21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1459 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 september 2022

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 31 augustus 2022 over de geannoteerde agenda informele Landbouw- en Visserijraad 14-16 september 2022 in Praag (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1458).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 september 2022 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 9 september 2022 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Geurts

De adjunct-griffier van de commissie, Witzke

Vragen en opmerkingen vanuit de fractie en reactie van de bewindspersoon

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de aankomende Landbouw- en Visserijraad. Deze leden hebben daarbij nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie willen hun zorgen uitspreken over de dalende beschikbaarheid van kunstmest en meststoffen vanwege de hoge energieprijzen en de oorlog in Oekraïne. Zo moet een grote kunstmestfabriek in Zeeland de productie noodgedwongen terugschroeven. In een artikel van Politico de datum 9 augustus jongstleden staan verontrustende berichten over mogelijke gevolgen voor de wereldwijde voedselproductie. Kan de Minister een appreciatie geven over de signalen ten aanzien van dalende beschikbaarheid van kunstmest en meststoffen?

Antwoord

Verschillende stikstofkunstmestproducenten in Europa hebben hun productie afgeschaald in verband met de hoge gasprijzen. Ook in Nederland hebben de grote meststofproducenten, zoals Yara Sluiskil, OCI-Nitrogen en Fibrant, de capaciteit fors gereduceerd. De kwantitatieve beschikbaarheid van kunstmest in Nederland wordt niet publiek gemonitord. De meststoffenbranche meldt dat op dit moment nog wel meststoffen geleverd worden, maar dat er in het winterseizoen minder meststoffen gevraagd worden. Als de gasprijs voor langere tijd hoog blijft zal de beschikbaarheid van kunstmest onder druk komen te staan.

Wat zijn volgens hem de te verwachten gevolgen voor de voedselzekerheid op ten eerste het Afrikaanse continent, ten tweede in Europese lidstaten en ten derde in Nederland?

Antwoord

De gevolgen van een lagere beschikbaarheid van (kunst)meststoffen zullen zich naar verwachting het hevigst voordoen in fragiele, lage-inkomenslanden en in veel mindere mate in Europese lidstaten en Nederland die meer mogelijkheden en middelen hebben om alternatieve aankoopmarkten aan te boren.

Deze leden willen ook graag weten hoe de Minister dit alles rijmt met de huidige onderhandeling over nieuwe derogatieverlening op de Nitraatrichtlijn. Klopt het dat Nederlandse boeren bij een eventueel verlies eerder aangewezen zullen zijn op het gebruik van kunstmest? Zo ja, klopt het dan ook dat zij in dat geval extra te maken zullen krijgen met stijgende kunstmestprijzen? Deze leden willen bij dezen graag nogmaals een sterk pleidooi houden voor het mogelijk maken van bewerkte dierlijke mest als kunstmestvervanger, zodat een boer minder dierlijke mest moet afvoeren en kunstmest moet aankopen. Dat scheelt de boer veel geld en scheelt bij de kunstmestproductie veel gasverbruik en C02 uitstoot. In andere woorden, kunstmestvervangers zijn beter voor de portemonnee en beter voor het klimaat. Kan de Minister hier op reflecteren? Kan de Minister eveneens aangeven of hij bij de aankomende Landbouw- en Visserijraad bereid is te pleiten voor het toestaan van het uitrijden van kunstmestvervangers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Minister uiteenzetten hoe de Nederlandse landbouw in zijn ogen voorop zou kunnen lopen ten aanzien van kunstmestvervangers en binnen welke termijn hij verwacht dat er concrete stappen gezet gaan worden?

Antwoord

De Kamer is maandag 5 september geïnformeerd over de hoofdlijnen van de conceptderogatiebeschikking Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 450). Deze beschikking bouwt de uitzonderingspositie die Nederland had in Europa om meer gebruik te maken van stikstof uit dierlijke mest per hectare op grasland bedrijven in een periode van vier jaar af. Landbouwers kunnen de ruimte die vrij komt binnen de stikstof-totaal norm invullen met kunstmeststoffen. Nederland pleit voor een mogelijkheid om bewerkte dierlijke mest in te kunnen zetten als kunstmestvervanger, en heeft bij de Europese Commissie een verzoek daartoe ingediend. Dergelijke meststoffen kunnen met minder klimaat-impact geproduceerd worden uit lokaal beschikbare grondstoffen. Dit maakt Nederland minder afhankelijk van fossiel gas dat uit het buitenland komt. Het kabinet zet zich constant en intensief in voor kunstmestvervanging door dierlijke mest in Europees Verband, ook met nadere lidstaten. Nederland heeft in de Landbouw- en Visserijraad van maart gepleit om een dergelijke landen-specifieke oplossing mogelijk te maken. Bovengenoemd verzoek van Nederland maakte deel uit van de besprekingen met de Commissie over de derogatie voor graasdiermest, de Commissie beschouwt kunstmestvervanging echter als een separaat traject.

De leden van de VVD-fractie hebben in het schriftelijke overleg van de vorige Landbouw- en Visserijraad (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1454) vragen gesteld over de nog niet vastgestelde eco-regelingen van het nieuwe Nationaal Strategisch Plan (NSP). In de beantwoording gaf de Minister aan dat de simulatietool ver ontwikkeld is, dat agrariërs aan het einde van dit jaar moeten aangeven of ze willen deelnemen aan de eco-regeling en dat zij daarna nog wijzigingen kunnen doorgeven. Echter, deze leden ontvangen signalen uit de sector dat de betreffende simulatietool niet betrouwbaar is wegens het ontbreken van sommige voorwaarden en de verschillende weging per regio. Kan de Minister aangeven of hij dit signaal herkent en erkent? Zo nee, zou de Minister dat richting de sector willen onderbouwen? Zo ja, ziet de Minister mogelijkheden om de tool te verbeteren?

Antwoord

Het klopt dat de simulatietool nog niet alle voorwaarden bevat. De beperkingen van deze versie worden aangegeven bij de uitleg van de simulatietool. In oktober zal een nieuwe geactualiseerde versie van de tool worden opengesteld. Een belangrijke reden dat de huidige versie nog niet compleet is, is dat er nog steeds wijzigingen zijn in het NSP.

De simulatietool is echt bedoeld voor boeren om de aanmelding te simuleren, en te experimenteren met verschillende invullingen van de ecoregeling, eventueel in combinatie met het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb), op hun bedrijf. Voor de echte aanmelding in december wordt een ander systeem gebruikt, dat nu door RVO wordt ontwikkeld. Deze zal de hiervoor benodigde informatie bevatten.

Daarnaast willen deze leden aandacht vragen voor zorgen in de akkerbouw, waar agrariërs nu de bouwplannen maken en binnenkort de wintergranen gaan inzaaien. Het ontbreken van definitieve besluiten over het NSP en een mogelijk onbetrouwbare simulatietool maakt het voor hen lastig om op een goede wijze deel te nemen aan de eco-regelingen. Erkent de Minister dit?

Antwoord

Ik begrijp de zorgen van de boeren, en deel deze ook. Veel boeren moeten binnen een maand de keuze maken hoe zij hun bouwplan voor het volgende jaar inrichten.

De systematiek van de ecoregeling en de lijst eco-activiteiten staat vast, behoudens Europese goedkeuring. Op de website van de RVO staan tevens sinds vrijdag 2 september jl. de definitieve punten en waardes per eco-activiteit, en de definitieve gewascodes. Definitieve omschrijvingen van de voorwaardes van de 22 eco-activiteiten zal ik komende maand op de RVO-website laten plaatsen.

Zou de oproep van de Nederlandse Akkerbouw Vakbond om 2023 als overgangsjaar te bestempelen volgens de Minister soelaas bieden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Nee. Zoals reeds vaker in beantwoording van schriftelijke vragen (Kamerstuk 28 625, nr. 292) is aangegeven, is uitstel van de ecoregeling geen optie. Per januari 2023 gaat het nieuwe GLB in. Elke lidstaat moet dan onder andere minimaal één ecoregeling aanbieden. Door middel van de pilots, praktijktoetsen, doorrekeningen, en gesprekken met de sector, ben ik ervan overtuigd dat er met de huidige toekenning van punten, waardes, en eco-activiteiten, een goedwerkend systeem ligt dat voor zowel akkerbouwers als veetelers haalbaar is.

Ik zie wel in dat de veranderingen samen, vanuit het 7e Actieprogramma nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 431), de conditionaliteiten, ecoregeling en het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer, groot zijn. Ik vind dat 2023 haalbaar moet zijn, zonder de langetermijnambitie uit het oog te verliezen. Ik ben daarom bereid om in gesprek met de sector te zoeken naar eventuele vereenvoudiging binnen de ecoregeling voor 2023.

De leden van de VVD-fractie vragen aan de Minister om een reactie op berichten van Nederlandse media waaruit zou blijken dat de Minister niet aanwezig was in Brussel tijdens de Landbouw- en Visserijraad van juli jongstleden. Klopt dat, zo vragen deze leden. Zo ja, wat was destijds de afweging van de Minister om niet naar Brussel te gaan, gelet op alle recente onrust in de agrarische sector en het belang van derogatieverlening voor boeren? Deze leden vragen de Minister of hij een reconstructie kan geven over het proces van de onderhandelingen en de inzet van Nederland op het moment dat er een definitief besluit over de derogatieverlening is gekomen.

Antwoord

Dit klopt. Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli (Kamerstuk 21 504-32, nr. 1456) is Nederland op hoog ambtelijk niveau vertegenwoordigd. Deze afweging is destijds gemaakt op basis van de agenda-onderwerpen op de Raad en de beschikbaarheid van de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De derogatieonderhandeling verlopen en verliepen in beginsel niet via de Landbouw- en Visserijraad. Nederland is zich in deze periode dan ook op ambtelijk en bestuurlijk niveau blijven inspannen voor een derogatieverlening voor Nederland. Wanneer het definitieve besluit over de derogatieverlening gekomen is, ben ik bereid om, aanvullend op de informatie die eerder al is gedeeld met de Kamer, het doorlopen proces toe te lichten.

Saneringsregeling visserij

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voorwaarden en uitgangspunten van de saneringsregeling voor de visserij. Deze leden vernemen graag hoeveel inschrijvingen er inmiddels voor de saneringsregeling zijn binnengekomen.

Antwoord

Tot op heden zijn er ruim 40 aanmeldingen gedaan door visserijondernemers die gebruik willen maken van de saneringsregeling. Daarbij wil ik benadrukken dat een aanmelding niet hoeft te betekenen dat een schip daadwerkelijk gaat saneren, de ondernemer kan zich op een later moment nog terugtrekken.

Deze leden maken zich voorts grote zorgen over de wijze van berekening van de vergoeding. Uit de Kamerbrief (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1455) lijkt het er immers op dat de saneringsvergoeding gebaseerd wordt op de grootte van het schip in plaats van de waarde van de vangstrechten. Deze leden vragen zich ten zeerste af of een saneringsvergoeding op basis van de grootte van het schip wel de meest gerechtvaardigde berekeningsmethode is. Daarom vragen deze leden de Minister om de saneringsvergoeding te baseren op enerzijds de grootte van het schip en anderzijds de in te nemen vangstrechten in plaats van uitsluitend de grootte van het schip. Graag ontvangen deze leden een toelichting van de Minister op dit punt en op welke wijze een saneringsvergoeding op basis van de waarde van vangstrechten vormgegeven zou kunnen worden.

Antwoord

Het subsidiebedrag van de saneringsregeling is inderdaad gebaseerd op de grootte van het vissersvaartuig (bruto tonnage (BT)), omdat de inkomsten samenhangen met de grootte van het vissersvaartuig.

Wageningen Economic Research (WEcR1) heeft aangegeven dat omdat er in de afgelopen jaren te weinig transacties van vangstrechten hebben plaatsgevonden en het quotum van schol en tong al jaren is onderbenut, een betrouwbare waardebepaling van contingenten niet als mogelijk wordt geacht. Een saneringssubsidie enkel op basis van de waarde van vangstrechten is dan ook niet realistisch. De Europese Commissie kan dergelijke staatssteun alleen goedkeuren als er zekerheid is dat er geen sprake is van overcompensatie. Gelet op het voorgaande kan dit niet worden vastgesteld.

De leden van de VVD-fractie hebben voorts vernomen dat er binnen de visserijsector onvrede is over de ongelijkheid van behandeling van vissers, doordat bij de sanering alle vangstrechten moeten worden ingeleverd. Deze leden ontvangen graag een toelichting van de Minister of hij kennis heeft genomen van de onvrede over de ongelijke behandeling en of hij zich daarin kan verplaatsen. Voorts vernemen deze leden volgaarne wat de voornemens van de Minister zijn om gelijke behandeling te waarborgen en daarmee de gevoelens in de sector weg te nemen.

Antwoord

Ik heb de onvrede in de sector vernomen en mijn ambtsvoorganger heeft daarover uitgebreid gesproken met de sector op 23 en 30 augustus. Wanneer een visserijondernemer gebruik maakt van de sanering komen alle contingenten (vangstmogelijkheden), die op het te saneren vaartuig staan, te vervallen. Een visserijondernemer die meerdere vissersvaartuigen op naam van zijn bedrijf heeft staan en op ieder vaartuig contingenten heeft staan, zal bij sanering alleen de contingenten verliezen die op het te saneren vaartuig staan. Contingenten die door een visserijondernemer zijn aangehouden (gereserveerd) komen ook te vervallen. De na sanering vervallen contingenten zullen, in afwachting van de uitkomsten van de aangekondigde herziening van het contingentenstelsel, in gebruik worden gegeven aan de Biesheuvelgroep (Producentenorganisatie) waartoe het gesaneerde vissersvaartuig behoorde. Daarmee zijn deze vangstrechten beschikbaar voor de in deze groep resterende vissersvaartuigen. De Biesheuvelgroep zal de contingenten beheren.

De leden van de VVD-fractie onderschrijven aangaande een snelle en succesvolle saneringsregeling de uitgangspunten van het advies van mevrouw Burger en de uitgangspunten in de Kamerbrief van 19 juni 2020 (Kamerstukken 29 675 en 33 450, nr. 195). Deze leden zien de betreffende uitgangspunten niet volledig terug in de Kamerbrief met betrekking tot de openstelling van de saneringsregeling visserij. Graag ontvangen deze leden een toelichting van de Minister waarom er is afgeweken van het advies van mevrouw Burger en hoe de snelheid en de effectiviteit van de huidige saneringsregeling worden gewaarborgd.

Antwoord

Ik streef naar een sector die economisch gezond is en die vist met respect voor natuur en milieu (Kamerstukken 29 675 en 33 450, nr. 195). Hierbij wordt ingezet op een kleinere en duurzamere vloot. Verkleining van de vloot middels sanering had een aanpassing aan de beperktere ruimte en een versterking van het ecosysteem tot doel. Dit sloot aan bij de uitgangspunten voor het realiseren van een toekomstperspectief zoals vermeld in het advies van mevrouw Burger (Kamerstuk 29 675, nr. 194). Zoals in de brief van 28 juni 2021 gemeld (Kamerstukken 21 501-32 en 33 450, nr. 1328) was hiervoor geen steun bij de Europese Commissie.

De Brexit plaatst de sector voor nieuwe uitdagingen. Om specifiek aan de uitdaging van het quotaverlies als gevolg van de Brexit het hoofd te kunnen bieden is de huidige saneringsregeling opgesteld. Hiermee beoog ik het binnen de Brexit Adjustment Reserve door de Europese Commissie beschikbaar gestelde budget te besteden aan het aanpassen van de vangstcapaciteit aan de verlaagde quota, zodat het evenwicht tussen vangstmogelijkheden (quota/contingenten) en vangstcapaciteit (uitgedrukt in brutotonnage) voor de blijvende vissers wordt hersteld. Door vangstcapaciteit definitief uit de markt te nemen en de vangstmogelijkheden van de vervallen contingenten om niet ter beschikking te stellen voor aan de resterende actief gebruikte vissersvaartuigen, via de Producentenorganisaties, wordt dat doel gerealiseerd. Omdat een belangrijk deel van de vissers getroffen is door de Brexit, zal deze sanering naar verwachting voor een groot deel ook invulling geven aan de voorgenomen sanering, zoals deze ook werd geadviseerd in het rapport «Duurzame kottervisserij op de Noordzee» van mevrouw Burger.

De leden van de VVD-fractie ondersteunen de algemene fiscale maatregelen die genoemd worden in de brief van 22 juli 2022. De leden maken zich echter wel zorgen over de fiscale afhandeling van de stakingswinst die mogelijk zal ontstaan door gebruikmaking van de saneringsregeling. De brief van 19 juni 2020 ging daar uitgebreid op in. Graag ontvangen deze leden een toelichting welke aanvullende fiscale maatregelen getroffen worden om ongewenste fiscale neveneffecten van de saneringsregeling te compenseren.

Antwoord

Gezien de beperkte deadline en gaande gesprekken met zowel de sector als met de Staatssecretaris van fiscaliteit en belastingdienst over mogelijke fiscale knelpunten zal ik deze vraag op een later, maar zo spoedig als mogelijk, moment beantwoorden.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen om het contingentenstelsel aan te passen. Deze leden vragen in welke mate er met de visserijsector contact is geweest over dit voornemen. Graag ontvangen deze leden een toelichting over het standpunt van de visserijsector en op welke wijze daarmee rekening is gehouden door de Minister. De Minister geeft aan dat het nieuwe stelsel beter toegankelijk zou moeten zijn voor nieuwe vissers. In welke mate acht de Minister het realistisch dat mensen onder de huidige omstandigheden qua regelgeving en economische vooruitzichten met een viskotter-onderneming zullen starten? Daarnaast vragen deze leden waarom verduurzaming niet binnen het huidige contingentenstelsel zou kunnen plaatsvinden. Graag ontvangen deze leden een toelichting van de Minister. Voorts vragen deze leden de Minister in te gaan op de gesprekken die er zijn gevoerd met de vertegenwoordigers uit de sector. Welke gesprekken zijn er het afgelopen jaar gevoerd voor het tot stand komen van de saneringsregeling? Welke gesprekken zijn er gevoerd sinds de publicatie in de Staatscourant op 22 juli jongstleden? Welke verzoeken tot aanpassingen zijn er gedaan door de gesprekspartners en is de Minister bereid tot aanpassingen van de saneringsregeling?

Antwoord

Voorafgaand aan de publicatie van de saneringsregeling is er geen afstemming met de sector geweest over het voornemen om het contingentstelsel te herzien. Dit is gedaan omdat vooroverleg over dit onderdeel van de saneringsregeling zou kunnen leiden tot handel in contingenten met voorkennis, wat ongewenst is. De afgelopen jaren is er met regelmaat (hoog)ambtelijk gesproken over de inhoud van de saneringsregeling. Daarbij is het vervallen van contingenten niet aan de orde geweest. De sector is op de dag van publicatie2 van de inhoud van de saneringsregeling op de hoogte gesteld door mijn voorganger. Sindsdien heeft er tweemaal een bestuurlijk overleg onder voorzitterschap van de toenmalige Minister van LNV plaatsgevonden om hier nader over in gesprek te gaan. Daarbij is uitgebreid gesproken over met name wat het effect van deze voorwaarde van de saneringsregeling is. De sector heeft zich in deze overleggen kritisch uitgelaten over de koppeling tussen de herziening van het contingentenstelsel en deze saneringsregeling. Hierbij heeft de sector aangegeven dat zij bij vervallen van contingenten graag een compensatie gebaseerd op de hoeveelheid te vervallen rechten wil zien. Zoals ik reeds heb aangegeven in de brief van 22 juli 2022 is mijn insteek om in de herziening van het contingenten stelsel positieve prikkels in te bouwen voor verdere verduurzaming van de sector. Bij het uitwerken van deze herziening zal ik alle noodzakelijke zorgvuldigheid betrachten en ruimte nemen voor afstemming met de sector, deskundigen en andere belanghebbenden. Om dit proces zo goed mogelijk te laten verlopen neem ik hiervoor dan ook tot 2025 de tijd. De vanwege sanering vervallen contingenten zullen via de Biesheuvelgroepen (Producentenorganisaties) worden herverdeeld over de resterende actieve visserijsector.

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over het toekomstperspectief van de vissers die geen gebruik zullen maken van de saneringsregeling. Deze leden ontvangen dan ook graag een toelichting van de Minister hoe het toekomstperspectief voor resterende vissers gewaarborgd zal worden.

Antwoord

In de brief van 1 juli jl. (Kamerstukken 29 675 en 33 450, nr. 210) is aangegeven via welke agenda wordt gewerkt aan de transitie naar een duurzame visserijsector. Hiervoor zijn voor de komende jaren middelen beschikbaar. Daarbij is ook aangegeven dat, met de sector, gewerkt zal worden aan een voedselvisie welke bij moet dragen aan het invullen van het toekomstperspectief voor resterende vissers.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda van de Informele Landbouw- en Visserijraad en hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.

Ontbossingsverordening

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat op 28 juni jongstleden de Landbouw- en Visserijraad een onderhandelingspositie heeft aangenomen op het EU-voorstel voor een ontbossingsverordening. Deze leden zijn teleurgesteld dat de Landebouw- en Visserijraad heeft besloten dat zij bijvoorbeeld wil inzetten op een vermindering van het aantal controles door douaneautoriteiten. Deze leden kijken uit naar de behandeling van de verordening in het Europees Parlement. Immers, deze leden zijn van mening dat deze verordening zeer belangrijk is voor het behoud van natuur en bossen wereldwijd en hopen op een zo ambitieus mogelijke verordening.

Ik deel met de leden van de D66-fractie het belang van deze verordening voor het behoud van natuur en bossen, en de oproep tot ambitie. Nederland had, samen met een klein aantal lidstaten, graag een ambitieuzere Raadspositie gezien. Zo heeft Nederland tijdens de onderhandelingen gepleit voor het vasthouden aan een vastgestelde hoeveelheid kwantificeerbare controles voor producten uit alle risicocategorieën, en voor uitbreiding van het voorstel naar grondstoffen en ecosystemen. Voor dergelijke uitbreiding zag het voorzitterschap zich echter onvoldoende gesteund, derhalve is de verordening op dit moment niet uitgebreid. Wel is door Nederlandse steun en inzet de definitie van bosdegradatie in het voorstel gebleven, zijn de mensenrechten beter verankerd, en zal de Commissie een strategisch raamwerk opstellen om samenwerking met producerende landen te verbeteren en EU-instrumenten gebruiken om ontbossing tegen te gaan. De groep ambitieuze lidstaten, waaronder Nederland, heeft opgeroepen om ook in het vervolgproces, zoals in de triloog, deze ambitie te behouden.

Vogelgriep

De leden van de D66-fractie constateren dat in onder andere Barneveld opnieuw vogelgriep is vastgesteld bij een pluimveebedrijf. Deze leden vragen de Minister naar de laatste stand van zaken in zijn aanpak tegen vogelgriep. Hoe staat het bijvoorbeeld met de gesprekken in Europa over het toepassen van vaccinatie? Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de vaccinproefs? Hoe staat het met de uitwerking van het voorkomen van zoönoserisico binnen de gebiedsgerichte aanpak?

Er vindt geregeld overleg plaats in en met andere lidstaten van de Europese Unie en met de Europese Commissie. Dit gaat over de AI situatie en over lange termijnmaatregelen. Ik zal, als daar nieuwe ontwikkelingen zijn, de Kamer informeren.

Het vaccinatiestappenplan, dat Frankrijk gedurende haar voorzitterschap heeft gepresenteerd, wordt door de lidstaten de komende jaren uitgewerkt. Wat betreft de vaccinatieregels vanuit de EU is nu ook voortgang geboekt. De Commissie heeft namelijk een nieuwe verordening met daarin voorwaarden voor noodvaccinatie en preventieve vaccinatie ter consultatie voorgelegd aan alle belanghebbenden in de EU. De reacties zullen worden verwerkt door de Commissie en ik verwacht dan dit jaar een definitieve versie van de verordening te hebben. Daarin staan de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om preventieve vaccinatie in een lidstaat toe te passen, zoals registratie van de locaties waar wordt gevaccineerd en een strikt monitoringprogramma om infecties met vogelgriep op te sporen. De sectoren zijn over deze consultatie geïnformeerd en hebben de gelegenheid gehad hun visie op de verordening te kunnen geven. Daarnaast heeft de Commissie aan EFSA een opinie gevraagd over vaccinatie tegen hoogpathogene vogelgriep en mogelijke monitoringsprogramma’s. Het resultaat daarvan wordt de tweede helft van volgend jaar verwacht. De Commissie heeft aangeven de voorwaarden voor vaccinatie aan de hand van deze opinie te zullen evalueren en eventueel aan te passen.

De vaccinproef onder gecontroleerde omstandigheden is in augustus gestart. Ik heb aangegeven dat de resultaten eind december kunnen worden verwacht. De voorbereidingen voor een veldproef zijn van start gegaan. Ik verwacht dat die proef begin volgend jaar kan starten.

Ik heb een conceptvaccinatiestappenplan opgesteld dat ik zo snel mogelijk naar de Tweede Kamer zal sturen. Daarin wordt onder andere ingegaan op het inzichtelijk maken van de voorwaarden die derde landen stellen in de handel met Nederland wat betreft de vaccinatiestatus van bedrijven of heel Nederland. Wat betreft de gebiedsgerichte aanpak kan ik aangeven dat ik daar de Tweede Kamer door middel van een brief over zal informeren.

Derogatie van de Goede Landbouw- en Milieucondities

De leden van de D66-fractie hebben begrepen dat de Europese Commissie bij deze Landbouw- en Visserijraad zal aankondigen dat het voor lidstaten mogelijk wordt gemaakt om af te wijken van twee van de Goede Landbouw- en Milieucondities (GLMC’s). Dit met het doel om de voedselzekerheid te verstevigen. Deze leden menen dat het onwenselijk is om de milieuambities te laten varen onder het mom van voedselzekerheid. Dit zeker omdat de Minister zelf aangaf dat er op de korte en middellange termijn helemaal geen sprake is van voedselschaarste in Europa en dat vergroening juist belangrijker is dan ooit om de voedselzekerheid op de langere termijn vast te stellen. Deze leden zijn teleurgesteld dat met deze derogaties is gekozen van deze lijn af te wijken. Eerder hebben deze leden hierover schriftelijke vragen gesteld, waarop werd geantwoord dat de Minister voornemens is gebruik te maken van deze derogaties, ondanks dat het niet bijdraagt aan het doel van de derogaties (het verkrijgen van meer voedselzekerheid in de EU). Ook werd aangegeven dat hiervoor geen milieueffectrapportage (m.e.r.) is uitgevoerd, omdat de ambities van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) overeind blijven. Betekent dit volgens de Minister dat in andere jaren meer inspanningen moeten worden geleverd om het ambitieniveau van het GLB alsnog te behalen? Omdat de derogaties effect hebben op de bodemgesteldheid en waterkwaliteit, vinden deze leden het kwalijk dat het verlenen hiervan niet is afgestemd met de ministeries verantwoordelijk hiervoor, of dat er niet eerst onderzoek is verricht naar de milieueffecten van het verlenen van de derogaties op de langere termijn. Is de Minister bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet? Deze leden vernemen tevens graag of verwacht wordt dat de derogaties ook daadwerkelijk verleend zullen worden, gezien het feit dat de Minister zelf toegeeft dat het verlenen hiervan niet bijdraagt aan de voedselzekerheid, zoals als eis gesteld door de Europese Commissie.

Ik maak gebruik van deze derogatie en heb dat ook gemeld aan de Europese Commissie. Hiermee ontstaat er op maximaal 4% van het bouwland ruimte om gewassen te telen in plaats van niets te telen. Bovendien draagt de derogatie op GLMC7 (rotatie) naar verwachting positief bij aan de deelnamebereidheid van de ecoregeling en het agrarisch natuurbeheer, wat belangrijk is voor de ambities op lange termijn. Ik verwacht dat de derogaties EU-breed op zijn minst voorkomen dat het areaal gewassen in Europa daalt om de voedselproductie op peil te houden. De Europese Commissie zal dat effect gaan monitoren en ik zal daarvan de resultaten met de Tweede Kamer delen. Ondanks deze derogaties is het totale pakket van eisen aan het GLB vanaf 2023 veel strikter dan in 2022. De ambities van het GLB blijven ongewijzigd. Onder aan de streep is er dus geen sprake van versoepeling. Het 7e actie programma voor de Nitraatrichtlijn blijft onverkort van kracht, is afgestemd met de verantwoordelijke ministeries en in dat kader worden de milieueffecten gemonitord.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken op de agenda voor de Informele Landbouw- en Visserijraad 14/15/16 september (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1458). Deze leden hebben daar enkele vragen over.

Voedselzekerheid

De leden van de PVV-fractie vragen hoe de Minister de rol van de Nederlandse landbouwsector op het gebied van het verzekeren van voedselzekerheid ziet. Deelt de Minister de mening van deze leden dat een gedwongen krimp van onze landbouwsector, die de laagste milieu-impact heeft per kilo voedselproduct van de wereld, uit den boze moet zijn? Heeft de Minister een visie op de hoeveelheid landbouwareaal die minimaal voor de landbouw beschikbaar moet blijven? Zo ja, hoeveel hectare is dat?

Antwoord:

De Nederlandse agrarische kennis (kennisinstellingen) en kunde (bedrijfsleven) staan internationaal in hoog aanzien. Juist deze kennis en kunde kan, in het licht van de mondiale uitdagingen en de voedselzekerheid, andere landen ondersteunen om zichzelf beter te kunnen voeden. Nederland zal zich daar actief voor blijven inzetten.

De transitie waar dit kabinet zich hard voor maakt moet er voor zorgen dat de Nederlandse agrarische sector ook in de toekomst sterk en toonaangevend kan blijven. Er zijn echter geen kwantitatieve doelen gesteld voor het minimale areaal dat voor landbouw in Nederland beschikbaar moet zijn.

«Dramatische» situatie voor koel- en vrieshuizen in Nederland

De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister ook het artikel over de «Dramatische» situatie voor koel- en vrieshuizen in Nederland vanwege de gestegen energietarieven (BN/Destem, 3 september 2022 «Prijs groente, fruit en vlees zal stijgen») heeft gezien. Welke actie(s) gaat de Minister ondernemen zodat geen groot deel van de bedrijven in deze onmisbare schakel in de voedingssector ten dode opgeschreven is?

Antwoord

Ja, dat heb ik. Ik deel de zorgen over de situatie van de koel- en vrieshuizen, die net als vele andere sectoren hard worden geraakt door de gestegen energietarieven. Het beleid ten aanzien van energieprijzen voor ondernemingen wordt vormgegeven door de Minister van Economische Zaken en Klimaat

GLB-eisen

De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister ervan op de hoogte is dat Duitsland de GLB-eisen (Boerenbusiness, 22 augustus 2022 «Duitsland versoepelt GLB-eisen voor meer productie») aan haar boeren heeft versoepeld. Kan de Minister deze leden informeren over de verschillen in «zwaarte» van de GLB-eisen aan boeren van de verschillende EU-lidstaten? Is het gevoel van deze leden juist dat de Nederlandse overheid haar boeren de zwaarste eisen oplegt? Gaat de Minister het eisenpakket aan Nederlandse boeren versoepelen om het «ongelijke Europese speelveld» voor de Nederlandse boeren niet nog nadeliger voor hen te laten uitvallen?

Antwoord

Net als Duitsland maak ik gebruik van de derogatie voor GLMC’s 7 en 8. Ik heb dat ook gemeld aan de Europese Commissie. Het door de PVV-fractie aangehaalde artikel spreekt van een versoepeling. Met ingang van 2023 is, ondanks deze derogatie, het totale pakket aan GLB eisen strikter voor alle EU-lidstaten dan in 2022. De derogatie leidt in de praktijk niet tot een versoepeling.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Beëindigingsregeling visserij

De leden van de CDA-fractie lezen dat de saneringsregeling voor de visserij in het kader van de Brexit Adjustment Reserve (BAR) definitief is vastgesteld en inmiddels ook is opengesteld. Deze leden vinden het zeer pijnlijk dat de vissers in deze schrijnende situatie terecht zijn gekomen, waarbij zij er nu binnen twee maanden voor kunnen kiezen om het bedrijf te beëindigen zonder te weten wat het perspectief van de visserij is. Er is immers nog geen perspectiefbrief. De vissers lezen alleen in de brief van de Minister van 1 juli dat er geen «rooskleurig toekomstperspectief» is voor de vloot in zijn huidige vorm, maar wat dit inhoudt is niet duidelijk. Deze werkwijze doet geen eer aan al het werk wat in deze sector is verzet de afgelopen decennia, onder andere op het gebied van duurzaamheid en innovatie, zo menen deze leden. Kan de Minister zich hierin vinden?

Antwoord

Met de brief van 1 juli jl. (Kamerstukken 29 675 en 33 450, nr. 210) is aangegeven hoe de komende jaren zal worden gewerkt richting een duurzame sector. Hiervoor zijn middelen beschikbaar maar zal ook worden gewerkt aan een verdere uitwerking van een voedselvisie. Deze agenda bouwt voort op acties die eerder zijn benoemd in kader van de Kottervisie.

Het is wat deze leden betreft wel goed dat de regeling nu opengesteld is, zodat vissers die ten einde raad zijn hier gebruik van kunnen maken. Dat zo snel na de openstelling al zo veel aanvragen zijn ingediend geeft de nood in de sector aan. Echter, deze leden zijn kritisch ten aanzien van een aantal voorwaarden in de regeling en heeft hierover recent een set schriftelijke vragen gesteld. Het is nu namelijk zo dat de contingenten die gekoppeld zijn aan het gesaneerde vaartuig of gereserveerd zijn komen te vervallen. Hiervoor krijgt elke visser hetzelfde bedrag en wordt geen onderscheid gemaakt in de grootte van de contingenten, terwijl sommige vissers hier heel veel in geïnvesteerd hebben en dus een groter contingent hebben dan vissers die hier minder in geïnvesteerd hebben. Is de Minister het met deze leden eens dat de vissers hierbij ongelijk behandeld worden? Kan de Minister uitleggen hoe deze voorwaarde met bijbehorende vergoeding tot stand is gekomen en waarop deze gebaseerd is? Op welke manier is de sector betrokken bij het uitwerken van de regeling en wat vinden zij van de uiteindelijke uitkomst? Deze leden verzoeken om de regeling op dit punt zo snel mogelijk aan te passen en ruim voor het einde van de beëindigingsregeling met een brief te komen vooruitlopend op de perspectiefbrief, zodat de vissers die twijfelen om nu te stoppen iets meer weten over het perspectief voor de sector.

Antwoord

Het klopt dat er geen verschil wordt gemaakt in de hoeveelheid contingenten die voor het te saneren vaartuig zijn toegekend of op naam van de betreffende ondernemer staan gereserveerd. Voor het subsidiebedrag dat wordt toegekend, afhankelijk van de grootte van het vissersvaartuig (bruto tonnage (BT)), is uitgegaan van de analyse van WEcR3.

De sector is actief betrokken geweest bij het uitwerken van de regeling. Er is alleen niet actief gecommuniceerd met de sector over de voorwaarde dat contingenten komen te vervallen als men gebruik maakt van de saneringsregeling. Dit is gedaan omdat vooroverleg over dit onderdeel van de saneringsregeling zou kunnen leiden tot handel in contingenten met voorkennis, wat ongewenst is. De sector heeft haar ongenoegen over deze voorwaarde onder meer kenbaar gemaakt middels de verzonden brandbrief van 9 augustus 2022 waarover vervolgens in een bestuurlijk overleg is gesproken. De regeling zoals deze er nu ligt kan, los van de wenselijkheid hiervan, waarschijnlijk niet worden aangepast zonder het opnieuw doorlopen van de staatssteunprocedure.

Verordening informatienet duurzaamheid landbouwbedrijven

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Commissie voorstelt om te voorzien in een verplichting voor landbouwers om de enquête voor het Investeringsfonds Duurzame Landbouw (IDL-enquête) te beantwoorden. Deze leden snappen de achterliggende gedachte, maar gezien de zeer hoge regeldruk en administratieve lasten die reeds aanwezig is in de sector verzoeken deze leden de Minister om kritisch te zijn op plannen die deze druk verder verhoogt. Kan de Minister aangeven wat er op dit moment al gedaan wordt om te voorkomen dat de administratieve druk verder toeneemt? Is het mogelijk om de administratieve druk voor boeren te verlagen door een aantal bestaande vragenlijsten/formulieren te vervangen door of combineren met de verplichte IDL-enquête, zodat de administratieve druk per saldo gelijk blijft of zelfs afneemt? Wat gaat de Minister doen om te voorkomen dat de Europese Commissie door middel van nadere regelgeving besluit tot een uitbreiding van de informatieverplichtingen, waarmee de administratieve lasten stijgen? Daarnaast onderstrepen deze leden het belang van de privacy van de deelnemende bedrijven. In de reactie van de Minister op het voorstel voor financiële vergoedingen voor landbouwbedrijven die meedoen aan bepaalde enquêtes wordt gesteld dat het geen verplichting zou moeten zijn voor alle EU-lidstaten om een vergoeding te moeten betalen. Is de Minister het met deze leden eens dat deelnemers in alle landen in dit opzicht gelijk behandeld moeten worden en dat er een keuze gemaakt moet worden tussen een verplichte vergoeding voor alle lidstaten of helemaal geen vergoeding in alle lidstaten?

Antwoord

Het informatienet inzake de duurzaamheid van landbouwbedrijven (IDL), dat in Nederland bekend staat als het Bedrijveninformatienet land- en tuinbouw (BIN) is een steekproef van ongeveer 1.500 Nederlandse land- en tuinbouwbedrijven. Deelnemers ontvangen na deelname een bedrijfsvergelijkend overzicht, inclusief benchmarking, wat hen nuttige inzichten kan opleveren. De uitvoering van de bestaande verordening is in Nederland reeds efficiënt ingericht en wordt uitgevoerd door het Centrum voor Economische Informatievoorziening (CEI), de onafhankelijke eenheid binnen Wageningen Economic Research (WEcR), die optimaal gebruik maakt van de beschikbare administratieve databronnen die beschikbaar zijn bij ondernemers. Op deze wijze worden de administratieve lasten voor de deelnemende ondernemers zo laag mogelijk gehouden.

Met het nieuwe voorstel om de gegevensverzameling uit te breiden met milieu- en sociale gegevens, zullen er meer gegevens moeten worden opgevraagd dan nu het geval is. In Nederland worden in het huidige BIN nu al aanvullende gegevens over duurzaamheid verzameld in de «Maatschappelijk verantwoord Ondernemen (MVO)-variant» voor ca. 1.200 bedrijven van de bedrijven in de steekproef, waardoor wellicht al aan een deel van de nieuwe vragen wordt voldaan. Daarnaast wordt in het voorstel ook de mogelijkheid geïntroduceerd om speciale enquêtes te organiseren met verschillende selectiecriteria en een verschillende periodiciteit, met inbegrip van ad-hoc-enquêtes of periodieke enquêtes. Het kabinet pleit voor een duidelijkere definiëring van het nieuwe begrip «speciale enquêtes» omdat er namelijk al diverse mogelijkheden bestaan om ad-hoc en periodiek gegevens te verzamelen in de Europese landbouwsector. Op deze wijze wil het kabinet ook de lastendruk van dergelijke «speciale enquêtes» inzichtelijk krijgen en kunnen beperken.

Daarnaast is het kabinet op dit moment geen voorstander van verplichte financiële vergoedingen voor landbouwbedrijven, omdat het afhankelijk is van de gegevensverzamelingsmethode die een lidstaat toepast of een vergoeding gepast is. Met het huidige voorstel krijgen lidstaten de mogelijkheid om de standaardvergoeding die nu aan het uitvoerende orgaan wordt uitgekeerd voor de gegevensverzameling, geheel of gedeeltelijk aan de deelnemende bedrijven uit te keren. Ter illustratie, de standaardvergoeding per bedrijf is op dit moment ca. € 160 per jaar, het is dus niet zo dat het al dan niet bieden van een dergelijke vergoeding door een lidstaat tot grote verschillen zal leiden tussen ondernemers in verschillende lidstaten.

GLB

Eco-activiteiten

De leden van de CDA-fractie vinden dat, om meer boeren een reële kans te geven om in 2023 meteen mee te doen met de ecoregeling, het aantal eco-activiteiten moet worden vergroot en op sommige punten worden aangepast. Kan de Minister aangeven hoe het staat met de toezegging om dierenwelzijn toe te voegen?

Antwoord

Volgend jaar zal ik een pilot uitvoeren met een aparte ecoregeling, gericht op diergebonden activiteiten.

De lijst met eco-activiteiten voor 2023 in deze ecoregeling staat vast. Er is geen enkele ruimte in de uitvoering om op dit moment extra activiteiten op te nemen. Dit leidt juist tot meer vertraging, zowel bij het goedkeuren van het NSP als in de uitvoering. Uiteraard benadruk ik nogmaals dat de ecoregeling in ontwikkeling blijft en dat ik dat de komende jaren, mét de sector, ga doen. Daarnaast ben ik bereid om nogmaals voor 2023 naar de haalbaarheid van de ecoregeling te kijken, zonder de lange termijn ambitie uit het oog te verliezen.

Is de Minister het met deze leden eens dat er meer mogelijkheden moeten komen voor biologische bestrijding van ziekten en plagen, zoals in de fruitteelt en akkerbouw?

Antwoord

De eco-activiteit «biologische bestrijding» is hierop gericht. In 2023 neem ik twee technieken op, die kunnen worden toegepast in de akkerbouw respectievelijk de fruitteelt. Namelijk de steriele insectentechniek en feromoonverwarring. Ik zal via RVO meer informatie over deze eco-activiteit de komende maand op de RVO-website4 laten plaatsen.

Er worden steeds meer biologische bestrijdingstechnieken ontwikkeld. Ik ben in gesprek met de sector en wetenschappers om te onderzoeken welke van deze technieken geschikt zijn om ook op te nemen in de eco-activiteit «biologische bestrijding».

Is het mogelijk om tijdelijk grasland als rustgewas aan te merken?

Antwoord

De definitieve samenstelling van de gewassenlijsten is gebaseerd op de wetenschappelijke onderbouwing van de bijdrage aan de doelen door de WUR. Met de huidige toekenning van punten en waarde, achten de wetenschappers het niet te verantwoorden om tijdelijk grasland onder de eco-activiteit «rustgewas» te scharen. Het is wel een rustgewas bij de invulling van de conditionaliteit over gewasrotatie. De bijdrage aan de ecodoelen is een stuk lager voor tijdelijk grasland dan voor de gewassen die nu op de lijst met rustgewassen staan, waardoor het opnemen van tijdelijk grasland tot een neerwaartse bijstelling voor de andere gewassen zou leiden. Ik onderzoek hoe tijdelijk grasland in toekomstige ontwikkeling van de ecoregeling (dat wil zeggen, ná 2024) toch beloond kan worden.

Is het mogelijk om de eco-activiteit «begrazing» niet alleen voor melkvee te laten gelden, maar ook voor vleesvee en schapenhouderij?

Antwoord

Ik vind het idee sympathiek, en heb onderzocht of dit mogelijk is. Elke eco-activiteit is getoetst op hoeveel deze bijdraagt aan de doelen. Dit ziet u terug in de puntentabel. Daarnaast is elke activiteit getoetst op controleerbaarheid en verifieerbaarheid. Dit om de rechtmatigheid van de betaling te verantwoorden, en een boete van de EU te voorkomen. De in het huidige GLB opgenomen graasdierpremie is door de Europese Commissie beoordeeld als onvoldoende controleerbaar en verifieerbaar. De eco-activiteit begrazing is in 2023 alleen van toepassing op melkvee. De reden daartoe is dat het controleren of deze dieren daadwerkelijk de beoogde tijd buiten lopen, lastig is. Daarnaast is het lastig om te bepalen of vleesvee en schapen daadwerkelijk buitenlopen op subsidiabele landbouwgrond, wat bij de ecoregeling een vereiste is. Bij melkvee kan ik met de eco-activiteit aansluiting vinden bij de controlesystematiek die is opgezet voor weidegang, wat de controle robuuster maakt. De inschatting die is gemaakt is dat voor melkvee de controles van de RVO en NVWA, aangevuld met informatie vanuit weidegang voldoende robuust is. Voor vleesvee en de schapenhouderij is dit binnen de ecoregeling nog onvoldoende het geval.

Kan de Minister aangeven wat er vanaf 2023 gebeurt met de huidige begrazingsvergoeding voor vleesvee en de schapenhouderij?

Antwoord

Per 1 januari 2023 komt met de ingang van het nieuwe GLB de graasdierpremie te vervallen. Ik ben met de sector in gesprek over dit onderwerp om te kijken naar andere mogelijkheden ter ondersteuning.

Daarnaast wil ik graag wijzen op de regeling zeldzame huisdierrassen die vanaf 1 januari 2023 ingaat als onderdeel van het GLB. Deze regeling ondersteunt agrariërs die houder zijn van zeldzame landbouwhuisdierrassen

waaronder traditionele rassen schapen en runderen. Naar verwachting zullen de gescheperde trekkende schaapskuddes hiervan gebruik kunnen maken.

Is het voor melkveehouders mogelijk om productiegrasland in Natura 2000-gebieden te vernieuwen? De nieuwe basiseis (GLMC9) biedt Nederland ruimte ten opzichte van de huidige regels om hier opnieuw naar te kijken, zo menen deze leden.

Antwoord

Tijdelijk grasland in Natura 2000-gebieden mag vernieuwd worden. Voor blijvend grasland in Natura 2000 geldt een ploeg- en omzetverbod. In het nieuwe GLB bestaat de ruimte om kwetsbaar grasland in Natura 2000-gebieden aan te wijzen. Uiteindelijk is bij goedkeuring van het NSP pas duidelijk welke ruimte geboden kan worden voor het vernieuwen van productiegrasland in Natura 2000-gebieden.

Het is wat deze leden betreft goed dat vezelgewassen worden toegevoegd. Is de Minister bereid om dat ook te doen voor de vele andere verzoeken die er liggen? Haast is hierbij geboden, omdat het september is en boeren aan de slag gaan met de inzaai van wintergranen en koolzaad. Bovendien wordt de productieplanning gemaakt voor 2023.

Antwoord

Ik begrijp de zorgen van de boeren, en deel deze ook. Veel boeren moeten binnen een maand de keuze maken hoe zij hun bouwplan voor het volgende jaar inrichten.

Precies om de reden die u noemt, kan ik de activiteiten die in 2023 in zouden moeten gaan niet uitbreiden. Ik wil de boeren zo snel mogelijk duidelijkheid geven. De lijst met eco-activiteiten per 2023 is definitief. Ik blijf de komende jaren, met de sector, natuurorganisaties, wetenschappers, de ecoregeling verder ontwikkelen, dat wil zeggen richting 2024 en verder.

Boeren en tuinders hebben dringend behoefte aan duidelijkheid over het nieuwe GLB, zoals de basiseisen aan bufferzones langs sloten (GLMC4). Is het definitieve Nationaal Strategisch Plan (NSP) ingediend in Brussel en wanneer denkt de Minister groen licht te krijgen, aangezien den aantal EU-lidstaten, waaronder Frankrijk en Denemarken, dat reeds hebben gekregen?

Antwoord

Er zijn nog enkele laatste details in discussie. Ik verwacht echter op korte termijn, binnen drie weken, het definitieve NSP in te dienen zodat de formele goedkeuringsproces door de Europese Commissie kan worden gestart.

Derogatie GLMC 7 en GLMC 8

De leden van de CDA-fractie lezen dat boeren in 2023 nog niet aan de verplichting van gewasrotatie hoeven te voldoen en dat landbouwers in 2023 niet hoeven te voldoen aan de eis dat 4% van het bouwland bestaat uit niet-productief areaal. Dat is in de ogen van deze leden een goed besluit, waar praktische uitvoerbaarheid voor de boeren en de mondiale voedselzekerheid bij gebaat is. Deze leden verzoeken de Minister om de derogaties voor GLMC7 en GLMC8 ook in Nederland toe te passen. Kan de Minister dit toezeggen? Deze leden vinden het van belang om praktische uitvoerbaarheid en voedselzekerheid bij beleidskeuzes altijd in het oog te houden.

Antwoord

Ik maak inderdaad gebruik van deze derogatie en heb dat ook gemeld aan de Europese Commissie.

Meststoffen en kunstmest crisis

De leden van de CDA-fractie hebben de afgelopen tijd gezien wat de oorlog in Oekraïne voor gevolgen heeft voor Nederland en in het bijzonder voor de verhoging van kosten voor bedrijven. Bij de landbouw gaat dit onder andere over meststoffen en kunstmest, aangezien een tekort hiervan dreigt. Wat vindt de Minister van de oproep van Frankrijk en Spanje om als EU-landen samen te werken aan een plan om de afhankelijkheid van Rusland op het vlak van energie en meststoffen te verminderen? Wat is de inzet van Nederland op dit vlak en wat gaat de Minister doen om een tekort te voorkomen?

Antwoord

Nederland streeft naar de EU-brede oplossing om de afhankelijkheid van energie en meststoffen uit Rusland af te bouwen. De specifieke oproep van Frankrijk en Spanje om een maximum gasprijs in te voeren, ondersteunt het Nederlandse Kabinet niet. Overigens staat dit ook niet geagendeerd voor de komende Landbouw en Visserijraad. Nederland blijft zich, juist ook in de context van deze discussie, zeer nadrukkelijk inzetten voor het toestaan van hergebruik van lokaal beschikbare grondstoffen als hoogwaardige meststoffen, aangezien de afhankelijkheid van meststoffen uit derde landen hiermee kan worden beperkt. Dit past in het streven dat de Europese Commissie in haar Green Deal en Farm-to-Fork-strategie heeft beschreven. De EU-Commissie moet hiervoor ook naar haar eigen wetgeving durven kijken en het onderscheid tussen het gebruik van kunstmest en hoogwaardige meststoffen uit herwonnen bron wegnemen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben de beschikbare stukken gelezen en hebben enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich grote zorgen over de mondiale voedselzekerheid. Zoals in meerdere eerdere debatten besproken vergroot de oorlog in de Oekraïne alle bestaande problemen rond voedselzekerheid. Schaarste, toegenomen speculatie door monopolisten, prijsopdrijving en het feit dat onze intensieve veehouderij een directe voedselconcurrent is van mensen in armere landen. De Minister schrijft in zijn brief de voedselzekerheid met innovatie en klimaatadaptatie terug te willen dringen. Maar is de Minister ook bereid om zich in de EU in te zetten voor een verbod op de import van veevoer en om vruchtbare gronden primair in te zetten voor voedselgewassen en niet voor voedergewassen? Hoeveel meer zal dat opleveren, vergeleken met de derogatievoorstellen voor GLMC 7 en 8? Is hier een berekening van? Hoeveel extra eten voor mensen kan er wereldwijd worden geproduceerd op de huidige landbouwgronden als de voor voedsel geschikte gronden niet meer worden gebruikt voor veevoerproductie? Wat zou de bijdrage van Nederland aan het oplossen van de voedselcrisis zijn, als we geen veevoer meer importeren of akkerland voor veevoer gebruiken en in plaats daarvan voedsel verbouwen? Kan de Minister dit laten onderzoeken?

Antwoord

Er zijn mij op dit moment geen exacte cijfers bekend als het gaat om hoeveel extra voedsel wereldwijd geproduceerd kan worden als vruchtbare gronden, zoals graslanden en landbouwgrond, uitsluitend voor de productie van voedselgewassen zouden worden gebruikt. Gelet op de oppervlakte grond van Nederland zal de Nederlandse bijdrage overigens beperkt zijn. Ik ben bereid hiernaar onderzoek te laten doen. Ik zal dat doen mede in relatie tot de motie van het lid Tjeerd De Groot (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1421) van 11 mei jl. die vraagt om een analyse van de kwetsbaarheden van het voedselsysteem in relatie tot grondgebruik.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben enkele vragen over de ecoregelingen. In tegenstelling tot de Minister zijn deze leden er niet van overtuigd dat het uitdelen van geld aan zoveel mogelijk boeren tegen een zo laag mogelijke eis, effectief bijdraagt aan de omschakeling van de landbouw naar een duurzaam systeem. Streven van alle subsidies zou wat deze leden betreft gericht moeten zijn op afbouw van wat niet duurzaam is en opbouw naar een volledig grondgebonden biologische, circulaire en natuurinclusieve landbouw. Het stimuleren of bestendigen van de gangbare landbouw, zelfs met hier en daar een gesubsidieerd kruidenrandje, helpt dan niet zo menen deze leden. Is de Minister er zelf wel van overtuigd dat zijn nu voorliggende voorstel bijdraagt aan de omschakeling? Of is het vooral een manier om zoveel mogelijk geld uit Brussel te verdelen onder zoveel mogelijk Nederlandse boeren?

Antwoord

De ecoregeling is ontworpen om een groot deel van de Nederlandse boeren te ondersteunen om op hun bedrijf de basiskwaliteit klimaat en leefomgeving te versterken. Ik vind dit belangrijk. Ik ben er van overtuigd dat met de huidige inregeling van het systeem, de ecoregeling zowel ambitieus is op het gebied van verduurzaming als daadwerkelijk haalbaar voor boeren om erin te participeren.

Kan de Minister toelichten hoe het toekennen van een subsidie bijdraagt aan «meer eco» als deze zonder veel extra inspanning van de boer kan worden toegekend?

Antwoord

De analyse van deze leden dat de ecoregeling geen extra inspanning van boeren vergt, onderschrijf ik niet. De rapporten van de praktijktoetsen en recente doorrekening laten duidelijk zien dat er met de huidige inregeling van het systeem, een echte inspanning van boeren wordt verwacht.

Kan de Minister toelichten waarom in de nieuwe regeling «kruidenrijk grasland» evenveel punten biodiversiteit krijgt als gewoon grasland, dat een veel lagere ecologische waarde heeft, met een veel lagere biodiversiteit (boven en onder de grond) en lagere waterretentie?

Antwoord

Met een schaal van 0–4 is enige simplificatie nu helaas onvermijdelijk. De puntentoekenning is gebaseerd op wetenschappelijke rapporten5 en gesprekken met de sector en natuurorganisaties. Kruidenrijk grasland en blijvend grasland hebben beiden een bijdrage aan het ecodoel «biodiversiteit».

Kan de Minister toelichten dat juist de voorwaarde «biodiversiteit» vaak tot uitsluiting heeft geleid? Hoe moeten deze leden dit zien, in relatie tot de stikstofcrisis en de andere bedreigingen voor de biodiversiteit?

Antwoord

Als ik de vraag goed begrijp, vragen de leden van de GroenLinks-fractie of boeren die willen deelnemen aan de ecoregeling, vaak moeite hebben de instapeis voor het doel «biodiversiteit» te halen. Hier wijzen de praktijktoetsen en doorrekening inderdaad op. Hier moet ik bij benadrukken dat het aantal deelnemers aan de praktijktoetsen te klein was om op basis van deze uitkomsten significante uitspraken te kunnen doen over álle boeren in Nederland.

Zoals mijn voorganger in de Kamerbrief van 31 augustus jl. schreef, is het niet gek dat een deel van de boeren vooral moeite heeft de instapeis voor «biodiversiteit» te halen. We zien ons in Nederland voor een grote uitdaging gesteld op dit gebied. Ik wil de lange termijnambitie dan ook niet uit het oog verliezen, en heb in de tweede pijler van het GLB meerdere interventies opgenomen die boeren helpt om hun inzet voor biodiversiteit te versterking, zoals bijvoorbeeld ondersteuning voor de aanleg van landschapselementen en een interventies gericht op het ondersteunen van extensivering op landbouwgrond in en rond stikstofgevoelige Natura2000 gebieden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

GLB

De leden van de PvdD-fractie hebben met ontsteltenis kennisgenomen van het feit dat de Europese Commissie heeft toegegeven aan de druk van de agro-lobby om uitzonderingen (derogaties) toe te kennen op twee duurzaamheidsmaatregelen, namelijk gewasrotatie en braakliggend land, in het kalenderjaar 2023. Maar nog erger vinden deze leden het dat Nederland ook daadwerkelijk gebruik gaat maken van deze derogaties, ondanks dat de Minister zelf toegeeft dat dit niet bij zal dragen aan de voedselzekerheid. Kan de Minister aangeven of hij deze versoepelingen louter toestaat om de boeren te behagen? De Minister schrijft immers in zijn Verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1456) dat hij gebruik wil maken van de derogaties omdat «er nog grote opgaven voor de Nederlandse boer in het verschiet liggen.». Doelt de Minister hiermee op de stikstofaanpak? Hoe denkt de Minister bij te dragen aan het aanpakken van de integrale natuur- en milieuproblematiek in het landelijk gebied, wanneer hij steeds weer uitzonderingen (derogaties) op maatregelen blijft zoeken en blijft toestaan?

De leden van de PvdD-fractie wijzen de Minister erop dat de GLMC 7 (gewasrotatie) en GLMC 8 (niet-productief areaal) niet voor niets zijn opgenomen als voorwaarden voor boeren om in aanmerking te komen voor de nieuwe Europese landbouwsubsidies per 2023. Zowel verplichte gewasrotatie als het aanhouden van braakliggend land zijn essentieel om landbouwbodems te beschermen tegen uitputting en ze kunnen bijdragen aan het herstel van de biodiversiteit, zo menen deze leden. Deelt de Minister het inzicht dat het behoud van vruchtbare landbouwgrond essentieel is om voedselproductie in de toekomst te garanderen en dat dit niet op het spel gezet moet worden voor productiemaximalisatie op de korte termijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zet de Minister dan in op deze derogaties? Bovendien zijn maatregelen voor bodemvruchtbaarheid niet alleen van belang voor de boeren zelf op de lange termijn, maar zijn deze GLMC’s ook de uitkomst van jaren aan overleg met alle stakeholders en intensieve onderhandelingen. Deze leden vinden het onacceptabel dat deze milieumaatregelen met één pennenstreep doorgekrast worden voor het jaar 2023. Deze leden roepen de Minister met klem op om de derogaties voor GLMC 7 en 8 niet in Nederland toe te staan.

Antwoord

Ik maak gebruik van deze derogatie en heb dat ook gemeld aan de Europese Commissie. Hiermee ontstaat er op maximaal 4% van het bouwland ruimte om gewassen te telen in plaats van niets te telen. Bovendien draagt de derogatie op GLMC7 (rotatie) naar verwachting positief bij aan de deelnamebereidheid van de ecoregeling en het agrarisch natuurbeheer, wat belangrijk is voor de ambities op lange termijn. Ik verwacht dat de derogaties EU-breed op zijn minst voorkomen dat het areaal gewassen in Europa daalt om de voedselproductie op peil te houden. De Europese Commissie zal dat effect gaan monitoren en ik zal daarvan de resultaten met de Tweede Kamer delen. Ondanks deze derogaties is het totale pakket van eisen aan het GLB vanaf 2023 veel strikter dan in 2022. De ambities van het GLB blijven ongewijzigd. Onder aan de streep is er dus geen sprake van versoepeling. Het 7e actie programma voor de Nitraatrichtlijn blijft onverkort van kracht, is afgestemd met de verantwoordelijke ministeries en in dat kader worden de milieueffecten gemonitord.

Het behoud van vruchtbare landbouwgrond is essentieel. Door gebruik te maken van deze derogatie breng ik het behoud van vruchtbare landbouwgrond niet in gevaar.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie

De leden van de CU-fractie zijn diep teleurgesteld door het verlies van derogatie. Deze leden zien dit als een levensgrote blunder op milieugebied door de Europese Commissie en een klap voor de melkveehouderij en varkenshouderij in een tijd die door grote prijsstijgingen van grondstoffen en de opgaven op het gebied van natuur, water en klimaat toch al heel complex is voor de agrarische sector. Door deze nieuwe afspraken zal met name vanaf 2025 een enorme druk op de mestmarkt ontstaan. Daarom hebben deze leden een aantal vragen aan de Minister.

De leden van de CU-fractie vragen hoe de Minister gaat voorkomen dat er nadelige milieueffecten gaan optreden, zoals het verlies van vast grasland aangezien de eis daarvan ook zal vervallen. Welke waarborgen gaat de Minister daarvoor inbouwen in zijn aangekondigde compensatieregeling?

Antwoord

Ik deel met deze leden de teleurstelling in het beëindigen van de derogatie. In de brief van 5 september jl. inzake de derogatie van de Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 450) heeft het kabinet aangekondigd de derogatiedeelnemers met behulp van een tijdelijke transitieregeling te ondersteunen. Deze regeling is erop gericht deelname aan de derogatie te bevorderen en daarmee het areaal grasland van deze bedrijven in de toekomst te behouden ten behoeve van de waterkwaliteit. Het verbeteren van de waterkwaliteit is een vereiste om te voldoen aan de doelen van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming op basis van de aangekondigde transitieregeling is vereist dat het bedrijf in 2021 een derogatievergunning had en zal ook vereist zijn dat het bedrijf een nieuwe derogatievergunning verkrijgt. Een dergelijk bedrijf is verplicht te voldoen aan de in het kader van de derogatievergunning gestelde voorwaarden en voorschriften, zoals de verplichting tot het aanhouden van een minimum aandeel grasland.

Zegt het feit dat de Europese Commissie akkoord gaat met een compensatieregeling niet ook dat ze dus toegeven dat het besluit van intrekking van de derogatie de facto een milieuprobleem creëert?

Antwoord

Zoals het kabinet in de brief van 5 september jl. heeft aangegeven (Kamerstuk 33 037, nr. 450), ziet de Europese Commissie de derogatieverlening als ondersteuning van de in Nederland benodigde transitie van de landbouw, o.a. ten behoeve van de waterkwaliteit. De inhoud en voorwaarden van de conceptderogatiebeschikking zijn erop gericht dat het doelbereik voor de waterkwaliteitsopgave tijdig zal worden gerealiseerd. Een tijdelijke transitieregeling gericht op het behoud van grasland onder derogatiedeelnemers is in lijn met deze doelstelling. In de brief van 5 september brief is voorts aangekondigd dat het kabinet gaat onderzoeken op welke wijze na de afloop van de derogatiebeschikking het bestendig behoud van grasland kan worden geborgd.

Hoe voorkomen we stijging in het gebruik van kunstmest, of verschraling van akkers en minder oogstopbrengst wanneer ook kunstmest minder beschikbaar is door de hoge gasprijzen? Heeft de Europese Commissie hier een antwoord op of überhaupt bij stilgestaan? Een slag fundamenteler hebben deze leden veel kritiek op de Nitraatrichtlijn an sich, waarbij er een gelijke norm gesteld wordt voor alle EU-landen, terwijl iedere lidstaat een eigen, unieke bodemsamenstelling, gewassenpalet en klimaat heeft. Zijn mede-lidstaten bereid om deze te heroverwegen?

Antwoord

Graslandbedrijven kunnen binnen de stikstof-totaalnorm gebruik maken van kunstmest, omdat er nu minder stikstof uit dierlijke mest gebruikt wordt is er meer ruimte om kunstmest te gebruiken. Of boeren dit gaan doen is een economische afweging, waarbij de meerkosten voor het gebruik van kunstmest worden afgewogen ten opzichte van de meeropbrengsten. Binnen de Nitraatrichtlijn staat het lidstaten vrij een goede landbouwpraktijk te formuleren, afhankelijk van de bodemgesteldheid, geteelde gewassen en klimatologische omstandigheden. Dat zijn in Nederland de stikstof-totaal en de fosfaatgebruiksnorm. De gelijke norm is het gebruik van stikstof uit dierlijke mest, de 170 kg N per hectare. In veel lidstaten is voldoende ruimte om deze mest te plaatsen binnen deze norm. Het zijn vooral de lidstaten die een intensieve veehouderij hebben, die hier moeite mee hebben. Voor deze landen bestaat de mogelijkheid om een derogatie aan te vragen. Echter, geeft de Commissie aan dat dan wel de waterkwaliteit op orde moet zijn. Er zijn op dit moment geen landen die de Nitraatrichtlijn ter discussie stellen.

De leden van de CU-fractie maken zich ook erg veel zorgen over de uitwerking van de saneringsregeling voor de visserij. Deze leden hebben hier enkele vragen over. Waarom blijft de Minister vasthouden aan het plan om bij sanering een vergoeding te geven op basis van de grootte van het schip ongeacht de hoeveelheid vangstrechten, wat door de visserijsector als bijzonder onrechtvaardig wordt gezien, omdat hierdoor ongelijke behandeling van gelijke gevallen aan de orde is én omdat vangstrechten vaak grote investeringen hebben gevergd van de ondernemer? Is de Minister zich ervan bewust dat veel vissers met de rug tegen de muur staan en de luxe niet hebben om de spreekwoordelijke boot te missen, en alsnog, ondanks hun bezwaren en de in hun ogen onrechtvaardige behandeling, gebruik zullen maken van de saneringsregeling? Hoe zorgt de Minister dat er voldoende oog is voor rechtvaardigheid bij de uitvoering van de saneringsregeling voor de visserij in deze toch al zware en vaak verdrietige tijd, als er afscheid genomen moet worden van een beroep dat en een leefwijze die vaak van generatie op generatie is overgedragen? Deelt de Minister de zorg met deze leden dat het vertrouwen in de overheid door deze regeling nóg verder wegzakt? Kan de Minister zijn keuze voor het zo drastisch herzien van het contingentenstelsel beter onderbouwen? Waarom was dit volgens de Minister nodig, aangezien de quota voor schol en tong bij lange na niet opgevist worden? Hoe is invulling gegeven aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit bij deze maatregelen? Heeft de Minister bij het opstellen van plannen voor de herziening van het contingentenstelsel gezocht naar andere mogelijke manieren om het door de Minister gestelde doel te bereiken, namelijk het in de toekomst kunnen verdelen van individuele vangstrechten over potentiële gegadigden op basis van transparante criteria waarbij duurzame vissers beloond kunnen worden met extra vangstmogelijkheden? Zo ja, welke? Heeft de Minister daarbij het alternatief van de visserijsector overwogen, waarbij bijvoorbeeld jaarlijks slechts 90% van de vangstrechten wordt uitgedeeld en de overige 10% wordt ingezet voor ruimte voor jonge vissers en verduurzaming? Waarom heeft de Minister daar niet voor gekozen? Er zijn toch geen Europese regels die zich daartegen verzetten? Wat is de reactie van de Minister op de sectorvertegenwoordigers, die zich, zo hebben deze leden vernomen, boos, teleurgesteld en «beetgenomen» voelen na de overleggen op het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de saneringsregeling en de publicatie ervan vandaag, omdat er ten eerste onvoldoende uitleg kwam tijdens de overleggen met de Minister en ten tweede omdat er ondanks de niet volledige uitleg een al uitgewerkt systeem van beheer voor de ingenomen contingenten in de Wijziging van de Uitvoeringsregeling Zeevisserij lag, terwijl in gesprekken zou zijn toegezegd dat dit nog open lag en in overleg met de sector zou worden ingevuld? Bovendien wordt in de toelichting op de regeling gezegd dat: «Met het vervallen van de contingenten die betrokken zijn bij de sanering van vissersvaartuigen, wordt vooruit gelopen op de herziening van het contingentenstelsel.». Hoe heeft er volgens de Minister zo’n discrepantie kunnen ontstaan over deze regeling tussen de Minister en de sector, terwijl beiden de noodzaak van de saneringsregeling onderschrijven? Hoe verhoudt zich deze gang van zaken eigenlijk met de uitspraak van de Minister in de recente Kamerbrief (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1455) dat het systeem van beheer van de ingenomen contingenten nog uitgewerkt moet worden in nadrukkelijke samenwerking met de sector, maar dat in de vandaag gepubliceerde Wijziging van de Uitvoeringsregelingen Zeevisserij een tot in detail uitgewerkt systeem van beheer staat met grote aanpassingen op het huidige systeem, zoals de introductie van twee soorten contingenten (verhandelbare- en niet verhandelbare) en nieuwe verplichtingen en verantwoordelijkheden voor de PO’s (producentenorganisaties)? Wat gaat de Minister doen om de verhoudingen met de visserijsector op korte termijn te repareren en het vertrouwen te herstellen? Is de Minister bereid om de periode tot het vaststellen van het subsidiebedrag te gebruiken om de schade te herstellen en alsnog een eerlijke vergoeding te bieden voor de vangstrechten bij sanering en te zorgen dat er niet langer sprake is van een ongelijke behandeling?

Antwoord

Het subsidiebedrag van de saneringsregeling is gebaseerd op de grootte van het vissersvaartuig (brutotonnage (BT)). Voor indeling in categorieën, maximum bedragen per categorie en bijbehorende subsidiebedragen per BT is uitgegaan van de analyse van WEcR.6 Deze bedragen zijn gebaseerd op het gemiddelde inkomensverlies, gecorrigeerd voor een netto contante waarde gebaseerd op een periode van acht jaar. De marktwaarde van de contingenten is door WEcR meegenomen in de berekeningsmethodiek van visserijactiviteiten en het vaststellen van de subsidiebedragen per BT, zij het dat deze waarde op basis van het onderzoek verwaarloosbaar is geacht ten opzichte van het totaalbedrag. Immers, conform de richtlijn PGEcon (2020) van de EU wordt bij de rapportage over de economische situatie van de visserijsector waar mogelijk de marktprijs gehanteerd voor de waardebepaling van visrechten. De marktwaarde van de twee belangrijkste contingenten voor demersale bestanden (tong en schol) zijn al sinds 2018 verwaarloosbaar laag door onderbenutting van het quotum. Bovendien is door een gebrek aan transacties in de afgelopen 4 jaren in contingenten voor de demersale bestanden en al veel langer voor de pelagische bestanden een betrouwbare waardering van de marktwaarde van de contingenten van alle soorten onmogelijk. Er zijn binnen het PGEcon geen alternatieve waarderingsmethoden van vangstmogelijkheden die internationaal gedragen worden beschikbaar. Een saneringssubsidie enkel op basis van de waarde van vangstrechten is dan ook niet realistisch. De Europese Commissie kan dergelijke staatssteun alleen goedkeuren als er zekerheid is dat er geen sprake is van overcompensatie. Gelet op het voorgaande kan dit niet worden vastgesteld. Doordat de saneringsregeling is gebaseerd op een gemiddeld toekomstig te realiseren inkomen zal dit in specifieke individuele situaties meer of minder aantrekkelijk zijn om aan deel te nemen. Verschillen tussen ondernemers zullen er niet alleen zijn in verschillen in waarde van contingenten, maar ook in waarde van het vissersvaartuig en andere benodigde middelen om de inkomsten uit de visserij te kunnen realiseren. Het is niet mogelijk om een vrijwillige saneringsregeling aan te bieden die tegemoet komt aan elke individuele afwijking van het gemiddelde. Ik ben mij ervan bewust dat het voor individuele ondernemers een moeilijke en zware keuze zal zijn om afscheid te nemen van het vissersvak.

Nederland kent een systeem van toedeling van individuele vangstmogelijkheden voor de meeste commerciële vissoorten, het contingentenstelsel. Bij de invoering van dit stelsel, eind zeventiger jaren, zijn de contingenten gratis en voor onbepaalde tijd toegedeeld aan destijds actieve vissers op basis van historische vangsten. Iedere visser die op 31 december van enig jaar contingenten op zijn naam heeft, krijgt deze automatisch ook het volgende jaar, ongeacht of hij gebruik maakt van selectiever vistuig of minder milieubelastende visserijtechnieken en ongeacht het nalevingsgedrag. De contingenten kunnen worden overgedragen, waarbij de contingenthouder zelf kan bepalen aan wie. Contingenten kunnen ook voor de duur van een kalenderjaar in gebruik worden gegeven aan andere vissers. Deze flexibiliteit is nodig om een wisselende vangstsamenstelling te kunnen afdekken met voldoende vangstmogelijkheden. Een neveneffect hiervan is echter dat inmiddels niet meer actieve vissers hun contingenten aanhouden om deze jaarlijks tegen betaling in gebruik te geven aan wel actieve vissers. De overheid moet transparant zijn over de beschikbaarheid van de rechten, de verdelingsprocedure en de toe te passen objectieve criteria voor toedeling. De overheid kan schaarse rechten in principe niet voor onbepaalde tijd verlenen om te voorkomen dat de verkrijger hiervan onevenredig wordt bevoordeeld ten opzichte van mogelijke concurrenten.

Ook artikel 17 van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid bepaalt dat individuele vangstmogelijkheden moeten worden toegedeeld op basis van transparante en objectieve criteria, zoals de gevolgen van de visserij op het milieu, de naleving in het verleden, de bijdrage aan de lokale economie en vangstniveaus uit het verleden. Daarbij moet voor stimulansen worden gezorgd voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruik maken van minder milieubelastende visserijtechnieken om duurzame vissers te belonen.

Daarom heb ik het voornemen om een nieuwe methode te ontwikkelen voor de toebedeling van vangstmogelijkheden voor bepaalde duur op basis van objectieve criteria. Daarbij zal ik ook kijken naar de criteria die op grond van artikel 17 van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid in acht moeten worden genomen. Ik kom daarmee mede tegemoet aan het recente verzoek van het Europees Parlement aan de lidstaten om bij de toewijzing van vangstmogelijkheden vissers te stimuleren om gebruik te maken van de meest duurzame en milieuvriendelijke visserijpraktijken, vangstmethoden en innovaties op visserijgebied7.

Voorafgaand aan de publicatie van de saneringsregeling is er geen afstemming met de sector geweest over het voornemen om het contingentstelsel te herzien. Dit is gedaan omdat vooroverleg over dit onderdeel van de saneringsregeling zou kunnen leiden tot handel in contingenten met voorkennis, wat ongewenst is. De afgelopen jaren is er met regelmaat (hoog)ambtelijk gesproken over de inhoud van de saneringsregeling. Daarbij is het vervallen van contingenten niet aan de orde geweest. De sector is op de dag van publicatie8 van de inhoud van de saneringsregeling op de hoogte gesteld door mijn voorganger. Sindsdien heeft er tweemaal een bestuurlijk overleg onder voorzitterschap van de toenmalige Minister van LNV plaatsgevonden om hier nader over in gesprek te gaan. Daarbij is uitgebreid gesproken over met name wat het effect van deze voorwaarde van de saneringsregeling is. De sector heeft zich in deze overleggen kritisch uitgelaten over de koppeling tussen de herziening van het contingentenstelsel en deze saneringsregeling. Hierbij heeft de sector aangegeven dat zij bij het vervallen van contingenten graag een compensatie gebaseerd op de hoeveelheid te vervallen rechten wil zien. Zoals ik reeds heb aangegeven in de brief van 22 juli 2022 is mijn insteek om in de herziening van het contingentenstelsel positieve prikkels in te bouwen voor verdere verduurzaming van de sector. Bij het uitwerken van deze herziening zal ik alle noodzakelijke zorgvuldigheid betrachten en ruimte nemen voor afstemming met de sector, deskundigen en andere belanghebbenden. Om dit proces zo goed mogelijk te laten verlopen neem ik hiervoor dan ook tot 2025 de tijd. In deze periode zal ik regelmatig bestuurlijk in overleg treden met de visserijsector en hen intensief betreffen bij dit traject. De vanwege sanering vervallen contingenten zullen via de Biesheuvelgroepen (Producentenorganisaties) worden herverdeeld over de resterende actieve visserijsector. Ik wil graag meedenken met de sector over hoe deze herverdeling kan worden vormgegeven.

Het wijzigen van de regeling zou betekenen dat de staatssteunprocedure waarschijnlijk opnieuw moet worden doorlopen. De deadline voor het uitbetalen van de gelden uit de Brexit Adjustment Reserve is 31 december 2023. Binnen deze deadline is geen ruimte voor het wijzigen, laten goedkeuren en uitvoeren van de regeling.

Deelt de Minister de angst van deze leden dat door het alleen publiceren en openstellen van de saneringsregeling, zonder perspectief voor de blijvers en met het nog uitblijven van de stilligregeling en de liquiditeitenregeling, er veel meer vissers zullen stoppen dan nodig? Wanneer kunnen de vissers die door willen gaan rekenen op financiële steun? Hoe staat het in dit kader met de uitvoering van de motie van gewijzigde het lid Grinwis (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1448) over de overbruggingsregeling voor tijdelijke steun aan de visserijsector? Kunnen de (kotter)vissers deze maand deze broodnodige steun tegemoet zien?

Antwoord

Momenteel wordt ter uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Grinwis (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1448) en zoals toegezegd tijdens het tweeminutendebat van 7 juli jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 105, Tweeminutendebat Visserij en tuinbouw) onderzocht op welke termijn een eventuele overbruggingsregeling kan worden opengesteld. Het spijt mij dat ik u hier nog niet over heb kunnen informeren, en ik span mij in dit zo spoedig mogelijk alsnog te doen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie zijn positief over het opnemen van vezelgewassen in de ecoregeling, als opvolging van de gewijzigde motie van het lid Bisschop (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1449). Kan de Minister aangeven op welke wijze hij deze vezelgewassen in de ecoregeling wil opnemen en waarderen?

Antwoord

Er is een nieuwe activiteit toegevoegd. Op de website van de RVO9 staan de voorwaarden van de activiteit omschreven, evenals de punten- en waardetoekenning. Als volgt:

Vezelgewas

U teelt een vezel voor een vruchtbare bodem en een betere biodiversiteit. Uw percelen zijn zichtbaar bedekt.

Punten/ha

Klimaat

Bodem en lucht

Water

Landschap

Biodiversiteit

4

4

4

2

3

Waarde/ha

Groep 1

Groep 2

€ 129

€ 298

Vezelhennep, -vlas, en miscanthus staan op de gewassenlijst voor deze eco-activiteit.

De leden van de SGP-fractie constateren dat met de tweede praktijkproef op basis van het nieuwe scenario weliswaar meer bedrijven mee kunnen doen met de ecoregeling, maar dat nog steeds bijna de helft af moet haken. De onderzoekers geven aan dat ten opzichte van het eerdere scenario verschillende combinaties tussen gewascodes en eco-activiteiten niet meer mogelijk zijn. Kan de Minister dit toelichten?

Antwoord

In de tweede praktijktoets werd gewerkt met conceptgewassenlijsten. Deze waren nog niet getoetst bij wetenschappers. In het WUR/CLM-rapport dat mijn voorganger met uw Kamer gedeeld heeft (Kamerstuk 28 625, nr. 339), kunt u de wetenschappelijke adviezen over de aanpassingen vinden.

Verder waren niet alle voorwaarden van de eco-activiteiten op dat moment volledig uitgekristalliseerd (ook om eventuele input uit de tweede praktijktoets mee te kunnen nemen).

De onderzoekers geven verder aan dat de puntentoekenning voor biodiversiteit de belangrijkste knop is waaraan gedraaid kan worden om de deelname verder te verhogen. De onderzoekers schrijven dat het deelname verhogend kan werken als voor langjarig grasland, kruidenrijk grasland en biologische bestrijding meer punten voor biodiversiteit worden toegekend. Blijft de Minister in overleg met de sector, in het bijzonder ook de akkerbouw, om te kijken hoe de deelname aan de ecoregeling verder verhoogd kan worden?

Antwoord

Ik blijf hierover zeker met de sector in gesprek.

De leden van de SGP-fractie constateren dat telers vanwege de droogte en beregeningsverboden net als in 2018 in de knel komen met de voorwaarden voor vanggewassen in het kader van de ecologische aandachtsgebieden. Komt de Europese Commissie opnieuw met een vrijstellingsregeling? Zet de Minister zich hiervoor in? Of kunnen telers een beroep doen op de regeling voor overmacht?

Antwoord

Ik heb mij ingezet voor een EU-brede vrijstelling voor vanggewassen i.v.m. de droogte. Die EU-brede vrijstelling komt er niet. Telers die in de knel komen kunnen inderdaad een beroep doen op overmacht.

Vanwege de langdurig aanhoudende extreme droogte heb ik besloten de voorschotbetalingsregeling in het kader van het GLB, zoals die afgelopen juli was opengesteld vanwege Oekraïne, opnieuw onder dezelfde voorwaarden voor boeren open te stellen om liquiditeitsproblemen in de sector zoveel mogelijk te voorkomen. Ook nu zal het voorschot weer circa 80% van de directe inkomenssteun van het GLB (basis- en vergroeningspremie) bedragen. Boeren die reeds vanwege Oekraïne een voorschot hebben aangevraagd en ontvangen, kunnen niet nog een keer een voorschot aanvragen. Boeren die nog geen voorschot hadden aangevraagd, kunnen dit dus nu alsnog doen. Zij kunnen hiervoor een aanvraag indienen bij RVO in de periode van 5 tot en met

26 september. De uitbetaling van het voorschot zal in september en (eerste helft) oktober plaatsvinden. Daarnaast kunnen boeren die vanwege de aanhoudende droogte problemen ondervinden met het inzaaien van een vanggewas in voorkomend geval bij RVO een beroep doen op overmacht.

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat Frankrijk en Spanje een oproep hebben gedaan aan andere lidstaten en de Europese Commissie om samen te werken aan een plan om de afhankelijkheid van Rusland op het gebied van energie, maar ook van meststoffen te verminderen. Wil de Minister zich aansluiten bij de oproep om ook een gezamenlijk plan met betrekking tot meststoffen op te stellen? Wil de Minister deze kans benutten om ruimte te krijgen voor de aanwending van dierlijke meststoffen als kunstmestvervanger?

Antwoord

Nederland streeft naar de EU-brede oplossing om de afhankelijkheid van energie en meststoffen uit Rusland af te bouwen. De specifieke oproep van Frankrijk en Spanje om een maximum gasprijs in te voeren, ondersteunt het Nederlandse Kabinet niet. Overigens staat dit ook niet geagendeerd voor de komende Landbouw- en Visserijraad. Nederland blijft zich, juist ook in de context van deze discussie, zeer nadrukkelijk inzetten voor het toestaan van hergebruik van lokaal beschikbare grondstoffen als hoogwaardige meststoffen, aangezien de afhankelijkheid van fossiele grondstoffen en meststoffen uit derde landen hiermee kan worden beperkt.

Dit past in het streven dat de Europese Commissie in haar Green Deal en Farm-to-Fork-strategie heeft beschreven. Ook zet het kabinet zich constant en intensief in voor kunstmestvervanging door dierlijke mest in Europees Verband, ook met nadere lidstaten. De EU-Commissie moet hiervoor ook naar haar eigen wetgeving durven kijken en het onderscheid tussen het gebruik van kunstmest en hoogwaardige meststoffen uit herwonnen bron wegnemen.

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de saneringsregeling voor de kottervisserij en de voorgenomen herziening van het contingentenstelsel. Deze leden zijn geschrokken van de gang van zaken en vragen de Minister dringend om opnieuw in overleg te gaan met de visserijsector. De Minister heeft ervoor gekozen om tegelijk met de sanering van de kotters ook de contingenten in te nemen, maar hiervoor geen vergoeding te verstrekken. Deze vangstrechten hebben vaak grote investeringen gevergd. Het betekent dat bij sanering van een even grote kotter de ondernemer die maar een klein quotum hoeft in te leveren evenveel saneringssubsidie krijgt als de ondernemer die een groot quotum in moet leveren. Het komt neer op onteigening van vermogen zonder compensatie. Vindt de Minister dit rechtvaardig? Is de veronderstelling juist dat het innemen van contingenten geen Europese verplichting is en dat andere lidstaten deze voorwaarde niet in hun saneringsregeling hebben opgenomen? Ondernemers voelen zich nu met de rug tegen de muur staan. Wil de Minister de betreffende voorwaarde laten vervallen, dan wel een vergoeding verstrekken voor het innemen van deze contingenten?

Antwoord

Van de door u geschetste onteigening van vermogen zonder compensatie is geen sprake. De saneringsregeling is op vrijwillige basis en ondernemers worden dus niet verplicht om deel te namen aan deze regeling. Daarnaast zijn contingenten in het verleden door de overheid gratis verstrekt aan visserijondernemers. In het onderling verhandelen van deze contingenten tussen vissers heeft de overheid geen rol gespeeld. Het klopt dat de voorwaarde dat contingenten komen te vervallen bij sanering geen Europese verplichting is en dat andere lidstaten kunnen kiezen voor een andere invulling van de saneringsregeling. Ik vind het niet wenselijk om de betreffende voorwaarde te laten vallen. Het wijzigen van de regeling zou bovendien betekenen dat de staatssteunprocedure waarschijnlijk opnieuw moet worden doorlopen.

De leden van de SGP-fractie hebben begrepen dat de visserijsector totaal verrast was door de hiervoor genoemde voorwaarde, omdat de voorwaarde tijdens overleggen tussen het ministerie en de sector niet naar voren is gebracht. Dat geldt eveneens voor de wijziging van de Uitvoeringsregeling Zeevisserij. Deze leden hebben begrepen dat met de sector afgesproken was dat later gesproken zou worden over de criteria voor uitdeling van vervallen contingenten in de komende jaren, terwijl kort daarna de genoemde wijziging van de Uitvoeringsregeling Zeevisserij werd gepubliceerd waarin wel een mechanisme voor beheer van vervallen contingenten is opgenomen. Deze leden horen graag of op deze wijze met de sector is gecommuniceerd. Zo ja, waarom? Hoe gaat de Minister zorgen voor transparantie en herstel van vertrouwen?

Antwoord

Ik begrijp goed dat de sector verrast was door de hiervoor genoemde voorwaarde. Er is expliciet gekozen om deze voorwaarde en de wijze van verdeling van contingenten niet actief met de sector te communiceren voordat de saneringsregeling gepubliceerd werd. Dit is gedaan omdat vooroverleg over dit onderdeel van de saneringsregeling zou kunnen leiden tot handel in contingenten met voorkennis, wat ongewenst is.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de voorgestelde wijziging van de Uitvoeringsregeling Zeevisserij met een uitgewerkt systeem van beheer van ingenomen contingenten en wezenlijke aanpassingen ten opzichte van het huidige stelsel (invoering verhandelbare- en niet verhandelbare contingenten en nieuwe verantwoordelijkheden voor producentenorganisaties) wringt met de boodschap richting de Kamer dat het systeem van beheer van ingenomen contingenten nog uitgewerkt moet worden in nadrukkelijke samenwerking met de sector. Waarom heeft de Minister het overleg met de sector niet afgewacht? Welke varianten voor het genoemde beheersysteem hebben op tafel gelegen? Is de Minister bereid om het voorgestelde beheersysteem te heroverwegen en eerst het overleg met de sector af te ronden?

Antwoord

Het stelsel zoals dat door de wijziging van de Uitvoeringsregeling zeevisserij die op 31 augustus 2022 is gepubliceerd10 en is ingevoerd, is tijdelijk. Het zorgt ervoor dat de vangstmogelijkheden uit vervallen contingenten ook in de tussenliggende periode tot 2025 benut kunnen worden. Deze zullen in gebruik worden gegeven aan de Biesheuvelgroepen waartoe het gesaneerde vaartuig behoorde. De groepen kunnen deze contingenten vervolgens te beschikking stellen aan hun leden. Voor de herziening van het contingentenstelsel wil ik graag in overleg met de sector om ook hun ideeën maar zeker ook kennis van de sector te gebruiken om tot een duurzaam systeem voor de toekomst te komen.

De leden van de SGP-fractie horen graag waar de door de Kamer gevraagde overbruggingsregeling voor tijdelijke steun aan de visserijsector in verband met de hoge brandstofprijzen blijft. Wat is de stand van zaken?

Antwoord

Momenteel wordt ter uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Grinwis (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1448) en de toezegging zoals gedaan tijdens het tweeminutendebat van 7 juli jl. onderzocht op welke termijn een eventuele overbruggingsregeling kan worden opengesteld. Het spijt mij dat ik u hier nog niet over heb kunnen informeren, en ik span mij in dit zo spoedig mogelijk alsnog te doen.

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

Het lid van de BBB heeft kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele Landbouw- en Visserijraad en heeft daarbij nog enkele vragen.

Verzekeren van voedselzekerheid – de rol van EU landbouw en voedselindustrie in duurzame mondiale voedselproductie.

Het lid van de BBB-fractie is van mening dat de Nederlandse en Europese bijdrage aan de wereldwijde voedselzekerheid zeer groot is. In de brief van 31 augustus over de geannoteerde agenda informele Landbouw- en Visserijraad is vermeld dat de wereldwijde voedselzekerheid maar beperkt afhankelijk is van de Europese en Nederlandse bijdrage. Kan de Minister onderbouwen waarop deze constatering is gebaseerd? Verder wordt er aangegeven dat het kabinet trots is op onze Nederlandse, innovatieve land-, tuinbouw- en visserijsector en heeft als doel om de Nederlandse kennis en kunde in te blijven zetten om de productie en productiviteit te verhogen in andere landen. Dit lid is dit ook van mening maar vraagt in hoeverre dit realistisch is met de huidige vooruitzichten voor de Nederlandse agrarische sector. Dit lid is van mening dat het belangrijk is om in sommige fundamentele zaken zelfvoorzienend te zijn, voedsel is er hier een van. Dit lid vraagt wat het standpunt is van de Europese Commissie over de mogelijke verlaging van de agrarische productie in Nederland. Zou de Minister tijdens deze Landbouw- en Visserijraad kunnen bespreken wat de gevolgen zijn voor de voedselzekerheid als de productie van voedsel in lidstaten af gaat nemen door natuurlijke en/of politieke omstandigheden?

Antwoord

De EU als geheel is een belangrijke voedselproducent en netto exporteur van voedsel, waarmee mede een bijdrage wordt geleverd aan de voedselzekerheid in de EU en wereldwijd. Desondanks gaat de meeste export van landbouwgoederen uit Nederland naar onze buurlanden (ca 70%). Circa 30% wordt afgezet op de wereldmarkt. Daarmee is de bijdrage die Nederland levert aan het voeden van de wereld in fysieke hoeveelheden beperkt. De Nederlandse agrarische kennis (kennisinstellingen) en kunde (bedrijfsleven) staan internationaal in hoog aanzien. Juist deze kennis en kunde kan, in het licht van de mondiale uitdagingen en de voedselzekerheid, andere landen ondersteunen om zichzelf beter te kunnen voeden. Nederland zal zich daar actief voor blijven inzetten. Deze internationale bijdrage heeft geen gevolg voor de wijze waarop Nederland zichzelf kan voeden of middels export onze buurlanden in de EU.

Het lid van de BBB-fractie is van mening dat Nederland een belangrijke rol speelt in het vergaren en delen van kennis over de productie van agrarische producten. Aangezien de wereldbevolking blijft groeien is het ook belangrijk dat dit blijft gebeuren. Op dit moment is Nederland een van de landen met een hoge productiviteit per bepaalde eenheid. Is de Minister het met dit lid eens dat de hoge productiviteit in Nederland minder belastend is voor het milieu ten opzichte van landen met een lagere productiviteit? Kan de Minister aangeven wat zijn standpunt is over het behouden van de agrarische sector zodat er kennis vergaard kan blijven worden waarmee Nederland een grote bijdrage kan leveren aan de mondiale voedselzekerheid?

Antwoord:

Nederland produceert zeer efficiënt per kg product, maar de belasting van het milieu per hectare door het gebruik van inputs (mineralen, gewasbescherming, geneesmiddelen, e.d.) is juist hoog. Het stikstofoverschot per hectare is in Nederland het hoogst van alle EU-landen. Nederland heeft heel veel kennis en kunde in huis om meer binnen de grenzen van de aarde te kunnen produceren. En deze kennis kunnen en zullen we ook internationaal blijven inzetten in het licht de VN duurzame ontwikkelingsagenda en de voedselzekerheid.

Verslag van de Landbouw- en visserijraad op 18 juli 2022

Het lid van de BBB-fractie leest in de brief met het verslag van de Landbouw- en Visserijraad op 18 juli jongstleden dat is vermeld dat veel lidstaten hun zorgen uiten over (de inhoud van) het huidige voorstel om het gebruik van chemische pesticiden en gevaarlijke pesticiden terug te dringen (50% in 2030); gewasbeschermingsmiddelen daarbij alleen als laatste mogelijkheid in te zetten; én het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in bepaalde (gevoelige) gebieden, waaronder natuurgebieden en urbane publieke ruimte, te verbieden. Dit lid heeft ook zorgen over dit voorstel, zeker op het gebied van voedselzekerheid en de concurrentiepositie ten opzichte van landen buiten de Europese Unie. Op welke manier is de Europese Commissie van plan om ervoor te zorgen dat deze zorgen geen werkelijkheid worden, aangezien er nog weinig goede alternatieven zijn voor de huidige gewasbeschermingsmiddelen?

Zoals verwoord in de BNC-fiche over het voorstel van de Europese Commissie tot een verordening over duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 22 112, nr. 3472), ziet de Commissie risico’s voor de concurrentiepositie door hogere kosten en minder opbrengsten, maar geeft ook aan dat lidstaten volgens het voorstel GLB-middelen mogen inzetten om telers tegemoet te komen. Voor de ontwikkeling van alternatieven verwijst de Commissie naar haar inzet op het gebied van kennis, onderzoek en training en naar de recente ontwerpverordeningen om de risicobeoordeling voor werkzame stoffen op basis van micro-organismen te verbeteren. Dat zou de goedkeuring en toelating van deze categorie stoffen, als alternatief voor de chemische gewasbeschermingsmiddelen, kunnen versnellen. De Commissie voorziet vooralsnog geen problemen voor de voedselzekerheid maar heeft wel aangegeven dit goed te volgen en zo nodig aanpassingen te overwegen.

Sanering kottervisserij

Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de openstelling van de saneringsregeling en is blij dat er een mogelijkheid is voor vissers die willen saneren. Echter zijn er ook vissers die niet willen saneren. Momenteel zijn er nog steeds veel kotters die langs de kant liggen omdat het te duur is om te gaan vissen, mede door de hoge brandstofprijzen, wat ervoor zorgt dat vissers in een moeilijke financiële situatie terecht komen. Is de Minister bereid om deze vissers op zeer korte termijn steun te bieden door middel van Europese steunmaatregelen, zodat er geen verplichte sanering ontstaat voor vissers die niet mee willen doen aan de saneringsregeling?

Antwoord

Momenteel wordt ter uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Grinwis (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1448) en de toezegging uit het tweeminutendebat van 7 juli jl. onderzocht op welke termijn een eventuele overbruggingsregeling kan worden opengesteld. Het spijt mij dat ik u hier nog niet over heb kunnen informeren, en ik span mij in dit zo spoedig mogelijk alsnog te doen.

Zoals ook aangegeven in de brief van 1 juli jl. (Kamerstukken 29 675 en 33 450, nr. 210) zullen de komende jaren middelen beschikbaar zijn om bij te dragen aan een duurzame visserijsector. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de liquiditeitsregeling en stilligregeling in kader van het Brexit Adjustment Fund.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit a.i., C.J. Schouten


X Noot
5

Bijlage bij Kamerstuk 28 625, nr. 339.

X Noot
7

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juni 2022 over de tenuitvoerlegging van artikel 17 van de verordening inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (P9_TA(2022)0226).

X Noot
8

Kamerstuk 21 501-32, nr. 1455.

Naar boven