij en glastuinbouw op te nemen in ETS-2. De sector heeft het al ongelofelijk zwaar. Deelt de Minister deze mening? Deelt de Minister, onder dat gegeven, de mening dat de sector het hierdoor nog zwaarder zou kunnen krijgen? Invoering van ETS-2 voor fossiele brandstoffen in de land- en tuinbouw betekent een keten brede stijging van brandstofkosten en een nieuwe verhoging van voedselprijzen. De brandstofheffingen drukken volgens de impactanalyse maximaal 2 tot 6 procent op het ondernemersinkomen, maar zal in de praktijk mogelijk twee keer zo hoog liggen. Boeren en tuinders kunnen de heffingen op brandstofgebruik niet doorberekenen aan afnemers, terwijl loonwerkers en toeleverende bedrijven de heffingen namelijk wel in rekening kunnen brengen bij boeren en tuinders. Waar boeren en tuinders meer betalen aan heffingen zal het leiden tot minder duurzame investeringen in fossielvrije mechanisatie. Kan de Minister zich vinden in deze redenering? Deze leden merken tot slot graag nog op dat innovaties de weg moeten zijn tot een fossielvrije mechanisatie in 2050.

Antwoord

Voor de visserij is reeds besloten om deze sector buiten het ETS2 te houden. Voor de glastuinbouw volgt besluitvorming vóór Prinsjesdag. De rest van de landbouw wordt als eindgebruiker niet uitgezonderd van het ETS2. Dit betekent dat boeren, net als alle andere eindgebruikers van fossiele brandstoffen in Nederland, te maken krijgen met hogere fossiele brandstofprijzen door het ETS2 wanneer deze in 2027 in werking treedt. Volgens de impactanalyse komt de kostenstijging voor de landbouw neer op ongeveer 0,2 tot 0,8 procent. Boeren kunnen de meerkosten beperken door energie te besparen en door over te stappen op duurzame alternatieven. In de impactanalyse van Wageningen Economic Research zijn hiervoor diverse opties geïdentificeerd. Om de transitie naar fossielvrije landbouwvoertuigen te ondersteunen, komt er een subsidieregeling waar boeren gebruik van kunnen maken bij de aanschaf van nieuwe of ombouw van bestaande tractoren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 24 juni 2024 en hebben hier nog enkele vragen over.

De leden van de PvdD-fractie lezen dat het Belgisch voorzitterschap de Raad zal informeren over de stand van zaken van verschillende wetgevingsvoorstellen, waaronder de Verordening inzake de bescherming van dieren tijdens transport. Deze leden wijzen erop dat de Kamer verschillende moties heeft aangenomen over deze verordening, waaronder de motie van de leden Wassenberg en Vestering om geen dieren te exporteren naar derde landen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1507), de motie van het lid Vestering over het overnemen van de uitkomsten van de EFSA-onderzoeken over de maximale temperatuur voor diertransporten (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1526) en de motie van het lid Ouwehand over het sterk verzetten tegen het voorstel van de Europese Commissie (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1605). Deze leden vragen de Minister aandacht te blijven geven aan deze duidelijke verzoeken van de Kamer.

De leden van de PvdD-fractie ontvangen tevens graag van elk van de volgende maatregelen een indicatie van de steun bij andere lidstaten voor het opnemen van deze maatregelen in de wijziging van de transportverordening: 1) verlagen van de maximale temperatuur voor diertransporten, in lijn met European Food and Safety Authority (EFSA) adviezen 2) geen export van dieren naar derde landen, 3) geen langeafstandstransporten die langer duren dan acht uur, 4) geen diertransporten over zee en 5) handhaven van het verbod op het vangen van kippen aan poten. Voor welk van deze maatregelen verwacht de Minister dat er genoeg steun is en voor welke maatregelen is extra inzet nodig?

Antwoord

De onderhandelingen over de herziening van de transportverordening bevinden zich nog in een verkennende fase. Veel lidstaten zijn terughoudend met het prijsgeven van hun standpunten. Het is echter duidelijk dat veel lidstaten niet hetzelfde ambitieniveau hebben als Nederland. Zo is er bijvoorbeeld tot op heden zeer weinig steun voor alle in de vraag van de leden van uw fractie genoemde maatregelen, behalve voor het behoud van de huidige definitie van kort (minder dan 8 uur) en lang (meer dan 8 uur) transport. Zoals ook aangegeven in het BNC-fiche Herziening verordening dierenwelzijn tijdens transport (Kamerstuk 22 112, nr. 3861) zet ik in op een verlaging van de maximum temperatuur voor diertransport naar 30 graden Celsius, een verbod op lange transporten naar derde landen, een beperking van het transport over zee en het behouden van de voorwaarden voor het vangen van kippen die in het huidige voorstel staan. Hiermee zorg ik voor verbetering, zonder mezelf geheel buiten de onderhandelingen te plaatsen door in te zetten op zaken waar geen steun voor is.

De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister verder om opnieuw op te roepen dat de overige dierenwelzijnsvoorstellen van de EC op korte termijn moeten worden gepubliceerd.

Antwoord

Deze oproep heb ik al meerdere keren in de Raad en via informele kanalen aan de Commissie overgebracht (onder andere Kamerstuk 21 501-32, nr. 1635). De komende tijd zullen de gesprekken met de Commissie over het verder verbeteren van dierenwelzijn worden voortgezet.

Ook ontvangen deze leden graag een nieuwe stand van zaken over de aangenomen motie van het lid Vestering over een plan voor een einde aan de import van kalfjes (Kamerstuk 28 286, nr. 1309 ).

Antwoord

Zoals aangegeven in de Verzamelbrief Dierenwelzijn van 26 oktober 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1315) moet ik mij bij transport van levende dieren tussen lidstaten houden aan de Europese regels voor intraverkeer. Daarnaast staat de Europese Verordening (EG) nr. 1/2005 toe dat ongespeende kalveren over lange afstanden (langer dan 8 uur) worden vervoerd. Ik kan de transporten van kalveren vanuit andere lidstaten naar Nederland daarom niet nationaal verbieden. Uiteraard blijf ik mij bij de herziening van de transportverordening inzetten voor een maximum transporttijd van 8 uur voor ongespeende dieren, zonder uitzonderingen. Hiermee beschouw ik de motie-Vestering als afgedaan. Daarnaast heeft de kalversector op 4 juni 2024 haar actieplan «Veal forward» aan een delegatie van de Tweede Kamer overhandigd, met daarin ook voornemens op het gebied van transport. Hierbij heeft de sector mondeling aangegeven met ingang van 2026 te stoppen met de import van kalveren uit Ierland en Oost-Europa.

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Kostić over de Verordening welzijn en traceerbaarheid van honden en katten, waarin de Minister aangeeft dat het voorstel van de EC geen onderdelen bevat om het welzijn van zwerfdieren te verbeteren. Deze leden merken op dat aan de Minister werd gevraagd of hij bereid is zich in te zetten voor het opnemen van diervriendelijke oplossingen voor zwerfdieren in deze verordening, maar dat deze vraag onbeantwoord blijft. Deze leden vragen dit omdat zij al hadden kennisgenomen dat bescherming voor zwerfhonden en -katten op dit moment volledig ontbreekt in het voorstel van de EC. Deze leden vragen de Minister alsnog of hij bereid is zich ervoor hard te maken dat diervriendelijke oplossingen voor zwerfdieren wel worden opgenomen in deze verordening.

Antwoord

Het voorstel van de Commissie is onder andere gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Dit artikel geeft de EU de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen. De reikwijdte van het voorstel beperkt zich dan ook tot dierenwelzijn in het kader van het functioneren van de interne markt. Het waarborgen van het welzijn van zwerfdieren valt hier niet onder. Het was en is daarom niet zinvol om in te zetten op het opnemen van diervriendelijke oplossingen voor zwerfdieren in deze verordening.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 24 juni 2024 en hebben hier nog enkele vragen over.

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over ETS-2 en de opt-in voor de land- en tuinbouw. Deelt de Minister de mening dat fossiel brandstofgebruik in de land- en tuinbouw nog moeilijk te vervangen is door duurzame alternatieven en dat toepassing van de opt-in daarom vooral een kostprijsverhogend effect zal hebben? Hoe verhoudt dit zich tot de wens om het verdienmodel van boerenbedrijven te versterken? Acht de Minister toepassing van de opt-in voor de land- en tuinbouw derhalve wel wenselijk? Deze leden horen ook graag in hoeverre andere lidstaten ervoor kiezen de landbouw en/of tuinbouw mee te nemen onder ETS-2.

Antwoord

In de impactanalyse die door Wageningen Economic Research op mijn verzoek is uitgevoerd, is uitgewerkt wat de financiële gevolgen en handelingsopties van de ETS2 opt-in zijn voor de landbouw, glastuinbouw en visserij. Deze verschillen sterk per sector. Zo heeft de visserijsector veel minder handelingsperspectief dan de landbouwsector. In de besluitvorming over de reikwijdte van de ETS2 opt-in, waarover de Kamer op 15 april jl. is geïnformeerd, is rekening gehouden met de financiële impact en de mogelijkheden om deze op te vangen. Daarbij is ook gewogen wat de opt-in bijdraagt aan de klimaatopgave en aan de uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid van het ETS2. Voor de landbouw is het kabinet tot een positief besluit gekomen over de opt-in. Voor de glastuinbouw raakt toepassing van de opt-in aan bestaande afspraken (glastuinbouwconvenant) en aan ander beleid, waarvoor uitwerking nodig is alvorens een definitief besluit te nemen. Het kabinet zal vóór Prinsjesdag duidelijkheid geven of de glastuinbouw wel of niet meegaat in de opt-in.

Voor wat betreft andere lidstaten: mij is bekend dat de land- en tuinbouw in naar verwachting Duitsland, Oostenrijk en Zweden onder de werking van het ETS2 gaan vallen. Frankrijk en Finland brengen de land- en tuinbouw niet onder het ETS2. In België is er nog geen politiek besluit genomen of de land- en tuinbouw onder het ETS2 gaan vallen. Voor andere lidstaten is mij dit niet bekend.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie

De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van de stukken op de agenda. Deze leden hebben daarover enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CU-fractie zouden de Minister willen vragen wanneer een besluit wordt verwacht over de vraag of er verzachtende maatregelen zouden moeten plaatsvinden voor de primaire bedrijven als gevolg van de invoering van de ETS-2 opt-in, bijvoorbeeld door een belasting- of accijnsverlaging of door stimulerende maatregelen om koolstofuitstoot door bedrijven te verminderen. Deze leden vragen dit met name met het oog op sectoren die hierdoor het meest geraakt worden, zoals de glastuinbouw.

Antwoord

Voor de visserij is besloten om deze sector buiten het ETS2 te houden. Voor de glastuinbouw volgt besluitvorming over de opt-in vóór Prinsjesdag. Voor de glastuinbouw raakt toepassing van de opt-in aan bestaande afspraken (glastuinbouwconvenant) en aan ander beleid, waarvoor uitwerking nodig is alvorens een definitief besluit te nemen. In de uitwerking zal ook worden gekeken naar de mogelijkheden van flankerend beleid. Om de verduurzaming van landbouwvoertuigen te stimuleren werk ik een subsidieregeling uit. Hiervoor maakt het kabinet 77 miljoen euro vrij uit het Klimaatfonds. Het besluit hiertoe is genomen in samenhang met het besluit tot de opt-in voor het ETS2.

Het ETS2 (en dus ook de opt-in) treedt volledig in werking vanaf 2027 en zal dus pas na deze kabinetsperiode inkomsten genereren. Budgettaire verwerking van deze middelen is aan een nieuw kabinet. Bij een besluit over de budgettaire verwerking van de inkomsten van ETS2 kunnen de lastenstijgingen voor alle ETS2-sectoren en ETS2-opt-in-sectoren integraal worden gewogen. Hierbij wordt bezien of aanvullende compenserende of flankerende maatregelen worden genomen, en of dit in het bijzonder voor specifieke sectoren wenselijk is.

De leden van de CU-fractie zouden de Minister willen vragen of hij de jaarlijkse Commissiemededeling over de voortgang van het GVB en de vangstmogelijkheden in 2025 aan zal grijpen om pulskorvisserij opnieuw naar voren te brengen als meer duurzame visserij-methode. Op welke manier zou Nederland hier nu meer draagvlak voor kunnen creëren, zouden deze leden daarnaast willen vragen.

Antwoord

Zoals ik in de geannoteerde agenda van de Raad van 24 juni a.s. heb aangegeven (Kamerstukken 21 501-32, nr. 1655) zal ik inderdaad de voordelen van de pulskor in de Raad benoemen. In de beantwoording van een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA over de Nederlandse lobby voor pulsvisserij heb ik toegelicht hoe de verhoudingen in Europa liggen ten aanzien van pulsvisserij en waarop de Nederlandse inzet zich zou moeten richten om pulsvisserij in Europa verder te kunnen brengen.

Ik verwijs voor een verdere toelichting naar het antwoord op deze vraag.

I. Stand van zaken RENURE

In mijn brief van 24 april 2024 (Kamerstukken II, 2023/2024, 33 037, nr. 535) heb ik de Kamer medegedeeld dat het voorstel van de Commissie, dat het mogelijk moet maken om RENURE-producten boven de gebruiksnorm voor dierlijke mest te gebruiken, in het Nitraatcomité behandeld dient te worden, na afronding van de publieksconsultatie. Hierna gaat het voorstel voor formele goedkeuring naar de Raad en het Europees Parlement.

Het voorstel is inmiddels tijdens het Nitraatcomité van 31 mei jl. toegelicht, waarna het voorstel in het Nitraatcomité van 13 juni jl. is besproken. Daar zijn door diverse lidstaten vragen en opmerkingen van procedurele, juridische en technische aard gemaakt. De Commissie heeft aangegeven deze vragen en opmerkingen te zullen bestuderen en te beoordelen of deze tot wijziging van het voorstel moeten leiden, alvorens het voorstel in stemming te kunnen brengen in een volgende bijeenkomst van het Nitraatcomité.

Zodra er meer duidelijkheid is over het vervolg zal de Kamer hier vanzelfsprekend over worden geïnformeerd. De inzet van Nederland is er onverminderd op gericht dat het voorstel van de Commissie op 1 januari 2025 in werking treedt. Uiteraard ga ik daarnaast verder met de overige voorbereidende werkzaamheden die ik in mijn brief van 24 april jl. heb genoemd, om toepassing van RENURE-producten in de Nederlandse wet- en regelgeving mogelijk te maken zodra het voorstel van de Commissie in werking treedt.

Naar boven