21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1633 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 maart 2024

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 13 maart 2024 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad 26 maart 2024 en informele Visserijraad 24 en 25 maart 2024 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1625).

De vragen en opmerkingen zijn op 19 maart 2024 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 21 maart 2024 zijn de vragen die betrekking hebben op onderwerpen die op de agenda van de informele Visserijraad of de formele Landbouw- en Visserijraad van maart 2024 staan, beantwoord. Bij brief van 2 april 2024 zijn de overige vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Graus

Adjunct-griffier van de commissie, Van den Brule-Holtjer

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie achten een eerlijke prijs en gelijk speelveld essentieel om de toekomst van de agrarische sector te waarborgen. Op dit punt zouden deze leden de Minister willen meegeven dat dit gelijke speelveld verder reikt dan de grenzen van de Europese Unie (EU). Deze leden pleiten voor producten uit niet EU-landen die niet voldoen aan onze kwaliteitseisen voor een verbod, bijvoorbeeld een verbod op antibiotica. Daar zouden importeisen aan moeten worden gesteld, om zo de gestelde kwaliteit van de producten te waarborgen. Naast dat deze leden dit van groot belang achten voor onze volksgezondheid, is het eveneens een stap voorwaarts om een gelijk speelveld te creëren.

Antwoord

Alle EU-import moet voldoen aan de EU-productstandaarden voor voedselveiligheid en etikettering. Deze productstandaarden gelden voor alle producten die binnen en buiten de EU geproduceerd worden. Met betrekking tot het gebruik van antimicrobiële middelen, waaronder antibiotica, bij dieren en hun dierlijke producten stelt de EU expliciet eisen aan producten uit derde landen die geëxporteerd worden naar de EU. Hiervoor wijs ik op artikel 118 van de diergeneesmiddelenverordening 2019/61, en de hieruit voortvloeiende gedelegeerde verordening 2023/9052. Artikel 118 bepaalt extra voorwaarden in relatie tot het gebruik van antimicrobiële middelen, bij dieren en hun producten die geëxporteerd worden naar de EU. Deze dieren mogen tijdens hun leven niet zijn behandeld met antimicrobiële middelen die in de EU gereserveerd zijn voor de mens (lijst met gereserveerde antimicrobiële middelen; uitvoeringshandeling 2022/1255). Daarnaast mogen deze dieren niet zijn behandeld met antimicrobiële middelen die als groeibevorderaar zijn gebruikt. Producten uit derde landen die niet voldoen aan deze eisen komen dus de interne markt niet op. Eventuele handelsakkoorden doen daar niets aan af.

Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie vragen wat de inbreng van de Minister in de onderhandelingen over het nieuwe Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) wordt? Deelt de Minister de mening dat de kalenderlandbouw een te verregaande maatregel is in hoe de boer zijn bedrijf voert, geen rekening houdt met zijn of haar expertise en lokale entijdsgebonden omstandigheden zoals het weer, en leidt tot ergernis alom?

Antwoord

Het Belgische voorzitterschap heeft het onderwerp «GLB na 2027» geagendeerd voor de Raad van april. Ik zal de Kamer dan ook nader informeren over mijn inbreng. Ten aanzien van «kalenderlandbouw» zijn er in de voorwaarden in het huidige GLB voorschriften voor data opgenomen. Er zijn agrariërs die hebben aangegeven dat dit niet altijd bij hun bedrijfsvoering past. De Europese Commissie (Commissie) heeft in de op 15 maart 2024 gepubliceerde voorstellen voor aanpassing van de GLB-verordeningen meer ruimte gegeven om de verplichte data vanuit de GLMC’s aan te kunnen passen naar regionale omstandigheden. Zodra de voorstellen zijn aangenomen, kijk ik met stakeholders of en hoe ik deze mogelijkheid benut, wat vervolgens verwerkt zal worden in het Nationaal Strategisch Plan (NSP). Daarnaast blijft dit onderwerp een aandachtspunt bij de onderhandelingen over het nieuwe GLB.

De leden van de NSC-fractie vragen wat er in plaats van de Sustainable Use Regulation met betrekking tot gewasbescherming komt, nu deze door de EU is ingetrokken. Hoe ziet de Minister deze ontwikkeling? Welke delen van deze regelgeving wil de Minister behouden?

Antwoord

Het Commissievoorstel voor een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (SUR-voorstel) zou de huidige Richtlijn Duurzaam gebruik pesticiden (2009/128/EG) gaan vervangen.

Nu het SUR-voorstel is ingetrokken, blijft de richtlijn langer van kracht. Nederland heeft deze in nationale wet- en regelgeving geïmplementeerd. Nederland zal nu moeten doorgaan met het verduurzamen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de kaders van de richtlijn en al ingezet nationaal beleid, zoals het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030.

Het SUR-voorstel ging op bijna alle onderdelen verder dan de huidige richtlijn. Dit met als doel om het gebruik en risico’s van chemisch-synthetische gewasbeschermingsmiddelen met 50% te verminderen. De belangrijkste veranderingen betroffen wettelijk bindende reductiedoelen (zowel op het niveau van de EU als geheel als de lidstaten afzonderlijk), bindende gewas specifieke teeltvoorschriften voor geïntegreerde gewasbescherming en een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in zogeheten gevoelige gebieden (zie verder in het BNC-fiche, Kamerstuk 22 112, nr. 3472). Ik laat het aan een nieuw kabinet om afwegingen te maken of voor onderdelen in het SUR-voorstel verplichtingen in nationale wetgeving zullen worden opgenomen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie danken de Minister voor zijn beantwoording van de vragen in het schriftelijk overleg inzake het dierenwelzijn in de nieuwe transportverordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3889). De Minister geeft aan dat het niet effectief is om tijdens de onderhandelingen in te zetten op het verlagen van de maximumtemperatuur tijdens transport, conform de European Food Safety Authority (EFSA)-adviezen. Kan de Minister toelichten wat hiermee wordt bedoeld?

Antwoord

Om bij de onderhandelingen over het voorstel voor de herziening van de transportverordening aanpassingen doorgevoerd te krijgen (en daarmee effectief te zijn), is een gekwalificeerde meerderheid nodig. Tijdens de Raadswerkgroep van 18 december jl., waarbij de Commissie het voorstel presenteerde en lidstaten de gelegenheid kregen om vragen te stellen, werd duidelijk dat een meerderheid van de lidstaten kritisch was ten opzichte van de in het voorstel opgenomen temperatuurvoorschriften. Zij gaven aan daarbij grote zorgen te hebben over de uitvoerbaarheid en de (economische) impact van de temperatuurvoorschriften in het voorstel. De temperatuurnormen zoals aanbevolen door de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) in haar rapport van september 2022 gaan voor sommige diersoorten en -categorieën nog verder dan de voorschriften zoals nu opgenomen in het voorstel. Daarom is het de verwachting dat Nederland onvoldoende steun zal krijgen van andere lidstaten voor inzet op de EFSA-temperatuurnormen. Daarmee is een dergelijke inzet effectief noch strategisch, omdat Nederland dan niet meer als serieuze onderhandelingspartner zal worden gezien op dit punt. Het is dan beter om, conform de inzet in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3861), erop in te zetten om het voorstel dusdanig aangescherpt te krijgen dat transport boven 30 graden Celsius niet meer kan en de temperatuurvoorschriften ook gaan gelden voor pluimvee en konijnen.

Is de Minister van mening dat het, gezien de uitvoerbaarheid, onhaalbaar is om andere EU-lidstaten te overtuigen de EFSA-adviezen op te volgen? Zo ja, wat hoopt de Minister aan inhoudelijke punten te bereiken bij de overleggen over de transportverordening, naast een minder lange overgangstermijn voor de minimumtransportleeftijd voor kalveren?

Antwoord

Een meerderheid van de lidstaten is helaas niet zo ambitieus als Nederland en daarom niet bereid om de EFSA-adviezen volledig op te volgen. Daarom bevat het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3861) een afgewogen inzet, waarmee ik pleit voor verbetering van dierenwelzijn tijdens transport. In dit BNC-fiche is ook uiteengezet wat ik idealiter aan inhoudelijke punten wil bereiken tijdens de onderhandelingen over het voorstel voor de herziening van de transportverordening. Ik moet daarbij strategisch te werk gaan om zoveel mogelijk verbetering te kunnen bereiken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie vragen of de Minister erkent dat het juist de boeren zijn die als eerste, en op veel plekken in Europa nu al, last hebben van de effecten van klimaatontwrichting. Erkent de Minister dat ook het verlies van biodiversiteit,waaronder insecten en bodemorganismen, bij uitstek voor boeren een grote last zal worden? Zo ja, welke acties gaat de Minister ondernemen om aan boeren duidelijk te maken dat zij, op de wat langere termijn, juist degenen zijn die het meeste baat hebben bij maatregelen ten behoeve van het milieu?

Antwoord

De landbouw heeft inderdaad te maken met uitdagingen die klimaatverandering met zich brengt, en dat speelt nu al op verschillende plaatsen in Europa. Denk aan langere periodes van droogte, wateroverlast, maar ook hittestress bij dieren. Klimaatverandering heeft ook onmiskenbaar impact op de biodiversiteit en ecosystemen. Boeren zijn op hun beurt weer gebaat bij gezonde ecosystemen en een goede staat van de biodiversiteit en de bodem. Verduurzaming van de landbouw, waar het tegengaan van klimaatverandering onderdeel van is, is een belangrijk doel van mijn beleid. Daarover ben ik nog steeds informeel met partijen in overleg, zodat we met elkaar in verbinding blijven, dilemma’s delen en reflecteren op ontwikkelingen. Het kabinet heeft hiertoe beleid bepaald en middelen ter beschikking gesteld. Het gaat dan bijvoorbeeld om de gebiedsprogramma’s van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), de Aanpak Piekbelasting, de structurele aanpak stikstof of de natuurherstelmaatregelen. Maar ook het Nationaal Programma Landbouwbodems waarmee duurzaam bodembeheer in de praktijk wordt gestimuleerd, juist omdat duurzaam bodembeheer ervoor zorgt dat de landbouwbodem beter bestand is tegen klimaatverandering. Met de aanpak voor een natuurinclusieve landbouw stimuleer ik bovendien ook zowel de biodiversiteit als de verduurzaming van de landbouw.

Met Prinsjesdag heb ik gemeld welke stappen ik nog ga zetten en waarvoor het kabinet middelen ter beschikking heeft gesteld, bijvoorbeeld vergroten van het marktaandeel biologische landbouw en de inzet op doelsturing. Het is echter aan een volgend kabinet om nieuwe knopen door te hakken over wat nodig is voor de toekomst van de landbouw (zie ook mijn brief hierover van 19 september 2023, Kamerstuk 30 252, nr. 128).

Resultaten van de «Call to Care for Animal Welfare» conferentie

De leden van de PvdD-fractie lezen in de brief over de agenda en de inbreng bij de komende Landbouw- en Visserijraad dat de Minister schrijft over de dierenwelzijnsconferentie die is georganiseerd door het Voorzitterschap. Eurocommissaris Kyriakides gaf daarbij een presentatie van de verordeningsvoorstellen voor het transport van dieren en het welzijn van honden en katten. Deze leden hebben hier nog enkele vragen over. Al eerder hebben deze leden hun verbijstering geuit over het commissievoorstel over de herziening van de verordening dierenwelzijn tijdens transport. Na bijna twintig jaar wachten wordt er nog altijd geen einde gemaakt aan de vreselijke omstandigheden waarmee de miljarden dieren worden geconfronteerd die jaarlijks over de weg, over zee, per spoor en door de lucht worden vervoerd binnen en van en naar de EU. De Kamer heeft de Minister met de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1605) dan ook opgeroepen om zich sterk te verzetten tegen het voorstel van de EC en zich in te zetten voor een wijziging waarmee ernstig dierenleed bij diertransporten alsnog wordt tegengegaan. Het gaat specifiekover geen diertransporten meer naar landen buiten Europa, verlaging van de maximumtemperatuur en geen diertransporten meer die langer duren dan acht uur. Welke ruimte ziet de Minister voor aanscherping van het commissievoorstel?

Antwoord

Ik ben ambitieus op het gebied van dierenwelzijn. Dieren verdienen een goede bescherming, ook tijdens transport. Helaas is een meerderheid van de lidstaten niet zo ambitieus als Nederland. Binnen het huidige krachtenveld is het onwaarschijnlijk dat er op korte termijn grote wijzigingen doorgevoerd kunnen worden in het voordeel van dierenwelzijn, aangezien er bij de onderhandelingen een gekwalificeerde meerderheid nodig is. Ik moet dus zeer strategisch te werk gaan om zoveel mogelijk verbetering te kunnen bereiken voor het dierenwelzijn tijdens transport in Europa. Uiteraard blijft mijn inzet conform het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 3861) staan en zal ik me in blijven zetten voor een betere bescherming van dieren tijdens transport.

De Minister zet zich in voor een maximumtransporttijd van acht uur voor ongespeende dieren, zonder uitzonderingen. Kan de Minister bevestigen dat reistijd op zee, die in het commissievoorstel wordt uitgezonderd van de transporttijd, dan ook niet mag worden geschaard onder deze uitzonderingen?

Antwoord

Ja, dat kan ik bevestigen.

De leden van de PvdD-fractie vragen of de Minister kan verklaren waarom het transport van wilde dieren buiten de herziening van de transportverordening lijkt te worden gehouden. Is de Minister bereid zich in te zetten om ook te zorgen voor regels voor de miljoenen wilde dieren, zoogdieren, reptielen en vogels, die worden geïmporteerd en verhandeld tussen lidstaten voor onder andere gebruik in circussen of dierentuinen? Niet alleen om ze te beschermen tegen extra risico’s op verwondingen en ander leed, maar ook vanwege de zoönoserisico’s?

Antwoord

De Commissie geeft in de overwegingen behorende bij het voorstel aan dat de reikwijdte van het voorstel vanwege proportionaliteit beperkt is tot de dieren die vaak getransporteerd worden in het kader van economische activiteit, namelijk kleine herkauwers, paardachtigen, runderen, varkens, gedomesticeerde vogels, konijnen en waterdieren (vissen, cephalopoden en decapoden3). Voor wat betreft dierentuin- en CITES4-dieren geeft de Commissie daarnaast aan dat het transport van deze specifieke groep dieren minder dierenwelzijnsrisico’s kent en specifiekere voorschriften nodig heeft die niet geboden kunnen worden binnen het voorstel. Ik kan me in de redenering van de Commissie vinden, maar ik vind ook dat het transport van wilde dieren moet voldoen aan goede welzijnsstandaarden. Ik zal me er tijdens de onderhandelingen dus voor inzetten dat het voorstel ook bescherming biedt aan wilde dieren tijdens transport. Het transport van wilde dieren moet daarnaast zo ingericht zijn dat de verspreiding van dierziekten, waaronder zoönosen, zoveel mogelijk wordt voorkomen. Dit valt echter buiten de reikwijdte van het voorstel voor de herziening van de transportverordening.

SCoPAFF – landbouwgif

De leden van de PvdD-fractie hebben met verbazing kennisgenomen van de Kamerbrief over de SCoPAFF-vergadering van 20/21 maart (Kamerstuk 27 858, nr. 649). De Kamer is al jarenlang zeer kritisch op de procedurele verlengingen van de toelatingen van landbouwgiffen waarvan de herbeoordeling nog niet is afgerond. Zie hierover bijvoorbeeld de aangenomen motie van het lid Vestering (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1286) die de regering verzoekt om zich in te zetten voor een aanpassing van de regelgeving om de toelating voor pesticiden te laten vervallen bij het verstrijken van de goedkeuringsperiode indien de wettelijk verplichte veiligheidstoets niet tijdig is afgerond.

De leden van de PvdD-fractie constateren dat de Minister steevast in SCoPAFF-brieven schrijft dat hij desalniettemin voor alle procedurele verlengingen zal stemmen, omdat de vertragingen in de herbeoordeling nu eenmaal «buiten de schuld van de aanvrager» zijn: implicerend dat het anders oneerlijk zou zijn voor de aanvrager. Maar nu lezen deze leden dat zeven verleende tijdelijke verlengingen zullen worden ingetrokken omdat de producenten niet tijdig een aanvraag voor vernieuwing hebben ingediend. Klopt het dat de toelatingen van deze actieve stoffen dus waren verlopen, dat de producent geen aanvraag heeft gedaan voor vernieuwing en dat de EC alsnog een voorstel heeft gedaan om deze stoffen procedureel te verlengen? Wist de Minister dit toen hij instemde met die verlengingen? Stelde de EC deze verlengingen voor in afwachting van de producenten om een aanvraag in te dienen? Erkent de Minister dat hier dus geen sprake is van vertraging «buiten de schuld van de aanvrager» om?

De leden van de PvdD-fractie vragen of de Minister deelt dat hiermee de indruk wordt gewekt dat de EC gretiger is om deze stoffen op de markt te houden dan de producent zelf? Weet de Minister waarom de EC die voorstellen tot procedurele verlengingen heeft gedaan, voordat de producent überhaupt een aanvraag voor vernieuwing had gedaan? Zo nee, kan hij hierover in overleg treden met de EC? Kan hij hierbij de aangenomen motie van het lid Vestering (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1286) meenemen en overbrengen dat de Kamer zeer kritisch is op de procedurele verlengingen? Welke stappen onderneemt de Minister verder om deze motie uit te voeren?

Antwoord

De (her)beoordeling van werkzame stoffen kost veel tijd en zorgt voor een hoge werklast bij rapporterende lidstaten en bij EFSA (Kamerstuk 27 858, nr. 630). De consequentie hiervan is dat stoffen niet altijd tijdig kunnen worden (her)beoordeeld. De Commissie erkent dit en heeft de beoordeling van werkzame stoffen daarom opgedeeld in werkpakketten waarbij de (her)beoordelingen van stoffen worden gepland en geprioriteerd. Uitgangspunt hierbij is dat stoffen met een hoger risicoprofiel en nieuwe potentiële laag-risico stoffen een hogere prioriteit krijgen. Hierdoor komt het voor dat de goedkeuringsperiode van sommige stoffen, waarvan het werkpakket verder in de toekomst ligt, al afloopt terwijl de beoordeling nog moet beginnen en het hiermee samenhangende dossier nog moet worden aangeleverd. De goedkeuringsperiode van deze stoffen worden dan, in overeenkomst met artikel 17 van Verordening 1107/2009 (EG), tijdelijk verlengd totdat besluitvorming over deze stoffen is afgerond. In lijn met mijn reactie op de motie Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1181), zal ik niet instemmen met een tijdelijke verlenging van een goedkeuringsperiode van een stof, wanneer de Kamer zich hier specifiek tegen heeft uitgesproken.

In de voorliggende gevallen zijn de stoffen goedgekeurd als groep (micro-organismen en vetzuren) en heeft de Commissie deze goedkeuring ook verlengd als groep. Voor een aantal stoffen in deze groepen bleek de oorspronkelijke aanvrager uiteindelijk geen nieuwe aanvraag meer te ondersteunen. De Commissie heeft de procedurele verlenging voor de betreffende individuele stoffen in die groepen daarom nu ingetrokken. Voor één stof (dodemorph) is in eerste instantie wel een nieuw dossier ingediend, maar dat is later ingetrokken. Indien blijkt dat tijdelijk verlengde stoffen niet meer worden ondersteund door aanvragers, worden de tijdelijke verlengingen van de goedkeuringen zo snel mogelijk weer ingetrokken.

Ik vind het verder onwenselijk dat de goedkeuringen van werkzame stoffen moeten worden verlengd omdat besluitvorming niet tijdig is afgerond. Ik vind het echter ook onwenselijk om werkzame stoffen, bijvoorbeeld laagrisico stoffen, van de markt te halen wanneer, buiten de schuld van de aanvrager om, geen deugdelijke besluitvorming heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de Commissie meerdere malen aangegeven dat zij in een dergelijk geval, conform artikel 17 van Verordening 1107/2009 (EG), gehouden is om de goedkeuring van een stof tijdelijk te verlengen. Daarom zet Nederland zich binnen de EU in om doorlooptijden te verkorten en procedures waar mogelijk en wenselijk (bijvoorbeeld bij laagrisico stoffen) te versnellen. Ik ben tevens blij dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) zich de komende jaren, waar mogelijk, verder zal richten op het verkorten van de doorlooptijden van aanvragen en het faciliteren van het verduurzamen van het stoffen- en middelenpakket.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie

De leden van de CU-fractie zijn blij dat ook het inzicht in de mogelijke gevolgen van handelsakkoorden met derde landen voor de inkomens van boeren groeit. Volgens deze leden dient landbouw te worden uitgezonderd van handelsverdragen om problemen op dit punt te voorkomen, ook vanuit het oogpunt van duurzaamheid is dit beter. Deelt de Minister deze mening? Moet in elk geval bij handelsakkoorden niet als norm worden gesteld dat alleen landbouwproducten die onder dezelfde productie-eisen worden geproduceerd zoals aan Europese landbouwers worden gesteld? De leden van de CU-fractie vragen de Minister met welke landen hij denkt op deze onderwerpen samen op te kunnen trekken en hoe hij het krachtenveld hierop schetst.

Antwoord

Het kabinet heeft altijd aandacht voor de eventuele gevolgen van handelsakkoorden op landbouwsectoren. Niet voor niets heeft het kabinet sinds 2016 steeds bij de Commissie aangedrongen op effectstudies: de reguliere effectstudies voor individuele handelsakkoorden (Sustainability Impact Assessments), maar ook de cumulatieve effecten van handelsverdragen. Uit het meest recente rapport hiervan blijkt dat EU-handelsakkoorden positief zijn voor de landbouwsector als geheel, waarbij wel geldt dat een aantal sectoren te maken heeft met toenemende concurrentie. 5 De studie onderstreept daarom het belang van het gebruik van tariefcontingenten voor sensitieve sectoren zoals bijvoorbeeld de pluimveesector.

Ik deel niet de visie dat landbouw uitgesloten zou moeten worden van handelsakkoorden of dat markttoegang beperkt zou moeten worden tot producten met gelijke productiestandaarden aan die van de EU, en voer daar derhalve ook geen concrete gesprekken over met Europese collega’s. Ieder land heeft eigen wet- en regelgeving waarbij verschillen in productiestandaarden onder andere worden bepaald door landbouwkundige, klimatologische, milieukundige en geografische omstandigheden. Het kabinet zet zich wel in voor het verhogen van productiestandaarden wereldwijd. De concurrentiepositie van ondernemers wordt bovendien bepaald door een groot aantal factoren, waarvan productiestandaarden er één zijn. Graag wijs ik op de kabinetsreactie van 14 februari jl.6 op een brief van de Landbouwcoalitie, waarin het bovenstaande uitgebreid wordt toegelicht.

Wat betreft handelsakkoorden, deze bieden de mogelijkheid tot aanvullende afspraken over handel ten opzichte van de meer algemene WTO-regels. Zo kan via bilaterale handelsakkoorden bijvoorbeeld bekeken worden op welke punten er ruimte is bij de onderhandelingspartner voor afspraken over productiestandaarden in ruil voor extra markttoegang tegen preferentiële tarieven. Dit kan bijvoorbeeld gaan over duurzaamheid in relatie tot specifieke producten, zoals bijvoorbeeld het aparte tariff rate quota voor «grass-fed beef» in het recente akkoord met Nieuw-Zeeland. Het uitsluiten van landbouw bij handelsverdragen stopt de handel in landbouwgoederen natuurlijk niet. Een handelsakkoord kan handel bevorderen en kan het makkelijker maken, maar handel vindt sowieso plaats. Bij het uitsluiten van landbouw bij handelsakkoorden verliest de EU een effectief middel om ambitieuze afspraken te maken over handel in landbouwgoederen. Tot slot hecht ik er ook aan op te merken dat het kabinet elk voorgesteld akkoord individueel beoordeelt, op het moment dat de Commissie alle daartoe noodzakelijke stukken aan de Raad aanbiedt, en daarbij een integrale afweging maakt, inclusief gevolgen voor de landbouwsector.

De leden van de CU-fractie zouden wat betreft de verordeningsvoorstellen die de EC in december 2023 heeft gepubliceerd inzake transport van dieren, willen vragen wat deze precies gaan verbeteren aan het lot van dieren.

Antwoord

Ondanks dat het voorstel van de Europese Commissie voor de herziening van de transportverordening niet zo ambitieus is als gewenst, zet het wel een aantal stappen in de goede richting om dieren beter te beschermen tijdens transport. Zo vallen decapoden en cepalopoden7 onder de reikwijdte van het voorstel, waardoor deze diersoorten beter beschermd kunnen worden. Ook zijn er, in tegenstelling tot de huidige verordening, specifieke voorschriften opgenomen voor het transport van waterdieren8, honden en katten, waarmee een hogere mate van bescherming van deze diersoorten wordt beoogd. Daarnaast geldt het voorstel nu specifiek voor het gehele transport. Dus ook voor transport van en naar derde landen. Transport naar derde landen blijft dus mogelijk onder dit voorstel, maar alleen onder strengere voorwaarden. Zo moet de organisator hiervoor apart geautoriseerd en gecertificeerd zijn. Ook moeten de controleposten in derde landen waar de dieren rusten tijdens het transport voldoen aan eisen die equivalent zijn aan de voorschriften in dit voorstel. Het voorstel schrijft kortere maximumreistijden voor dan de huidige transportverordening. Aangezien de risico’s op dierenwelzijnsproblemen toenemen wanneer de reistijd toeneemt, dragen kortere transporttijden direct bij aan het verbeteren van het welzijn van dieren tijdens transport. Daarnaast is er een maximumaantal transportcycli9 opgenomen, wordt door een aangepaste definitie van plaats van vertrek beoogd te voorkomen dat dieren via verzamelcentra zeer lang getransporteerd kunnen worden en bevat het voorstel duidelijkere voorschriften voor tijdsintervallen voor voederen, drenken en inspecteren van de dieren.

Niet alleen de transportduur, maar ook de transportomstandigheden hebben invloed op het dierenwelzijn tijdens transport. Daarom is het positief dat het voorstel duidelijkere en strengere voorschriften bevat voor beladingsdichtheid en stahoogte, conform de EFSA-adviezen van september 202210. Ook bevat het voorstel meer en strengere voorschriften voor het vervoer van dieren met veeschepen en worden er, in tegenstelling tot de huidige transportverordening, grenswaarden voor de buitentemperatuur beschreven.

Hierbij wil ik opmerken dat bovenstaande een opsomming is van de goede stappen die het voorstel bevat voor een verbetering van het dierenwelzijn. Daarbij wil ik de kanttekening maken dat het gehele voorstel genuanceerder is en er bij meerdere goede stappen bijvoorbeeld ook uitzonderingen worden gemaakt die de ambitie van deze goede stappen afzwakken. Ook missen op sommige onderdelen voorschriften in het voorstel of zijn de voorschriften niet ambitieus genoeg om echt een positieve bijdrage te leveren aan de verbetering van het dierenwelzijn tijdens transport. Mijn inzet is er daarom op gericht om binnen mijn onderhandelmogelijkheden te komen tot de hoogst mogelijke verbetering van dierenwelzijn tijdens transport.


X Noot
1

Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018

betreffende diergeneesmiddelen en tot intrekking van Richtlijn 2001/82/EG

X Noot
2

Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/905 van de Commissie van 27 februari 2023 tot aanvulling van Verordening (EU) 2019/6 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toepassing van het verbod op het gebruik van bepaalde antimicrobiële geneesmiddelen bij dieren of producten van dierlijke oorsprong die uit derde landen naar de Unie worden uitgevoerd

X Noot
3

Decapoden zijn een orde van geleedpotigen waartoe onder andere krabben, kreeften en garnalen behoren. Cephalopoden zijn koppotigen waartoe onder andere inktvissen en octopussen behoren.

X Noot
4

Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora

X Noot
5

JRC135540 Cumulative economic impact of upcoming trade agreements on EU agriculture, https://publications.jrc.ec.europa.eu/repository/handle/JRC13554

X Noot
6

Kamerstuk 36 180, nr. 95

X Noot
7

Decapoden zijn een orde van geleedpotigen waartoe onder andere krabben, kreeften en garnalen behoren. Cephalopoden zijn koppotigen waartoe onder andere inktvissen en octopussen behoren.

X Noot
8

Vissen, decapoden en cephalopoden

X Noot
9

Eén transportcyclus bestaat uit de maximumtransporttijd gevolgd door de verplichte rusttijd op een controlepost gevolgd door nogmaals de maximumtransporttijd.

Naar boven