28 286 Dierenwelzijn

Nr. 1315 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 oktober 2023

Met deze brief informeer ik de Tweede Kamer over de stand van zaken van een aantal dierenwelzijnsonderwerpen en onderstaande moties en toezeggingen.

Moties voorgesteld tijdens het tweeminutendebat dieren in de veehouderij van dinsdag 12 september jl.

  • van het lid Vestering over het komen met een plan voor een einde aan de import van kalveren (Kamerstuk 28 286, nr. 1309).

  • van het lid Vestering over een landelijke verplichting van beschuttingsmogelijkheden voor weidedieren, in navolging van Vlaanderen (Kamerstuk 28 286, nr. 1310).

  • van het lid Beckerman over het komen met een plan voor een verbod op het doden van haantjes voor 1 januari 2024 en de Kamer daarover te informeren (Kamerstuk 28 286, nr. 1311).

Overige moties

  • Motie van het lid Vestering, ingediend tijdens de stemmingen bij het Hoofdlijnendebat LNV op 8 juli 2021, over het verlagen van de maximale temperatuur voor diertransport naar 30 graden Celsius (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10).

  • Motie van het lid Vestering, ingediend tijdens het begrotingsdebat van 7 december 2022, over de mogelijkheden te onderzoeken om ook in Nederland de minimale transportleeftijd voor kalveren te verhogen (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 66).

  • Motie van het lid Akerboom c.s., ingediend tijdens het tweeminutendebat NVWA van 8 juni jl., over het direct verlagen van de slachtsnelheid als er risicofactoren worden geconstateerd bij de beoordeling van een slachthuis (Kamerstuk 33 835, nr. 219).

  • Motie van de leden Van Campen en Eerdmans, ingediend tijdens het debat over voortdurende misstanden in Nederlandse slachthuizen van 17 mei 2022, over het uitwerken van een «three strikes out»-handhavingsvoorstel bij de uitwerking van de procedure voor verscherpt toezicht voor slachthuizen (Kamerstuk 28 286, nr. 1249).

  • Motie van de leden Graus en Eerdmans, ingediend tijdens het debat over voortdurende misstanden in Nederlandse slachthuizen op 17 mei 2022, over een roulatiesysteem binnen de NVWA-teams om intimidaties en dergelijke te voorkomen (Kamerstuk 28 286, nr. 1246).

  • Gewijzigde motie van de leden Beckerman en Boswijk, ingediend tijdens het tweeminutendebat evaluatie Wet dieren van 10 juni 2021 en gewijzigd tijdens de stemmingen op 15 juni 2021, over de mogelijkheden te onderzoeken hoe en op welke termijn een verbod op het doden van haantjes ingevoerd kan worden en de Kamer daarover te informeren (Kamerstuk 28 286, 1196).

Toezeggingen

  • Toezegging gedaan bij verzamelbrief dierenwelzijn van 8 november 2022 om de Kamer de uitkomsten van de evaluatie van het nationaal plan voor veetransport te doen toekomen (Kamerstuk 28 286, nr. 1267).

  • Toezegging gedaan bij brief van 26 mei jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1293) om de Kamer in het najaar te informeren over de mogelijkheden voor het verhogen van de nationale minimumtransportleeftijd van kalveren.

  • Toezegging gedaan bij brief van 5 december 2022 en bij verzamelbrief dierenwelzijn van 25 mei jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1267 en Kamerstuk 28 286, nr. 1294).

  • Toezegging gedaan tijdens het Commissiedebat Dieren in de Veehouderij van 15 juni jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1302) en tijdens het tweeminutendebat van 12 september jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 107, item 14) om de Kamer te informeren over het gesprek met de Inspecteur-Generaal van de NVWA over het eerder starten met toezichthouden bij extreme temperaturen.

Transport

Maximumtemperatuur voor diertransport

In mijn brief van 19 december 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1286) heb ik aangegeven dat ik – conform de motie van het lid Vestering (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 10) – voornemens ben om de maximumtemperatuur waarbij diertransport nog is toegestaan te verlagen. In mijn brief van 8 juni jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1296) heb ik aangegeven dat ik in afwachting ben van een impactanalyse vanuit de sector, zodat ik bij het verlagen van de maximumtemperatuur voor diertransport rekening kan houden met de uitvoerbaarheid en eventuele nadelige effecten op dierenwelzijn waarvoor flankerend beleid nodig kan zijn. Tot op heden heb ik van één sectorpartij een dergelijke analyse ontvangen, maar nog niet van de overige betrokken sectorpartijen. Omdat ik veel waarde hecht aan de uitvoerbaarheid van wet- en regelgeving en daarbij zorgvuldig afwegingen wil maken, ga ik de overige sectorpartijen nogmaals vragen om een impactanalyse aan te leveren voor het verlagen van de maximumtemperatuur voor diertransport en daarbij ook de EFSA-adviezen te betrekken. Omdat ik ook veel waarde hecht aan dierenwelzijn en het voorkomen van hittestress, start ik binnenkort daarnaast met de internetconsultatie. Het opstellen en aanleveren van de impactanalyse kan dan parallel verlopen aan de internetconsultatie. Daarnaast dien ik rekening te houden met de handhaafbaar- en uitvoerbaarheid van een dergelijke beleidsregel voor de toezichthouder. Daarom zal ik de NVWA vragen om een HUF-toets (handhaafbaarheids- en uitvoeringstoets) uit te voeren. Mijn streven is de beleidsregel in te laten gaan voor de zomer van 2024.

Evaluatie nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen

Het nationaal plan voor veetransport bij extreme temperaturen wordt jaarlijks geëvalueerd door de NVWA en de betrokken sectorpartijen. In mijn verzamelbrief dierenwelzijn van 8 november 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1267) heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de evaluatie van het nationaal plan voor het jaar 2022. Met onderstaande geef ik invulling aan deze toezegging.

Het nationaal plan treedt in werking bij een voorspelde temperatuur van 27 graden Celsius in de Bilt. In 2022 was het nationaal plan 24 dagen van kracht. Over het algemeen heeft de sector goed geanticipeerd op warme dagen door vervroegde slacht- en certificeringstijden aan te vragen, eerder te stoppen met slachten en exporten te verschuiven naar minder warme dagen. De NVWA heeft alle aanvragen voor vervroegd toezicht bij slachten kunnen honoreren.

De NVWA heeft tijdens het regulier toezicht op de roodvleesslachterijen viermaal een rapport van bevindingen opgesteld vanwege onvoldoende borging van dierenwelzijn bij hoge temperaturen en er zijn 13 corrigerende maatregelen genomen door de toezichthouder. Bij pluimveeslachterijen zijn er in totaal 10 rapporten van bevindingen opgesteld, welke in directe relatie stonden met de hoge temperaturen. Daarnaast zijn er 50 corrigerende maatregelen genomen door de toezichthouder. Ook bleek dat op slachthuizen niet altijd voldoende ventilatoren aanwezig waren of dat het stalklimaat niet voldoende werd beheerst. Daarnaast komt uit de gegevens naar voren dat ondanks corrigerende maatregelen er nog herhalingen van dezelfde tekortkomingen optreden. De sectorpartijen zijn hier tijdens de evaluatie op aangesproken.

Bij uitgevoerde controles op verzamelplaatsen en tijdens vervoersinspecties onderweg zijn geen aantastingen van dierenwelzijn geconstateerd.

De evaluatie heeft geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het nationaal plan. Ik steun de NVWA in het aanspreken van de sectorpartijen op herhaalde tekortkomingen. Bij de evaluatie van 2023 zal scherp worden gekeken of deze tekortkomingen zijn verbeterd.

Minimumtransportleeftijd kalveren

In de brief over dierenwelzijn van mei 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1293) heb ik aangegeven dat ik de mogelijkheden om de nationale minimumtransportleeftijd van kalveren te verhogen onderzoek, in navolging van Duitsland en in lijn met de adviezen van de EFSA (motie van het lid Vestering, Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 66). Bijgesloten vindt u het rapport «Gevolgen van verhogen van de minimumleeftijd voor transport van ongespeende kalveren» van Wageningen University and Research (WUR), zoals ik u in diezelfde brief heb toegezegd. Onderstaand geef ik invulling aan deze toezegging. Eerst schets ik de huidige situatie in de Nederlandse kalversector, daarna ga ik in op de belangrijkste bevindingen uit het rapport en beschrijf ik het vervolg van dit traject.

Dierenwelzijn en diergezondheid

Ongespeende kalveren zijn kwetsbaar en lopen daarom een grotere kans op welzijnsaantasting tijdens transport. Daarnaast is het verzamelen van kalveren van verschillende herkomst op een leeftijd waarop de maternale immuniteit (afweerstoffen verkregen via de biest) afneemt en de eigen weerstand nog niet is uitontwikkeld – de zogenaamde immunity gap – hoogstwaarschijnlijk één van de belangrijkste oorzaken van de slechte kalvergezondheid. Zoals mijn ambstvoorganger eerder al aangaf in de brief over de stand van zaken over de subsidieregeling pilots gezonde kalverketen, is het antibioticumgebruik in de kalversector hoog, evenals het aantal dragers van resistente bacteriën (ESBL’s) (Kamerstukken 28 286 en 29 683, nr. 1236).

Duitsland heeft om die reden besloten om met ingang van 1 januari jl. het nationaal transport van kalveren jonger dan een leeftijd van 4 weken te verbieden. Omdat 40% van de kalveren in Nederland afkomstig is van Duitse melkveehouders, doen Nederlandse kalverhouders op dit moment ervaring op met het ontvangen van deze oudere kalveren. Uit de kalversector komen verschillende signalen over de gezondheid van de oudere Duitse kalveren: ze lopen en drinken makkelijker, hebben minder diarree, maar de longgezondheid zou niet beter zijn. De eerste kalveren zijn pas deze zomer geslacht en de ervaringen zijn daardoor nog beperkt. Het is daarom nog te vroeg om de gezondheidseffecten van de latere opzet van kalveren wetenschappelijk te toetsen. Deze gezondheidseffecten van een latere opzet zijn daarom niet opgenomen in het WUR-rapport.

Gevolgen voor betrokken agrariërs

Het rapport van de WUR geeft aan dat de kosten voor de melkveehouder voor huisvesting, arbeid en veevoer toenemen als kalveren twee of drie weken langer op het melkveebedrijf van geboorte blijven. Kalveren staan korter bij de kalverhouder, waarmee de kosten voor de kalverhouder afnemen. Het rapport geeft daarbij aan dat de efficiëntie in de blankvleesketen toeneemt en in de rosévleesketen afneemt, o.a. vanwege de kortere duur die de kalveren spenderen op het roséstartbedrijf. Er is bij de berekening in het rapport geen rekening gehouden met mogelijke gezondheidseffecten door de latere opzet.

Individuele melkveehouders krijgen, naast kosten voor huisvesting, arbeid en veevoer, mogelijk ook te maken met kosten voor fosfaatrechten, mestafzet en de omgevingsvergunning. Ik laat mij op dit moment adviseren door de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) over mogelijke oplossingsrichtingen met betrekking tot fosfaatrechten.

In het rapport worden de kosten voor een langer verblijf op het bedrijf van de melkveehouder neergelegd bij de kalverhouder, omdat het rapport ervan uitgaat dat de kalverhouder vanwege de stijging van de kostprijs voor de melkveehouder een hogere prijs moet betalen voor de kalveren. De prijzen voor ongespeende kalveren worden echter niet (alleen) bepaald door de kostprijs, maar in een markt van vraag en aanbod. Het is aannemelijk dat de kostenstijging voor de melkveehouder niet altijd terug te zien zal zijn in de verkoopprijs van het kalf.

Het rapport geeft ten slotte aan dat het eventueel verhogen van de minimumtransportleeftijd van kalveren ook voor de transportsector mogelijk gevolgen heeft: omdat de dieren ouder en dus zwaarder zijn, kunnen er minder dieren per wagen worden vervoerd.

Vervolg

Zoals ik heb aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling LNV van 7 december 2022 (Handelingen II 2022/23, nr. 32, item 13) is mijn inzet erop gericht om de minimumtransportleeftijd voor kalveren ook in Nederland te verhogen. Ondanks dat het nog te vroeg is om definitieve conclusies te trekken over de gezondheid van de oudere Duitse kalveren, ben ik blij dat de eerste signalen over deze kalveren deels positief zijn.

Zoals ik ook heb aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling LNV dien ik rekening te houden met de implicaties voor de betrokken agrariërs. Het WUR-rapport laat zien dat het verhogen van de minimumtransportleeftijd van kalveren financiële gevolgen heeft voor de gehele kalverketen (melkvee-, kalver- en transportsector). Het advies van de CDM over de fosfaatrechten is daarnaast nog nodig om het beeld compleet te krijgen. Ik wacht dit advies daarom nog af. Dit advies wordt verwacht in januari 2024. Verder werk ik ook samen met sectorpartijen aan het traject dierwaardige veehouderij.

Een dergelijke verhoging van de minimumtransportleeftijd voor kalveren geldt alleen voor nationaal transport, oftewel voor transport van kalveren dat geheel op Nederlands grondgebied plaatsvindt. Het zou beter zijn – zowel voor dierenwelzijn als voor het level playing field – als een dergelijke leeftijdsverhoging in de gehele EU geldt. Daarom zet ik me ook in Europa in voor het welzijn en de gezondheid van ongespeende kalveren, onder andere bij de herziening van de Transportverordening. Nederland heeft de Europese Commissie op meerdere manieren opgeroepen niet langer te wachten en de voorstellen voor de herziening van de Europese dierenwelzijnswetgeving zo snel mogelijk dit najaar nog uit te brengen. Eurocommissaris Maroš Šefčovič heeft op 4 oktober jl. bij de beantwoording van schriftelijke vragen van het Europees Parlement aangegeven dat het voorstel voor de herziening van de Transportverordening aankomende december wordt verwacht.

Import van kalveren

De motie van het lid Vestering (Kamerstuk 28 286, nr. 1309) verzoekt de regering te komen met een plan voor een einde aan de import van kalveren. Zoals ook aangegeven bij het tweeminutendebat dieren in de veehouderij van 12 september jl. wil ik graag met de sector tot afspraken komen over de manier waarop we de import kunnen verminderen en de manier waarop we de kalverhouderij meer in balans kunnen brengen met de rundveehouderij. De motie vraagt echter om het maken van een plan van aanpak dat de totale import van kalveren verbiedt. Zoals ik eerder heb aangegeven bij de beantwoording van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 3546 en Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2405) en bij de appreciatie van de motie tijdens het tweeminutendebat van 12 september jl. moet ik mij bij transport van levende dieren tussen lidstaten houden aan de Europese regels voor Intraverkeer. Daarnaast staat de Europese Verordening (EG) nr. 1/2005 toe dat ongespeende kalveren over lange afstanden (>8 uur) worden vervoerd. Ik kan de transporten van kalveren vanuit andere lidstaten naar Nederland daarom niet nationaal verbieden.

Wat ik wel kan doen is onverminderd doorgaan met mijn inzet om een verbod op lange afstandstransporten (>8 uur) van ongespeende dieren in Europees verband te regelen. Want ik vind het belangrijk dat dieren te allen tijde op een dierwaardige manier worden behandeld, zeker kwetsbare dieren zoals ongespeende kalveren, ook tijdens transport. Daarin word ik ook gesteund door de EFSA in haar aanbeveling «Welfare of cattle during transport (2022)» waarin ze aangeeft dat langeafstandstransporten (>8 uur) van jonge ongespeende dieren een groot aantal dierenwelzijnsrisico’s met zich meebrengen. Ik heb alle momenten aangegrepen om mijn standpunt in Europa naar voren te brengen. Ik verwijs u voor mijn inzet naar mijn eerdere verzamelbrief dierenwelzijn van 14 april 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1255) en naar de beantwoording tweede deel schriftelijk overleg over de Landbouw- en Visserijraad van 26–27 juni 2023 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1558). Daarnaast onderzoek ik, zoals hierboven beschreven, de mogelijkheden om de minimumtransportleeftijd van kalveren ook in Nederland te verhogen.

Slachthuizen

Verlaging slachtsnelheid

De motie van het lid Akkerboom c.s. (Kamerstuk 33 835, nr. 219) verzoekt de slachtsnelheid te verlagen als er risicofactoren worden geconstateerd bij de beoordeling van een slachthuis. Tijdens het tweeminutendebat van 8 juni jl. heb ik aangegeven dat ik deze motie als volgt interpreteer. Het is de taak van de NVWA als toezichthouder om de procesbeheersing van het slachthuis te beoordelen. Indien dit onvoldoende is, worden corrigerende maatregelen opgelegd om de situatie te laten herstellen. Het naar beneden brengen van de slachtsnelheid is hierbij een mogelijkheid die wordt toegepast, maar EU-recht bepaalt dat deze maatregel slechts mag worden toegepast in het geval dat de geconstateerde risico’s voor voedselveiligheid en dierenwelzijn direct verband houden met de slachtsnelheid. De NVWA zal, conform het verzoek in de motie, de slachtsnelheid verlagen wanneer risicofactoren worden geconstateerd waarbij een direct verband gelegd kan worden met de slachtsnelheid.

Vervroeging slachttijden bij hitte

In het Commissiedebat Dieren in de Veehouderij d.d. 15 juni jl. en tijdens het tweeminutendebat van 12 september jl. heb ik toegezegd dat ik in gesprek met de Inspecteur-Generaal (IG) zou gaan over het verzoek van de sector om de slachttijden te verruimen bij extreme temperaturen waarbij de NVWA eerder start met het toezicht houden. De IG heeft tijdens dit gesprek aangegeven dat dierenwelzijn hoog in het vaandel staat en dat hij hier in principe welwillend tegenover staat mits het dierenwelzijn daarmee inderdaad gebaat is. Zowel de roodvlees- als de pluimveesector is meermaals gevraagd om een gedegen analyse aan te leveren van het effect van vervroegd slachten bij hoge temperaturen op het dierenwelzijn, waarbij de hele keten betrokken wordt (inclusief vangen / laden / transporteren / uitladen). Omdat het borgen van dierenwelzijn primair de wettelijke verantwoordelijkheid blijft van de sector, waarop de NVWA vervolgens toezicht houdt, is de sector gevraagd ook zelf te onderzoeken welke extra maatregelen genomen kunnen worden om het dierenwelzijn tijdens hete dagen te garanderen. Dit verzoek is vrijdag 6 oktober 2023 nogmaals per brief verstuurd aan de sector met de dringende vraag vóór eind oktober 2023 hierop te reageren. Daarnaast wordt door de NVWA een onafhankelijk onderzoek uitgezet met betrekking tot temperatuursverloop op zomerdagen op verschillende locaties in Nederland en daarmee het effect op dierenwelzijn in de hele keten wanneer slachttijden verruimd worden. Vooruitlopend op de uitkomsten van deze analyses onderzoekt de NVWA de mogelijkheden van vervroegd slachten qua capaciteit, planning en arboregelgeving en zal zij de Ondernemingsraad hierin meenemen. Met bovenstaande heb ik invulling gegeven aan mijn toezegging.

Verscherpt Toezicht en three strikes out

De NVWA zet in op maximaal effect van het toezicht en Verscherpt Toezicht (VeTo) is daar een goed instrument voor. Verscherpt Toezicht is een maatwerkaanpak voor ernstige overtredingen en notoire overtreders. VeTo bestaat uit geïntensiveerd toezicht en, indien nodig, in het verlengde daarvan bestraffende sancties en/of corrigerende interventies. Deze sancties en interventies dwingen het bedrijf om de regels na te leven of – als dat niet voldoende gebeurt – te stoppen met activiteiten. Ik heb u toegezegd u daarover halverwege dit jaar te informeren (Kamerstuk 28 286, nrs. 1267 en 1294). De NVWA heeft VeTo voor slachthuizen ingevoerd en werkt verder aan verbetering van dit proces. Een bedrijf dat onder VeTo valt, wordt besproken in een multidisciplinair handhavingsoverleg, waar besloten kan worden tot bestraffende sancties en/of corrigerende interventies over te gaan. Er zijn goede ervaringen met deze aanpak om bedrijven tot verbetering van de naleving te dwingen. Bij voldoende verbetering kan worden besloten dat een bedrijf terugkomt onder het reguliere toezicht.

Zoals u weet voer ik ook de motie uit van de leden Van Campen en Eerdmans over «three strikes out» (Kamerstuk 28 286, nr. 1249).

Sinds het najaar 2023 is het «three strikes out» instrument geïntegreerd in de VeTo-aanpak. Hierbij informeer ik u over de stappen die hierin gezet zijn.

Bij constatering van ernstige overtredingen die vallen onder «three strikes out» – zoals genoemd in de verzamelbrief dierenwelzijn van 25 mei jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1294) – wordt een bedrijf altijd besproken in het handhavingsoverleg.

Overtredingen die in ieder geval onder «three strikes out» vallen zijn:

  • Varkens onvoldoende bedwelmd in de broeibak;

  • Fixeren van een dier voor de bedwelming door erop te gaan staan of liggen;

  • Met voorwerpen prikken in ogen en/of geslachtsdelen;

  • Verslepen van een dier dat niet meer kan lopen en bij bewustzijn is;

  • Niet direct uit zijn lijden verlossen van een dier dat (acuut) ernstig lijdt (bijvoorbeeld gebroken poot, verwonding).

In het handhavingsoverleg kan worden besloten tot het schorsen van de erkenning conform de werkwijze van «three strikes out».

Conform eerdere toezegging (Kamerstuk 28 286, nr. 1294) zal de Kamer begin 2024 worden geïnformeerd over de eerste ervaringen met de gecombineerde aanpak van VeTo en «three strikes out». Overigens benadruk ik opnieuw dat bij grote excessen ook 1 ernstige overtreding aanleiding kan zijn een bedrijf per direct te schorsen.

Roulatiesysteem toezichthouders

De motie van de leden Graus en Eerdmans van 17 mei 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1246) verzoekt een roulatiesysteem binnen NVWA-teams om intimidaties en of te hechte banden met de slachthuisdirectie- en medewerkers te voorkomen. Ik steun het idee achter deze motie. Het benadrukt de positie van de NVWA als onafhankelijke toezichthouder. Op dit moment vindt deze uitwisseling al op onregelmatige basis plaats binnen zowel roodvlees als pluimvee. Sinds de motie is aangenomen, wordt er binnen de NVWA gesproken over de structurele uitvoering ervan. De NVWA geeft aan dat vanwege personele tekorten, en de organisatieontwikkeling in het algemeen, het niet eerder mogelijk was om de roulatie structureel door te voeren. Dat is nu gelukkig wel mogelijk binnen de teams die toezicht houden op de pluimveesector. Bij deze teams zal per 1 november 2023 gewerkt worden met een structureel roulatiesysteem. Het systeem krijgt spelregels over roulatie zoals bijvoorbeeld een maximale periode waarin een toezichthouder ononderbroken op een bepaalde locatie te werk wordt gesteld. Toezichthouders worden dus zo ingeroosterd dat zij regelmatig van locatie wisselen. Daarnaast is aandacht voor de onafhankelijke en stevige positie van de toezichthouder, zodat deze zich goed bewust is van de risico’s van verstrengeling en om kan gaan met situaties van intimidatie en agressie. Concreet betekent dit training in gesprekstechnieken en intervisie.

Ook binnen de teams voor roodvlees – waar momenteel uiteraard ook al aandacht is voor het voorkomen van te nauwe banden met de sector – zal de NVWA een volwaardig systeem van team-roulatie gaan inzetten. Met de ervaringen die worden opgedaan in de pluimveesector kunnen de teams voor roodvlees dan een optimale start maken. Ik streef ernaar om dit de eerste helft van 2024 in werking te laten treden. Training in gesprekstechnieken en intervisie is reeds geïmplementeerd binnen de roodvleesteams.

Overige onderwerpen

Stand van zaken ééndagshaantjes

Zoals eerder aan de Kamer gemeld (Kamerstuk 28 286, nr. 1267) wordt er gewerkt aan een effectieve en duurzame oplossing om het systematisch doden van ééndagshaantjes substantieel te verminderen op een manier die goed is voor dier, boer, milieu en consument, conform de motie van de leden Beckerman en Boswijk (Kamerstuk 28 286, nr. 1196). Ik neem de Kamer graag mee in de ontwikkelingen op dit dossier.

Vorig jaar heb ik gemeld dat de Stuurgroep Eendaghaantjes, bestaande uit vertegenwoordigers van sectorpartijen en de Dierenbescherming en voorgezeten door LNV, gecommitteerd is om het aantal gedode ééndagshaantjes substantieel te verminderen. Echter, wat er precies verstaan wordt onder substantieel diende nader gespecificeerd te worden. Ik heb daarom, in overleg met de Stuurgroepleden, een doelstelling geformuleerd: in 2026 worden geen ééndagshaantjes meer gedood voor de tafeleieren voor de Nederlandse en Duitse markt. Dit zijn de twee grootste afzetmarkten voor in Nederland geproduceerde eieren.

Daartoe moet ook gewerkt worden aan bepaalde subdoelen die van invloed zijn op een gedegen afname, zoals een grotere marktvraag en -aanbod, het betalen van een reële prijs, het verder ontwikkelen van in-ovo technieken, en een duurzamer en dierwaardig houderijsysteem voor opfokhanen en nadere verkenning naar het perspectief voor dubbeldoelkippen. Eendagshaantjes worden nu gebruikt als voerderdier voor dierentuindierne en roofvogels. Hiervoor zal mogelijk een alternatief nodig zijn. Mijn ministerie zal zich buigen over dit vraagstuk.

De sectorpartijen, in overleg met andere relevante partijen in de keten, zijn gestart met de uitwerking van een roadmap om dit doel te behalen. De partijen zijn zeer gemotiveerd. De uitwerking van de roadmap is naar verwachting voorjaar 2024 gereed en deze zal met uw Kamer gedeeld worden. In 2026 zal een onafhankelijke evaluatie plaatsvinden van de roadmap en of de doelstellingen zijn behaald. Afhankelijk van de uitkomsten zal bepaald worden of er voldoende inspanningen zijn geleverd door alle partijen die een aandeel hebben om alle doelstellingen te behalen. Op basis hiervan zal besloten worden of er alsnog een verbod wordt ingesteld op een manier die goed is voor dier, boer, milieu en consument of dat er aanvullende acties nodig zijn om de hoofddoelstelling te behalen. De conceptregelgeving voor dit verbod is, zoals ook eerder aangegeven, zal daartoe worden voorbereid. De inspanningen van de Stuurgroepleden en eventuele andere relevante partijen zullen uiteraard niet eindigen in 2026.

Tijdens het tweeminutendebat van 12 september jl. diende het lid Beckerman opnieuw een motie in (Kamerstuk 28 286, nr. 1311) waarin verzocht wordt om voor 1 januari 2024 te komen met een plan voor het verbod op het doden van ééndaghaantjes. In het tweeminutendebat heb ik aangegeven dat ik volop met de sector en Dierenbescherming in gesprek ben hierover, dat er een ambitieuze doelstelling ligt en dat ik de motie oordeel Kamer zou geven indien ik hem zo mag lezen dat de Tweede Kamer mij ondersteunt in de ambitie om zoveel mogelijk een sterke reductie te realiseren. Ik zal deze motie steeds in het achterhoofd houden bij de uitvoering van de hierboven beschreven ambitieuze aanpak als een bevestiging van onze gedeelde wens om zo snel mogelijk tot een sterke reductie te komen van het aantal gedode ééndagshaantjes.

Bescherming van dieren in de wei

Tijdens het tweeminutendebat over dieren in de veehouderij van 12 september jl. is een motie van het lid Vestering ingediend en vervolgens aangenomen (Kamerstuk 28 286, nr. 1310), waarin ik word verzocht om te komen tot een landelijke verplichting van beschuttingsmogelijkheden voor weidedieren. Bescherming van dieren tegen hitte in de weide is één van de punten uit het plan van aanpak hittestress landbouwhuisdieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1296). In dat kader faciliteert het Ministerie van LNV de afstemming tussen betrokken partijen om te komen tot een handreiking over beschutting in de weide voor gemeentes en provincies. Deze handreiking helpt gemeentes en provincies in het maken van de belangenafweging tussen natuur, cultuurlandschap en dierenwelzijn. In dat kader worden bomen en planten als beschuttingsmogelijkheid ook meegenomen. Ik zie, zoals aangegeven tijdens het tweeminutendebat, de hiervoor genoemde motie van het lid Vestering als ondersteuning voor het huidige beleid waarin in het Besluit houders van dieren (artikel 1.6) al is geregeld dat een dier, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming wordt geboden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico’s en zo nodig roofdieren. Ik beschouw deze motie daarom als afgedaan.

GLB-regeling stoppen met varkensstaarten couperen

Op 1 november 2023 wordt in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) een subsidieregeling opengesteld waarmee varkenshouders, vooruitlopend op de regelgeving om fysieke ingrepen te verbieden of maximaal in te perken (Kamerstuk 28 286, nr. 1265), ondersteuning kunnen krijgen bij het geleidelijk stoppen met couperen van staarten van biggen. Voor deze openstelling is een bedrag van 2,5 miljoen euro gereserveerd. U bent eerder geïnformeerd over de ontwikkeling van deze regeling in de brief over het Nationaal Strategisch Plan voor het nieuwe GLB (Kamerstuk 28 625, nr. 343).

Samenwerkingsverbanden van minimaal 5 varkenshouders en één of meer slachterijen en afzetkanalen van varkensvlees kunnen een aanvraag voor de subsidie indienen. Naast het verbeteren van het dierenwelzijn in de varkenshouderij, beoogt de regeling te bevorderen dat de samenwerkingsverbanden verkennen hoe ketensamenwerking kan bijdragen aan de totstandkoming van een verdienmodel voor de afzet van een varkens met hele staarten.

Uit een recente studie van Wageningen University and Research (WUR)1 blijkt dat een aangepast verdienmodel gewenst is, om varkens met hele staarten te kunnen fokken. Uit het onderzoek blijkt dat een gemiddelde meerprijs van 17 tot 31 euro per vleesvarken gewenst is om rendabel en vanuit het oogpunt van dierenwelzijn op een verantwoorde wijze varkens met hele krulstaarten te kunnen houden. Deze meerprijs is nodig om onder andere extra kosten in aanpassing van stallen, het stalklimaat, voer en arbeid te bekostigen. Daarnaast zijn in de berekeningen extra kosten van uitval van varkens door uitbraken van staartbijten meegenomen.

Door aanpassing van het verdienmodel kan het houden van varkens met hele staarten structureel worden bevorderd. In het convenant Dierwaardigheid wordt gesproken over hoe ingrepen (waaronder het couperen) die samenhangen met de wijze waarop dieren gehuisvest worden op een verantwoorde wijze kunnen worden uitgefaseerd. Daarbij komt tevens de gewenste aanpassing van het verdienmodel aan de orde om wijzigingen in het houderijsysteem te kunnen bekostigen.

Wijziging subsidieregeling sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij

De sloop- en ombouwregeling pelsdierhouderij is onderdeel van het flankerend beleid van de Wet verbod pelsdierhouderij. Voormalig pelsdierhouders kunnen van deze regeling gebruik maken om stallen te slopen en/of om te bouwen om een nieuwe bedrijfsactiviteit te starten. Gebleken is dat procedures zoals vergunningaanvragen en bestemmingsplanwijzigingen langer duren dan eerder voorzien, onder andere vanwege de huidige stikstofproblematiek. Daardoor dreigen ondernemers niet meer te kunnen voldoen aan de eisen van de regeling, namelijk dat binnen een bepaalde termijn de werkzaamheden afgerond moeten zijn. In dat geval zouden subsidiebetalingen op korte termijn stop gezet moeten worden. De vertraging in het sloop- en ombouwproject die voormalig pelsdierhouders oplopen ligt niet aan de ondernemers. Om deze reden is het redelijk om de subsidietermijn te verlengen en is de subsidieregeling gewijzigd. Dit houdt in dat ondernemers tot en met 31 december 2029 de tijd krijgen om hun project af te ronden. Dit geldt generiek voor alle ondernemers. Dit betreft een vrij lange termijn. Het is de inschatting dat ondernemers deze ruimte nodig hebben om de verschillende processtappen te kunnen doorlopen met betrekking tot vergunningen, bestemmingsplannen en het daadwerkelijk realiseren van de werkzaamheden. Deze termijn geeft dus meer rechtszekerheid dan een kortere verruiming van de projectperiode.

Pilotproject evacuatie van dieren – ontwikkeling van een voorspellingsmodel

De overstromingen in Limburg in de zomer van 2021 hebben laten zien dat een goede voorbereiding op rampen cruciaal is, en dat het evacueren van dieren hier een belangrijk onderdeel van is waar meer aandacht aan besteed moet worden.

In 2021 is daarom een pilotproject voor de Veehouderij Evacuatieboordeling (VEB) uitgevoerd. Hierbij waren naast mijn ministerie ook VPH Consultancy, LTO Nederland en de Veiligheidsregio Utrecht betrokken. De VEB geeft aan de hand van 47 factoren aan of een bedrijf makkelijk, middelmatig of moeilijk te evacueren is. Denk hierbij aan factoren als de geografische ligging van het bedrijf en aanwezige diersoorten. Het pilotproject voor de Veehouderij Evacuatie boordeling heeft aangetoond dat veiligheidsregio’s en veehouders samen met een actuele VEB beter in staat zijn om tijdig dieren in veiligheid te brengen en zo de impact van een overstroming, op het bedrijf in het algemeen en het dierenwelzijn in het bijzonder, aanzienlijk te beperken.

Eind 2022 is de wens uitgesproken door de Veiligheidsregio Utrecht aan VPH Consultancy om de VEB door te ontwikkelen in een digitaal model gericht op de voorspelbare evacuatiemogelijkheden in specifiek gekozen scenario’s. Daarom wordt er een tweede pilotproject opgezet, gericht op het evacueren van melkvee bij hoog water in de Veiligheidsregio Zuid-Holland-Zuid en de Veiligheidsregio Utrecht. Dit pilotproject heeft als doel de ontwikkeling van een digitaal voorspellingsmodel voor en door veehouders en veiligheidsregio’s. Dit voorspellingsmodel geeft inzicht in de wijze waarop een bepaalde ramp zich kan ontwikkelen, door informatie te bieden over de mate van kwetsbaarheid van een veehouderij ten opzichte van een overstroming. Deze verkregen informatie biedt een handelingsperspectief voor alle betrokken partijen, met betrekking tot het tijdig informeren over, voorbereiden op en evacueren van gehouden dieren.

Omdat het evacueren van veehouderijen bij rampen een belangrijke en complexe uitdaging is, onderstreep ik het belang van de ontwikkeling van dit digitale voorspellingsmodel en ondersteun ik dit tweede pilotproject. Naast mijn ministerie, de Veiligheidsregio Utrecht en de Veiligheidsregio Zuid-Holland-Zuid zijn de gemeenten Molenlanden, Vijfheerenlanden en Hardinxveld-Giessendam en LTO Nederland betrokken bij dit project. Het pilotproject en bijbehorende rapport zal begin volgend jaar afgerond zijn.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema


X Noot
1

Krulstaart van een varken vraagt vergoeding van 17–31 euro – WUR

Naar boven