21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1635 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 april 2024

Met deze brief informeer ik de Kamer over de informele Visserijraad van 24–25 maart en de Landbouw- en Visserijraad (Raad) van 26 maart 2024. Verder maak ik van de gelegenheid gebruik om de Kamer te informeren over de motie-Van der Plas (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1488) en de motie-Hirsch en Teunissen (Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 26).

I. Verslag van de Landbouw- en Visserijraad

Tijdens de Raad werd gesproken over de voorstellen van de Europese Commissie (Commissie) om op korte termijn de administratieve lasten en regeldruk te verminderen in de landbouwsector. Daarnaast vond een gedachtewisseling plaats over het non-paper van de Commissie om de positie van de boer in de keten te versterken en werd wederom gesproken over de landbouwmarkten. Naast deze onderwerpen sprak de Raad ook in een aantal diversenpunten over onder andere de ontbossingsverordening, Nieuwe Genomische Technieken (NGTs), de uitspraak van het Europese Hof van Justitie over bijvangstquota bij een 0-vangstadvies en over de verlenging van het crisismechanisme van het Europees Maritiem, Visserij en Aquacultuur Fonds (EMVAF).

Snelle en structurele antwoorden op de huidige crisissituatie in de landbouwsector (incl. diversenpunten over de EU-ontbossingsverordening en de uitkomst van de bijeenkomst van de Noordse en Baltische landbouwministers)

Op 15 maart jl. presenteerde de Commissie voorstellen voor het verminderen van administratieve lasten en regeldruk voor boeren. De Kamer is op 19 maart jl. geïnformeerd over de voorstellen en de Nederlandse positie (Kamerbrief 28 625, nr. 360). Op dinsdag 26 maart jl. is een Raadspositie in eerste lezing tot stand gekomen. Daarmee zal, als het Europees Parlement (EP) instemt met de voorstellen, de gehele wetgevingsprocedure nog gedurende de huidige legislatuur afgerond worden.

Tijdens de Raad gaven de lidstaten aan tevreden te zijn met de snelle reactie van de Commissie om de landbouwsector op korte termijn te ondersteunen. De voorstellen om de administratieve lasten te verminderen werden door de Raad positief ontvangen en de gunstige kortetermijneffecten erkend. De Commissie werd daarbij opgeroepen om ook met voorstellen te komen om de positie van landbouwers op de middellange en lange termijn verder te versterken. Ik benadrukte, samen met meerdere lidstaten, het belang voor eenvoudige en snellere goedkeuringsprocedures voor de aanpassing van de Nationaal Strategische Plannen (NSP). Door een aantal lidstaten werd de Commissie opgeroepen om de mogelijkheid voor financiële steun aan boeren te vergroten. Daarbij riep ik op te kijken naar de mogelijkheid om de de-minimissteun voor boeren te verhogen en voor meer flexibiliteit om met financiële middelen te kunnen schuiven binnen en tussen de twee pijlers van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB). Ook heb ik aangegeven te hechten aan het behoud van de groene doelstellingen van het GLB. De in de Raad aangenomen voorstellen geven de mogelijkheid om de kaders van het GLB beter te laten aansluiten bij de Nederlandse situatie, zonder daarbij afbreuk te doen aan de doelen die ik met het NSP wil bereiken. In de Nederlandse situatie kunnen niet zonder meer alle voorgestelde wijzigingen van de Goede Landbouw en Milieu Conditionaliteiten (GLMC’s) worden aangepast. Zo liggen de verplichte rotatie met een rustgewas (onderdeel GLMC 7), of de verplichte teelt van een vanggewas op zand- en lössgronden na de teelt van mais (onderdeel GLMC 6) vast in bijvoorbeeld de geldende mestregelgeving. Andere voorwaarden zoals voor de bufferstroken (GLMC 4 & 10) zijn niet opgenomen in het voorstel en worden niet gewijzigd, overigens vloeien deze ook voort uit de mestregelgeving.

Bij aanname van de voorstellen worden controles op de conditionaliteiten vanuit het GLB niet meer gedaan bij aanvragers met minder dan 10 hectare landbouwgrond. Bij aanvragers met meer dan 10 hectare landbouwgrond zullen de conditonaliteiten nog steeds worden gecontroleerd. De conditionaliteiten omvatten naast de GLMC’s ook regeling beheerseisen (RBE’s) met verschillende voorwaarden uit nationale regelgeving. Onder andere op het gebied van de Kaderrichtlijn Water, de Nitraatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, diervoeding en dierenwelzijn. Reguliere controles vanuit het nationale beleid kunnen bij deze aanvragers nog steeds worden uitgevoerd. Eventuele geconstateerde niet-naleving heeft onder nationale regelgeving nog steeds een consequentie voor de agrariër, maar zal niet meer resulteren in een korting op de GLB-steun. Alles tezamen geeft deze versoepeling meer ruimte om het GLB aan te passen aan de situatie van Nederlandse agrariërs, waarbij ik in de implementatie ook rekening houd met uitvoerbaarheid en doelbereik.

Tijdens dit agendapunt sprak de Raad verder ook over het non-paper van de Commissie om de positie van de boeren te versterken in de keten. Ook hier reageerde de Raad positief op het initiatief van de Commissie en de verschillende voorstellen, waaronder een evaluatie van de richtlijn met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken (OHP) en een EU-prijsobservatorium. Ik verwelkomde de evaluatie van de OHP en gaf aan dat aanvullende administratieve lasten bij een prijsobservatorium een aandachtspunt zijn. Ook riep ik op om te kijken naar maatregelen om de vraag naar duurzame producten te versterken en maatregelen om samenwerking ten behoeve van verduurzaming tussen producenten en hun afnemers te stimuleren.

Oostenrijk ging in een door het land ingebracht diversenpunt in op de implementatie van de EU-ontbossingsverordening en de mogelijke toename van administratieve lasten en uitvoeringsproblemen. Daarbij riep Oostenrijk op, met veel steun in de Raad, om de implementatie uit te stellen. Ik bracht in dat Nederland op schema is met de implementatie van de ontbossingsverordening en dat de evaluatie van de ontbossingsverordening volgend jaar de mogelijkheid geeft bij te sturen op eventueel onvoorziene effecten. Naast het diversenpunt van Oostenrijk, informeerde Litouwen de Raad over de bijeenkomst van de Noordse en Baltische landbouwministers van 21 februari 2024 over de recente ontwikkelingen in de landbouw.

Ontwikkelingen op de landbouwmarkten, in het bijzonder de gevolgen van de invasie van Oekraïne

Aan het begin van de bespreking van dit agendapunt werd de Raad toegesproken door de Oekraïense Minister van Landbouw, Mykola Solskyi. Hij vertelde over de huidige situatie in de Oekraïense landbouw en benadrukte het belang van de landbouw voor de mondiale voedselvoorziening en de Oekraïense oorlogsinzet. Ook bedankte hij de EU voor de aanhoudende steun en solidariteit en benadrukte hij het belang van de verlenging van de autonome handelsmaatregelen voor Oekraïne na 5 juni 2024.

Vervolgens gaf de Commissie, zoals gebruikelijk, een update van de situatie op de landbouwmarkten. Volgens de analyse van de Commissie is de situatie in bijna alle sectoren gestabiliseerd. Wel gaf de Commissie aan waakzaam te blijven en de markten goed te blijven monitoren.

Er was wederom veel steun in de Raad voor Oekraïne. Ook werden dit keer de positie en de belangen van de Europese boeren benadrukt in relatie tot de samenwerking met Oekraïne en de verlenging van de autonome handelsmaatregelen. Daarbij werd veel steun uitgesproken voor deze verlenging. Ook ik heb hiertoe mijn steun aan Oekraïne en de verlenging van de handelsmaatregelen uitgesproken. Verschillende lidstaten bepleitten echter ook verdere aanscherpingen in lijn met de beperkende amendementen op invoer vanuit Oekraïne die het EP eerder aannam.

Ondanks de analyse van de Commissie over de gestabiliseerde situatie op de landbouwmarkten, gaven veel lidstaten aan nog steeds problemen te ondervinden. Specifiek benoemden zij de hoge inputputprijzen naar aanleiding van de instabiele geopolitieke situatie en de extreme weersomstandigheden van het afgelopen jaar. Ik wees erop dat we als EU onze strategische autonomie moeten vergroten door meer grondstoffen zelf te produceren, te hergebruiken en voor importen onze handelspartners te diversifiëren. Een aantal lidstaten riepen wederom op de GLB-landbouwreserve in te zetten. Ook werd de Commissie opgeroepen zich in te blijven zetten voor het versterken van de landbouwmarkt om deze robuuster te maken voor toekomstige omstandigheden. Ik gaf daarbij aan dat de EU een integrale landbouw- en voedselvisie moet hanteren en daartoe de veerkracht en het concurrentie- en verdienvermogen van onze landbouw moet versterken.

Diversenpunt: Resultaten van de «Call to Care for Animal Welfare» conferentie

Het Belgisch voorzitterschap informeerde de Raad over de dierenwelzijnsconferentie die het afgelopen januari organiseerde. Een aantal lidstaten, samen met Nederland, riep wederom de Commissie op om hoge normen na te streven op het gebied van dierenwelzijn. Ik bracht in blij te zijn met de voortgang die is geboekt bij de besprekingen over het voorstel over het welzijn van honden en katten. Daarnaast heb ik wederom aangedrongen bij de Commissie voor een snelle publicatie van de voorstellen voor het welzijn van productiedieren en het welzijn tijdens het doden. Ik blijf me inzetten om het dierenwelzijn in de veehouderijsector te verbeteren. Op dit gebied heb ik ingebracht dat het belangrijk is om een gelijk speelveld in de EU te creëren.

Diversenpunt: Nieuwe Genomische Technieken (NGTs):

Spanje deed een oproep in de Raad om zo snel mogelijk tot een Raadspositie te komen voor het voorstel omtrent NGTs. Daarbij werd ook gewezen op het feit dat het EP al een positie heeft ingenomen. De voorstanders van NGTs benadrukten nogmaals de kansen die het biedt voor Europa in het kader van duurzaamheid en de concurrentiepositie van de EU. Daarbij werd ook opgemerkt dat de EU niet achterop mag raken met dit soort innovaties. De lidstaten die kritisch waren wezen voornamelijk op de veiligheid van het toepassen van NGTs, patenten, de traceerbaarheid en etikettering. Op dit moment is er nog geen gekwalificeerde meerderheid.

Diversenpunt: Uitspraak EU Hof van Justitie over bijvangstquota bij een 0-vangstadvies

Met de steun van verschillende lidstaten, waaronder Nederland, vroeg Spanje aandacht om de sociaaleconomische gevolgen van de verordening over vangstmogelijkheden beter te onderzoeken. Spanje riep op de uitspraken van het Europese Hof van Justitie (C-330/22) te blijven volgen bij toekomstige besluiten over het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Het Hof oordeelde dat de Raad op een juiste wijze heeft gehandeld bij het vaststellen van de verordening en erkende de complexiteit van gemengde visserij in de Europese Unie. De Commissie gaf wel een winstwaarschuwing in verband met twee nieuwe rechtszaken die hierop aanvullende richting kunnen geven.

Diversenpunt: Het Europees Maritiem, Visserij en Aquacultuur Fonds (EMFAF) – compensatie in het geval van uitzonderlijke gebeurtenissen

Portugal bracht een diversenpunt in over het EMFAF. Met het oog op de aanhoudend hoge kosten als gevolg van de geopolitieke situatie, vroeg Portugal, gesteund door meerdere lidstaten, om verlenging van het crisismechanisme onder het EMFAF. Nederland gaf aan dat de visserij voor diverse uitdagingen staat en toonde begrip voor de situatie in andere lidstaten. Voorts was Nederland kritisch op een verlenging van het crisismechanisme, en onderstreepte dat andere maatregelen ter ondersteuning van de energietransitie van de visserijvloot verkend zouden kunnen worden. De Commissie legde uit dat de situatie nu niet voldoet aan de criteria die nodig zijn om gebruik te kunnen maken van het crisismechanisme. De Commissie erkende wel de hoge prijzen, maar noemde de situatie verder stabiel.

Diversenpunt: Resultaten van de door het voorzitterschap georganiseerde evenementen over de toekomst van de landbouw en het GLB

Het Belgisch voorzitterschap informeerde de Raad over de evenementen die het had georganiseerd over de toekomst van de landbouw en het GLB. Lidstaten gaven aan dat de evenementen relevant waren in het licht van recente ontwikkelingen en discussies over de toekomst van de landbouw in de EU en het GLB.

Diversenpunt: Franse kandidatuur voor DG Wereldorganisatie voor diergezondheid

Ik heb, samen met de andere lidstaten en de Commissie, aangegeven de Franse kandidaat te steunen.

II. Informele Visserijraad

Middels deze brief informeer ik de Kamer ook over de informele Visserijraad die plaatsvond in Brugge op 24 en 25 maart 2024.

Het programma bestond uit een cultureel bezoek aan het historische centrum van Brugge, een workshop garnalen pellen, een bezoek aan een maritiem trainingscentrum en een inhoudelijke discussie over de toekomst van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB).

Voor de inhoudelijke discussie had het voorzitterschap twee vragen voorgelegd. Ten eerste betrof het de vraag welke juridische, financiële of andere aspecten aan de orde moeten komen voor de visserij- en aquacultuursector om het hoofd te bieden aan de uitdagingen waarmee de sector momenteel wordt geconfronteerd inclusief de acties die hiervoor nodig zijn op EU-niveau in de volgende institutionele cyclus (2024–2029). De tweede vraag zag erop hoe digitalisering, dataverzameling, -verwerking en big data kunnen bijdragen aan het versterken van de drie pijlers van het GVB (ecologisch, economisch en sociaal).

Voor het eerste deel van de discussie waren vertegenwoordigers van de regionale adviesraden, de European Association of Producer Organisations (EAPO) en de Federation of European Aquaculture Producers (FEAPO) uitgenodigd. De visserij-vertegenwoordigers benoemden als belangrijkste uitdagingen de aanlandplicht, druk op de ruimte, administratieve lasten, complexiteit van regelgeving, en onvoldoende erkenning voor de bijdrage van vissers aan de voedselzekerheid en strategische autonomie van de EU. Ook werd benoemd dat de EU markttoegang strategischer in zou moeten zetten in de onderhandelingen over visserijmogelijkheden met derde landen. Tijdens een volgende institutionele periode zouden de adviesraden en EAPO in elk geval deze zaken geadresseerd willen zien. De vertegenwoordiger van FEAPO benoemde dat aquacultuur een goede oplossing biedt voor de stijgende vraag naar duurzame visproducten, maar dat de groei in de sector stagneert. De sector heeft een gelijk speelveld nodig ten opzichte van import met duidelijke etikettering van producten. Ook benoemde hij dat de sector kwantitatieve doelstellingen nodig heeft en vroeg daarbij om een strategische dialoog net als voor landbouw. Het resterende deel van de bijeenkomst vond plaats in afwezigheid van de vertegenwoordigers van de adviesraden en EAPO.

De PECH-commissie van het EP werd vertegenwoordigd door voorzitter Pierre Karleskind (RENEW). Hij verwees naar het initiatiefverslag voor de toekomst van het GVB1 en benoemde dat klimaatverandering geadresseerd moet worden, maar dat evenwicht nodig is met economische doelstellingen. Verder gaf hij aan dat er oplossingen nodig zijn voor de aanlandplicht. De beslissing om vangstmogelijkheden voor enkele bestanden voor meerdere jaren vast te leggen noemde hij positief, maar hij vroeg aandacht voor transparantie bij de verdeling van quota en verwees daarbij naar artikel 17 uit het GVB. Verder benadrukte hij dat belemmerende regelgeving de energietransitie in de weg zit en dat er aandacht nodig is voor toenemende druk op de ruimte op zee. Hij besloot zijn betoog met de mededeling dat het EP waarnemersstatus zou moeten krijgen bij de vangstonderhandelingen en dat een volgende Commissaris zich alleen bezig zou moeten houden met visserij.

Commissaris Sinkevicius startte zijn betoog met een terugblik op de afgelopen institutionele periode, waarin veel bereikt is op het gebied van duurzaam visserijbeheer. Meer bestanden bevinden zich op of in de buurt van het niveau van Maximum Sustainable Yield (MSY), de wetenschappelijke basis voor beleid is versterkt en via regionalisering hebben lidstaten meer zeggenschap gekregen. Recent is het controlesysteem gemoderniseerd, waarmee de EU beter in staat zal zijn illegaal gevangen vis van de Europese markt te weren. De politieke context ziet er nu anders uit dan aan het begin van het mandaat. Brexit, de pandemie en de Russische oorlog tegen Oekraïne hebben een grote impact op de visserijsector. In 2023 heeft de Commissie het visserijpakket uitgebracht, dat volgens de Commissaris een goede basis biedt voor de toekomst. Het ziet onder andere op de noodzakelijke bedrijfsopvolging en een gelijk speelveld. Het Europees Maritiem Visserij en Aquacultuur Fonds (EMFAF) legt volgens de Commissaris al een stevige basis voor implementatie van het pakket. Recent heeft de Commissie het «Visser van de Toekomst» (Fisher of the Future) project gelanceerd en is het onderzoek naar de aanlandplicht in gang gezet. Ten aanzien van digitalisering gaf de Commissaris aan dat gekeken moet worden naar de mogelijkheden van nieuwe digitale technieken, zoals Artificial Intelligence en nieuwe controletechnieken. Over aquacultuur erkende de Commissaris dat meer nodig is om de stagnerende ontwikkeling tegen te gaan. Hiertoe heeft de Commissie reeds strategische richtlijnen opgesteld. De Commissaris zegde ten slotte toe een brede evaluatie van het GVB uit te voeren ter voorbereiding voor zijn opvolger.

In navolging van Nederland, benoemden verschillende lidstaten dat net als in de landbouwsector ook in de visserijsector aandacht nodig is voor vereenvoudiging van regelgeving en vermindering van administratieve lasten. Eén lidstaat gaf aan dat vissers ook gecompenseerd zouden moeten worden voor ecosysteemdiensten, zoals dat in de landbouwsector al langer gebruikelijk is. Nederland benoemde verder oplossingen voor de aanlandplicht en het opheffen van het pulsverbod als prioriteit waarmee uitvoering is gegeven aan de aangenomen motie van de leden Van der Plas en Pierik over het streven naar een herziening van het Europees beleid om ruimte te bieden voor pulsvisserij (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 83). De oproep van Nederland om het innovatie- en investeringsklimaat te verbeteren werd door veel andere lidstaten gedeeld. Met name met het oog op de energietransitie en bedrijfsopvolging is voor veel lidstaten vlootvernieuwing/-modernisering essentieel en de huidige wetgeving heeft teveel belemmeringen die in dat verband innovatie en investeringen in de weg staan. Verschillende lidstaten gaven daarbij aan dat de beschikbare middelen in het EMFAF niet volstaan om de ambities vorm te geven. Ook zou de crisisparaatheid van de Unie aandacht vragen.

Verder werd het belang van strategische autonomie van de Unie als het om voedselzekerheid gaat en het belang van een gelijk speelveld voor EU-producenten als het gaat om afspraken in handelsakkoorden benoemd. De relatie met derde landen, zoals het VK en Noorwegen, vraagt aandacht en verschillende lidstaten benoemden dat de EU in dat opzicht markttoegang strategischer zou moeten inzetten. Ook werd het belang van een betere balans tussen de ecologische en sociaal-economische doelstellingen door verschillende lidstaten benadrukt, waaronder ook Nederland. Landen met grote belangen in aquacultuur onderschreven de noodzaak tot investeringen om achterblijvende groei van de sector aan te pakken. Een van de grote uitdagingen is predatie door met name aalscholvers en otters.

Ten aanzien van digitalisering zien lidstaten veel potentie in verdere digitalisering en big data voor met name verlichting van administratieve lasten en real time monitoring van vangsten en visbestanden. Ook werden in dit kader de positieve aspecten genoemd van digitalisering voor controle en transparantie van de visserijpraktijk.

III. Uitzonderingspositie van kleinschalige en zelfvoorzienende boeren binnen het International Union for the Protection of New Varieties of Plants (UPOV)

Tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) op 31 januari jl. is een motie aangenomen van de leden Hirsch en Teunissen (Kamerstuk 36 410 XVII, nr. 26) die het kabinet verzoekt binnen UPOV te pleiten voor een uitzonderingspositie van kleinschalige en zelfvoorzienende boeren.

Reeds enkele jaren geleden heeft Nederland het initiatief genomen om te pleiten voor een verduidelijking van het UPOV-verdrag waar het gaat om kleinschalige en zelfvoorzienende boeren. Goed uitgangsmateriaal is voor alle boeren van groot belang en draagt bij aan duurzame landbouw en wereldwijde voedselzekerheid (SDG 2). UPOV is de internationale Conventie die het kwekersrecht regelt, een systeem dat is ontwikkeld om kwekers te stimuleren in het ontwikkelen van nieuwe en verbeterde plantenrassen door hen een tijdelijk monopolie op het gebruik van het ras te geven. Het kwekersrecht biedt bescherming tegen ongeautoriseerde vermeerdering, verkoop en commercieel gebruik van het nieuwe ras door anderen.

De motie vraagt om binnen UPOV te pleiten voor een uitzonderingspositie voor kleinschalige en zelfvoorzienende boeren, zodat deze beperkingen niet voor hen gelden. Deze uitzonderingspositie bestaat al voor wat betreft de kleinste, zelfvoorzienende boeren. In het UPOV-verdrag van 1991 (artikel 15, lid 1, onder i)) is in een verplichte uitzondering bepaald dat het kwekersrecht zich niet uitstrekt tot «handelingen die in de particuliere sfeer en voor niet-commerciële doeleinden worden verricht». In een toelichting op dat artikel wordt aangegeven dat de boer bij zelfvoorzienende landbouw over het algemeen nauwelijks genoeg voedsel produceert voor eigen consumptie en die van zijn gezinsleden. Daarom zijn kleinschalige en zelfvoorzienende boeren vrijgesteld en kunnen zij vrijelijk beschermde rassen vermeerderen en gebruiken.

In 2020 onderzocht een projectteam van Oxfam-Novib, Plantum en Euroseeds op verzoek van mijn ministerie hoe deze vrijstelling in de praktijk werkt. Het projectteam kwam tot de conclusie dat de vrijstelling voor particulier en niet-commercieel gebruik een terechte uitzondering is op de rechten in het UPOV-verdrag. De interpretatie van deze uitzondering wordt in diverse landen echter erg nauw uitgelegd. Het projectteam constateerde verder dat veel kleine boeren niet zijn aangesloten op de formele (commerciële) zaadsystemen. Deze boeren zijn veelal aangewezen op het gebruik van traditionele landrassen en op uitwisseling van zaden op lokale markten. De boeren ervaren naast de toegang tot beschermde rassen overigens ook beperkingen door lokale zaadwetten, fytosanitaire regelgeving en het gebrek aan een betrouwbaar kwaliteitssysteem voor zaden.

Hoewel er wereldwijd geen voorbeelden zijn van vervolging van kleine boeren voor inbreuk op het kwekersrecht, adviseerde het projectteam toch om binnen UPOV de uitleg van de vrijstelling voor particulier en niet-commercieel gebruik te verduidelijken. Die verduidelijking opent voor kleine boeren de mogelijkheid dat zij ook toegang kunnen krijgen tot rassen van betere kwaliteit via hun traditionele kanalen zonder dat ze zich zorgen hoeven te maken over de rechten van de kweker.

In 2021 heeft Nederland de conclusies van dit onderzoek gepresenteerd aan de Algemene Vergadering van UPOV. De reacties van landen op deze presentatie liepen sterk uiteen, van herkenning tot afwijzing. Niettemin is toen besloten een werkgroep in te stellen om nieuwe richtsnoeren te ontwikkelen met betrekking tot deze vrijstelling. Deze werkgroep is inmiddels vijf maal bijeen geweest, recentelijk nog in maart 2024. Nederland zet zich samen met diverse andere landen in om te komen tot een vernieuwde uitleg. Veel andere landen verzetten zich echter nog steeds. In de meest recente vergadering is afgesproken om een enquête te houden onder alle leden hoe deze vrijstelling in hun land concreet wordt toegepast om te bezien of op basis daarvan vervolgstappen kunnen worden gezet. Nederland blijft zich, samen met de EU en diverse andere lidstaten, inzetten om te komen tot deze vernieuwde uitleg.

IV. Emissies verplaatsing Nederlandse landbouwproductie

Ter uitvoering van de motie van het lid Van der Plas over de effecten op emissies op het gebied van water, klimaat en stikstof bij verplaatsing van de productie van de belangrijkste landbouwexportproducten naar andere lidstaten (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1488), heb ik het CBS en de WUR gevraagd om hier onderzoek naar te doen. De resultaten van dit onderzoek zijn bijgevoegd. In het rapport is onderstaand referaat opgenomen. Hiermee beschouw ik de motie als afgedaan.

De doelstelling van dit rapport is om inzicht te geven in de huidige emissies gerelateerd aan de belangrijkste landbouwexportproducten in Nederland en hoe de emissies zich zouden ontwikkelen als sprake zou zijn van verplaatsing van Nederlandse productie naar het buitenland. In totaal heeft 41% van de totale exportwaarde van landbouwproducten een directe samenhang met de primaire Nederlandse landbouw (42 miljard euro). Voor varkensvlees, pluimveevlees en eieren zijn de broeikasgasemissies per kilogram product lager dan het gewogen gemiddelde van de andere EU-lidstaten. Voor zuivel, rundvlees en aardappel zijn de emissies per kilogram product hoger dan het EU-gemiddelde, met name door emissies uit veengronden en ontbossing gerelateerd aan soja import. Voor NH3 en NOx zijn de emissies per kilogram product in Nederland gemiddeld lager dan het gemiddelde van de andere EU-lidstaten; alleen voor aardappel zijn ze iets hoger. De berekeningen laten zien wat het mogelijke effect van verplaatsing van productie kan zijn op emissies. Het blijft echter onzeker wat er daadwerkelijk zou gebeuren, aangezien achter de gemiddelde berekende emissies een grote spreiding zit tussen lidstaten door verschillen in productie-efficiëntie, regionale verschillen in bodem en klimaat, stalsystemen en toepassing van maatregelen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven