21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1694 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 november 2016

De vaste commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 1 november 2016 over de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) over handel op 11 november 2016 te Brussel (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1691) alsmede het Verslag van de Extra RBZ Handelsraad van 18 oktober 2016 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1689) en de brief van de Minister over de stand van zaken met betrekking tot het handelsakkoord tussen de EU en Canada (CETA) (Kamerstuk 31 985, nr. 46).

De vragen en opmerkingen zijn op 8 november 2016 aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voorgelegd. Bij brief van 10 november 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, De Roon

Adjunct-griffier van de commissie, Wiskerke

Vragen en antwoorden

Algemeen

De leden van de VVD-fractie bedanken de Minister voor haar heldere overzicht van de stand van zaken in onderhandeling bij diverse handelsakkoorden. Kan de Minister toelichten wat de hoge ambitie van Nederland op het gebied van e-commerce in de WTO inhoudt? Welke ambities heeft Nederland en wat zijn de voorstellen van het kabinet?

Antwoord van het kabinet:

E-commerce is momenteel één van de thema’s waarop wordt ingezet om tijdens de Ministeriele Conferentie in 2017 binnen de WTO afspraken te maken. Meerdere WTO-leden hebben de afgelopen maanden een inventarisatie gemaakt van mogelijke onderwerpen die onder de paraplu «e-commerce» besproken kunnen worden. Er zijn nog geen concrete onderhandelingen over dit thema gaande.

Nederland spant zich in om ambitieuze afspraken te maken op het gebied van de bescherming van consumentenrechten bij online aankopen, verlaging van internationale roamingtarieven, de erkenning van digitale contracten als gelijkwaardig aan fysieke contracten en de wederzijdse erkenning van elektronische handtekeningen.

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat de Europese Unie de afgelopen maand een fikse deuk heeft opgelopen als handelsblok. Voor de leden van de PvdA-fractie is dit niet geheel onterecht. De EU moet investeren in draagvlak voor handelsverdragen. Dat kan alleen door vernieuwende akkoorden voor te staan, waar mens, dier en het milieu beter van worden. Akkoorden die eerlijke banen en kansen opleveren, zowel hier als in ontwikkelingslanden. De leden van deze fractie hebben er vertrouwen in dat de EU in staat is dergelijke verdragen vorm te geven, maar ziet nodige verbeterpunten waar het gaat om het structureel consulteren en betrekken van belanghebbenden, inclusief maatschappelijke organisaties en vakbonden. De vorig jaar gepresenteerde Trade for All-agenda biedt handvatten voor hoe eerlijke handel eruit kan zien. Nu is het zaak om die goede intenties daadkrachtig uit te werken in heldere consultatie- en samenwerkingsstructuren met onder meer het maatschappelijk middenveld. Alleen in een dergelijke gemeenschappelijkheid is het mogelijk om de dialoog met respectievelijke tegenstanders van vrijhandel in de EU aan te gaan. Deelt de Minister deze opvatting, en is zij bereid dit binnenkort tijdens een Handelsraad te agenderen?

Antwoord van het kabinet:

In antwoord op eerdere Kamervragen over «handelsakkoorden nieuwe stijl» (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 332) heeft het kabinet aangegeven dat handelsakkoorden, naast creatie van werkgelegenheid en welvaart, moeten bijdragen aan de bescherming van mens, milieu, dier en plant. Daarbij zijn volgens het kabinet een aantal principes belangrijk. De handelsakkoorden moeten bijdragen aan hogere doelen zoals de Werelddoelen (Sustainable Development Goals), de afspraken uit het Parijs-akkoord, recente WTO-afspraken, de fundamentele ILO-conventies en de OESO Richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Daarnaast moeten de onderhandelingsprocessen transparant zijn en moeten zo veel mogelijk mensen profiteren van de akkoorden. Flankerende maatregelen kunnen nodig zijn voor groepen die dreigen te verliezen.

Zoals aangegeven in eerdergenoemd antwoord op Kamervragen, wil het kabinet het draagvlak in Nederland verder vergroten door de onderhandelingen inclusiever te maken. Daartoe zal het kabinet het zogenaamde Breed Handelsberaad oprichten. Dit beraad zal bestaan uit vertegenwoordigers van bedrijfsleven, vakbonden en maatschappelijke organisaties. Het overleg is van structurele aard. Het zal regelmatig bij elkaar komen om voorafgaand aan en tijdens onderhandelingen over nieuwe handelsakkoorden zijn mening aan het kabinet te geven en zo de Nederlandse positie te voeden. Het kabinet zal dit consultatiemodel ook onder de aandacht brengen bij andere EU-lidstaten.

Het kabinet zal zijn visie uitdragen in de RBZ/Handel, onder meer in het kader van de lessen die we kunnen leren uit het proces rond de goedkeuring van het handelsakkoord tussen de EU en Canada (Comprehensive Economic and Trade Agreement, CETA).

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de geagendeerde stukken voor het schriftelijk overleg over de RBZ Handelsraad van 11 november 2016. Deze leden hebben daarover enkele vragen en opmerkingen. De leden van de SP-fractie zouden graag horen hoe de door de Minister aangekondigde reset van handel en handelsverdragen er in de praktijk uitziet. Op welke wijze krijgt dit proces gestalte, en welke processen zijn ermee gemoeid? Wat is de status van deze reset, welke medestanders vindt de Minister aan haar zijde, en hoe is het proces ingebed in de Europese context? In het kader van de reset en het streven naar meer transparante en inclusieve onderhandelingen willen deze leden graag weten hoe open het onderhandelingsproces rondom TiSA en de hervormingen van het investeringsbeschermingsmechanisme (ISDS) zijn. Welke maatschappelijke actoren zijn actief betrokken bij de discussie over het hervormen van ISDS? Is de Minister voornemens om een openbare discussieronde met ngo’s en andere betrokkenen te plannen over deze onderwerpen, en zo ja, wanneer? Is de Minister bereid om eerst grondig maatschappelijk debat te voeren over deze thema’s, en maatschappelijk draagvlak te zoeken, voordat ze het mandaat aan de Europese Commissie overdraagt?

Antwoord van het kabinet:

De reset van handelspolitiek en handelsverdragen zal zijn weerslag moeten krijgen op Europees en nationaal niveau. Op Europees niveau zal het kabinet zich ervoor inzetten dat toekomstige handelsakkoorden aan een aantal principes voldoen. De handelsakkoorden moeten bijdragen aan hogere doelen zoals de Werelddoelen (Sustainable Development Goals), de afspraken uit het Parijs-akkoord, recente WTO-afspraken, de fundamentele ILO-conventies en de OESO Richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Daarnaast moeten de onderhandelingsprocessen transparant zijn en moeten zo veel mogelijk mensen profiteren van de akkoorden. Flankerende maatregelen kunnen nodig zijn voor groepen die dreigen te verliezen.

De discussie over de reset zal in de eerste plaats gevoerd moeten worden in de RBZ/handel. Hij moet zijn weerslag vinden in mandaten voor onderhandelingen over nieuwe handelsakkoorden en in de positie van de Raad ten aanzien van lopende onderhandelingen.

Op nationaal niveau wil het kabinet het draagvlak voor handelsakkoorden verder vergroten door de onderhandelingen inclusiever te maken. Daartoe zal het kabinet het Breed Handelsberaad oprichten.

Er is binnen Europa veel steun voor een reset van handelspolitiek en handelsakkoorden. Het moeizame goedkeuringsproces rond het handelsakkoord met Canada heeft veel regeringsleiders en volksvertegenwoordigers ervan doordrongen dat collectieve betrokkenheid, duurzaamheid en transparantie cruciaal zijn om het draagvlak voor handelsakkoorden te behouden en vergroten.

Op aandringen van onder meer Nederland zijn de afgelopen jaren grote stappen gezet met de verbetering van transparantie van en betrokkenheid van stakeholders bij TiSA. Tijdens iedere onderhandelingsronde organiseert de Europese Commissie een stakeholderdialoog in Brussel. De Europese vakbeweging, consumentenorganisaties, en milieuorganisaties zijn hierbij aanwezig. Daarnaast worden, op initiatief van de Europese Unie, ook dergelijke bijeenkomsten in Geneve georganiseerd, zodat ook ngo’s van buiten de EU kunnen participeren. Ook de Nederlandse overheid heeft intensief contact met maatschappelijke organisaties over handelsakkoorden, inclusief TiSA. Daarnaast is de Europese Commissie actiever gaan communiceren over TiSA. Zo staan alle onderhandelingsvoorstellen die de EU heeft ingebracht online.1 Ook wordt er na iedere onderhandelingsronde een verslag op de website van de Europese Commissie gepubliceerd.2 Daarnaast is ook het markttoegangsaanbod3 en het onderhandelingsmandaat4 openbaar gemaakt.

Nederland heeft zich de afgelopen drie jaar intensief ingezet om het beleid ten aanzien van investeringsbescherming en geschillenbeslechting te herzien, zowel op Europees niveau als op nationaal niveau. De Europese positie is onder andere dankzij een uitgebreide publieke consultatie tot stand gekomen. In navolging van de nieuwe EU-standaard past Nederland de modeltekst voor dergelijke akkoorden aan. Dit gaat in overleg met stakeholders. Notificaties voor heronderhandeling van de bestaande IBO’s dienen minstens vijf maanden voorafgaand aan de beoogde start van de heronderhandelingen aan de Commissie te worden voorgelegd, waarna de Commissie Nederland autorisatie verleent om te heronderhandelen conform de EU Verordening tot vaststelling van overgangsregelingen voor bilaterale investeringsovereenkomsten tussen lidstaten en derde landen (No. 1219.2012).

De leden van de SP-fractie vragen de Minister ook toe te lichten waarom het EU-model voor FTA’s ernaar streeft om de «performance requirements» uit te bannen. Op welke wijze wordt in de toekomst gecontroleerd of en in hoeverre investeringen bijdragen aan nationale ontwikkeling?

Antwoord van het kabinet:

Investeringen worden toegelaten op basis van nationaal recht. Zogenaamde performance requirements, of prestatie-eisen hebben betrekking op de eisen die landen stellen aan het toelaten van en de operatie van investeringen in het gastland. Dit kan op verschillende vormen plaatsvinden, bijvoorbeeld door het eisen van joint-ventures met lokale vennootschappen of verplicht overdragen van (delen) van eigendom en kennis. Tegenwoordig worden er ook performance requirements aan digitale diensten gesteld. Zo wordt soms de verplichting opgelegd om een minimaal aantal werknemers in een land aan het werk te zetten, alvorens een ondernemer een app in de lokale appstore mag aanbieden. Deze vereisten moeten in lijn zijn met WTO TRIMs, die voorschrijft dat deze prestatie-eisen niet in strijd met de GATT en GATS mogen zijn. De Annex bij het TRIMS Akkoord voorziet in een illustratieve lijst met verboden prestatie-eisen. Daar bovenop kunnen landen in bilaterale of plurilaterale handels- en investeringsakkoorden afspreken om een aantal van zulke vereisten niet langer toe te passen. Een voorbeeld van een succesvolle afschaffing van een dergelijke performance requirement is terug te vinden in CETA. De Canadese Investment Act schrijft nu nog voor dat iedere investering boven de C$354 miljoen (EUR 245 miljoen) in Canadese ondernemingen door buitenlandse investeerders beoordeeld moet worden op de baten voor de Canadese economie. Dit is een zeer beperkende maatregel. Een dergelijke beoordeling door de overheid van investeringen wordt in andere landen alleen maar gedaan vanwege nationale veiligheid. De grens wordt nu voor Europese ondernemingen verhoogd naar C$1,5 miljard (EUR 1 miljard). Hierdoor wordt het voor Europese ondernemingen, in het bijzonder MKB-bedrijven, veel eenvoudiger om in Canada te gaan investeren.

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat de Europese Commissie een impactstudie gaat uitvoeren naar de cumulatieve economische effecten van handelsonderhandelingen voor de EU-landbouwsector. Volgens eerdere berichten zou deze studie in de herfst van 2016 worden afgerond. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar de stand van zaken van deze impactstudie? Ook vernemen zij graag hoe de resultaten van deze impactstudie in toekomstige onderhandelingen zullen worden meegenomen. Daarbij vernemen de leden van de CDA-fractie ook graag hoe de Minister denkt om te gaan met sectoren die getroffen worden door handelsakkoorden? Wat is het standpunt van de Europese Unie hierover? Hoe denken andere handelsministers over flankerend beleid voor getroffen sectoren?

Antwoord van het kabinet:

De Europese Commissie heeft, mede op verzoek van Nederland, een impactstudie uitgevoerd naar de cumulatieve economische effecten van handelsakkoorden op de EU-landbouwsector. De studie is gericht op het cumulatieve effect van zowel recent afgesloten handelsakkoorden, als ook mogelijke toekomstige akkoorden en modernisering van oudere akkoorden. Deze studie is aangekondigd door Eurocommissaris Hogan tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 15 februari jl. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Landbouwraad van 14 en 15 november (Kamerstuk 21 501-32, nummer 948), wordt deze studie gepresenteerd in de Landbouwraad. De studie is nog niet beschikbaar en zal naar verwachting niet voor de Raad worden gepubliceerd.

Het kabinet vindt het van belang dat zoveel mogelijk mensen profiteren van handelsakkoorden. Handelsakkoorden bieden nieuwe handels- en exportmogelijkheden. In handelsakkoorden wordt ingezet op het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve gevolgen voor specifieke sectoren. Op dit moment werkt het kabinet aan een Kamerbrief over flankerend beleid. Dit gebeurt bijvoorbeeld door gevoelige sectoren uit te sluiten, door quota in te stellen of door tarieven stapsgewijs te liberaliseren. De Europese Commissie heeft hiervoor ook aandacht en is in de Trade for all-strategie van oktober 2015 daarop ingegaan.5 In deze strategie werd gewezen op het belang van (her)scholing en de ontwikkeling van toekomstgerichte capaciteiten om mensen voor te bereiden op toekomstige banen. De structuur- en investeringsfondsen van de EU ondersteunen dit doel. Daarnaast wees de Commissie in deze strategie op het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG). Dit fonds biedt ondersteuning aan groepen, bijvoorbeeld als een fabriek sluit als gevolg van internationale concurrentie.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken voor Handel op 11 november en de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de stand van zaken met betrekking tot CETA. Zij hebben naar aanleiding hiervan een aantal vragen en opmerkingen.

Verdrag over handel in diensten (TiSA)

De leden van de SP-fractie informeren naar de datum waarop de bij het algemeen overleg van 15 september jl. toegezegde brief over TiSA naar de Kamer gestuurd wordt. Zij vragen of deze brief tijdig naar de Kamer gestuurd wordt om een inhoudelijk parlementair debat te kunnen voeren op basis van deze brief, voordat Nederland een standpunt inneemt over ondertekening van het akkoord. Zij verwachten dat deze brief een uitgebreide beschrijving bevat van de inhoud van TiSA, voor zover er overeenstemming tussen onderhandelaars is bereikt, en tevens inzicht biedt in de ambities van de EU en van Nederland op alle overige terreinen die onder TiSA worden onderhandeld. Wat was op de overeengekomen terreinen de oorspronkelijke inzet van Nederland en de EU, zo vragen de leden van de SP-fractie. Is er een ex-ante impact assessment gedaan? Is of zal voor Nederland een gedetailleerde sectorale analyse worden gemaakt van winst en verlies in termen van handel, productie en werkgelegenheid? Is de huidige onderhandelingsronde (voorlopig) de laatste onderhandelingsronde, zo willen de leden weten. Kan de Minister de Kamer informeren over de uitkomsten van deze ronde? Op 20 en 21 oktober jl. spraken de handelsministers in Oslo opnieuw de ambitie uit om voor het eind van dit jaar een akkoord te sluiten over TiSA. Op 5 en 6 december a.s. is een ministeriële top in Geneve gepland. Hoe groot is de kans dat TiSA daar en dan getekend wordt, vragen deze leden aan de Minister. Hecht de Minister nog evenzeer aan behandeling van TiSA als een gemengd akkoord, vanwege het gemengde karakter van belangrijke onderdelen, zoals kennismigratie en internationaal transport, als in het voorjaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zal zij doen om nationale parlementaire betrokkenheid bij ratificatie te waarborgen?

Antwoord van het kabinet:

De brief over de stand van zaken van de onderhandelingen over het Verdrag over handel in diensten (Trade in Services Agreement, TiSA) is op 10 november 2016 naar de Kamer verzonden. Hierin heeft het kabinet tevens de Nederlandse positie uiteenzetten gezet, ook op de terreinen waar het onwaarschijnlijk is dat deze inzet zal worden gerealiseerd.

De Commissie werkt momenteel aan een uitgebreide analyse van de effecten van TiSA voor de Europese economie. Nederland dringt er bij de Commissie op aan deze analyse zo spoedig mogelijk afgerond te hebben, zodat de uitkomsten meegenomen kunnen worden in de onderhandelingen.

Na de onderhandelingsronde die loopt van 2 tot en met 11 november staat nog een onderhandelingsronde gepland van 30 november tot 10 december. Het is daarom niet realistisch om te verwachten dat tijdens de ministeriele bijeenkomst van 5 en 6 december TiSA zal worden ondertekend. Omdat de huidige ronde momenteel nog bezig is, is het op dit moment niet mogelijk de Kamer te informeren over de uitkomsten van deze ronde. De Europese Commissie zal een verslag van deze ronde op haar website publiceren, zoals ook bij eerdere ronden de praktijk is.

Op grond van artikel 207 van het EU-Werkingsverdrag behoort het sluiten van handelsakkoorden betreffende de handel in diensten tot de gemeenschappelijke handelspolitiek. Op grond van artikel 3 van dat verdrag is dit een exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. De Europese Commissie en de Raad verschillen van interpretatie wat precies onder de gemeenschappelijke handelspolitiek valt en daarmee een exclusieve EU-bevoegdheid is, onder andere bij afspraken over kennismigratie en internationaal transport. Het is op dit moment nog onzeker of, en op welke manier, deze onderwerpen deel zullen uitmaken van het uiteindelijke akkoord.

Zodra de onderhandelingen over TiSA zijn afgerond, zal de Commissie een voorstel doen voor ondertekening van TiSA door de EU. De Raad zal op basis van het Commissievoorstel een besluit vaststellen over ondertekening. Uw Kamer wordt via de gebruikelijke procedures betrokken bij de voorbereiding van de desbetreffende Raad. Wanneer ondertekening van TiSA heeft plaatsgevonden, kunnen de goedkeuringsprocessen worden opgestart. Voor de EU betekent dit goedkeuring door het Europees Parlement waarna de Raad het besluit tot sluiting vaststelt. Wanneer TiSA wordt gesloten als een gemengd akkoord zal het daarnaast ook moeten worden geratificeerd door alle 28 EU-lidstaten voordat het in werking kan treden voor de EU en haar lidstaten.

In het kader van de reset van het handelsbeleid is er voor wat betreft TTIP op de pauzeknop gedrukt, zo constateren de leden van de SP-fractie met tevredenheid. Kan de Minister verklaren waarom zij niet bij TiSA, zoals bij TTIP, op de pauzeknop drukt? In het geval van TiSA is er, zoals bij CETA wel het geval was, geen sprake van een principeakkoord.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet acht het onwenselijk dat de EU eenzijdig besluit om niet langer deel te nemen aan de onderhandelingen over TiSA. In tegenstelling tot TTIP en CETA is TiSA een plurilateraal akkoord waarover naast de EU 22 andere partijen onderhandelen. Als de EU zich uit de onderhandelingen terugtrekt, zullen de overige partijen naar verwachting een akkoord sluiten. Hierdoor kan de EU niet langer ervoor zorgen dat het akkoord aan de wensen van de EU voldoet. Belangrijke Europese eisen, zoals de bescherming van publieke diensten, zijn dan niet langer gewaarborgd.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op welke manier de Kamer wordt betrokken bij de afronding van TiSA, aangezien afronding van onderhandelingen voor het eind van 2016 wordt beoogd. Kan de Minister bevestigen dat er geen sprake is van voorlopige inwerkingtreding van (onderdelen van) het verdrag? Op welke manier kan de Nederlandse economie en samenleving zorgvuldig beoordelen, voordat wordt ingestemd met TiSA?

Antwoord van het kabinet:

Wanneer de onderhandelingen over TiSA zijn afgerond, zal de Commissie een voorstel doen voor ondertekening van TiSA door de EU.6 De Raad zal op basis van het Commissievoorstel een besluit vaststellen over ondertekening. Uw Kamer wordt via de gebruikelijke procedures betrokken bij de voorbereiding van de desbetreffende Raad. Wanneer ondertekening van TiSA heeft plaatsgevonden, kunnen de goedkeuringsprocessen worden opgestart. Voor de EU betekent dit goedkeuring door het Europees Parlement waarna de Raad het besluit tot sluiting vaststelt. Ook bij het vaststellen van dit besluit wordt uw Kamer via de gebruikelijke procedures betrokken. Wanneer TiSA wordt gesloten als een gemengd akkoord zal het daarnaast ook moeten worden geratificeerd door alle 28 EU-lidstaten voordat het in werking kan treden voor de EU en haar lidstaten.

In het EU-voorstel voor het hoofdstuk over institutionele bepalingen wordt geen grondslag gecreëerd om TiSA voorlopig toe te passen.7 Dit voorstel biedt geen mogelijkheid om delen van het akkoord voorlopig toe te passen, in afwachting van de inwerkingtreding van het gehele akkoord.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn erg benieuwd naar de uitgebreide brief over de stand van zaken rond TiSA die in de geannoteerde agenda wordt aangekondigd. Met name zijn zij geïnteresseerd in de gevolgen van het akkoord voor semipublieke sectoren zoals de zorg en het onderwijs. Het akkoord zou volgens de leden van de GroenLinks-fractie geen aanmoediging moeten zijn voor verdere privatisering van deze sectoren.

Overheden zouden het recht moeten behouden delen van deze sectoren te nationaliseren. Daarnaast zou ook dit verdrag in moeten zetten op het verbeteren van arbeidsomstandigheden en het milieu. Zal de Minister deze bezwaren adresseren in de toegezegde Kamerbrief?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet benadrukt dat TiSA niet oproept, laat staan verplicht, tot het privatiseren van publieke diensten. Dit geldt zowel voor publieke diensten als voor alle overige dienstensectoren die onder TiSA vallen. Daarnaast neemt de Europese Unie in zijn markttoegangsaanbod, zoals standaard in handelsakkoorden, een uitzondering op voor publieke diensten. Door deze uitzondering behouden overheden op nationaal, regionaal en lokaal niveau het recht om overheidsbedrijven of private ondernemingen een alleenrecht of andere specifieke exclusieve rechten te geven op het leveren van een bepaalde dienst. Overheden kunnen zelf bepalen welke soort activiteiten zij als publieke dienst kwalificeren. Het maakt hierbij geen onderscheid of publieke diensten door publiek of privaat geld worden gefinancierd. Mocht een overheid het nodig achten, kan een geprivatiseerde dienst weer door een overheidsbedrijf worden uitgevoerd.

EU-Canada handelsakkoord (CETA)

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor haar overzicht van de voortgang van het multilateraal investeringshof ICS. Deze leden zijn tevreden te horen dat Canada en de EU ondubbelzinnig hebben vastgelegd dat zij snel werk maken van het opzetten van dit investeringshof binnen CETA. De leden van de VVD-fractie zijn net zoals het kabinet erg positief over de ondertekening van CETA. De leden van de VVD-fractie willen echter benadrukken dat nu ook een vlotte ratificatie moet plaatsvinden. Wanneer verwacht de Minister het advies van de Raad van State? Kan de Minister op basis hiervan een indicatie geven van wanneer de goedkeuringswet met bijbehorende memorie van toelichting ter goedkeuring zal worden voorgelegd aan het parlement?

Antwoord van het kabinet:

Het Europees Parlement begint op korte termijn met de goedkeuringsprocedure van CETA. Het is de verwachting dat het INTA-comité in december zal stemmen over CETA waarna plenaire stemming op 14 februari 2017 wordt verwacht. Na besluitvorming in het Europees Parlement, zal het kabinet het wetsvoorstel indienen bij de Raad van State. Wanneer het advies van de Raad van de State is verwerkt, kan het wetsvoorstel worden voorgelegd aan het parlement.

De leden van de SP-fractie willen graag van de Minister weten of en in hoeverre de aanvullende juridische verklaring bij CETA gevolgen heeft voor het ICS en de verdere hervorming van dit geschillenmechanisme. Kan de Minister tevens aangeven wanneer de Raad van State naar verwachting haar advies zal uitbrengen over de goedkeuringswet en memorie van toelichting toebehorende aan CETA?

Antwoord van het kabinet:

Bij het akkoord hebben partijen een interpretatieve verklaring afgelegd. Deze verklaring biedt, in de zin van artikel 31 van het Weens Verdragenverdrag en het internationaal gewoonterecht, duidelijke en ondubbelzinnige uitleg over wat partijen zijn overeengekomen in een aantal CETA-bepalingen die onderwerp waren van discussie en bezorgdheid bij het publiek. De verklaring gaat mede in op investeringsbescherming en verduidelijkt dat staten het recht behouden om te reguleren in het publiek belang, ook als dit tegen de belangen van investeerders ingaat. Het Tribunaal en het Beroepstribunaal zullen de verklaring gebruiken in de interpretatie van de verplichtingen die uit CETA volgen. Een appreciatie van deze verklaring is u toegekomen in een Kamerbrief (Kamerstuk 31 985 nr. 45).

Daarnaast hebben de Raad en/of de Commissie en verschillende EU-lidstaten verklaringen afgelegd bij het Raadsbesluit tot ondertekening van CETA door de EU. De Raad en de Commissie hebben een verklaring vastgesteld over investeringsbescherming en het Investment Court System. In de verklaring van de Raad en de Commissie worden eisen gesteld aan de rechters in het Tribunaal en het Beroepstribunaal op het terrein van kwaliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Deze eisen kunnen worden geadresseerd zonder dat het akkoord moet worden aangepast. De in de verschillende verklaringen verwoorde belangen zoals het recht van staten om te reguleren in het publiek belang en de onafhankelijkheid van rechters zullen ook een rol spelen bij het opzetten van een multilateraal investeringshof.

Het Europees Parlement begint op korte termijn met de goedkeuringsprocedure van CETA. Het is de verwachting dat het INTA-comité in december zal stemmen over CETA waarna plenaire stemming op 14 februari 2017 wordt verwacht. Na besluitvorming in het Europees Parlement, zal het kabinet het wetsvoorstel indienen bij de Raad van State. Wanneer het advies van de Raad van de State is verwerkt, kan het wetsvoorstel worden voorgelegd aan het parlement.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de EU en Canada afgelopen zondag 30 oktober het CETA-akkoord getekend hebben, na toevoeging van een extra verklaring. Daarin wordt onder andere gesproken over het Investment Court System (ICS). De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om een appreciatie van deze verklaring. Wat betekent deze verklaring volgens de Minister voor toekomstige handelsakkoorden? Welke invloed heeft deze verklaring nu op het CETA-akkoord voor de overige 27 lidstaten? Wat betekent deze verklaring voor de toekomst van het Investment Court System? Ook vragen de leden van de CDA-fractie naar de stand van zaken met betrekking tot het flankerend beleid. De Minister heeft aangegeven dat ze in overleg zal treden met verschillende partijen hierover. Heeft de Minister reeds stappen gezet met het flankerend beleid? Zo ja, welke stappen zijn dat? Zo nee, waarom niet? Aan wat voor soort maatregelen denkt de Minister?

Antwoord van het kabinet:

Bij het akkoord hebben partijen een interpretatieve verklaring afgelegd. Deze verklaring biedt, in de zin van artikel 31 van het Weens Verdragenverdrag en het internationaal gewoonterecht, duidelijke en ondubbelzinnige uitleg over wat partijen zijn overeengekomen in een aantal CETA-bepalingen die onderwerp waren van discussie en bezorgdheid bij het publiek. De verklaring gaat mede in op investeringsbescherming en stelt onder meer duidelijk vast dat staten het recht hebben om te reguleren in het publiek belang, ook als dit tegen de belangen van investeerders ingaat. Het Tribunaal en het Beroepstribunaal zullen de verklaring gebruiken in de interpretatie van de verplichtingen die uit CETA volgen. Een appreciatie van de gemeenschappelijke interpretatieve verklaring is u toegekomen in een Kamerbrief (Kamerstuk 31 985 nr. 45). In de verklaring van de Raad en de Commissie worden eisen gesteld aan de rechters in het Tribunaal en het Beroepstribunaal op het terrein van kwaliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Deze eisen kunnen worden geadresseerd zonder dat het akkoord moet worden aangepast. Daarnaast hebben de Raad, de Commissie en verschillende EU-lidstaten verklaringen afgelegd bij het Raadsbesluit tot ondertekening van CETA door de EU. De Raad en de Commissie hebben een verklaring vastgesteld over investeringsbescherming en het Investment Court System. België heeft daarnaast unilateraal een verklaring vastgesteld waarin wordt ingegaan op investeringsbescherming. De in de verschillende verklaringen verwoorde belangen zoals het recht van staten om te reguleren in het publiek belang en de onafhankelijkheid van rechters zullen ook een rol spelen bij de totstandkoming van andere handelsakkoorden en het opzetten van een multilateraal investeringshof.

Zoals toegezegd in het plenaire debat met de Tweede Kamer op 7 juni 2016 (Handelingen II 2015/16, nr. 92, item 36) komt het kabinet met een Kamerbrief over flankerend beleid. Het gaat hierbij om beleid dat algemeen van toepassing is. In de Kamerbrief zal bovendien worden uiteengezet hoe het kabinet poogt dat handelsakkoorden een zo gunstig mogelijk effect hebben voor zoveel mogelijk mensen.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de Minister in haar brief betreffende de stand van zaken van CETA schrijft dat de lidstaten van de EU unaniem instemden met het ondertekenen van het verdrag en de voorlopige inwerkingtreding. De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld over de grote snelheid van dit proces en de onmogelijkheid het verdrag te verbeteren op de punten van arbeidsrechten, klimaatdoelstellingen en investeringsbescherming. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of het unaniem onderteken van het verdrag ook betekent dat iedere lidstaat van plan is te ratificeren?

Antwoord van het kabinet:

De onderhandelingen over CETA zijn in augustus 2014 afgerond. Sindsdien heeft uw Kamer vele malen met het kabinet gesproken over het verdrag en zijn er verschillende Kamerbrieven met beantwoording van uw vragen gestuurd. Eén van de uitkomsten van dit proces is dat het mechanisme voor investeringsbescherming geheel is vervangen door het EU-voorstel voor het Investment Court System. Zoals vastgelegd in artikel 12 van het Weens Verdragenverdrag, is de ondertekening van een akkoord de uitdrukking van de instemming om door een akkoord gebonden te worden. Met de ondertekening van het akkoord beginnen alle partijen met hun eigen interne goedkeuringsprocedure.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in de verklaring die de Belgische overheid heeft opgesteld staat dat verschillende deelregeringen van België ernstige kritiek hebben op de wijze van geschillenbeslechting, zoals beschreven in het achtste hoofdstuk van CETA. Is het mogelijk dat het Investment Court System, de huidige wijze van geschillenbeslechting in CETA, wordt veranderd vanwege de intentie van Wallonië niet te ratificeren, als dit ongewijzigd blijft? Ook heeft België een advies gevraagd aan het Europees Hof van Justitie omtrent geschillenbeslechting en Europese verdragen. De GroenLinks-fractie heeft er al eerder bij de Minister op aangedrongen dat Nederland een dergelijk advies zou vragen aan het Europees Hof. Is de Minister bereid zich bij deze adviesvraag van België aan te sluiten? Op welke wijze kan de uitspraak van het Europees Hof de werking van het verdrag beïnvloeden?

Antwoord van het kabinet:

De onderhandelingen over CETA zijn afgerond en worden niet heropend. De eisen die de aanvullende verklaring van de Commissie en de Raad stelt aan de rechters in het Tribunaal en het Beroepstribunaal op het terrein van kwaliteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid, kunnen worden geadresseerd zonder dat het akkoord moet worden aangepast.

Artikel 218, lid 11 van het EU-Werkingsverdrag biedt de Europese Commissie, het Europees Parlement, de Raad en elke EU-lidstaat de mogelijkheid om het EU-Hof om advies te vragen over de verenigbaarheid van een voorgenomen overeenkomst met het EU-recht. Wanneer België de verenigbaarheid van het Investment Court System in een akkoord heeft voorgelegd aan het EU-Hof, kan Nederland besluiten om schriftelijke en/of mondelinge opmerkingen bij het EU-Hof in te dienen. Op basis van de uitleg van de Europese Commissie en het Europees Parlement is het kabinet van oordeel dat het Investment Court System verenigbaar is met het EU-recht.

EU-VS handelsakkoord (TTIP)

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat de Minister wederom aangeeft dat zij de «pauze» in de TTIP-onderhandelingen wil benutten voor een brede dialoog met belanghebbenden, met name uit het maatschappelijk middenveld. Ondertussen gaan de technische onderhandelingen over TTIP door, en heeft een meerderheid in de Raad zich in september jl. hier ook nadrukkelijk voor uitgesproken. In hoeverre wordt, naast de wens om de TTIP-onderhandelingen niet volledig te stoppen, de wens van Nederland om de dialoog open te breken in de Raad gedeeld? De leden van de PvdA-fractie zien graag een tijdslijn van hoe Nederland, liefst in samenwerking met andere EU-lidstaten, deze dialoog gaat invullen.

Antwoord van het kabinet:

Een meerderheid in de Raad steunde tijdens de RBZ Handel op 23 september 2016 de voortzetting van de TTIP-onderhandelingen. Het kabinet vindt het van belang om in Nederland met alle belanghebbenden een dialoog te voeren over waar we staan en wat er verder in de onderhandelingen moet gebeuren om uiteindelijk tot een gebalanceerd en ambitieus akkoord te komen. Dit wordt vormgegeven in het Breed Handelsberaad, zoals in eerdere Kamervraagbeantwoording is toegelicht (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 332). Dit voornemen deelt het kabinet ook met andere lidstaten. Het staat hen vrij om een dergelijke dialoog ook te starten.

De leden van de CDA-fractie gaan in op de opmerking van de Minister in de geannoteerde agenda dat er sprake is van een «pauze in de onderhandelingen». Tegelijkertijd lezen de leden van de CDA-fractie dat er nog wel technisch overleg heeft plaatsgevonden. Kan de Minister nader duiden wat «pauze» concreet inhoud? Op welke punten wordt in de komende periode nog verder «technisch overleg» gevoerd? De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister de reflectieperiode zelf wil gaan invullen met overleg tussen verschillende partijen als belangenorganisaties, ngo’s, bedrijven en vakbonden?

Antwoord van het kabinet:

In de eerste week van oktober heeft nog een onderhandelingsronde plaatsgevonden. In deze ronde is echter niet gesproken over de dossiers waar verschillen bestaan tussen de EU en de Verenigde Staten, zoals openbare aanbestedingen, maritieme diensten en geografische aanduidingen. De onderhandelaars hebben met name onderhandelingsteksten verder geconsolideerd. Een verslag van deze ronde is online beschikbaar.8 Tijdens deze RBZ zal de Europese Commissie een toelichting geven op de stand van zaken en de planning voor de komende maanden. Omdat afronding in 2016 niet meer realistisch is en vanwege de Amerikaanse verkiezingen, is er een pauze in de onderhandelingen voorzien. Het kabinet zal tijdens de RBZ benadrukken dat technische besprekingen tijdens deze pauze binnen transparante kaders moet plaatsvinden.

Een specifiek voorbeeld waar mogelijk wel op technisch niveau verder gesproken kan worden, is een overeenkomst voor wederzijdse erkenning van inspecties voor zogenaamde Good Manufacturing Practices voor medicijnfabrikanten. Dit gaat namelijk om de hervatting van onderhandelingen over een overeenkomst tussen de EU en de VS over dit onderwerp eind jaren ’90. Die onderhandelingen zijn in die tijd niet afgerond en in kader van de TTIP-onderhandelingen weer opnieuw gestart.

De dialoog wordt vormgegeven in het Breed Handelsberaad, zoals in eerdere Kamervraagbeantwoording is toegelicht (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 332).

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op welke manier de Minister maatschappelijke organisaties beter wil betrekken bij investerings- en handelsverdragen, in lijn met eerdere uitspraken over «handelsakkoorden nieuwe stijl». Genoemde leden wijzen bovendien op de 7 voorwaarden van de SER. Op welke manier krijgt de betrokkenheid van maatschappelijke organisaties en de vorming van handelsakkoorden nieuwe stijl in dit proces vorm? Wat gaat er concreet veranderen aan de Nederlandse inzet met betrekking tot TTIP?

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet wil net als in de afgelopen jaren alle belanghebbenden betrekken bij onderhandelingen over handelsakkoorden, net als bij TTIP gebeurt. Het is van belang dat dit niet alleen tijdens onderhandelingen, maar ook voorafgaand aan nieuwe onderhandelingen plaatsvindt. Zoals het kabinet in eerdere beantwoording van Kamervragen over «handelsakkoorden nieuwe stijl» heeft aangegeven (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 332), gaat het kabinet het Breed Handelsberaad opzetten. Dit beraad zal bestaan uit vertegenwoordigers van bedrijfsleven, vakbonden en maatschappelijke organisaties. Het overleg is van structurele aard. Het zal regelmatig bij elkaar komen om voorafgaande aan en tijdens onderhandelingen over nieuwe handelsakkoorden zijn mening aan het kabinet te geven en zo de Nederlandse positie te voeden.

Ziet de Minister in het kader van CETA en TTIP ruimte om ook voorwaarden te stellen aan de totstandkoming van producten en niet alleen aan de eigenschappen van het eindproduct, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie? Zo ja, gaat Nederland actief pleiten voor controle op de totstandkoming van producten, zodat eisen kunnen worden gesteld aan arbeidsrechten, milieu en dierenwelzijn bij de productie? Welke ruimte ziet de Minister om ook een onderwerp als regulatory cooperation ter discussie te stellen?

Antwoord van het kabinet:

Zoals in een eerdere Kamervraag beantwoording aangegeven (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 332) bieden bilaterale handelsakkoorden meer ruimte dan multilaterale onderhandelingen om afspraken te maken over de totstandkoming van producten. In gevoelige sectoren waar de productie-eisen sterk verschillen tussen de EU en de onderhandelingspartner kan worden gekozen voor deze aanpak. Daarnaast zet de EU bij ieder handelsakkoord in op een ambitieus duurzaamheidshoofdstuk. Hierin bevestigen partijen nogmaals dat zij internationale afspraken op het gebied van arbeidsrecht en milieu niet zullen verlagen om een competitief voordeel te krijgen in de handel met de verdragspartner. Ook zet Nederland in op heldere afspraken als het gaat om dierenwelzijn. Net als de Europese Commissie, is het kabinet van mening dat samenwerking op gebied van regelgeving (regulatory cooperation) alleen mag leiden tot een gelijke of hogere standaard.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn het met de Minister eens dat in de pauze van de onderhandelingen over TTIP een dialoog moet worden aangegaan met maatschappelijke partners. Hoe wil de Minister het gesprek aangaan met belangenorganisaties, ngo’s, bedrijven en vakbonden? Kan de Minister garanderen dat de hervatte onderhandeling een breder draagvlak kennen en transparanter zullen zijn? Denkt de Minister dat onderhandelingen over TTIP spoedig weer hervat zullen worden, met het oog op de uitkomst van de presidentiële verkiezingen in de Verenigde Staten van 8 november a.s.? De leden van de GroenLinks-fractie zouden graag weten op welke punten al overeenstemming is bereikt en welke punten nog open liggen.

Antwoord van het kabinet:

De onderhandelingen zijn nog niet afgerond, dus er is nog geen overeenstemming over het akkoord. In eerdere Kamervraagbeantwoording (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 3472) heeft het kabinet aangegeven dat de verschillende hoofdstukken niet los van elkaar zijn te zien. Daarom kan er niet over een enkel hoofdstuk overeenstemming zijn, voordat over het gehele akkoord overeenstemming is. Er zijn verschillende dossiers waar de partijen nog ver uit elkaar liggen. Dit gaat onder meer over openbare aanbestedingen, maritieme diensten, het Investment Court System en geografische aanduidingen. Uw Kamer heeft daarnaast inzage in de TTIP-documenten in de leesruimte bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hier zijn de voortgang en openstaande punten te zien.

De dialoog wordt vormgegeven in het Breed Handelsberaad, zoals in eerdere Kamervraagbeantwoording is toegelicht (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 332). Het is nog niet duidelijk hoe lang de pauze in de onderhandelingen gaat duren. Dit hangt onder meer af van politieke prioriteiten die Donald Trump, als nieuwe Amerikaanse president, zal stellen op het gebied van handelspolitiek.

EU-Mercosur handelsakkoord

De leden van de PvdA-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat Nederland tegen de verhoging van het quota is voor producten die niet voldoen aan de EU-standaarden voor dierenwelzijn en milieu. Kan de Minister aangeven op welke hoogte dit quota nu in de conceptstukken is vastgesteld, en over welke producten het gaat? Sommige landen wijzen op de risico’s voor hun landbouwsector als gevolg van een quotaverhoging. Ook de Minister onderschrijft dit door geen ongelijk speelveld voor de landbouwsector te willen. Wanneer kan de Kamer in dit kader de brief van de Minister ontvangen over het opvangen van negatieve gevolgen voor bepaalde sectoren als gevolg van handelsakkoorden? De leden van deze fractie merken op dat Nederland wellicht ook hier een bredere Europese discussie over zou kunnen voeren.

Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is voorstander van de onderhandelingen met Mercosur. De EU kan de eerste zijn die een biregionaal handelsakkoord met Mercosur sluit. Dit biedt vele markttoegangskansen. Zo is de dienstensector, zeker op maritiem gebied, nu grotendeels gesloten. Ook is er voor Nederlandse bedrijven veel te winnen als binnen Mercosur sanitaire en fytosanitaire (SPS) maatregelen en voedselveiligheidsmaatregelen worden geharmoniseerd.

Het kabinet vindt het van groot belang dat handelsakkoorden, zo ook een handelsakkoord met Mercosur, bijdragen aan een gelijker speelveld. Daarom zet het kabinet in op heldere afspraken over dierenwelzijn en een sterk duurzaamheidshoofdstuk. Diverse lidstaten maken zich inderdaad zorgen over de mogelijke gevolgen van quotaverhogingen voor hun landbouwsector. In reactie hierop heeft de Europese Commissie een studie aangekondigd naar het cumulatieve effect op de landbouwsector van zowel recent afgesloten handelsakkoorden, als ook mogelijke toekomstige akkoorden en modernisering van oudere akkoorden. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Landbouwraad van 14 en 15 november (Kamerstuk 21 501-32, nr. 948), wordt deze studie gepresenteerd in de Landbouwraad. Het kabinet zal deze studie gebruiken bij het formuleren van flankerend beleid. Het kabinet werkt nu aan een Kamerbrief over flankerend beleid.

Milieugoederenakkoord

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Minister schrijft over een productenlijst bij het milieugoederenakkoord (EGA). Is er al een overzicht openbaar met een voorlopige lijst van producten die bijdragen aan de strijd tegen klimaatveranderingen of milieuvriendelijk zijn? Zo ja, kan de Minister deze met de leden van deze fractie delen?

Antwoord van het kabinet:

Over de lijst van producten waarvan onder EGA de importtarieven worden uitgefaseerd, is nog geen overeenstemming. De producten waarover gesproken wordt, vallen in de categorieën beperking van luchtvervuiling, beheer van afval, hernieuwbare energie en energiebesparing, waterzuivering, geluidsoverlast en «resource efficiency».

De leden van de PvdA-fractie hechten veel waarde aan dit akkoord dat de handel reguleert in producten die bijdragen aan klimaat- en milieudoelstellingen. Kan de Minister de Kamer in meer detail inlichten waar de onderhandelingen nu staan, en daarbij zo concreet mogelijk zijn over de inzet van Nederland? Het streven van de Raad en het Europees Parlement is om het akkoord voor het einde van dit jaar af te sluiten. De Minister schrijft in de geannoteerde agenda dat zij zich inzet voor een «geloofwaardig akkoord vanuit milieuperspectief». Betekent dit dat zij vooralsnog vraagtekens heeft bij de haalbaarheid daarvan?

Antwoord van het kabinet:

Op dit moment wordt nog volop onderhandeld over de samenstelling van de productlijst, de afbouwperiodes voor de tarieflijnen en de juridische tekst van de Ministeriële Verklaring. De onderhandelingen liggen op schema voor afronding op 4 december 2016. Op de website van de Europese Commissie staat het verslag van de 16e onderhandelingsronde (19–23 september 2016)9. Een verslag van de 17e onderhandelingsronde (16–21 oktober 2016) zal snel gepubliceerd worden.

Het kabinet meent dat een geloofwaardig akkoord vanuit milieuperspectief realistisch is.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister of zij de Kamer uitvoeriger kan informeren over de voortgang van het EGA, dat nog dit jaar afgerond zou moeten worden. Kan de Minister het precieze tijdpad schetsen, en daarbij ook ingaan op de vraag of er nog steeds niet-duurzame producten als vliegtuigmotoren en biodiesel op de lijst staan? Zo ja, kan de Minister toelichten wat de Nederlandse positie is ten aanzien van het toevoegen van dit soort goederen aan het EGA?

Antwoord van het kabinet:

Op dit moment wordt onderhandeld over de productlijst, de afbouwperiodes voor de tarieflijnen en de juridische tekst van de Ministeriële Verklaring. Op dit moment is het niet daarom nog niet mogelijk om uitsluitsel te geven of biodiesel in de definitieve productlijst wordt opgenomen. Het kabinet meent dat een geloofwaardig akkoord vanuit milieuperspectief realistisch is en zet zich in voor opname van producten met een bewezen milieueffect.

De volgende en laatste onderhandelingsronde vindt plaats van 26 november tot 2 december 2016. Bij goed gevolg kan EGA bij de aansluitende Ministeriële bijeenkomst op 3 en 4 december 2016 in Genève worden afgerond.

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat het Milieugoederenakkoord (EGA) het laatste stadium heeft bereikt. Volgens deze leden moet aandacht voor duurzaamheid en het klimaat leidend zijn in onderhandelingen over handelsakkoorden. Alleen EGA is zeker niet voldoende, in alle andere verdragen moet dezelfde focus op duurzamere en veiligere producten zijn.

Handelsdefensief instrumentarium (o.a. antidumpingmaatregelen) en Markteconomiestatus China

De leden van de VVD-fractie blijven van mening dat het kabinet zich actief moet inzetten voor een aanpassing van de lesser duty rule in het geval van structurele marktverstoring op het gebied van grondstoffen en/of grote overcapaciteit. Handel is een belangrijke pijler voor de Nederlandse economie en biedt veel werkgelegenheid. Wanneer de Europese Unie qua snelheid achterblijft op andere machtsblokken met maatregelen tegen dumping, ontstaat een ongelijk speelveld en een risico op vermindering van werkgelegenheid. De belangen van de sector en consument moeten hierbij worden meegewogen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse gelezen dat de Europese Commissie op korte termijn met een voorstel komt op grond waarvan de EU haar huidige antidumpingbeleid kan handhaven, ook nadat in december China de markteconomiestatus (MES) krijgt. Is de Minister bereid om in (of en marge van) haar BCN-fiche over dit onderwerp ook in detail in te gaan op de effecten die dit heeft voor het antidumpingbeleid van de EU? Is het aannemelijk dat de punten van modernisering van het handelsdefensief instrumentarium waarover in de Raad reeds consensus bestaat (zoals het verkorten van de antidumpingtermijn), al in dit voorstel terugkomen? En kan de Minister ingaan op de actuele standpunten van de lidstaten die tot nog toe met Nederland optrokken tegen het inperken van de lesser duty rule?

Antwoord van het kabinet:

Het Commissievoorstel naar aanleiding van het verstrijken van bepaalde bepalingen in het WTO-toetredingsprotocol van China is op 9 november gepubliceerd.10 De Kamer zal in het BNC-fiche over de herziening van de antidumpingmethodologie naar aanleiding van het verstrijken van bepaalde overgangsbepalingen in het WTO-toetredingsprotocol voor China nader geïnformeerd worden over de gevolgen van het voorstel op het antidumpingbeleid van de EU.

Tijdens de Europese Raad op 20–21 oktober 2016 bleek dat een blokkerende minderheid van dertien lidstaten zich nog steeds verzet tegen aanpassing van de lesser duty rule.

De leden van de CDA-fractie danken de Minister voor haar brief over de «lesser duty rule». Wat deze leden betreft, komt er een snelle hervorming van het handelsdefensieve systeem. Sinds 2013 wordt reeds gesproken over een hervorming, waarmee aangetoond wordt dat maatregelen tegen dumping te langzaam genomen worden. In de ogen van de leden van de CDA-fractie moeten niet alleen de belangen van schadelijdende sectoren, maar ook die van de verwerkende industrie en de consumenten worden meegenomen. Kan de Minister een nadere analyse geven van de opstelling van andere landen over dit onderwerp? Verwacht de Minister dat er tijdens deze Handelsraad overeenstemming kan worden bereikt over de modernisering? Hoe duidt zij de oproep van de Europese raad om te komen tot een evenwichtig akkoord?

Antwoord van het kabinet:

De lesser duty rule zorgt ervoor dat Europese producenten worden beschermd zonder dat het antidumpingbeleid onnodig protectionistisch is en ten koste gaat importeurs, industriële gebruikers en consumenten. De groep voorstanders van aanpassing van de lesser duty rule is niet heterogeen. Sommige lidstaten zetten zich in voor volledige afschaffing van de lesser duty rule. Andere lidstaten nemen een tussenpositie in: zij kunnen instemmen met het niet toepassen van de lesser duty rule in antidumpingonderzoeken waarin een ernstige verstoring op de grondstoffenmarkt is geconstateerd, maar alleen wanneer dit criterium scherper wordt gedefinieerd en afgebakend dan in het oorspronkelijke Commissievoorstel.

Het is niet de verwachting dat tijdens de RBZ al overeenstemming wordt bereikt over de modernisering van het handelsdefensief instrumentarium. Een groot deel van de lidstaten blijft tegen aanpassing van de lesser duty rule. Er is noch van de zijde van de industrie noch van de zijde van de Europese Commissie aangetoond dat de heffingen op basis van de lesser duty rule niet effectief zijn en de regel daarom aanpassing behoeft. Zelfs wanneer er overeenstemming wordt bereikt over het principe dat de lesser duty rule in bepaalde gevallen niet wordt toegepast, zullen de criteria waaronder dit gebeurt nog nader moeten worden uitgewerkt.

De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen op de situatie dat de import van walsdraad is vertienvoudigd. Ondanks de maatregelen komt er dus een enorme hoeveelheid staal het land binnen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de heffingen niet hoog genoeg zijn. Welke conclusie trekt de Minister uit deze gegevens? Ook bij zonneglas had de lesser duty rule een negatief effect op de invoer van het materiaal, zo constateren de leden van de fractie van de ChristenUnie. Daarom werden allerlei speciale maatregelen rond de heffingen getroffen. Kan de Minister een dergelijke aanpak ook steunen in het geval van staal? Zo nee, waarom niet? De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen op de noodzaak van de lesser duty rule om een afweging van belangen te laten plaatsvinden. Bovendien is er ook een «union interest» maatregel die kijkt naar het belang van de EU als geheel. Hoe weegt de Minister deze regelgeving tegen elkaar af?

Antwoord van het kabinet:

Voor zowel de maatregelen op zonneglas als voor de maatregelen op walsdraad geldt dat Nederland zich tegen de maatregelen heeft uitgesproken omdat deze niet in het belang zijn van de Nederlandse economie. Het kabinet deelt dan ook niet de mening dat deze maatregelen niet hoog genoeg zijn.

Ten aanzien van walsdraad geldt dat Nederland het thuisland is van de grootste onafhankelijke verwerker van walsdraad. Deze verwerker pleit al lange tijd tegen antidumpingmaatregelen wegens gebrek aan aanbod van walsdraad op de Europese markt. De bestaande twee Europese producenten produceren steeds meer uitsluitend voor eigen gebruik. Op de markt is dan ook onvoldoende aanbod van het basismateriaal uit Europa. Het risico is nu dat de verwerkende industrie vanwege het gebrek aan aanbod van het basismateriaal verhuist naar landen rondom de EU zoals Turkije. Uit figuur 1 blijkt dat het aanbod uit China – het enige land waarvoor antidumpingmaatregelen gelden – is gedaald met 99% ten opzichte van de periode voordat de maatregelen zijn ingesteld. Het kabinet deelt dus niet de inschatting dat de maatregelen te laag of ineffectief is.

Ook ten aanzien van zonneglas heeft Nederland zich uitgesproken tegen de antidumpingmaatregelen omdat het product bijdraagt aan milieudoelstellingen. Het klopt dat de maatregel niet meteen effectief was omdat Chinese producenten de antidumpingmaatregelen konden absorberen door hun prijs dusdanig te verlagen dat het effect van de maatregelen niet voelbaar was. De Europese Commissie is hiertegen opgetreden door een absorptieprocedure te beginnen. De Europese Commissie onderzoekt in deze procedure of de exporteurs de exportprijzen verder hebben verlaagd, waardoor het effect van de antidumpingheffing op de Europese prijzen en importen naar Europa teniet wordt gedaan. Deze procedure heeft uiteindelijk geleid tot een verdubbeling van de heffingen.

In zowel de zaak over walsdraad als de zaak over zonneglas was Nederland geen voorstander van de maatregelen. Dat betekent niet dat Nederland altijd tegen antidumpingheffingen is. Als er sprake is van oneerlijke handelspraktijken dient daartegen te worden opgetreden als dat in het belang is van de Unie. Ook wanneer er sprake is van ontwijking of absorptie van de antidumpingmaatregelen, zoals in de zonneglaszaak, dient er te worden opgetreden. De Europese Commissie doet dat ook. Ook voor staal bestaat deze mogelijkheid.

De union interest test weegt als laatste stap in de antidumpingprocedure af of de voorgestelde heffingen in het belang zijn van de Unie. Het is daarmee een expliciet «go, no go»-moment aan het einde van de antidumpingprocedure. Het is geen besluit over de hoogte van de maatregelen. Het kabinet vindt dat de belangen van industriële gebruikers, importeurs en consumenten ook gedurende de procedure en bij de bepaling van de hoogte van de maatregel moeten worden meegewogen. De lesser duty rule zorgt daarvoor.

De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen erop dat tussen de grote handelsblokken geen invoerrechten bestaan in geval van staal. Dat maakt dat voor staal en de dumping van staal bijzondere maatregelen nodig zijn en dat de lesser duty rule in bijzondere gevallen niet moet worden toegepast. Is de Minister bereid dit te bepleiten en de andere staalproducerende landen zoals Duitsland, Frankrijk en Italië te steunen in hun standpunt in de Raad? De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen bovendien of de Minister bereid is om in de Raad steun uit te spreken voor de voorstellen van de Commissie om de lesser duty rule anders te interpreteren in geval van «massive overcapacity» of «raw materials distortions». Indien zij hiertoe niet bereid is vragen deze leden haar dit standpunt toe te lichten.

Antwoord van het kabinet:

De bijzondere situatie op de staalmarkt vraagt om een reactie. Het kabinet zet zich daar ook voor in. In de eerste plaats dient voortgang te worden gemaakt bij de afbouw van de wereldwijde overcapaciteit in de staalmarkt. Dit is immers de oorzaak van het probleem. Hieraan wordt via verschillende kanalen werkt, bijvoorbeeld via het door de G20 opgerichte mondiale platform over overcapaciteit van staal en het bilaterale platform van China en de EU.

In de tweede plaats kan het handelsdefensieve instrumentarium worden ingezet om op korte termijn soelaas te bieden tegen de symptomen van de overcapaciteit. De EU doet dit ook: de EU heeft op dit moment 39 antidumping- en antisubsidiemaatregelen ingesteld op staal en staalgerelateerde producten. Er zijn nog zo’n vier maatregelen voorzien welke op afzienbare termijn kunnen resulteren in extra maatregelen. Daarnaast worden, om aan de zorgen van de staalindustrie tegemoet te komen, vaker maatregelen genomen op preventieve basis en worden vaker maatregelen genomen met terugwerkende kracht.

Het gebruik kan nog verder worden aangescherpt door sneller antidumpingheffingen te nemen en meer gebruik te maken van antisubsidiemaatregelen. Ook is het mogelijk om de huidige heffingen te verhogen door de berekeningswijze van de heffingen aan te passen.

Het is niet nodig om de lesser duty rule in te perken. De regel zorgt ervoor dat de heffingen hoog genoeg zijn om producenten te compenseren voor de geleden schade van de dumping, zonder de prijzen voor industriële gebruikers en consumenten onnodig te verhogen. Er is geen bewijs dat de huidige heffingen op basis van de lesser duty rule niet effectief zijn. Net als in de bovengenoemde zaak over walsdraad, dalen importen vaak met meer dan 90% na het nemen van maatregelen. Daarmee wordt de dumping gestopt zonder onnodige aanvullende schade voor consumenten, importeurs en industriële gebruikers. De Europese Commissie heeft – ondanks herhaalde verzoeken hiertoe – niet aangetoond dat heffingen op basis van de lesser duty rule niet effectief zijn. De regel zorgt dus voor heffingen die beschermen maar niet onnodig protectionistisch zijn. Voor een open economie als Nederland, met veel verwerkende industrie, zoals in de chemie, is het van belang om de verstoring van de markt door antidumpingmaatregelen en de bijkomende negatieve effecten op industriële gebruikers en consumenten zo veel mogelijk te beperken.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister waarom Nederland zich verzet tegen het inperken van de lesser duty rule. Welke impact zou een hervorming zoals de Europese Commissie voorstelt, hebben op de economie van alle Europese lidstaten? Welke impact heeft een hervorming op de minst ontwikkelde landen?

De lesser duty rule zorgt ervoor dat de heffingen niet hoger zijn dan nodig. Hiermee worden de bijkomende effecten van de maatregelen beperkt. In de zaak tegen dumping van zonnepanelen uit China leidde de toepassing van de lesser duty rule tot een beperking van de hoogte van de maatregelen tot 33–65% in plaats van 55–120% zodat de zonnepanelen betaalbaar blijven voor consumenten. Hierdoor bleef de prijsstijging van de zonnepanelen voor onder andere consumenten beperkt.

De EU heeft geen antidumpingheffingen op invoer uit de minst ontwikkelde landen. De voorgestelde hervorming zal dan ook geen effect hebben op deze landen.

Multilateraal investeringshof

De leden van de PvdA-fractie hebben met bijzondere interesse kennisgenomen van de ontwikkelingen inzake het op te richten multilateraal investeringshof. De inspraakprocedure voor derden ziet er goed uit, onder meer dankzij de afspraken over een transparant proces, de mogelijkheid tot het bijwonen van zittingen en zelfstandig kunnen interveniëren door third party intervention. Naar verwachting wordt de Raad in het najaar van 2017 gevraagd om het onderhandelingsmandaat aan de Europese Commissie af te geven. Hoe worden vanaf dat moment sociale partners en het maatschappelijk middenveld betrokken bij verdere ontwikkelingen? De leden van de PvdA-fractie zien graag dat er ook tijdens de onderhandeling op vertrouwelijke basis consequent wordt geconsulteerd met derden. Ook zien de leden eind dit jaar graag de kabinetsreactie op het onderzoek naar bindende geschillenbeslechting over duurzaamheidsbepalingen in de akkoorden tegemoet. Kan de Minister bevestigen dat de bevindingen uit dit onderzoek worden meegenomen bij de totstandkoming van het multilateraal investeringshof?

Antwoord van het kabinet:

Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda van de RBZ Handel van 11 november 2016 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1691) werken Canada en de Europese Commissie intensief samen met andere landen, internationale organisaties en andere belanghebbenden om een multilateraal investeringshof op te zetten. Het creëren van draagvlak onder andere landen en het vergroten van het eventueel lidmaatschap is op dit moment prioriteit. Maatschappelijke organisaties kunnen daarbij een rol spelen en het belang van een dergelijk hof benadrukken in partnerlanden. Binnen de EU is er de mogelijkheid om deel te nemen aan de impact assessment van de Europese Commissie.11 Welke factoren een rol spelen bij de oprichting van een Hof en hoe het proces er verder uit komt te zien, is afhankelijk van de uitkomst van de verkennende gesprekken.

Naast bovenstaande ontwikkelingen op het gebied van een multilateraal investeringshof, wordt het onderzoek over de mogelijkheden voor bindende geschillenbeslechting over de duurzaamheidsbepalingen in handelsakkoorden op dit moment uitgevoerd. Het aangehaalde onderzoek beoogt aanknopingspunten te identificeren voor de versterking van geschillenbeslechting ten aanzien van de handhaving van arbeidsnormen en milieuafspraken. Dit beoogde mechanisme staat los van het Investment Court System. Wel wordt in het onderzoek geïnventariseerd wat de mogelijkheden zijn voor een mechanisme dat, net als het Investment Court System, bindende uitspraken kan doen over duurzaamheidsbepalingen. Het kabinet is van mening dat dit geen overlap heeft met de Nederlandse inzet ten aanzien van een multilateraal investeringshof.

Hoewel reeds is vastgesteld in CETA dat dit multilateraal hof het in CETA afgesloten Investment Court System (ICS) gaat vervangen, blijven de fractieleden van de PvdA ook nu bij ICS mogelijkheden tot verbetering zien. Kan de Minister toelichten of, en zo ja welke, vervolgstappen zij aan ziet komen als gevolg van de Belgische Verklaring op dit punt?

Antwoord van het kabinet:

Het investeringshoofdstuk in CETA moet op een aantal punten nog verder uitgewerkt worden, bijvoorbeeld over de aanstellingsprocedure van arbiters. Daarnaast voorziet CETA in het opzetten van een multilateraal hof dat het bilaterale Investment Court System in CETA op termijn zal vervangen. Dit is nogmaals bevestigd in de gemeenschappelijke verklaring van de EU en Canada. Op deze manier kan het investeringshoofdstuk verbeterd worden en tegemoetkomen aan de zorgen die onder andere geuit zijn in de Belgische verklaring.

De leden van de fractie van de ChristenUnie zien geen noodzaak voor het vastleggen van afzonderlijke juridische arbitrage voor multinationale investeerders. Zij wijzen op de publieke belangenafweging die in de reguliere rechtsgang binnen onze rechtsstaat al plaatsvindt. Waarom blijft de Minister zich inzetten voor een afzonderlijk juridische arbitragemechanisme, terwijl sprake is van ontwikkelde rechtssystemen in Canada, de VS en de Europese Unie?

Antwoord van het kabinet:

De motie Segers c.s. (Kamerstuk 21501–20, nr. 964) die uitspreekt dat TTIP geen geschillenbeslechting mag bevatten die afbreuk doet aan ons nationale rechtssysteem en onze democratische besluitvorming en waarborging van onze democratische rechtsstaat en waarden zoals menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, rechtsgelijkheid en bescherming van milieu en mensenrechten ten doel heeft, is door het kabinet als ondersteuning van beleid beoordeeld. Het Investment Court System kan een alternatief zijn voor de reguliere nationale rechtsgang bij investeringsgeschillen. Een claim onder het ICS zal op basis van internationaal recht, zoals onderschreven door Nederland, gevoerd worden. De afspraken in handels- en investeringsverdragen over investeringsbescherming geven buitenlandse investeerders het recht een beroep te doen op de in het verdrag voorziene regeling voor de beslechting van geschillen. Een buitenlandse investeerder kan hier alleen een beroep op doen als zij meent dat één van de verdragsbeginselen, zoals het verbod op discriminatie of onteigening, geschonden is en zij daardoor stelt schade te hebben geleden aan haar investering. Er moet dan worden vastgesteld dat bepaald overheidshandelen in strijd is met de gemaakte internationale afspraken uit het verdrag. Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals wij die ook onder het nationale recht kennen. Deze basisregels zien op een eerlijke en billijke behandeling van buitenlandse investeerders, non- discriminatoire behandeling, het onbeperkt overmaken van kapitaal en het stellen van voorwaarden op basis waarvan onteigend mag worden (alleen met gepaste schadevergoeding). Schadevergoeding zal alleen van toepassing zijn indien er sprake is van schending van die standaarden en de staat derhalve onjuist heeft gehandeld. Ons nationale rechtssysteem schiet daarin niet tekort, maar een dergelijke alternatieve route van internationale geschillenbeslechting is van belang, omdat de onafhankelijkheid en kwaliteit van de nationale rechtsgang in het buitenland niet overal gegarandeerd is.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennis genomen van de bijlage van de geannoteerde agenda aangaande een multilateraal investeringshof. De leden van de GroenLinks-fractie zouden graag de Minister willen vragen wat de voor- en nadelen zijn van een multilateraal investeringshof, overwegende dat investeerders zich ook bij de nationale rechter kunnen melden. Betekent het feit dat multilaterale investeringshoven vast onderdeel van de EU-inzet voor investeringen is, dat de EU geen verdragen meer afsluit met een ISDS-clausule? Hoeveel verdragen met een ISDS-clausule heeft Nederland afgesloten? Worden deze verdragen opengebroken? Wanneer neemt de Minister het initiatief tot het hervormen van het Energiehandvestverdrag, waarin immers een veel benutte ISDS-clausule is opgenomen?

Antwoord van het kabinet

Zoals hierboven aangegeven, bevindt de oprichting van een multilateraal investeringshof zich op dit moment in een verkennende fase. Vragen over legitimiteit, effectiviteit, consistentie, structuur, reikwijdte, kosten, tenuitvoerlegging van vonnissen, eventuele aanpassingen, institutionele en geografische opbouw, transparantie en de toegang van derden zijn hier onderdeel van. Het kabinet is voorstander van het oprichten van een multilateraal investeringshof om de legitimiteit en consistentie van het systeem te vergroten. Dit was ook een van de belangrijkste aanbevelingen van het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) over Internationale Investeringsbeslechting van 18 mei 201512. Op dit moment voert de Europese Commissie een impact assessment uit naar de voor- en nadelen van een dergelijk hof. Een multilateraal investeringshof zal de investeringsgeschillenbeslechtingsmechanismen in EU-akkoorden vervangen.

Zoals aangegeven in de beantwoording van Kamervragen Thieme van 19 april 2015 (kenmerk 2015Z05826), voorzien bijna alle Nederlandse investeringsverdragen in een internationale geschillenbeslechtingsprocedure tussen een investeerder en een staat (ISDS). De uitzonderingen hierop zijn drie akkoorden afgesloten voor 1972 (met Kameroen, Ivoorkust en Soedan). Sinds 2013 heeft het kabinet zich intensief ingezet om investeringsbescherming en het daarbij behorende geschillenbeslechtingsmechanisme te verbeteren. Eind november 2015 is de nieuwe EU-inzet geformuleerd. Nu ligt de prioriteit bij de herziening van de eigen IBO’s mede gelet op de haalbaarheid. Op 20 september 2016 vond een eerste verkennende discussie plaats over herziening van het investeringshoofdstuk van het Energiehandvest. Gezien de breedte van het Energiehandvest en het aantal betrokken partijen is snelle hervorming daarvan niet waarschijnlijk.

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat de Minister verbeterpunten ziet voor het Investment Court System. Bovendien wordt de Raad naar verwachting in de herfst van 2017 gevraagd om een mandaat te geven voor het onderhandelen over een multilateraal investeringshof. Waarom wordt dit proces nu pas in gang gezet, terwijl al sprake is van ondertekening van CETA? Waarom was eerder zelfs sprake van voorlopige inwerkingtreding, terwijl ICS nog niet aan de eisen van Nederland voldoet? Erkent de Minister dat ICS nog niet voldoet, nu sprake is van verdere vormgeving van ICS en het vormgeven van legitimiteit en transparantie? Betekent dit dat ICS nog niet klaar is om in te voeren, en dat ook het vastleggen van investeringsarbitrage in handelsverdragen voorbarig is?

Antwoord van het kabinet:

Het investeringsbeschermingshoofdstuk in CETA is zodanig aangepast dat het alle elementen van de nieuwe EU-inzet bevat. Investeringsbescherming en het Investment Court System is daarnaast van de voorlopige toepassing uitgezonderd. Het voldoet daarmee aan de Nederlandse inzet. De ambitie van Canada en de EU om een multilateraal investeringshof op te zetten wordt gesteund door het Nederlandse kabinet en is ook een van de aanbevelingen waarop het nieuwe EU-beleid tot stand is gekomen. Over een multilateraal investeringshof is al vaker gesproken, maar eerdere initiatieven waaronder het multilaterale akkoord over investeringen (MAI) in 1998 zijn toen helaas mislukt. Het is van groot belang om dit initiatief succesvol af te ronden. Tot het moment dat een dergelijk multilateraal hof is opgericht, voorzien de EU-verdragen in een verbeterde procedure via het Investment Court System.

Naar boven