32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 1374 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 april 2024

In de Klimaatnota 2023 heeft het kabinet aangegeven gedurende de demissionaire periode door te werken aan de uitwerking en uitvoering van het klimaat- en energiebeleid. Afgelopen jaren hebben we als land belangrijke stappen gezet om de klimaatdoelen te halen en ons energiesysteem te verduurzamen. Uit de doorrekening van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de KEV2023 blijkt dat de klimaatdoelen voor 2030 voor het eerst in zicht komen – mits de uitwerking en uitvoering van dat beleid voortvarend en met ambitie in gang worden gezet. Daarom blijft inzet op uitwerking en uitvoering van afgesproken maatregelen nodig.

Het kabinet heeft bij de uitwerking van de maatregelen oog voor de uitvoerbaarheid en rechtvaardigheid van maatregelen. Met het tempo dat we moeten maken om de doelen te halen, zoeken we de grenzen op van wat tot en met 2030 uitvoerbaar is: we zien nu al dat het soms piept en kraakt. Zo kan de uitbreiding van de elektriciteitsnetten dit tempo van de energietransitie helaas niet bijhouden, ondanks de forse investeringen van de netbeheerders in netverzwaring. Daarnaast creëert de transitie veel nieuwe banen, wat goed is voor de werkgelegenheid. Tegelijkertijd kan door een tekort aan vakkundige mensen om het werk te doen het risico ontstaan op vertraging in de uitvoering. Ook zullen er in sommige regio’s banen verdwijnen of veranderen. Daarbij speelt het Europese Just Transition Fund een belangrijke rol om de regio’s die het zwaarst worden getroffen door de transitie te ondersteunen. Ook zijn er mensen, (mkb)-bedrijven en maatschappelijke organisaties in diverse sectoren, die moeite hebben om mee te komen in de transitie. Zij hebben onvoldoende spaargeld of missen de tijd om hun huis, bedrijf, instelling of vereniging te verduurzamen. Het kabinet blijft zich inzetten om concrete problemen in de uitvoering op te lossen en houdt bij de uitwerking rekening met draagkracht en handelingsperspectief binnen het klimaatbeleid.

In deze brief geef ik een toelichting op de voortgang van de maatregelen en de in het voorjaar genomen financiële besluiten in het kader van het Klimaatfonds. In de bijlage 1 van deze brief is een overzicht opgenomen van de maatregelen die onderdeel uitmaken van de Voorjaarsnota 2023 en 2024. In bijlage 2 is het Ontwerp-Meerjarenprogramma Klimaatfonds 2025 opgenomen, dat de voorstellen bevat die het kabinet de komende jaren wil stimuleren. Bijlage 3 bevat het Jaarverslag van het Klimaatfonds 2023. Bijlage 4 bevat het wetgevingsprogramma met de voortgang van relevante wet- en regelgeving. De exacte financiële uitwerking van de fiscale maatregelen zijn opgenomen in de fiscale beleids- en uitvoeringsagenda die onderdeel is van de Voorjaarsnota.

Toelichting maatregelen

Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota 2023, aanvullend op het Coalitieakkoord, besloten over een samenhangend pakket aan klimaatmaatregelen, gericht op normeringen, beprijzingen en subsidies. Om de samenhang van maatregelen te waarborgen zijn op dat moment verschillende subsidiemaatregelen uit het Klimaatfonds toegekend onder bepaalde voorwaarden ten aanzien van normerende en/of beprijzende maatregelen. Bij de Voorjaarsnota 2024 is beoordeeld of er aan de voorwaarden is voldaan zodat gereserveerde middelen waarbij dat het geval is, kunnen worden overgeheveld naar de departementale begrotingen. Ook heeft het kabinet enkele nieuwe maatregelen aangekondigd die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van een duurzaam energiesysteem. Daarnaast zijn middelen in het Klimaatfonds beschikbaar gesteld die bijdragen aan het verminderen van de knelpunten in de uitvoering, waaronder voorstellen gericht op het stimuleren van meer arbeidskrachten in de relevante technische sectoren.

Hieronder volgt een beschrijving van de belangrijkste maatregelen.

1. Opt-in ETS2

Afgelopen voorjaar is uw Kamer geïnformeerd over de inzet van het kabinet om het Europese emissiehandelssysteem voor fossiele brandstoffen in de gebouwde omgeving, wegtransport en kleine industrie (ETS2) zo breed mogelijk in te voeren in 2027 middels de zogenaamde opt-in. De opt-in levert een belangrijke bijdrage aan de klimaatdoelen en is van groot belang voor de uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid van het ETS2. Het was van belang om over de opt-in dit voorjaar te besluiten, omdat de administratieve verplichtingen onder het ETS2 al op korte termijn starten.

Het kabinet kiest ervoor om de sector mobiliteit volledig onder het ETS2 te brengen, in aanvulling op het wegtransport gaat het dan onder andere om brandstoffen gebruikt voor het spoor, de binnenvaart en recreatievaart. Voor de sector landbouw heeft het kabinet besloten het toe te passen op de fossiele brandstoffen van deelsectoren van de landbouw. Het gaat hier om brandstoffen gebruikt in landbouwwerktuigen en stallen. Voor de glastuinbouw bestaan reeds convenantsafspraken en -doelen. Om de balans uit het pakket Wet Fiscale Klimaatmaatregelen Glastuinbouw en het Convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022–2030 te behouden, wordt toepassing van ETS2 op deze sector nog nader uitgewerkt en het kabinet zal daarop zijn besluit baseren. Het kabinet streeft naar een opt-in om, zoals eerder genoemd, significante problemen rondom uitvoerbaarheid, fraudebestendigheid en handhaafbaarheid van het ETS2 te voorkomen. Daarnaast voorkomt een opt-in uitstel van de bijmengverplichting groen gas én een ongelijk speelveld. Over de opt-in in de glastuinbouw zal uw Kamer uiterlijk met Prinsjesdag worden geïnformeerd. Indien er de komende weken geen besluit over de opt-in voor deze deelsector wordt genomen ontstaan dit najaar al uitvoeringsproblemen.1 Het kabinet zal uw Kamer in dat geval over de uitvoeringsproblemen voor de zomer informeren.

Het ETS2 is ook van toepassing op brandstoffen gebruikt door Defensie. Het kabinet kiest ervoor om het toe te passen op alle brandstoffen, met uitzondering van brandstoffen gebruikt voor bi- of multilaterale operaties en samenwerking en nationale operaties.

Het kabinet besluit de visserijsector buiten het ETS2 te laten. Dit komt omdat er onvoldoende handelingsperspectief voor de sector is geïdentificeerd, er Europeesrechtelijke beperkingen in subsidieverlening voor verduurzaming in de visserij zijn en deze sector specifiek bijzonder kwetsbaar is voor een ongelijk speelveld met concurrerende visserijlanden in de EU. Naar verwachting zullen andere grote visserij-landen namelijk niet voor een opt-in kiezen. Als Nederland unilateraal voor een opt-in zou kiezen, heeft dit implicaties voor de concurrentie van de Nederlandse visserij.

Impact opt-in ETS2 en ondersteuning sectoren

Het ETS2 (en dus ook de opt-in) gaat in vanaf 2027 en zal dus na deze kabinetsperiode inkomsten genereren. Budgettaire verwerking van deze middelen is aan een nieuw kabinet. Wanneer besloten wordt over de budgettaire verwerking van de inkomsten van ETS2 kunnen de lastenstijgingen voor alle ETS2 sectoren en ETS2 opt-in sectoren integraal worden gewogen. Hierbij wordt bezien of aanvullende compenserende of flankerende maatregelen worden genomen, en of dit in het bijzonder voor specifieke sectoren wenselijk is. In de zomer wordt ook besloten over de middelen in het Social Climate Fund (SCF). Dit fonds bevat voor Nederland € 720 miljoen en is bedoeld om de impact van het ETS2 op kwetsbare huishoudens en micro-ondernemingen te mitigeren en loopt van 2026 tot en met 2032. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de impact voor de gebouwde omgeving en mobiliteit.

De afgelopen periode is voor de sectoren onder de opt-in in kaart gebracht wat de mogelijke effecten zijn. Naar aanleiding hiervan heeft het kabinet vooruitlopend op eventuele besluitvorming over de ETS2 middelen en het SCF besloten om enkele sectoren die onder de opt-in vallen te ondersteunen in hun verduurzamingsopgave.

Voor de binnenvaart heeft het kabinet voor de periode tot en met 2030 in totaal € 240 miljoen beschikbaar gesteld onder het Klimaatfonds. Vanwege het internationale karakter van deze sector, is er een risico op weglekeffecten doordat binnenvaartschepen in Duitsland of België bunkeren. Het kabinet houdt in het oog of deze landen in een latere fase ook kiezen voor een opt-in voor de binnenvaart, of deze grenseffecten verminderen en wat de effecten na 2030 zijn. Bovendien zet het kabinet zich in om het ETS2 te verbreden op EU-niveau. Voor het regionaal reizigersvervoer levert het kabinet via het Klimaatfonds een bijdrage aan de elektrificatie van het spoor tussen Zutphen-Oldenzaal en Almelo-Mariënberg. Mogelijke aanvullende flankerende maatregelen voor de spoorgoederensector lopen mee in het generieke proces.

Tot slot wordt vanuit het Klimaatfonds voor de periode tussen 2025 en 2030 € 77 miljoen gereserveerd ter stimulering van de verduurzaming van landbouwvoertuigen. Voor stallen worden geen aanvullende middelen gereserveerd. Er zijn opties voorhanden om het fossiel gasverbruik terug te dringen, zoals de installatie van zon-pv. Het is daarbij wel van belang dat meer toepassing van zon-pv op stallen niet ten koste gaat van brandveiligheid.

2. Klimaatfonds

In het ontwerp-Meerjarenprogramma (ontwerp-MJP) Klimaatfonds 2025 (bijlage 2) is een uitgebreid overzicht opgenomen van de voorstellen die het kabinet de komende jaren wil stimuleren. Hierbij wordt een overzicht gegeven van alle maatregelen waaraan in 2025 budget wordt toegekend en waarvoor voor 2026 budget wordt gereserveerd. In sommige gevallen zijn middelen voor maatregelen onder voorwaarden toegekend, bijvoorbeeld dat er voldoende voortgang op de uitwerking en implementatie van een bijbehorende normering of beprijzing moet zijn geboekt. De verdeling van de middelen is mede gemaakt op basis van de reflecties van PBL en TNO, waarbij TNO expliciet gekeken heeft naar de sociaaleconomische gevolgen van de maatregelen in het Klimaatfonds.

In het ontwerp-MJP 2025 wordt er € 9,3 miljard toegekend en voor het MJP 2026 en verder € 6,9 miljard gereserveerd. In het ontwerp-MJP wordt de beoordeling aan de hand van de criteria toegelicht, inclusief de uitkomsten van de reflecties en wordt omschreven waar de middelen uiteindelijk terechtkomen.

3. Mobiliteit

Correctie in de MRB voor het hogere gewicht van elektrische personenauto’s

Op dit moment betalen bezitters van een emissievrij voertuig geen motorrijtuigenbelasting (MRB) en per 1 januari 2025 een kwarttarief. Vanaf 1 januari 2026 eindigt deze korting, waardoor vanaf dat moment de MRB van een emissievrije personenauto hoger wordt dan de MRB van een vergelijkbare benzineauto. Dit komt doordat de grondslag van de MRB grotendeels is gebaseerd op het voertuig en gewicht van de personenauto en emissievrije personenauto’s door het gewicht van de accu zwaarder zijn dan vergelijkbare fossiele auto’s. Om stagnatie van ingroei van emissievrije personenauto’s in het wagenpark te voorkomen en indachtig de aangenomen Eerste Kamermotie Holterhues c.s. (Kamerstuk 36 410 XII, G) neemt het kabinet maatregelen, zodat emissievrije personenauto’s en benzine personenauto’s vanaf 2026 vergelijkbaar worden belast in de MRB. Er wordt hiertoe voor emissievrije personenauto’s in de MRB een nieuwe tariefkorting van 40% tussen 2026 en 2028, 35% in 2029 en 30% in 2030 geïntroduceerd. De tariefkorting geldt zowel voor het rijksdeel van de MRB, als voor de provinciale opcenten en loopt na 2030 af. Deze maatregel maakt de aanschaf van zowel nieuwe als tweedehands elektrische auto’s voor veel mensen aantrekkelijker. Daarom ziet het kabinet af van een subsidie van tweedehands emissievrije personenauto’s (zogenoemde SEPP-regeling) na 2024 en gebruikt de middelen die daarvoor waren gereserveerd om de aanpassing in de gewichtscorrectie mogelijk te maken. In 2027 evalueert het kabinet de hoogte van de tariefkorting. Hierbij betrekt het kabinet ook hoe de tariefkorting uitwerkt voor de verschillende autosegmenten op basis van hun afmeting. De tariefkorting leidt voor de provincies tot lagere inkomsten uit de opcenten. Ter compensatie wordt een budget van € 656 mln. op de Aanvullende Post van Financiën gereserveerd.

Raffinageroute

Het kabinet kiest voor uitbreiding van de zogeheten raffinageroute. Het gebruik van hernieuwbare waterstof in raffinaderijen mag onder voorwaarden meetellen voor de RFNBO2-subverplichtingen die brandstofleveranciers aan de mobiliteitssector krijgen, naast direct gebruik van (brandstoffen op basis van) waterstof in wegtransport, binnenvaart en luchtvaart. Hierbij zal direct gebruik van (brandstoffen op basis van) waterstof in de mobiliteit altijd meer worden beloond door het gebruik van een of meerdere correctiefactoren bij inzet via de raffinageroute in de verschillende mobiliteitssectoren. Voor vaststellen van deze correctiefactor(en) wordt een extern onderzoek uitgezet. Het gebruik van hernieuwbare waterstof in raffinaderijen zal nooit concurreren met de inzet van biobrandstoffen of hernieuwbare elektriciteit in de mobiliteitssector en kan alleen worden gebruikt om bij te dragen aan de RFNBO-subverplichtingen.

4. Industrie

In de Voorjaarsnota 2023 heeft het kabinet een beleidspakket samengesteld, waarmee beoogd wordt dat de industrie de komende jaren verder verduurzaamt. Dit pakket bestond uit verschillende fiscale maatregelen (opgenomen in Belastingplanpakket 2024 en aangekondigd voor Belastingplan 2025) alsmede subsidies uit het Klimaatfonds. De fiscale maatregelen voor de industrie die onderdeel uitmaakten van het Belastingplanpakket 2024 zijn eind december door de Eerste Kamer verworpen. Om invulling te geven aan de afspraken van vorig jaar, en tegelijkertijd rekening te houden met de zorgen van de Eerste Kamer over de lasteneffecten van maatregelen, heeft het kabinet deze Voorjaarsnota opnieuw gekeken naar het beleidspakket voor de industrie3.

CO2-heffing en hardheidsclausule

Het kabinet heeft dit voorjaar een besluit genomen over de tariefverhoging van de CO2-heffing industrie. In het Coalitieakkoord is afgesproken om het heffingsdoel voor de industrie aan te scherpen met 4 Mton ten opzichte van de doelstelling die in het Klimaatakkoord was afgesproken. Hiertoe is in het Belastingplan 2023 het aantal dispensatierechten verlaagd met de aankondiging dat in het Belastingplan 2025 het tarief van de CO2-heffing wordt verhoogd op basis van een nieuwe tariefstudie van PBL. Het PBL heeft in haar tariefstudie naar de ophoging van de CO2-heffing voor verschillende tariefniveaus in kaart gebracht welke effecten te verwachten zijn op de CO2-reductie en de heffingslasten voor de industrie. Hierbij geeft het PBL aan dat met een verhoging van het tarief additionele emissiereductie gerealiseerd kan worden – waarbij een zeer forse verhoging nodig is om het heffingsdoel volledig te borgen. Tegelijkertijd erkent PBL dat de risico’s op weglek toenemen bij een verhoging van het huidige heffingstarief. Daarnaast geeft het aan dat het heffingsdoel ook bij een lager tarief via andere maatregelen, zoals maatwerk of aanpassing van de SDE++, kan worden gerealiseerd, wanneer daarmee de duurste maatregelen worden ondersteund. Om rekening te houden met het handelingsperspectief van bedrijven heeft het kabinet daarom besloten om tot 2028 het huidige prijspad in de CO2-heffing aan te houden. Vanaf 2028 zal de CO2-heffing voor de eerste 50 kton belaste uitstoot (na aftrek van dispensatierechten) het huidige prijspad blijven volgen, maar zal voor de uitstoot daarboven de CO2-heffing oplopen tot € 216 in 2030 (dit komt overeen met € 185 in de 2022-prijzen uit het rapport van PBL).

Door het tarief te differentiëren houdt het kabinet rekening met het beperkte handelingsperspectief van een deel van de kleinere uitstoters, zonder dat de prikkel voor met name de grotere uitstoters verloren gaat. Met deze differentiatie valt naar verwachting het overgrote merendeel van de bedrijven met hun uitstoot onder het lage tarief en het overgrote merendeel van de uitstoot onder het hoge tarief. Het kabinet ziet af van de verhoging van de CO2-minimumprijs voor industrie en elektriciteitsproductie, vanwege de mogelijke stapeling van lasten waar uw Kamer bij het wetsvoorstel fiscale klimaatmaatregelen industrie en elektriciteit haar zorgen over heeft geuit. Daarnaast zal het kabinet bij de ondersteuning van bedrijven in cluster 6 extra aandacht hebben voor het identificeren van oplossingen voor bedrijven met een relatief hoge uitstoot en beperkt handelingsperspectief.

Met de motie Erkens c.s. verzoekt uw Kamer het kabinet om een hardheidsclausule in de CO2-heffing industrie gericht op vermijdbare uitstoot uit te werken en te implementeren per 1 januari 2025. Deze motie is ingediend om te voorkomen dat bedrijven de heffing moeten betalen in het geval dat zij wel willen, maar niet kunnen verduurzamen vanwege ontbrekende randvoorwaarden. Het kabinet herkent de geschetste problematiek en heeft de mogelijkheid onderzocht.

Bij de uitwerking hiervan is gebleken dat het juridisch en uitvoeringstechnisch onwenselijk en onuitvoerbaar is om, in aanvulling op de reeds bestaande algemene hardheidsclausule, te komen tot een aparte hardheidsclausule, of vergelijkbare bepaling, in het kader van de CO2-heffing. Voor een nadere onderbouwing verwijst het kabinet naar de brief, die op 11 juli 2022 aan uw Kamer is verzonden, waarin uitgebreid de voor- en nadelen van een uitgewerkte of een aparte hardheidsclausule worden beschreven. Het kabinet laat daarom extern onderzoek doen naar mogelijke alternatieven voor een aparte hardheidsclausule. Het kabinet merkt hierbij op dat onderstaande opties mogelijk zijn binnen het bestaande fiscale kader:

  • Beroep doen op de bestaande hardheidsclausule. Voor de CO2-heffing industrie is de hardheidsclausule uit de Algemene Wet Rijksbelastingen (artikel 63) reeds van toepassing. Volgens het huidige in de Aanwijzingen opgenomen beleid is de hardheidsclausule enkel bedoeld voor niet (precies) te voorziene gevallen: het gaat om situaties waarin de toepassing van de wet leidt tot een gevolg dat de wetgever zou hebben voorkomen als hij dat bij het maken van de wet had voorzien. Bedrijven kunnen dus reeds een beroep doen op de bestaande hardheidsclausule, dat is enkel het geval als er van onvoorziene omstandigheden sprake is. Dat is bijvoorbeeld niet het geval als een bedrijf geen aansluiting kan krijgen op het elektriciteitsnet en als gevolg daarvan geen investeringen heeft kunnen doen.

  • Dispensatierechten inkopen. Binnen de nationale CO2-heffing kunnen bedrijven met en overschot aan dispensatierechten deze verkopen aan bedrijven met een tekort. Als een bedrijf met een tekort goedkope rechten kan inkopen kan dit een kostenverlagend effect hebben. In hoeverre dit daadwerkelijk de kosten verlaagt is afhankelijk van de prijs van dispensatierechten, die weer afhankelijk is van de balans tussen vraag een aanbod. Hier is op voorhand niet met zekerheid een uitspraak over te doen.

  • Gebruik maken van het carry-backmechanisme. Bij overschot aan dispensatierechten kan betaalde heffing in periode 2021–29 worden verrekend. Op deze manier kan een bedrijf de kosten door vertraagde verduurzaming later dekken.

Wet «fiscale klimaatmaatregelen industrie en elektriciteitssector» en verlaagd tarief waterstof

Daarnaast heeft het kabinet enkele maatregelen opnieuw gewogen, naar aanleiding van het verwerpen van het wetsvoorstel «fiscale klimaatmaatregelen industrie en elektriciteitssector» door de Eerste Kamer. Het kabinet stelt opnieuw voor om de vrijstelling voor duaal en non-energetisch verbruik kolen per 2027 af te schaffen en de 3e, 4e en 5e schijf in de energiebelasting op gas te verhogen om de ontstane derving te dekken. De verhoging van de energiebelasting is opgenomen als een technische invulling. Deze dekking kan in augustus worden heroverwogen, bijvoorbeeld aan de hand van de impactanalyse voor de afschaffing van de vrijstelling voor metallurgische en mineralogische procedés.

Waterstofverbruik wordt op dit moment hetzelfde belast als aardgasverbruik. Om de bijdrage van waterstof in de transitie te versnellen heeft het kabinet ervoor gekozen om per 1 januari 2026 voor waterstof een apart tarief in de energiebelasting op te nemen. Dit is in overeenkomst met wat hierover in het voorjaarspakket klimaat 2023 is afgesproken. Dit draagt bij aan verduurzaming aangezien waterstof – net als elektriciteit – juist de komende jaren in toenemende mate op een duurzame manier zal worden opgewekt. In de voorjaarsnota en de fiscale beleids- en uitvoeringsagenda wordt nader op deze maatregelen ingegaan.

Subsidies

Naast het uitwerken van de fiscale maatregelen heeft het kabinet dit voorjaar ook besloten over de financiële middelen die het kabinet beschikbaar stelt bij het doen van de benodigde investeringen en de ontwikkeling van nieuwe technieken. Met deze middelen wordt een ondersteuningsinstrumentarium ingezet om bedrijven met voldoende toekomstperspectief die willen verduurzamen te ondersteunen om de transitie naar klimaatneutraliteit te maken. Dat gebeurt met subsidies voor het gebruik van nieuwe technologieën in de industrie gericht op het gebruik van hernieuwbare energie, energiebesparing en circulariteit. Een uitgebreide beschrijving van de verschillende maatregelen die hieronder vallen is opgenomen in bijgevoegde Ontwerp Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds.

5. Circulaire Economie

Het kabinet heeft op drie terreinen stappen afgesproken om het grondstofgebruik meer circulair te maken en zo bij te dragen aan de klimaatopgave. Zo wordt meer ingezet op verduurzaming van het koolstofgebruik in met name de chemie, door Europees beleid te bepleiten en te verkennen wat verder nodig is. Verder is afgesproken hogere circulaire ambities in de Rijksinkoop te willen stellen en te onderzoeken hoe dat precies in te vullen. Ten derde wil het kabinet in subsidieregelingen en andere instrumenten van het klimaatbeleid circulair grondstofgebruik als voorwaarde gaan stellen. Daartoe zal worden onderzocht wat de markt al kan leveren en wat er voor nodig is om zulke voorwaarden te kunnen stellen, zoals certificering van gerecyclede grondstoffen. Deze stappen zullen worden toegelicht in een aparte brief van de Staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat vóór de zomer.

De vorig jaar afgesproken aanscherping van de CO2-heffing voor de afvalverbrandingsinstallaties wordt ingevuld door een nieuwe correctiefactor in te voeren die 1 Mton aan dispensatierechten wegneemt bij de AVI’s in 2030.

Voortgang van wetgevingsprogramma

Een voortvarende voorbereiding van wet- en regelgeving is van belang om maatregelen tijdig te kunnen effectueren en zodoende de doelstelling voor 2030 te realiseren. Het kabinet is zich bewust van de enorme wetgevingsoperatie, die een grote inspanning vergt. De demissionaire status van het kabinet brengt daar geen verandering in.

In het wetgevingsprogramma (bijlage 4) wordt een actueel overzicht gegeven van de relevante wet- en regelgeving die al in voorbereiding is. Het afgelopen halfjaar is de nodige voortgang geboekt. 28 wetgevingsproducten zijn in deze periode in werking getreden. 66 wetgevingsproducten worden momenteel voorbereid. Voor circa 60 tot 70 maatregelen uit het voorjaarspakket van 26 april 2023 is naar verwachting ook wet- en regelgeving nodig. Deze wet- en regelgeving zal waar nodig in een later stadium in het wetgevingsprogramma worden opgenomen.

Vervolg

De Klimaatwet, en verplichtingen die volgen uit Europees klimaatbeleid, houden kabinet en parlement, ondanks de demissionaire status, aan de uitwerking en uitvoering van het klimaatbeleid. In deze brief heb ik toegelicht welke stappen sinds de Klimaatnota 2023 zijn gezet.

Uw Kamer wordt door de vakministers van de betreffende departementen geïnformeerd over de voortgang van de voor hen relevante wet- en regelgeving.

Het volgende reguliere rapportagemoment over de voortgang van het klimaatbeleid is de Klimaatnota 2024, die op de vierde donderdag van oktober verschijnt.

Daarnaast werkt het kabinet aan de bijstelling van het vijfjaarlijkse Klimaatplan, dat ook de strategie naar klimaatneutraliteit zal beschrijven en de beleidsagenda 2025–2035 bevat. Dit Klimaatplan dient uiterlijk aan het eind van het eerste kwartaal van 2025 te worden vastgesteld. De voorbereidingen lopen hiervoor. Ik streef ernaar het concept-Klimaatplan in het najaar voor te leggen in een publieke consultatie en uiterlijk eind 2024 aan te bieden aan de Raad van State voor advies. Vervolgens zal het concept-Klimaatplan aan de Eerste en Tweede Kamer worden aangeboden.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten


X Noot
1

De administratieve verplichtingen van ETS2 beginnen namelijk al per augustus 2024. Zonder opt-in is het voor brandstofleveranciers niet mogelijk om onderscheid te maken tussen vrijgesteld en ETS2-plichtig gasgebruik bij afnemers in de glastuinbouw.

X Noot
2

Renewable Fuels of Non-Biological Origin

X Noot
3

Hiermee wordt invulling gegeven aan de toezegging van de Minister voor Klimaat en Energie in het debat over de Tijdelijke Wet Klimaatfonds in de Eerste Kamer op 19 december 2023, om te kijken wat de implicaties zijn voor het verworpen wetsvoorstel Wet fiscale klimaatmaatregelen industrie en elektriciteit (Kamerstuk 36 432).

Naar boven