21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1563 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 december 2015

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 7 december 2015 over de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken d.d. 14 december 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1560), over de brief van 24 november 2015 over het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 16 november 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1555, over het EU-voorstel: Herziening Europees Nabuurschapbeleid en over de brief van 4 december 2015 over de abinetsappreciatie herziening nabuurschapsbeleid (Kamerstuk 22 112, nr. 2031).

De vragen en opmerkingen zijn op 9 december 2015 aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 10 december 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

De griffier van de commissie, Van Toor

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brieven van de regering met betrekking tot de Raad Buitenlandse Zaken van 14 december 2015. De VVD-fractie heeft hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie danken de Minister voor de geannoteerde agenda ter voorbereiding op de Raad Buitenlandse Zaken. Tevens danken zij de Minister voor de snelle kabinetsreactie op de op 18 november gepresenteerde herziening van het Europees nabuurschapsbeleid. Zij hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda Raad Buitenlandse Zaken van 14 december 2015. Graag willen zij de regering nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de inzet van het kabinet voor de Raad Buitenlandse Zaken van 14 december aanstaande. Deze leden hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.

Ook de leden van de fracties van de SP en het CDA leggen de Minister een aantal vragen voor naar aanleiding van de Raad Buitenlandse Zaken.

Herziening Europees Nabuurschapsbeleid

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het kabinet terecht constateert dat het «opdringen» van onze waarden weerstand op kan wekken en contraproductief werkt. Daarom onderschrijft het kabinet de visie dat doeltreffender manieren nodig zijn om de diverse doelen van ons nabuurschapsbeleid te bereiken. Tegelijkertijd ontstaat de indruk dat het nabuurschapsbeleid gestoeld is op de assumptie dat democratie en mensenrechten in de EU hebben geleid tot stabiliteit en welvaart en dat die dynamiek – in deze volgorde – bewerkstelligd dient te worden in de diverse nabuurschapslanden. Kan de Minister aangeven in hoeverre dat het geval is? En is hij het met de leden van de VVD-fractie eens dat stabiliteit en welvaart doorgaans juist voorwaarden zijn voor de ontwikkeling van mensenrechten?

1. Antwoord van het kabinet:

De inzet op stabilisatie gaat niet ten koste van de inzet op democratisering, bescherming van mensenrechten en ontwikkeling van de rechtsstaat. Integendeel. De Hoge Vertegenwoordiger en de Commissie geven in de mededeling aan dat de eigen stabiliteit van de EU is gebaseerd op democratie, mensenrechten, de rechtsstaat en economische openheid. Het kabinet onderschrijft dit en is van mening dat de EU blijft opkomen voor de waarden waar wij voor staan. Hieruit volgt dat de EU democratisering en inclusieve economische groei waar mogelijk zal bevorderen, als beste basis voor duurzame stabiliteit. De aandacht voor stabiliteit is ingegeven vanuit het belang beter aan te sluiten bij de veranderde situatie in de nabuurschapsregio. Gezien de ontwikkelingen in de nabuurschapsregio is het duidelijk dat stabilisatie de belangrijkste politieke prioriteit zal zijn op dit moment. Daarom zal de EU ook in de regio rondom ons, waar mogelijk democratisering en inclusieve economische groei bevorderen. Dit is de beste basis voor duurzame stabiliteit. In een stabiele rechtsstaat is het vanzelfsprekend gemakkelijker mensenrechten beschermen, dan in een instabiele staat, een zwakke rechtsstaat of niet-democratische staat. Dit betekent echter niet dat er een strakke volgtijdigheid moet zijn in de Europese aanpak. Stabiliteit, welvaart en bescherming van mensenrechten gaan hand in hand en zijn communicerende vaten. De EU heeft te allen tijde het recht en de verantwoordelijkheid te wijzen op de noodzaak van democratisering voor stabiliteit en de internationale verplichtingen van partnerlanden op het gebied van mensenrechten.

De soms geritualiseerde dialogen over deze onderwerpen zijn echter niet altijd het enige of meest effectieve middel. Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie blijft de basis dat de samenwerking dieper en breder is met landen waarmee overeenstemming bestaat over gedeelde waarden. Met landen waarmee er minder overeenstemming is, heeft dat een impact op de relatie, maar moet de EU blijven zoeken naar mogelijkheden deze waarden na te streven. In dergelijke situaties moet de EU voorkomen (nog meer) weerstand op te wekken bij partners, doordat onze agenda als het «opdringen» van «onze» waarden wordt ervaren. Er moet dan gezocht worden naar effectievere, slimmere manieren deze waarden te bevorderen. Dit kan vanuit een basis van differentiatie en wederzijds eigenaarschap, waarbij de waarden op een gelijkwaardige en pragmatische manier zullen worden bevorderd. Hervorming van de rechtsstaat kan bijvoorbeeld een hoeksteen zijn voor economische hervormingen, of democratisch toezicht als element in steun voor de veiligheidssector. Het uitgangspunt blijft dat de relatie met landen die bereid zijn zich diepgaander te committeren aan universele waarden, intensiever zullen zijn dan met landen waarbij dat minder het geval is.

Daarnaast wordt met de herziening van het nabuurschapsbeleid beoogd een intensievere samenwerking aan te gaan met landen die bereid zijn tot een nauwere samenwerking met de EU ten aanzien van de migratie. De leden van de VVD-fractie onderschrijven die noodzaak. Tegelijkertijd noemt het kabinet in dit kader het belang van «people-to-people contacten» om te komen tot «mutually-beneficial migration and mobility». Wat bedoelt het kabinet hier precies mee? Welke rol spelen deze contacten in het heldere doel om partnerschappen aan te gaan met nabuurschapslanden om samen te werken op het gebied van vluchtelingenopvang?

2. Antwoord van het kabinet:

Hierbij wordt verwezen naar een passage uit de mededeling waar de Hoge Vertegenwoordiger en de Commissie stellen dat er aandacht moet zijn voor mobiliteit en «people-to-people» contacten om te komen tot «mutually-beneficial migration and mobility», partnerschappen die zowel de EU als de partnerlanden gedragen worden. Om tot effectieve samenwerking te komen ten aanzien van de vluchtelingenproblematiek, is het noodzakelijk om een dergelijke brede samenwerking op te zetten met de partnerlanden, waarin wederzijdse belangen worden gediend. Het bevorderen van «people to people contacten» is daarbij overigens niet nieuw in het nabuurschapsbeleid. Het is al jaren een belangrijk uitgangspunt dat het nabuurschapsbeleid tastbaar maakt voor burgers en wederzijdse kennis en begrip bevordert. Voorbeelden van dergelijke uitwisselingen zijn onderwijs en jeugduitwisselingen (Tempus en Erasmus Mundus), mobiliteit van onderzoekers en uitwisselingen tussen het maatschappelijk middenveld om interculturele bruggen te slaan op economisch, sociaal en cultureel vlak. Dit zijn aspecten die de sociale, politieke en economische cohesie kunnen bevorderen. De nabuurschapslanden hechten hier, evenals de EU zelf, waarde aan en het is daarom een belangrijk deel van de brede samenwerking die de EU op het gebied van mobiliteit beoogt.

Tot slot ontbrak in de kabinetsappreciatie een passage over de rol van handelspreferenties. Welke rol kan dit instrument spelen in de versterking van onze betrekkingen met de nabuurschapslanden en het behartigen van de Europese belangen op bijvoorbeeld migratievlak? En kan de Minister daarnaast een overzicht geven van landen waarmee onderhandeld wordt over terugnameovereenkomsten?

3. Antwoord van het kabinet:

In de kabinetsappreciatie is verwezen naar het feit dat de Commissie en HV zullen inzetten op een grotere toegang tot en integratie van de EU-markt, zoals via het aangaan van een diepe en brede vrijhandelszone met de EU. Dergelijke vrijhandelsakkoorden, of – voor landen die op dit moment deze ambitie niet delen – alternatieven om integratie en versterkte handels- en investeringsrelaties te bevorderen, bevatten afspraken over handelspreferenties. Het versterken van economische betrekkingen, in een geïntegreerd kader van handelsafspraken, ondersteunen van economische hervormingen, versterking van het midden- en kleinbedrijf en bevorderen van jeugdwerkgelegenheid is van groot belang, ook in het kader van de migratieproblematiek. Veel Noord-Afrikaanse landen hebben een steeds sterk groeiende, jonge bevolking, terwijl de economische perspectieven beperkt zijn. Omdat jonge mensen die een gebrek aan mogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling ervaren, zullen zoeken naar alternatieven in Europa of vatbaar zijn voor radicalisering, is het in het belang van de EU, ook in het kader van migratie en veiligheid, hierin te investeren.

Ten aanzien van terug- een overname kan gesteld worden dat reeds terug- en overnameovereenkomsten gesloten zijn met de nabuurschapslanden Armenië, Azerbeidzjan, Georgië, Moldavië en Oekraïne. De onderhandelingen met Wit-Rusland zijn gaande. Er wordt nog altijd onderhandeld met Marokko. De onderhandelingen met Tunesië zijn nog niet gestart. Het onderhandelingsmandaat voor Jordanië wordt momenteel voorbereid.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het vernieuwde Europese Nabuurschapsbeleid (ENP) uitgaat van een meer gedifferentieerde benadering, gelijkwaardige partnerschappen en gedeelde belangen. In theorie kan het een effectieve aanpak kan zijn om via samenwerking op instrumentele wijze onze waarden gedreven doelen te bevorderen in de nabuurlanden. Omdat democratisering, respect voor mensenrechten, en goed bestuur instrumenteel zijn aan de voorgestelde drie inhoudelijke prioriteiten voor samenwerking op het gebied van economische ontwikkeling, veiligheid en migratie kunnen zij via de partnerschappen bevorderd worden. Dit zal met name het geval zijn in landen waar de politieke wil tot hervormen op deze gebieden reeds bestaat (bijv. Tunesië of Georgië). Maar in nabuurlanden waar die politieke wil a priori ontbreekt zien de leden van de PvdA-fractie juist ook het risico dat die Europese en universele waarden ondergeschikt worden gesteld aan de al eerder genoemde inhoudelijke beleidsprioriteiten. In de gezamenlijke mededeling wordt deze tekortkoming van de incentive-based approach ook benoemd en staat dat in die gevallen «the EU will explore more effective ways to make its case for fundamental reforms with partners, including through engagement with civil, economic and social actors» (p. 5). Aangezien hier verder niet meer op in wordt gegaan en de politieke wil tot democratische hervormingen in nogal wat nabuurlanden lijkt te ontbreken, vragen de aan het woord zijnde leden de Minister of hij dit risico ook ziet en op welke wijze dit risico wat hem betreft moet worden ondervangen. Tevens vragen zij de Minister of hij de opvatting van de aan het woord zijnde leden deelt dat de waarden gedreven doelstellingen op het gebied van democratisering en mensenrechten niet alleen instrumenteel zijn aan het bereiken van de prioritaire doelstellingen op het gebied van veiligheid, economische ontwikkeling en tegengaan van vluchtelingenstromen, maar ook een essentiële voorwaarde zijn om vooruitgang op dat vlak te bestendigen voor de toekomst en dat deze daarom niet ondergeschikt gemaakt mogen worden aan andere, inhoudelijke beleidsprioriteiten.

4. Antwoord van het kabinet:

Zie beantwoording op vraag 1.

De leden van de PvdA-fractie constateren tevens dat het ENP nog te weinig inspeelt op de cruciale rol die krachtige maatschappelijke en sociale actoren spelen in de stabilisering en ontwikkeling van samenlevingen. Niet voor niets is de Nobelprijs voor de Vrede dit jaar uitgereikt aan het kwartet van vier maatschappelijke organisaties in Tunesië die samen succesvol een democratisch politiek proces in gang hebben gezet na de Jasmijnrevolutie in dat land in 2011. Om de doelstellingen van het ENP te bereiken zal samenwerking met en versterking van het maatschappelijk middenveld in de nabuurlanden dus een prominentere plek in het beleid moeten krijgen. Zij vragen de Minister er daarom voor te pleiten in het vervolgtraject op deze gezamenlijke mededeling van het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad dat maatschappelijke organisaties volwaardig betrokken worden bij de ontwikkeling en implementatie van de partnerschappen met de nabuurlanden en in dit kader in te zetten op meer steun en meer ruimte voor deze organisaties in de nabuurlanden. Ook vragen zij de Minister te bepleiten om het bevorderen van een krachtig maatschappelijk middenveld als vierde prioriteit voor samenwerking in het ENP op te nemen naast de drie andere prioriteiten betreffende economische ontwikkeling, veiligheid en migratie.

5. Antwoord van het kabinet:

Nederland is altijd warm pleitbezorger geweest van een sterke rol van het maatschappelijk middenveld in het EU buitenlandsbeleid in het algemeen en het nabuurschapsbeleid in het bijzonder. Dankzij de inzet van een aantal lidstaten, waaronder Nederland, wordt in bijna alle nabuurschapslanden 10 tot 15 procent van het budget van het nabuurschapsinstrument ingezet voor ondersteuning van het maatschappelijk middenveld. Nederland zal zich hiervoor blijven inzetten. Zoals in de kabinetsappreciatie is weergegeven, is het kabinet positief over het feit dat het maatschappelijk middenveld en sociale partners meer bij het nabuurschapsbeleid zullen worden betrokken. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het stimuleren van fundamentele hervormingen. De Commissie en HV zien een speciale plaats voor het betrekken van jongeren door het creëren van jeugdpartnerschappen. Bovendien zal steun worden gegeven aan «civil society fora» en zal de EU ondersteunen bij capaciteitsontwikkeling van NGO’s via «Civil Society fellowships». In de mededeling wordt voorgesteld dat het subnationale, nationale en intraregionale maatschappelijk middenveld nadere steun verdienen. De «European Endowment for Democracy» kan hierbij een belangrijke rol spelen. Nederland zal waar nodig aandringen en bijdragen aan deze verdere intensivering van de relaties met het maatschappelijk middenveld.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) en de kabinetsappreciatie daarvan. De leden van de D66-fractie vernemen dat stabilisatie het uitgangspunt is bij deze herziening, gezien de «ring van instabiliteit» rondom de Europese Unie. Tegelijkertijd wijzen deze leden er op dat juist het ENB altijd een goed middel is geweest om mensenrechten, democratie en rechtsstaat te versterken, die nu juist een voorwaarde vormen voor daadwerkelijke stabiliteit in plaats van schijnveiligheid. De genoemde leden vragen in hoeverre de hernieuwde inzet op stabilisatie niet ten koste gaat van die broodnodige hervormingen?

De Minister is namelijk van mening dat er meer realisme moet komen in het ENB, en spreekt van een «pragmatische, realistische insteek». De Minister schrijft zelfs dat «het «opdringen» van onze waarden weerstand wekt en contraproductief werkt». De leden van de D66-fractie zijn verbaasd dat dit het uitgangspunt is van de Minister. Zij wijzen er op dat het in de internationale betrekkingen juist belangrijk is dat Nederland, en de EU, durven opkomen voor de waarden waar zij voor staan. De genoemde leden wijzen de Minister er ook op dat misplaatste nederigheid nog veel meer contraproductief werkt.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister ook van mening is dat er «doeltreffender manieren zijn om democratie, goed bestuur, mensenrechten, fundamentele vrijheden en de rechtsstaat te bevorderen». Er wordt echter nergens concreet toegelicht wat deze doeltreffender manieren dan zouden moeten zijn, zo merken deze leden op, met uitzondering van een vage opmerking over «op een slimme manier dwarsverbanden leggen». Graag ontvangen de leden van de D66-fractie een uitgebreidere en concretere toelichting van de Minister bij de principiële wijziging die hij voorstelt.

6. Antwoord van het kabinet:

Zie beantwoording op vraag 1.

Oostelijk Partnerschap

Ten aanzien van Oekraïne delen de leden van de PvdA-fractie de mening van de regering dat de Minsk-akkoorden nog niet volledig zijn geïmplementeerd. Juist in de laatste weken en dagen zijn er berichten dat van een volledige terugtrekking van zware wapens nog geen sprake is en mogelijk zelfs een nieuwe escalatie dreigt. De leden constateren dat de sancties tegen Rusland reeds zijn verlengd tot 31 januari 2016 en vragen de Minister nader in te gaan op wat volgens hem de verdere consequenties na die datum zouden moeten zijn van onvolledige implementatie van de Minsk-akkoorden op 31 december 2015 en/of 31 januari 2016.

7. Antwoord van het kabinet:

Sinds februari dit jaar zijn er dankzij het Minsk-traject verschillende processen gestart op het gebied van veiligheid, politiek, economisch herstel en humanitaire zaken, maar er is nog lang niet voldoende voortgang geboekt. Het is daarom noodzakelijk dat het Minsk-proces over de jaarwisseling wordt getild. Rusland heeft, vanwege zijn invloed op en steun aan de separatisten, vanzelfsprekend een aanzienlijke verantwoordelijkheid om de volledige implementatie van de Minsk-akkoorden te realiseren. Europese eenheid blijft daarbij het belangrijkste drukmiddel op Rusland. Nederland zal zich, ook als (inkomend) voorzitter, ten volste inzetten om deze EU-eenheid te handhaven. Met dit in het achterhoofd is NL voorstander van een verlenging van de financiële en economische sancties met zes maanden (tot eind juli 2016). Dit zou recht doen aan het feit dat de Minsk akkoorden nog niet volledig zijn geïmplementeerd en geeft de betrokken partijen voldoende tijd de benodigde stappen te zetten. Ondertussen blijft de druk op het proces zo gehandhaafd.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering ook een appreciatie te geven van de laatste binnenlands-politieke ontwikkelingen in Oekraïne. Zo zijn er nieuwe berichten over corruptieschandalen en zou er naar aanleiding hiervan zelfs sprake zijn van een aanstaande motie van wantrouwen tegen de regering. De leden vragen welke consequenties deze ontwikkelingen kunnen hebben, bijvoorbeeld voor de voor het Minsk-akkoord belangrijke tweede lezing in het Oekraïense parlement van de decentralisatievoorstellen.

8. Antwoord van het kabinet:

Premier Jatsenjoek presenteert op 11 december a.s. in het parlement een rapport over de verrichtingen van de regering in haar eerste bestuursjaar. In aanloop daarnaartoe wordt in de Oekraïense media gediscussieerd over het (gebrek aan) succes van dit kabinet. Corruptiebestrijder en gouverneur van Odessa dhr. Saakasjvili heeft in die context afgelopen week een reeks corruptiebeschuldigingen geuit aan het adres van het kabinet en in het bijzonder premier Jatsenjoek. Saakasjvili stelt dat onder het bewind van Jatsenjoek de Staat 5 miljard dollar aan inkomsten is misgelopen als gevolg van o.a. belastingdeals met oligarchen. Een aantal partijen, waaronder coalitiepartij Batkivschina, heeft in aanloop naar het debat een motie van wantrouwen aangekondigd. Hiermee is niet gezegd dat die motie het haalt; ook zonder Batkivschina rust dit kabinet op een meerderheid in het parlement. Mocht het kabinet toch vallen, dan kan dat gevolgen hebben voor de (snelheid van de) hervormingsagenda en de uitvoering van politieke Minsk-verplichtingen. Een eventuele val van de regering hoeft overigens geen nieuwe verkiezingen te betekenen: het is goed denkbaar dat de coalitie kan aanblijven met een nieuwe ministersploeg. Ook is het mogelijk dat er op basis van de huidige parlementaire zetelverdeling een nieuwe meerderheidscoalitie tot stand komt.

Net als tijdens het AO ter voorbereiding op de RBZ van 16 november wijzen de leden van de PvdA-fractie op de zorgelijke situatie in Moldavië. Deze achten zij zeer onwenselijk omdat de gelijktijdige politieke, maatschappelijke en financiële crises waar het land mee worstelt, een destabiliserend effect kan hebben op zowel het land als op de bredere regio. Daarom steunen zij de kabinetsinzet om samen met de EU de noodzaak te benadrukken de hervormingsagenda door te zetten zodat de politieke stabiliteit en publiek vertrouwen in de overheid kunnen terugkeren. Zij vragen de Minister welke concrete voorstellen hij in dit kader zal doen tijdens de RBZ.

9. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet deelt de zorgen over de situatie in Moldavië en de gevolgen daarvan op de stabiliteit in de regio. De Europese Unie – inclusief Nederland – blijft aandringen op een gedegen hervorming van de justitiële keten en verandering van de bestuurscultuur zoals ook is vastgelegd in het EU-associatieakkoord. Daarvoor moet nu eerst een nieuwe en stabiele regering worden gevormd. Dit stelt het land in staat om de onderhandelingen aan te gaan voor een nieuw IMF-programma. Daarna kan de EU beslissen of de macro-financiële steun hervat kan worden.

Bij het aantreden van een nieuwe regering zal de implementatie van de hervormingsagenda, die voortvloeit uit het EU-associatieakkoord, prioriteit blijven. Het associatieakkoord schrijft een vergaande toenadering tot Europese standaarden voor op een veelvoud aan terreinen. Van rechtsstaat en mensenrechten tot economie en handel. Volledige implementatie van deze hervormingsagenda is een belangrijke stap richting een politiek en economisch stabiel Moldavië. Moldavië heeft zich gecommitteerd aan deze agenda en zal nu de daad bij het woord moeten voegen. Dit is ook de boodschap die de Europese Unie – inclusief Nederland – tegenover de autoriteiten in Chișinău uitdraagt. De Europese Unie kan hierin een ondersteunende rol bieden, maar de primaire verantwoordelijkheid ligt bij de Moldavische autoriteiten.

De leden van de SP-fractie constateren dat in de agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken staat dat het in de lijn der verwachting ligt dat de lidstaten zullen concluderen dat de Minsk-akkoorden niet volledig zijn geïmplementeerd. De leden van de SP-fractie begrijpen een dergelijke conclusie goed en vragen de Minister aan te geven welke lidstaten welke afspraken niet volledig implementeren? Klopt het dat ook van de kant van Oekraïne de akkoorden niet volledig worden geïmplementeerd? Op welke punten is dit en wat is daarvoor de verklaring?

10. Antwoord van het kabinet:

De afspraken die in Minsk zijn gemaakt betreffen het volle spectrum van het conflict: zowel veiligheid en politieke processen als herstel van (economische) infrastructuur en humanitaire zaken. Daarin hebben zowel Oekraïne als de separatisten en ook Rusland zelf nog veel stappen te zetten. Voor een duurzame oplossing zal Oekraïne via decentralisatie de Donbasregio’s meer zelfbestuur moeten toewijzen en zullen er afspraken moeten komen voor het houden van verkiezingen, bijvoorbeeld over het toezicht van de regionale verkiezingscommissie en de mogelijkheid voor ontheemden (IDPs) om te stemmen. Voor Oekraïne betekenen dit zeer onpopulaire maatregelen zolang de veiligheidssituatie grillig blijft en de separatisten de OVSE missie geen volledige toegang geven. De door Rusland gesteunde separatisten werken onvoldoende constructief mee aan het politieke proces, getuige ook de aanhoudende intentie om eigen onwettige verkiezingen te houden. Daarnaast is duidelijk dat separatisten over grote hoeveelheden zware wapens beschikken en deze niet terugtrekken. De VN meldt dat door het gebrek aan toezicht op de grens van Oekraïne met Rusland veel wapens het gebied in blijven inkomen. Ook zouden, als onderdeel van Minsk, alle buitenlandse troepen moeten worden teruggetrokken, wat nog niet het geval is. Bovendien moeten we ons hierbij blijven realiseren dat deze crisis is ontstaan door de illegale annexatie van de Krim door Rusland en door het agressieve Russische optreden in het oosten van Oekraïne en de dreiging met troepenopbouw aan de grens.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister verder te reageren op berichten dat de Europese Commissie druk op Oekraïne uit zou oefenen om akkoord te gaan met een trilateraal handelsformat tussen de EU, Oekraïne en Rusland. Wat klopt hiervan en wat is de precieze betekenis van zo’n format? Wordt hiermee tegemoet gekomen aan zorgen die aan de kant van Rusland leven met betrekking tot het vrijhandelsakkoord tussen de EU en Oekraïne?

11. Antwoord van het kabinet:

Sinds september 2014 wordt overleg gevoerd tussen de EU, Oekraïne en Rusland om de bezwaren van Rusland bij de diepe en brede vrijhandelszone (ook: Deep and Comprehensive Free Trade Area – DCFTA) tussen de EU en Oekraïne, een onderdeel van het associatieakkoord, te bespreken. Dit trilateraal overleg heeft inmiddels veertien keer plaatsgevonden, op zowel politiek als technisch niveau. Rusland blijkt echter keer op keer niet in staat om de gemaakte de bezwaren op steekhoudende wijze te onderbouwen. Desondanks zijn de EU en Oekraïne bereid om binnen de flexibiliteit die het associatieakkoord biedt, te zoeken naar praktische oplossingen om de Russische vermeende zorgen tegemoet te komen. Dit gaat dan bijvoorbeeld om het verlengen van termijnen waarop OEK aan EU standaarden moet voldoen. Aanpassingen van de DCFTA zijn voor Oekraïne en de EU niet bespreekbaar, dit zou Rusland zeggenschap geven over de bilaterale betrekkingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de Minister aangeeft economische en financiële maatregelen als «een noodzakelijk drukmiddel» te beschouwen zolang het Minsk-akkoord niet volledig wordt uitgevoerd. Kan de Minister aangeven of hierbij aanvullende sancties worden overwogen en wat hierbij de inzet van het kabinet is? Daarnaast spreekt de Minister terecht over de noodzaak van rechtmatige lokale verkiezingen in de bezette delen van de Donbas, maar spreekt hier niet langer meer over de annexatie van de Krim. Kan de Minister aangeven of de annexatie van de Krim voor de Europese Unie inmiddels geaccepteerd wordt als een voldongen feit? In hoeverre zet het kabinet zich binnen de Europese Unie in voor juiste etikettering van producten die afkomstig zijn uit deze gebieden?

12. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet blijft benadrukken dat de fase-3 economische en financiële sancties gekoppeld zijn aan volledige implementatie van de Minsk akkoorden, zoals besloten door de Europese Raad van 19-20 maart 2015. Deze hebben uiteindelijk ten doel Rusland te bewegen zijn invloed in het conflict constructief aan te wenden. Zoals bij vraag 7 al gesteld, is het Kabinet voorstander van de verlenging van de sancties met zes maanden.

Nederland accepteert, net als de rest van de internationale gemeenschap, de illegale annexatie van de Krim door Rusland niet. De Europese Unie heeft daarom maatregelen genomen, zoals restricties op het zakendoen met het gebied. Dit behelst een volledig import- en investeringsverbod, en een exportverbod van goederen, technologie en gerelateerde diensten in een groot aantal sectoren. Vanwege het algehele importverbod, is etikettering van producten uit de Krim in de zin van de motie Ten Broeke c.s. (Kamerstuk 34 300 V, nr. 22) voor de Nederlandse markt dan ook niet aan de orde.

Irak

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Minister in de geannoteerde agenda terecht schrijft dat de relatie tussen Centraal-Irak en de Koerdische Autonome Regio vooruitgang vergt. In feite gebeurt er op dat vlak weinig. Welke rol kan de Europese Unie spelen bij het bevorderen van deze relatie en over welke instrumenten beschikt de Unie om vooruitgang ook daadwerkelijk af te dwingen?

13. Antwoord van het kabinet:

Zie tweede deel van het antwoord op vraag 16.

Daarnaast vernemen de leden van de VVD-fractie graag hoe de Minister de Turkse versterking van de militaire presentie in Irak beoordeelt. Is hier een juridische basis voor, en zo ja, welke? Welk doel heeft de Turkse regering voor ogen met het uitbreiden van het aantal troepen in Irak? En verwacht de Minister dat de Turkse en Iraakse regeringen tot een overeenkomst komen over de aanwezigheid van Turkse troepen in Irak? Hoe beoordeelt de Minister het verzoek van de Iraakse premier al-Abadi aan de NAVO om «haar autoriteit» te doen gelden tegenover Turkije?

14. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet onderstreept het belang van territoriale integriteit van Irak en vindt dat het inzetten van troepen in Irak altijd moet gebeuren in goede afstemming met de regering in Bagdad. Dat geldt voor alle militairen, ook uit buurlanden zoals Turkije. Turkije en Irak bespreken deze zaak bilateraal via de geëigende kanalen. De gesprekken tussen Ankara en Bagdad over de aanwezigheid van Turkse troepen in Noord-Irak verlopen goed, aldus uitlatingen van de Iraakse VN-ambassadeur Mohamed Ali Alhakim aan de media. Irak en Turkije moeten beide blijven proberen de situatie te verduidelijken en een geschikte oplossing zien te vinden, in het belang van het gemeenschappelijk doel, namelijk de bestrijding van ISIS. Nederland heeft in EU-verband opgeroepen tot een constructieve houding van de landen in de regio bij de steun aan Irak in de strijd tegen ISIS. De Iraakse premier al-Abadi heeft gesproken met SG NAVO, Jens Stoltenberg. Die heeft het belang benadrukt van een diplomatieke oplossing door beide partijen. Het kabinet sluit zich hierbij graag aan.

De leden van de PvdA-fractie steunen de Nederlandse inzet in Irak waar het gaat op het snel weer leefbaar maken van de op ISIS heroverde gebieden. Een centrale plaats wordt hierin terecht gegeven aan activiteiten op het gebied van ontmijning, welke recent uitgebreid zijn. De leden vragen de regering evenwel of zij de indruk hebben of er ook op andere terreinen voldoende gebeurt, bijvoorbeeld als het gaat om de wederopbouw van gebouwen en infrastructuur, het aanbieden van publieke voorzieningen (zorg, onderwijs) en het creëren van economische mogelijkheden.

15. Antwoord van het kabinet:

Op het gebied van stabilisatie van op ISIS heroverd gebied was Tikrit de eerste grote testcase. UNDP heeft hier samen met de Iraakse autoriteiten een bijdrage geleverd aan het herstel van de basisvoorzieningen en via een programma van kleine leningen ter herstel van de lokale bedrijvigheid. Een uitgebreide rapportage is terug te vinden in het rapport Funding Facility for Immediate Stabilization Quarterly Progress Report1. UNDP is op korte termijn voornemens een assessment missie naar Sinjar te ontplooien. Daarnaast is de Wereld Bank voornemens om in aanvulling op een eerdere lening van 350 miljoen euro, een bedrag van 1,2 miljard euro ter beschikking te stellen voor lange termijn herstel van de infrastructuur. De Iraakse economie is grotendeels afhankelijk van de olie-inkomsten, waardoor er met de huidige lage olieprijs en hoge kosten van de strijd tegen ISIS en opvang van vluchtelingen en ontheemden, geen ruimte is om te investeren in het diversifiëren van de economie. De EU blijft gecommitteerd om ook middels de EU-Irak Partnership and Cooperation Agreement bij te dragen aan de sociaaleconomische ontwikkeling van Irak.

De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister tevens zijn collega’s op te roepen bilateraal en als EU aan te blijven dringen bij de Iraaks regering om werk te blijven maken van de nodig politieke, rechtstatelijke en bestuurlijke hervormingen. Dit om verzoening en nationale eenheid te bevorderen. Hier hoort ook bij dat de Iraakse regering moet investeren in de relatie met de Koerdische Autonome Regio die door een veelvoud van oorzaken steeds verder onder druk staat. In de Koerdische regio lijkt ondertussen aan de politieke crisis voorlopig geen einde te komen. Zo wordt de parlementsvoorzitter, die deze week een bezoek aan de Tweede Kamer bracht, geen toegang tot «zijn» parlementsgebouw in Erbil verschaft. Deze leden vragen de regering hoe het deze situatie inschat en welke mogelijkheden er zijn voor externe bemiddeling (vanuit de EU) om de politieke patstelling tussen Koerdische partijen te doorbreken.

16. Antwoord van het kabinet:

Een verenigd Koerdisch politiek front is van groot belang in de strijd tegen ISIS, mede daarom baart de politieke patstelling tussen de Koerdische politieke partijen grote zorgen. Nederland probeert in haar contacten met zowel de Koerdische autoriteiten als de regering in Bagdad, aan te dringen op een spoedige oplossing voor het politieke vacuüm, en op een verbetering van de onderlinge politieke verhoudingen. Zo hebben in november de vertegenwoordigers van EU-lidstaten in Erbil, onder leiding van Nederland gesprekken gevoerd met de vijf grootste Koerdische politieke partijen, met als doel de partijen nader tot elkaar te brengen.

Deze week hebben EU-vertegenwoordigers in Erbil besloten tot een intensivering van de EU contacten met Koerdische politici. Dit zal bestaan uit een nieuw gezamenlijk EU outreach initiatief, waarbij de vertegenwoordigers een gezamenlijk overleg zullen hebben met President Barzani en Hoofd Buitenlandse Betrekkingen Falah Mustafa Bakir in januari. Vervolgens zal een vergelijkbare outreach initiatief worden opgezet in Suleimanya waarbij gesproken zal worden met vertegenwoordigers van de politieke partijen PUK en Gorran, en vertegenwoordigers van de Islamitische partijen. Op basis van de uitkomsten van dit initiatief zullen de EU-vertegenwoordigers in Bagdad besluiten of er een vervolg nodig zal zijn in februari.

Recente berichten dat Soennitische Arabieren in Irak te maken hebben met ernstige mensenrechtenschendingen in op ISIS bevrijde gebieden baren de leden van de PvdA-fractie zorgen. Zowel het Iraakse leger als Koerdische troepen zouden zich schuldig maken aan gedwongen uitzetting, ontvoering, plunderen en vernielen van eigendommen, illegale detentie en in sommige gevallen buitenrechtelijke executies. Binnenlandse ontheemden, veelal Soennitische Arabieren in de Iraakse provincies Ninewa, Anbar, Salah el Din en Kirkuk zouden totaal geen bewegingsvrijheid hebben en in veel gevallen gedwongen verplaatst worden of belet naar veiligere gebieden te vluchten. Deze leden vragen de Minister te reageren op recente berichten en rapporten hieromtrent, waaronder het VN-persbericht van 4 december getiteld «Reports of abuses by Iraqi, Kurdish forces against Sunni Arabs increasing», en de Iraakse regering en Koerdische autoriteiten hierop aan te spreken.

17. Antwoord van het kabinet:

De berichten over mensenrechtenschendingen door Iraakse strijdkrachten, Koerdische Peshmerga en sjiitische milities in op ISIS heroverde gebieden baren het kabinet grote zorgen, en behoeven grondig onderzoek naar de ware toedracht. Nederland spreekt in EU-verband en bilateraal regelmatig met de Iraakse en Koerdische autoriteiten, onder andere op het gebied van naleving van internationaal oorlogsrecht en mensenrechten. Zoals eerder gemeld wordt ook bij de Nederlandse trainingen aan de Peshmerga aandacht besteed aan humanitair oorlogsrecht, mensenrechten en gender, evenals de omgang met gedetineerden.

Wat Irak betreft, vragen de leden van de SP-fractie de Minister te reageren op het recente rapport van Amnesty International waarin wordt geconcludeerd dat het grootste deel van de wapens in handen van IS afkomstig is van het Iraakse leger. Hoe is dit mogelijk en welke maatregelen worden genomen zodat wapenleveranties aan partijen in Irak niet wederom in handen van IS en andere Al Qaida-achtige organisaties komen? Wat zegt dit rapport van de mensenrechtenorganisatie over de staat van het Iraakse leger?

18. Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 22.

Is het bekend dat er politieke onrust is ontstaan tussen de politieke partijen in Iraaks Koerdistan en klopt het dat het parlement al maanden niet meer bijeenkomt? Kan de Hoge Vertegenwoordiger worden gevraagd om een EU-gezant aan te stellen voor Iraaks Koerdistan die zich ten doel stelt de samenwerking tussen de verschillende Koerdische partijen te verbeteren en zo de relatie met de internationale gemeenschap en de coalitie te bestendigen, zo vragen de leden van de SP-fractie.

19. Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 16. De EU heeft met EU-vertegenwoordigingen in zowel Bagdad als Erbil voldoende mogelijkheden om contact te onderhouden met Iraakse en Koerdische autoriteiten. Het aanstellen van een EU-gezant is daarom op dit moment niet aan de orde.

De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over de ontplooiing van militairen door Turkije in de buurt van Mosul. Turkije beweert trainers van Peshmerga te willen beschermen. Maar de Iraakse regering haalt fel uit naar Turkije en eist terugtrekking. De beslissing zou zonder medeweten en instemming van de Iraakse regering genomen zijn. Inmiddels heeft ook de Arabische Liga zich kritisch uitgelaten en lopen de spanningen tussen Turkije en Iran hoog op. Irak zou ook een beroep op de NAVO gedaan hebben om druk uit te oefenen op lidstaat Turkije. Wat is het standpunt van de Nederlandse regering in deze? Is de Minister bereid om druk uit te oefenen op Turkije, bilateraal en via de EU en NAVO?

20. Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 14.

Wat betreft de ontwikkelingen in Irak wijzen de leden van de D66-fractie er op dat uit recente berichten van de VN blijkt dat er sprake is van misbruik, en zelfs mensenrechtenschendingen, van Soennitische Arabieren in Irak door zowel het Irakese leger als Koerdische strijdkrachten. De leden zijn benieuwd op welke wijze de Minister deze schendingen aan de orde wil stellen. En op welke wijze wil hij zich inzetten voor verzoening tussen verschillende bevolkingsgroepen in Irak, in het licht van deze zorgelijke ontwikkelingen.

21. Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 17.

De leden van de D66-fractie zijn tevens benieuwd of de Minister bereid is in te gaan op het recente rapport van Amnesty International over wapenleveringen aan ISIS, getiteld «Taking Stock: The Arming of Islamic State».2 De genoemde leden begrijpen dat het kort dag is om hier nu uitgebreid op in te gaan. Daarom verzoeken zij de Minister een uitgebreide reactie te geven op het rapport op een later tijdstip. Daarbij vragen zij de Minister ook in te gaan op de vraag hoe hij de verder proliferatie van wapens in de regio wil gaan voorkomen, specifiek de bewapening van ISIS. Welke rol ziet de Minister voor zichzelf hierin weggelegd in Europees verband, zo vragen deze leden.

22. Antwoord van het kabinet:

Irak wordt sinds 2003 getekend door aanhoudend geweld en de proliferatie van verschillende soorten wapentuig. Groeperingen die zich aansloten bij ISIS beschikten daardoor vaak al over wapens. Daarnaast heeft ISIS Iraakse wapens buitgemaakt nadat het grote delen van Irak bezette. Het is aannemelijk dat individuen binnen het Iraakse leger of politie voor persoonlijk gewin wapens of uitrusting verkopen, zoals gesteld in het rapport van Amnesty. Corruptie in Irak is helaas nog altijd wijdverbreid. In contacten met Iraakse counterparts spreekt Nederland voortdurend zorgen uit over deze corruptie. Het treft bovendien niet alleen de Iraakse burgers, maar ook het Nederlandse bedrijfsleven in Irak. Premier Abadi verklaarde de aanpak van corruptie tot een van de hoofdthema’s van zijn hervormingsplannen. In de plannen is een «Anti-Corruption Council» opgenomen, voorgezeten door premier Abadi zelf. Daarnaast bestaat er een Iraakse rekenkamer die onderzoek doet, het Federal Bureau of Supreme Audit. Nederland steunt een project waarbij de Nederlandse en Iraakse rekenkamer samenwerken en kennis uitwisselen.

In algemene zin, zoals ook vermeld in het antwoord op de vraag van de SP over de wapenleveranties aan Libië, toetst Nederland evenals de andere EU-lidstaten alle aanvragen voor wapenexportvergunningen aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Het omleidingsrisico (criterium 7) speelt hierbij een belangrijke rol en wordt altijd meegewogen in de toetsing van een vergunning. Als er een duidelijk risico is dat militair materieel zal worden omgeleid naar derde partijen, wordt geen vergunning verleend. In dit kader steunt Nederland de Small Arms Survey, een organisatie die illegale wapenhandel in kaart brengt. Daarmee draagt het bij aan een completer beeld van mogelijke omleidingsrisico’s voor leveringen van militair materieel.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen de Minister attenderen op de oproep van dhr. Yousif Mohammad Sadiq, de Speaker van het Iraaks-Koerdisch parlement. In een bijeenkomst in de Tweede Kamer (8 december jl.) pleitte hij voor de inzet van de Hoge Vertegenwoordig als bemiddelaar zodat er zo snel als mogelijk een einde komt aan het intern politieke conflict. De genoemde leden achten dat van groot belang omdat de interne politieke strijd een belemmering vormt in de strijd tegen ISIS. Kan de Minister toezeggen dat hij zich hiervoor gaat inzetten?

23. Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 16 en 19. Op basis hiervan is bemiddeling door de HV niet aan de orde.

De leden van de ChristenUnie-fractie ondersteunen het pleidooi van de Minister om de financieringsstromen van ISIS droog te leggen. Deze leden zijn daarbij wel benieuwd naar welke concrete maatregelen deze Minister in EU-verband zal gaan voorstellen of gaat steunen.

24. Antwoord van het kabinet:

In het licht van de motie Sjoerdsma/Van Bommel (Kamerstuk 34 300 V, nr. 30) zal het kabinet in EU-verband pleiten voor sancties tegen aan ISIS-gelieerde personen en organisaties.

Libië

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Minister in de brief over de geannoteerde agenda van de RBZ van 14 december 2015 over Libië schrijft dat een faciliterende rol van de VN bij de oplossing van het conflict noodzakelijk blijft. In het nieuws viel afgelopen week echter te lezen dat de twee regeringen in Tripoli en Tobruk een tentatieve overeenkomst hebben gesloten in Tunesië, buiten het VN-proces om. Het akkoord, dat nog moet worden goedgekeurd door beide partijen, zou tot één regering moeten leiden, waarvoor binnen twee jaar verkiezingen moeten komen. Kan de Minister bevestigen dat deze tentatieve overeenkomst inderdaad is gesloten? Hoe verhoudt deze overeenkomst zich tot het VN-proces? Staan beide geheel los van elkaar of is er sprake van een overlap? Welke rol hebben andere landen, waaronder Nederland, gespeeld bij het bereiken van deze overeenkomst? En hoe apprecieert de Minister deze ontwikkelingen?

25. Antwoord van het kabinet:

Delegaties van de twee Libische parlementen, handelend op verzoek van de twee parlementsvoorzitters, hebben op 5 december jl. een verklaring uitgebracht waarin zij aankondigen een commissie te zullen vormen die de totstandkoming van een nieuwe regering moet gaan begeleiden. Deze verklaring is een dag later door de meerderheid van het parlement in het oosten van Libië afgewezen. Er zijn eveneens berichten dat leden van het parlement in Tripoli de verklaring afwijzen. Dit akkoord lijkt geen doorbraak te betekenen in het vredesproces. Overigens is bekend dat de twee parlementsvoorzitters de afgelopen weken hun positie hebben gebruikt om een stemming over de tekst van het VN-akkoord te voorkomen. Het kabinet verwelkomt Libische initiatieven om tot een vredesakkoord te komen; VN-gezant Kobler kan waar mogelijk gebruik maken van dergelijke initiatieven. Hierbij is van belang dat de initiatieven voldoende draagvlak hebben onder de brede Libische samenleving.

De leden van de PvdA-fractie delen de opvatting van de Minister dat we moeten blijven investeren in het politieke proces om te komen tot een duurzame oplossing voor het conflict in Libië. Zij steunen daarom de kabinetsinzet voor een actieve EU-rol bij het vormgeven van de betrokkenheid bij Libië nu de nieuwe VN-gezant Kobler is aangetreden. Het politieke proces moet voortgaan om een oplossing voor het diepe conflict en voortdurende geweld te bewerkstelligen. Zij vragen de Minister in te gaan op de mogelijkheden van de EU om hieraan een meer concrete bijdrage te leveren, of dit gevoel breed in de EU wordt gedeeld, en welk perspectief hij in de komst van de nieuwe VN-gezant Kobler ziet. Tevens vragen deze leden de Minister of hij wellicht ook een intensivering van de Nederlandse bilaterale inzet in Libië voor zich ziet ter bevordering van dit politieke proces en de wederopbouw van de (fundamenten van de) democratische rechtsstaat in Libië.

26. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet ziet het aantreden van de nieuwe VN-gezant Kobler als een moment van herbezinning op de rol van de EU ten aanzien van het vredesproces. Samen met Trio-partners Malta en Slowakije zet het kabinet in op een verhoogde inzet van de EU onder meer door een constructieve dialoog met VN-gezant Kobler te voeren.

In deze dialoog zou de EU zich op de volgende elementen moeten richten. Ten eerste dient het vredesproces inclusief te zijn, met betrokkenheid van alle relevante stakeholders, zodat een akkoord breed gedragen zal zijn. Zo moet er meer aandacht komen voor de politieke rol van milities; hun steun is noodzakelijk om een toekomstig akkoord te implementeren. Tevens moet er meer aandacht worden geschonken aan de rol van lokale bestuurslagen. Door het wegvallen van het centraal gezag in Libië zijn op lokaal niveau sociale functies en publieke dienstverlening overgenomen. Lokale actoren zullen een essentiële rol spelen bij het implementeren van een toekomstig politiek akkoord en het creëren van voldoende politiek draagvlak. Ten tweede zou de EU zich moeten inzetten voor een actievere dialoog tussen de VN en andere (regionale) actoren, met als inzet een eensgezinde inzet ten aanzien van het conflict. Ten derde zal het Kabinet pleiten voor aandacht voor «transitional justice» zodat plegers van mensenrechtenschendingen straks niet vrijuit zullen gaan. Dit zal het vertrouwen in democratische principes uithollen.

Ook in de huidige moeilijke omstandigheden probeert het kabinet te blijven investeren in de lichtpuntjes in Libië. Door bij te dragen aan de versterking van lokaal bestuur, waar we ook al sinds 2011 een prominente rol hebben gespeeld. Door belangrijke instituties te helpen om te blijven functioneren, waaronder de nationale verkiezingscommissie en de Grondwet assemblee. Door aandacht te vragen voor accountability en initiatieven om veroordeling van de ernstigste mensenrechtenschendingen mogelijk te maken. Zo organiseert onze ambassade op 10 december, internationale mensenrechten dag, een conferentie in Tunis waar Libisch experts samen komen om te spreken over een strategie voor transitional justice in Libië. Bovendien geeft Nederland steun aan het VN-proces voor de betrokkenheid van vrouwen en uitvoering van VNVR-resolutie 1325. Nederland steunt sinds 2011 vrouwenbewegingen in Libië.

Nieuwe initiatieven in Libië zelf opzetten is nu heel moeilijk, maar we blijven kijken wat we kunnen doen. Na een eventueel akkoord zal door Nederland in eerste instantie voortgebouwd worden op eerdergenoemde thema’s – lokaal bestuur, staatsopbouw, accountability, vrouwenrechten. Ook programma’s op het gebied van het veiligstellen van wapenopslagplaatsen en versterken maatschappelijk middenveld kunnen hervat worden. Tegelijkertijd zal Nederland in kaart brengen waar de acute noden liggen, om door middel van een quick impact fund bij te kunnen dragen aan snelle wederopbouw van essentiële infrastructuur.

Tijdens het AO ter voorbereiding op de RBZ van 16 november werd gevraagd naar de schijn van belangenverstrengeling die ontstond na berichten dat de inmiddels opgevolgde VN-gezant León al geruime tijd voor het einde van zijn mandaat een lucratief contract in de Verenigde Arabische Emiraten had gekregen. Dat contract behelsde het runnen van een diplomatieke academie voor een salaris van zo'n € 50.000 per maand. De Minister gaf aan te zullen terugkoppelen of de VN al actie had ondernomen. Dit is tot op heden niet teruggekoppeld. Daarom vragen de leden van de PvdA-fractie of de VN reeds een onderzoek is gestart naar mogelijke overtredingen van de VN-regels door de heer León en wanneer de conclusies hieromtrent gepubliceerd worden. Tevens vragen zij de Minister naar zijn eigen appreciatie van deze transfer in relatie tot de geldende VN-richtlijnen en gedragscodes om belangenverstrengeling en corruptie te voorkomen. Ook vragen deze leden de Minister of wat hem betreft dit soort overstappen, voor zo veel geld en zo kort na de beëindiging van een termijn als VN-gezant, in de toekomst verboden zouden moeten worden.

27. Antwoord van het kabinet:

Bernardino León heeft een jaar als Speciaal Gezant van de VN Secretaris Generaal gewerkt aan een politiek akkoord tussen de strijdende partijen in Libië. Het kabinet heeft veel waardering voor zijn inzet en de stappen die onder zijn leiding zijn gezet in de Libische politieke dialoog. Na afloop van het gezantschap heeft León een baan aanvaard bij de «diplomatic academy» in Abu Dhabi. Gedurende de periode dat hij werkte als speciaal gezant van de SGVN heeft hij onderhandeld over deze baan, zo blijkt uit e-mails. Omdat de VAE één van de strijdende partijen in Libië steunde, was er sprake van een schijn van belangenverstrengeling. León zelf heeft in de Veiligheidsraad uitgelegd dat dit onhandig was, maar dat er geen enkele sprake is geweest van ook maar enige beïnvloeding van zijn werk als Speciaal Gezant. Deze invloed kon volgens de VN Department of Political Affairs ook op geen enkele wijze gevonden worden. Sterker nog, León werd gedurende zijn gezantschap een aantal keren beschuldigd van partijdigheid voor een partij die niet door de VAE werd gesteund.

Het kabinet is van mening dat iedere schijn van belangenverstrengeling voor VN medewerkers vermeden moet worden. Er gelden binnen de VN daarvoor strikte gedragscodes. De VN zal, per geval, scherp moeten monitoren of hierbij genoemde richtlijnen of gedragscodes worden overtreden. Hier lijkt in het geval van Bernardino León geen sprake van.

Vorige maand berichtten internationale media over wapenleveranties van de Verenigde Arabische Emiraten aan Libië. Dit terwijl er een wapenembargo tegen het land geldt. De leden van de SP-fractie vragen de Minister hierop in te gaan. Kloppen deze berichten? Is het land aangesproken op deze wapenleveranties? Welk beeld heeft de Minister meer in het algemeen van wapenleveranties aan strijdende partijen in Libië? Welke landen zijn hierbij betrokken?

28. Antwoord van het kabinet:

De berichten dat de VAE wapens zouden leveren aan gewapende groeperingen in Libië baren het kabinet zorgen. Het VN-wapenembargo sluit dergelijke leveranties nadrukkelijk uit. Het was reeds bekend dat onder meer Qatar, Turkije en Egypte wapens leverden aan groepen in Libië in een eerdere fase van het conflict.

Het is een feit dat in Libië significante hoeveelheden wapens en ammunitie in handen zijn van verscheidene groeperingen. Wapenleveranties aan deze groeperingen hebben een destabiliserend effect op de al zeer volatiele veiligheidspolitieke situatie. Momenteel onderzoekt het kabinet in hoeverre de recente berichtgeving over schendingen van het wapenembargo op Libië klopt. Als deze berichtgeving klopt, kan dat consequenties hebben voor de vergunningverlening voor wapenexporten naar de betrokken landen.

De leden van de CDA-fractie zijn zeer bezorgd over de situatie in Libië. De chaos in het instabiele land dreigt de regio te destabiliseren. Deze leden vinden het merkwaardig dat een eerder geplande bespreking in de Raad op 16 november jl. geen doorgang vond wegens tijdsgebrek. Kan de Minister hier een nadere toelichting op geven? Klopt het dat zowel de Franse president Hollande als zijn Italiaanse ambtsgenoot Renzi na de aanslagen in Parijs waarschuwden dat Europa dringend haar focus moet richten op Libië? Is er nu wel voldoende besef van urgentie?

29. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet is van mening dat de situatie in Libië zorgelijk is en onze aandacht vereist. Gezien de verschillende conflicthaarden en crisissituaties die zich op dit moment tegelijkertijd rond Europa afspelen is het niet mogelijk om over alle onderwerpen tijdens de Raad een betekenisvolle discussie te hebben. Het kabinet verwelkomt het feit dat Libië ditmaal in aanwezigheid van VN-gezant besproken zal worden.

Het politieke proces bevindt zich op een dood spoor; VN initiatieven zijn tot nu toe mislukt. Intussen groeit ISIS. Er zouden duizenden terroristen in Libië zitten. De terreurbeweging neemt steeds meer gebied in handen en zou bezig zijn met een offensief op olievelden. Wapens en strijders stromen het land in en uit, ook van en naar de Sinaï. Ook zou ISIS actief zijn in de mensensmokkel naar Europa. Kan de Minister hiervan een analyse geven? Klopt het dat ISIS veel geld verdient met de mensensmokkel en dat er soms ook terroristen meereizen op boten naar Europa, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

30. Antwoord van het kabinet:

Het is bekend dat ISIS in Libië nog steeds volop aanwezig is. Sirte blijkt vooralsnog voor ISIS de belangrijkste stad te zijn. Vanuit Sirte heeft ISIS toegang tot smokkelnetwerken. Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen over een rol van ISIS in deze gang van zaken.

Anderzijds zijn er de islamisten. Klopt het, zo vragen de leden van de CDA-fractie, dat zij Europa dreigen met een toeloop van migranten, als de Europa hen niet erkent (http://www.telegraph.co.uk/news/worldnews/africaandindianocean/libya/11970313/Libya-warns-it-could-flood-Europe-with-migrants-if-EU-does-not-recognise-new-Islamist-government.html)? Zo ja, hoe beoordeelt de Minister dit? Laat de EU dit zomaar gebeuren? Vanwaar de passiviteit van de EU op zo’n betrekkelijk kleine afstand van Italië en Griekenland? Wat is het plan B, als het VN-spoor – waar de EU zich tot nu toe achter verschuilt – dood loopt? Wordt hier binnen de EU over nagedacht?

31. Antwoord van het kabinet:

In het bericht waar de CDA-fractie naar verwijst zijn uitspraken opgenomen van de in Tripoli gevestigde autoriteiten. Deze regering wordt door de internationale gemeenschap niet als legitiem beschouwd. De VN begeleidt onderhandelingen tussen de Libische partijen met als doel te komen tot een eenheidsregering die weer effectieve controle moet krijgen over het Libische grondgebied. Het is bekend dat er in de kuststreek in het westen van Libië migranten wachten op een mogelijkheid om naar Europa te komen. De verslechterde omstandigheden in Libië zijn een extra motivatie voor deze mensen om het land te verlaten. De vredesonderhandelingen moeten uiteindelijk zorgen voor een oplossing voor die situatie door stabiliteit terug te brengen, waarna vervolgens de economie weer opgebouwd kan worden. De EU en de lidstaten spelen in dit proces een ondersteunende rol aan de VN en helpen waar mogelijk om een oplossing dichterbij te brengen, bijvoorbeeld door onderdelen van het VN-proces te faciliteren.

De Nederlandse en EU-inzet is toegelicht in antwoord op vraag 26.

Er is een officieel erkende regering, van de nationalisten. Deze wil optreden tegen ISIS. Net als Egypte, dat de NAVO daartoe oproept zelfs. Is de Minister bereid meer op dat spoor in te zetten? In Syrië en Irak steunt de anti-ISIS coalitie groeperingen die willen vechten tegen ISIS. Waarom in Libië niet?

32. Antwoord van het kabinet:

De aanwezigheid van ISIS in Libië baart het kabinet grote zorgen. Het ontbreken van een eenheidsregering in Libië draagt bij aan een vruchtbare bodem voor de aanwezigheid van ISIS. Het kabinet is van mening dat een daadwerkelijk legitieme partner, in de vorm van een eenheidsregering, noodzakelijk is voor een duurzame aanpak van de aanwezigheid van ISIS in Libië. De EU staat klaar om deze regering op alle mogelijke manieren te ondersteunen.

Er zijn al langere tijd oproepen vanuit de internationaal erkende regering om het wapenembargo op te heffen. De internationale gemeenschap heeft dit verzoek tot nu toe afgewezen, aangezien een eenheidsregering als een voorwaarde wordt gezien voor dergelijke steun. Het kabinet blijft in Raadskader het belang van een inclusieve politieke dialoog uitdragen, waarin ook met milities wordt gesproken. Wat dat betreft verwelkomt het kabinet de inzet van VN-gezant Kobler om de dialoog met verschillende milities aan te gaan.

De militaire inspanningen van de internationale anti-ISIS coalitie zijn gericht op ISIS in Irak en Syrië. Dit neemt niet weg dat de vertakking van ISIS in Libië de internationale gemeenschap zorgen baart. Inzet in coalitieverband met betrekking tot het tegengaan van financiële stromen, het stoppen van foreign terrorist fighters en het aanpakken van ISIS-propaganda betreffen ook ISIS in Libië.

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of de EU en/of de VN voornemens zijn om ISIS ook in Libië te bestrijden. Onderschrijft de Minister de noodzaak om ISIS ook buiten Syrië en Irak aan te pakken? Zo ja, op welke wijze wordt daarover op dit moment in de coalitie gesproken? De genoemde leden wijzen daarbij expliciet op Sirte, waar berichten over zijn dat deze stad volledig in handen is van ISIS. Kan de Minister deze berichtgeving bevestigen? Op welke wijze wil de Minister zich inzetten dat ISIS ook in Libië wordt verslagen, zo vragen deze leden.

33. Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 32.

Turkije

Ten aanzien van de overeenstemming over het EU-Turkije Actieplan hebben de leden van de VVD-fractie nog een aantal vragen. Welke concrete stappen/maatregelen zullen door Turkije op korte termijn worden genomen om irreguliere migratie naar Europa op structurele wijze te beperken en welke stappen zijn daartoe reeds gezet? Op welke wijze wordt de samenwerking tegen smokkelnetwerken precies opgevoerd en hoe verhoudt zich dat tot de EUNAVFOR MED SOPHIA missie?

34. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet verwijst in dit verband naar de brieven aan uw Kamer van 27 oktober (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1028) van 24 november jl. met de inzet voor de EU-Turkije Top en van 2 december jl. met het verslag van de EU-Turkije Top van 29 november jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1063).

Bij het algemeen overleg over de voortgang van de strijd tegen ISIS is het Amerikaanse verzoek aan Turkije om de grens met door ISIS bestuurd territorium te bewaken reeds behandeld. Kan de Minister een laatste stand van zaken schetsen? Heeft Turkije inmiddels nieuwe maatregelen getroffen om werk te maken van de bewaking van deze grens?

35. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet onderkent de zorgen die in uw Kamer leven over de grensbewaking van Turkije met Syrië en Irak. Het is in het belang van Nederland en de EU dat deze bewaking stevig en degelijk is, mede om de doorreis van foreign terrorist fighters te belemmeren.

Een versterking van de Turkse grens blijft gewenst. In het gesprek dat ik op 1 december met mijn Turkse collega Cavusoğlu heb gevoerd en marge van de NAVO Ministeriële bijeenkomst, heb ik hem dan ook gevraagd erop toe te zien dat de bewaking van de grens verder opgevoerd wordt. Dit thema zal onderwerp van gesprek blijven in contacten met de Turkse autoriteiten. Ook andere bondgenoten als de VS onderstrepen dit in contacten met Turkije.

De Minister schrijft ten slotte te verwachten met Minister Çavuşoğlu te spreken over ontwikkelingen in de regio rond Turkije, over samenwerking met Turkije op het terrein van buitenland- en veiligheidsbeleid en over terrorismebestrijding. Kan de Minister voor al deze drie terreinen uitwerken waaraan dan moet worden gedacht?

36. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet beoogt met de bespreking van deze onderwerpen met mijn Turkse collega te bewerkstelligen dat de samenwerking met Turkije in de regio en bij bestrijding van terrorisme versterkt wordt.

Met betrekking tot Turkije blijven de leden van de SP-fractie zorgen houden over berichten dat de gang van zaken rond het incident met het Russische gevechtsvliegtuig anders is dan aanvankelijk door Turkije voorgesteld. Kan de Minister aangeven of er nog verder onderzoek naar deze zaak wordt gedaan of wordt het officiële verhaal van de kant van Turkije niet betwist?

37. Antwoord van het kabinet:

Tijdens het Algemeen Overleg (AO) op 25 november jl. over de bijeenkomst van NAVO Ministers van Buitenlandse Zaken op 1-2 december 2015 is uitgebreid ingegaan op het neerschieten van een Russische Su-24 door Turkije. Voorafgaand aan genoemd AO, eveneens op 25 november, heeft het kabinet uw Kamer een brief gestuurd over de speciale vergadering van de Noord Atlantische Raad (NAR), die op 24 november bijeenkwam op verzoek van Turkije om over het incident te spreken. Tevens is de Minister-President in het Plenaire debat over de EU-Turkije top op 25 november 2015 ingegaan op dit incident. Het kabinet zal nader op de kwestie terugkomen in de antwoorden op de Kamervragen van het lid Knops, die op 1 december 2015 werden ingediend.

Kan de Minister verder ingaan op de aanwezigheid van Turkse militairen in het noorden van Irak? Klopt het dat dit ingaat tegen de uitdrukkelijke wens van de autoriteiten in Bagdad? Welke rechtsgrond bestaat hiervoor of ontbreekt deze? Wordt Turkije hierop aangesproken, vragen de leden van de SP.

38. Antwoord van het kabinet:

Zie antwoord op vraag 14 (cq. 20).

Eind vorige maand werd in het zuidoosten van Turkije de Koerdische advocaat Tahir Elçi doodgeschoten. Bij mensenrechtenorganisaties leven er zorgen over de zorgvuldigheid van het onderzoek naar de dood van de advocaat. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister bereid is, eventueel in EU-verband aandacht, de Turkse autoriteiten op te roepen een onafhankelijk en onpartijdig onderzoek naar de dood van de advocaat te garanderen.

39. Antwoord van het kabinet:

De moord op Tahir Elçi, voorzitter van de Raad van advocaten in Diyarbakir, mensenrechtenverdediger en pleitbezorger voor vrede in het zuidoosten van Turkije is een groot verlies. In dat verband onderstreept het kabinet nog eens het belang van het hervatten van het Koerdisch vredesproces. Premier Davutoğlu heeft gezegd dat hij de moordenaars van Elçi wil opsporen en voor het gerecht wil brengen.

Neerschieten Russische Su-24 door Turkije

De leden van de CDA-fractie vinden het neerschieten van de Russische Su-24 door Turkije verontrustend. Het is een zeer ernstig incident met nu al vergaande gevolgen tussen Rusland en Turkije. Maar ook tussen de NAVO en Rusland en mogelijk voor de coalitie ter bestrijding van ISIS. Deze leden vinden het merkwaardig dat de Minister-President zich vrijwel meteen onomwonden achter Turkije schaarde en zelfs geen reden zag te twijfelen aan de uitleg van Turkije. Die redenen zijn er wat de leden van de CDA-fractie betreft wel, vandaar ook de 32 schriftelijke vragen van het lid Knops. Bijvoorbeeld over de claim van 17 seconden, of de claim dat de Su-24 in het Turkse luchtruim neergehaald zou zijn. De leden van de CDA-fractie verwachten duidelijke en geen ontwijkende antwoorden van het kabinet. Te meer omdat er nog meer vraagtekens te plaatsen zijn bij de uitleg van Turkije. Onderzoeksjournalist Gareth Porter is met een analyse (http://www.middleeasteye.net/columns/real-turkeys-shoot-down-russian-jet-1615790737) gekomen van de claim van tien waarschuwingen over een periode van vijf minuten, voordat de Su-24 werd neergehaald. Analyse van zowel de radarbeelden van Turkije als van Rusland van het vluchtschema van de Su-24 wijst uit dat het eerste moment waarop de Su-24 op een route vloog die uitgelegd had kunnen worden als een mogelijke inbreuk op het Turkse luchtruim op 16 mijl afstand was van de Turkse grens. Gegeven de snelheid van het vliegtuig zou dit neerkomen op hooguit een minuut en 20 seconden qua tijd. En zeker geen vijf minuten. Sterker nog: uit de vluchtgegevens van zowel Turkije als Rusland blijkt dat de Su-24, vijf minuten voordat het toestel werd neergeschoten, in oostelijke richting vloog en dus juist van de Turkse grens vandaan. Zo beschouwd kan de claim van 5 minuten en tien waarschuwingen dus ook niet kloppen.

Deze analyse is verontrustend en vraagt om nadere en expliciete uitleg. Juist ook gezien de snelle en zeer stellige reactie van het kabinet. De leden van de CDA-fractie vinden het zeer merkwaardig dat de Minister-President in het plenaire debat over de EU-Turkije top op 25 november 2015 gesteld heeft dat «de Nederlandse inlichtingen en die van andere NAVO-landen bevestigen wat Turkije gisteren in de NAVO naar voren heeft gebracht» en dat «de lezing van Turkije bevestigd wordt door alle NAVO-intelligence». Waarom kwam de premier met deze stellige conclusie, zonder dat er sprake is geweest van grondig onderzoek? Hoe beoordeelt het kabinet de bewering van Rusland dat de zwarte doos van de Su-24 gevonden zou zijn en dat er onderzoek gaat plaatsvinden, ook door buitenlandse experts (http://nos.nl/artikel/2073999-rusland-heeft-zwarte-doos-van-neergehaald-gevechtsvliegtuig-gevonden.html)? Is het kabinet bereid dit serieus te nemen?

40. Antwoord van het kabinet:

Zie het antwoord op vraag 37.

Steun van Turkije aan jihadisten

De leden van de CDA-fractie constateren dat er grote aantallen jihadisten naar Syrië en Irak blijven toestromen. Uit onderzoek (http://soufangroup.com/foreign-fighters/) blijkt dat in 18 maanden tijd het aantal buitenlandse strijders verdubbeld is; van 12.000 in juni 2014 naar tussen de 27.000 en 31.000. Hoe beoordeelt het kabinet dit, ook in relatie tot de inspanningen van de internationale gemeenschap om deze toestroom tegen te gaan? Is de Minister bereid te erkennen dat een groot deel van deze stroom Syrië binnenkomt via Turkije?

41. Antwoord van het kabinet:

Het fenomeen dat in de internationale gemeenschap bestempeld wordt als Foreign Terrorist Fighters is een probleem voor een groot aantal landen. Het feit dat het aantal gestegen is, is zorgwekkend. Nederland spant zich in internationaal kader in om de toestroom zo goed mogelijk tegen te gaan, onder meer door een actieve rol in te nemen binnen het Global Counterterrorism Forum (GCTF) en de anti ISIS coalitie waarbinnen het een leidende rol heeft. Turkije is tevens actief om Foreign Terrorist Fighters tegen te gaan. Zo worden er vaker dan voorheen bij binnenkomst in Turkije personen aangehouden die voornemens zijn zich aan te sluiten bij terroristische organisaties waaronder ISIS. Het kabinet benadrukt het belang van betere controle tussen Turkije en Syrië bij de Turkse grens.

Terwijl jihadisten Syrië binnenstromen via Turkije, stroomt olie het ISIS-gebied uit via Turkije. Hoe beoordeelt de Minister de bewijzen die Rusland gepresenteerd heeft, inclusief satellietbeelden van grote aantallen trucks die richting Turkije gaan? Hoe beoordeelt de Minister dat inmiddels ook Irak Turkije publiekelijk beschuldigt van oliehandel met ISIS (http://english.alarabiya.net/en/News/middle-east/2015/12/07/Iraq-PM-says-ISIS-smuggles-majority-of-oil-via-Turkey.html), alsmede de bevestiging van de United States Special Envoy and Coordinator for International Energy Affairs, die leiding geeft aan het Bureau of Energy Resources (ENR), dat ISIS olie verkoopt in Turkije (http://www.washingtontimes.com/news/2015/dec/7/rahat-husain-how-stop-isis/)? Waarom bepleit de Minister in EU-verband «versterkte inzet op het droogleggen van de financieringsstromen van ISIS», maar doet hij niets in de richting van Turkije? Wat moet er nog meer gebeuren voordat de Minister bereid is te pleiten voor internationaal onafhankelijk onderzoek naar de steun van Turkije aan ISIS?

42. Antwoord van het kabinet:

Er is geen internationaal draagvlak voor een internationaal onderzoek naar steun van Turkije aan ISIS.

Waarom staat de grens tussen Turkije en Syrië nog steeds open? Let wel: het gaat om een gebied van 75 tot hooguit 100 kilometer. De Minister noemt dit grensgebied «poreus». Maar de vraag is waarom het poreus is. De leden van de CDA-fractie geloven niet dat de Turkse krijgsmacht, een van de grootste van de NAVO, niet in staat zou zijn het af te grendelen. Als er een sprake kan zijn van onmacht, blijft er maar een andere mogelijke verklaring over, en dat is onwil. Ziet de Minister dit ook in? Zo nee, waarom niet? Heeft de Minister kennis genomen van de uitspraken (http://politiek.tpo.nl/2015/12/09/amerika-stuk-grens-tussen-turkije-en-isis-moet-dicht/) van de gezant van de Verenigde Staten bij de coalitie Brett McGurk, die zo snel mogelijk de laatste strook van de grens tussen Turkije en het grondgebied in Syrië dat in handen is van ISIS wil sluiten en dit zelfs de «eerste prioriteit» noemt? Klopt het dat de VS de druk op Turkije aan het opvoeren zijn? Is de Minister bereid zich daarbij aan te sluiten?

De Kamer heeft met de motie van de leden Knops en Sjoerdsma (Kamerstuk 34 300 V, nr. 23) de regering verzocht de druk op Turkije op te voeren. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar de wijze waarop de Minister hier invulling aan gaat geven en roept de Minister tot daden op, in afwachting van de toezegde brief.

43. Antwoord van het kabinet:

Zie het antwoord op vraag 35.

De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn daarnaast benieuwd of de Minister zijn Turkse collega om opheldering gaat vragen over het arresteren van talloze vluchtelingen waarbij nadrukkelijk wordt gedreigd met uitzetting naar onder meer Syrië. Erkent de Minister dat dergelijke acties de uitvoering van het EU-Turkije Actieplan Migratie in gevaar brengen? Kan de Minister in zijn onderhoud met zijn Turkse collega bovendien aandacht vragen voor de talloze mensenrechtenschendingen waar de Turkse regering zich schuldig aan maakt? Kan de Minister bovendien aangeven hoe hij uitvoering gaat geven aan de aangenomen motie Voordewind/Van der Staaij waarin de regering wordt verzocht krachtig afstand te nemen van de suggestie dat een succesvolle samenwerking met Turkije inzake de vluchtelingenproblematiek kan leiden tot versnelde toetreding tot de Europese Unie?

44. Antwoord van het kabinet:

Turkije heeft na de EU-Turkije Top 1300 vluchtelingen tegengehouden die op weg waren naar Griekenland. Deze zijn naar een detentiecentrum overgebracht, en de Syriërs worden teruggestuurd naar de provincie in Turkije waar ze geregistreerd staan. Het ging om een gecoördineerde operatie met 250 opsporingsambtenaren, op verschillende plaatsen, waarbij ook drie mensensmokkelaars zijn opgepakt. Deze operatie past in de afspraken die met Turkije zijn gemaakt, te weten dat Turkije en de EU samenwerken om de stroom migranten in te dammen.

Wat betreft de uitvoering van de motie Voordewind/Van der Staaij heeft het kabinet in meerdere overleggen met uw Kamer onderstreept dat het de Raad is die besluit over het openen en sluiten van hoofdstukken, en dat daarbij onverkort zal worden vastgehouden aan de strenge voorwaarden.

Daarnaast verwijst het kabinet naar de brieven aan uw Kamer van 27 oktober (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1028), van 24 november jl. met de inzet voor de EU-Turkije Top en van 2 december jl. met het verslag van de EU-Turkije Top van 29 november jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1063), waarin vermeld wordt dat de EU heeft vastgesteld dat de bestaande kaders voor de toetredingsonderhandelingen van kracht blijven. In de brief van 2 december jl. heeft het kabinet uw Kamer ook medegedeeld dat de Minister-President in dit verband het belang heeft benadrukt van gezamenlijke Europese waarden, waaronder mensenrechten en mediavrijheid. Dit is een voorbeeld van hoe Nederland geregeld, bilateraal en in EU-verband, mensenrechten en de rechtsstaat aan de orde stelt in contacten met Turkije.

Jemen

Hoewel de situatie in Jemen niet op de agenda van de RBZ staat hebben de leden van de PvdA-fractie toch enkele vragen hierover. Zij constateren dat president Hadi de internationale coalitie onder leiding van Saoedi-Arabië heeft gevraagd een wapenstilstand in te stellen van 15-22 december en deze te verlengen als de wapenstilstand niet wordt geschonden. Dit om ruimte te geven aan de door de VN gesteunde vredesbesprekingen die op 15 december van start zouden moeten gaan. De aan het woord zijnde leden vragen de Minister om zijn appreciatie van de geplande vredesbesprekingen in Zwitserland, welk perspectief hij hiervoor ziet, en op welke wijze de VN, EU en/of andere internationale en/of regionale spelers een rol zullen krijgen bij de vredesbesprekingen. Tevens vragen zij of Nederland vanwege de lange, diepe relatie met Jemen nog een speciale functie kan vervullen om de vredesbesprekingen deze keer wel te kunnen helpen slagen.

45. Antwoord van het kabinet:

Jemen staat niet op de agenda van de RBZ.

Hoewel het nog niet met zekerheid valt te zeggen dat de aangekondigde vredesbesprekingen daadwerkelijk zullen plaatsvinden, zou dit een belangrijke stap richting een politieke oplossing zijn. Het kabinet acht het echter niet reëel om hoge verwachtingen van deze eerste gesprekken te hebben. Eerdere besprekingen in Genève liepen immers op niets uit. De partijen lijken op dit moment wel – meer dan in juni – bereid met elkaar in gesprek te gaan en ook de leden van de coalitie steunen de gesprekken.

De Nederlandse ambassadeur zal tijdens de vredesbesprekingen in Genève aanwezig zijn, net als zijn collega’s van de G18. Nederland volgt de onderhandelingen op de voet en speelt vooral op de achtergrond een rol om de vredesbesprekingen te laten slagen. Zo voorziet het kabinet het bureau van de VN Gezant, die de onderhandelingen zal leiden, van financiële ondersteuning.

Syrië

De leden van de CDA-fractie zijn verbaasd over het feit dat Syrië niet op de geannoteerde agenda staat. De humanitaire en geopolitieke situatie geeft er namelijk alle aanleiding toe. Bovendien heeft Frankrijk de «solidariteitsclausule», artikel 42, lid 7 van het EU-verdrag ingeroepen na de aanslagen in Parijs. Daarin staat dat als een lidstaat op zijn grondgebied wordt aangevallen, de overige landen de plicht hebben «met alle middelen waarover zij beschikken hulp en bijstand te verlenen». Alle EU-lidstaten toonden zich solidair. Waarom noemt de Minister dit artikel niet, ook niet bij het agendapunt «terrorismebestrijding»? Op welke wijze is invulling ervan binnen de RBZ voorzien?

De leden van de CDA-fractie zijn ontstemd over de wijze waarop de coalitie van VVD en PvdA met de bestrijding van ISIS in Syrië omgaat. De Minister van Defensie roept op tot urgentie en spoed en stelde bij haar bezoek aan de VS dat we ons in de strijd tegen ISIS «geen terughoudendheid kunnen veroorloven». De Minister van Buitenlandse Zaken laat een heel ander geluid horen en «laat zich niet opjagen». Coalitiefracties VVD en PvdA zijn al meer dan een jaar openlijk verdeeld. Met welk standpunt reist de Minister van Buitenlandse Zaken nu naar de RBZ af? De Minister noemde in het Algemeen Overleg van 3 december jl. vijf «game changers» die leiden tot een «nieuw weegmoment» voor Nederland. Zowel de VS als Frankrijk hebben officieel een verzoek aan Nederland gedaan om een grotere bijdrage te leveren aan de strijd tegen ISIS. Het is een breed verzoek, waarbij diverse opties overwogen worden, inclusief het uitvoeren van luchtaanvallen in Syrië. Het kabinet wil een «heel zorgvuldig» besluit nemen dat «nog wel even gaat duren», zo zei de premier op zijn wekelijkse persconferentie vrijdag jl. Hoe beoordeelt de Minister de uitspraak van PvdA-fractievoorzitter Samsom (http://www.nu.nl/politiek/4177536/samsom-wil-strijd-islamitische-staat-intensiveren.html) een dag later dat luchtaanvallen in Syrië «nu niet aan de orde zijn»? Wat vindt de Minister, die beweert zo te hechten aan de artikel 100-procedure waarin het kabinet een besluit neemt, van deze instructie vanuit een coalitiefractie met «missie design»? Doorkruist de PvdA hiermee nu de gedachtenvorming binnen het kabinet? Is de optie van luchtaanvallen in Syrië nu ook voorlopig voor het kabinet van tafel, of wordt deze nog steeds serieus overwogen? Ziet de Minister gelijkenissen met de crisis in het kabinet Balkenende 4 over de missie in Uruzgan? De leden van de CDA-fractie vinden het een wanvertoning dat de coalitie op deze wijze met een verzoek omgaat van belangrijke bondgenoten. Wat vindt de Minister van het voorstel van de PvdA-fractievoorzitter om troepen die vechten tegen ISIS «nog veel intensiever» te trainen, bewapenen en adviseren? Waar haalt Defensie de wapens vandaan waarvan zij zelf zegt deze niet te kunnen leveren, en de munitie, waar krijgsmachtbreed tekorten aan bestaan? Waar moeten die wapens/munitie van betaald worden, in het licht van de ernstige budgettaire problemen bij Defensie? Is de Minister bereid te pleiten voor meer geld voor defensie? De leden van de CDA-fractie pleiten voor zo snel mogelijke luchtaanvallen met F-16’s op ISIS in Syrië. Niet als doel op zich maar als onderdeel van een parallelle strategie. Zoals de Minister zelf ook heeft toegegeven vormen Syrië en Irak «één militair theater». Het zwaartepunt van ISIS ligt in Syrië. Juist daar zijn de minste luchtaanvallen uitgevoerd, heeft ISIS de meeste bewegingsruimte gehad en de meeste terreinwinst geboekt. Daar bevinden zich commandocentra, trainingskampen en vanuit Syrië lopen logistieke aanvoerlijnen voor wapens, munitie en terroristen naar Irak. Ook is er een dreiging van terroristische aanslagen in Europa, die vanuit Syrië georganiseerd worden. Hoe lang wil de Minister blijven aarzelen? Is hij zich ervan bewust dat de missie van de F-16’s vanuit Jordanië in juni van volgend jaar ten einde loopt en dat de F-16’s daarna zeker een jaar lang niet meer inzetbaar zullen zijn?

46. Antwoord van het kabinet:

De strijd tegen ISIS is niet als zodanig geagendeerd op deze RBZ. De Nederlandse inzet ten aanzien van de strijd tegen ISIS is met uw Kamer besproken tijdens het Algemeen Overleg (AO) van 3 december jl.

Tijdens dat AO heeft het kabinet aangegeven dat er sprake is van een nieuw weegmoment. Het kabinet buigt zich op dit moment over de verzoeken van Frankrijk en de VS. Het kabinet maakt een zorgvuldige, eigenstandige afweging inzake de Nederlandse inzet in de strijd tegen ISIS in Syrië. Daarbij wordt de duur van het mandaat voor de inzet van de Nederlandse F-16’s in acht gehouden. Zodra het kabinet een besluit heeft genomen, zal de Kamer daarover worden geïnformeerd.

Zoals gesteld tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken, wordt onderzocht hoe Nederland de Peshmerga, die een belangrijke bijdrage leveren in de strijd tegen ISIS, meer offensieve middelen kan geven om die strijd te intensiveren. Hierbij wordt in het bijzonder gekeken naar samenwerking met Duitsland. Zoals toegezegd tijdens het AO op 3 december, zal de Kamer worden geïnformeerd over de uitkomst van dit onderzoek.

De leden van de CDA-fractie hebben aanstoot genomen aan die uitspraak van zowel de premier als de Minister van Buitenlandse Zaken dat Nederland «boven z’n gewichtsklasse» zou boksen. Vindt de Minister werkelijk een bijdrage met vier F-16’s, plus twee reservetoestellen en 180 militairen, alsmede maximaal 130 militairen die Iraakse en Koerdische strijdkrachten ondersteunen met training en advies, boven de «gewichtsklasse van Nederland»? Is hij zich ervan bewust dat de inzetbaarheidsdoestellingen voor Defensie beduidend hoger liggen? Erkent de Minister dat hij met deze uitspraak een ongewenst signaal afgeeft richting onze bondgenoten dat zij niet veel hoeven te verwachten van Nederland? Erkent de Minister daarmee ook dat Defensie te weinig middelen heeft omdat ze zelfs het bestaande ambitieniveau niet kan waarmaken?

47. Antwoord van het kabinet:

Van de 28 EU lidstaten zetten momenteel alleen Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Nederland gevechtsvliegtuigen in ten behoeve van de strijd tegen ISIS. Daarnaast levert Nederland een grote inspanning op het gebied van trainingsactiviteiten van zowel de Iraakse strijdkrachten als de Peshmerga. Ook steunt Nederland de gematigde Syrische oppositie. De substantiële inspanningen van Nederland in de strijd tegen ISIS worden door de internationale gemeenschap erkend en gewaardeerd. Bij het verzoek om op brede wijze de strijd tegen ISIS te intensiveren, gaven zowel Frankrijk als de VS aan erkentelijk te zijn voor de grote bijdrage die Nederland nu al levert. Met de feitelijke constatering dat Nederland al een bijdrage levert in de strijd tegen ISIS wordt overigens op geen enkele wijze vooruit gelopen op de Nederlandse reactie op de Franse en Amerikaanse verzoeken.

De leden van de D66-fractie merken op dat de geannoteerde agenda enkel melding maakt van de politieke ontwikkelingen in Irak, maar niet ingaat op de ontwikkelingen in Syrië. De genoemde leden vragen de Minister toe te lichten wat de stand van zaken is met betrekking tot het onderhandelingsproces dat hernieuwde energie kreeg in Wenen en dat nu in Ryad vervolg krijgt.

48. Antwoord van het kabinet:

Het kabinet constateert dat een groot aantal vertegenwoordigers van de Syrische externe en interne oppositie deelneemt aan het oppositieoverleg in Riyad. Dat is van belang, zodat een zo groot mogelijke consensus wordt bereikt ten aanzien van een politiek transitieproces en de rol van de oppositie in toekomstige onderhandelingen daarover. Op het moment van schrijven, is de uitkomst van het overleg nog niet bekend. Verder komt op 18 december de International Syria Support Group (ISSG / Wenen groep) bijeen in New York. Diezelfde dag wordt ook in de VN-Veiligheidsraad over Syrië gesproken. Het is van belang dat de ISSG concrete stappen zet die bijdragen aan het tot stand komen van VN-geleide transitiegesprekken tussen regime en oppositiegroepen. Ook een andere prioriteit van de ISSG, een staakt-het-vuren, verdient aandacht. Nederland onderhoudt in het kader van de ISSG nauw contact met VN-Gezant De Mistura en EU Hoge Vertegenwoordiger Mogherini die deelneemt aan het proces op basis van het mandaat van de Raad Buitenlandse Zaken van 12 oktober 2015.

Op het punt van de strijd met ISIS willen de leden van de D66-fractie graag horen van de Minister of het klopt dat de voorzitter van de Wereld Schaakbond (Fédération Internationale des Échecs), Kirsan Iljoemzjinov, op de sanctielijst staat van de Verenigde Staten van personen en bedrijven inzake Syrië. Kan de Minister ook aangeven of specifiek deze persoon, en in het algemeen personen die op de sanctielijst van de Verenigde Staten staan inzake Syrië, ook automatisch op de Europese sanctielijst worden geplaatst, zo vragen deze leden.

49. Antwoord van het kabinet:

Kirsan Iljoemzjinov werd op 25 november jl. door de Verenigde Staten op hun sanctielijst geplaatst voor het verlenen van steun aan het Syrische regime. Personen die op de sanctielijst van de VS staan worden niet automatisch op de sanctielijst van de Europese Unie geplaatst. De EU heeft een autonoom sanctieregime voor Syrië en maakt zijn eigen afweging welke personen of entiteiten op de sanctielijst worden geplaatst.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben tevens met belangstelling kennisgenomen van de kabinetsinzet rondom de strijd tegen ISIS en de situatie in Irak. Zij missen daarbij een notie over het verzoek van de Verenigde Staten aan verschillende lidstaten, waaronder Nederland, om deze strijd uit te breiden naar Syrië. De Minister heeft in een ander verband aangegeven dat er hierdoor sprake is van een nieuw weegmoment. Kan de Minister aangeven of hierover tijdens de Raad Buitenlandse Zaken gesproken zal worden? Kan de Minister hierbij tevens aangeven wat de inzet van het kabinet is?

50. Antwoord van het kabinet:

Syrië staat niet op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken. De Nederlandse inzet ten aanzien van de strijd tegen ISIS is met de Kamer besproken tijdens het Algemeen Overleg van 3 december jl.

Iran

De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over het nucleaire programma van Iran. Recent heeft het IAEA een verontrustend rapport uitgebracht, waaruit blijkt dat Iran tot in 2009 gewerkt heeft aan de ontwikkeling van een kernwapen. Hoe beoordeelt de Minister dit rapport en de nieuwe informatie, die nog niet eerder bekend was? Wat zegt dit over de betrouwbaarheid van Iran? Heeft Iran volgens de Minister voldoende openheid van zaken gegeven en meegewerkt met het IAEA?

51. Antwoord van het kabinet:

Iran staat niet op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken.

Op 2 december jl. heeft het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) zijn «Final assessment on past and present outstanding issues regarding Iran’s nuclear programme» naar de leden van het IAEA gestuurd. Dit rapport vormt het sluitstuk van de zogeheten «Roadmap» die het IAEA en Iran op 14 juli jl. (gelijktijdig met het atoomakkoord) overeenkwamen. Het rapport is niet openbaar voordat het wordt besproken in de IAEA-bestuursraad op 15 december a.s., maar helaas al wel beschikbaar op internet.

In het rapport concludeert het IAEA dat Iran vanaf eind jaren 80 tot eind 2003 een reeks activiteiten heeft uitgevoerd die relevant zijn voor de ontwikkeling van een nucleair explosief als onderdeel van een gecoördineerde inspanning en dat ook daarna nog enkele activiteiten hebben plaatsgevonden. Er hebben geen activiteiten plaatsgevonden na 2009. Hier voegt het IAEA aan toe dat de activiteiten het niveau van haalbaarheidsstudie en wetenschappelijk onderzoek en het verkrijgen van bepaalde technische competenties niet zijn ontstegen. Ook zijn er geen aanwijzingen dat Iran nucleair materiaal aan zijn bij het IAEA opgegeven nucleaire brandstofcyclus zou hebben onttrokken.

Het kabinet beschouwt dit als een gedegen rapport dat een genuanceerd beeld schetst van de militaire component van het Iraanse nucleaire programma dat in het verleden door Iran is ondernomen. De conclusies uit het rapport zijn voor het overgrote deel in lijn met de eerdere rapportages van het IAEA en vormen dus een bevestiging hiervan.

Zoals ook gesteld in de beantwoording van het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken inzake de deal van de E3+3 en Iran over het nucleaire programma (Kamerstuk 34 000 V, nr. 79) is het kabinet van mening dat de prioriteit moet liggen bij het voorkomen dat Iran in de toekomst een nucleair wapen ontwikkelt. Het nucleaire akkoord van 14 juli jl. (Joint Comprehensive Plan of Action, JCPOA) zorgt door beperking van zowel uraniumverrijking als plutoniumproductie ervoor dat de wegen naar een Iraans kernwapen worden afgesneden. Door de ongekend intensieve verificatie zullen eventuele anomalieën ook snel opgespoord kunnen worden. Dit akkoord met Iran is nadrukkelijk niet gebaseerd op vertrouwen, maar op duidelijke inspectie- en verificatieafspraken, waaronder versterkte inspecties door het IAEA en toepassing van het Additioneel Protocol.

Daarnaast heeft Iran ballistische raketten getest, in strijd met VN-Veiligheidsraad resoluties. Klopt het dat recentelijk een Ghadr-110 getest is met een bereik van 1.900 kilometer en dat deze raket geschikt is voor een nucleaire lading (http://www.reuters.com/article/us-iran-missiles-usa-idUSKBN0TR2G920151208?utm_source=twitter#cJm5R0ooIwxf0Rdr.97)? Hoe beoordeelt de Minister dergelijke schendingen van VN-resoluties, ook in relatie tot de atoomdeal?

52. Antwoord van het kabinet:

Iran heeft op 21 november jl. een ballistische raket gelanceerd. Het is thans niet bekend welk type raket dat betrof. Wel kan worden gesteld dat deze raket, evenals de op 10 oktober gelanceerde ballistische raket, zeer waarschijnlijk valt binnen de «Categorie 1 Systemen» zoals door het Missile Technology Control Regime (MTCR) gedefinieerd. Deze systemen hebben een bereik groter dan 300 km en een payload van minimaal 500 kg.

Op basis van de richtlijnen van het MTCR kan worden gesteld dat «Categorie 1 Systemen» in theorie in staat zijn om massavernietigingswapens te vervoeren. Het kabinet is van mening dat, evenals bij de andere door Iran gelanceerde ballistische raketten de afgelopen jaren, per geval middels de geëigende mechanismen hiervoor onderzocht dient te worden of een raket een massavernietigingswapen zou kunnen vervoeren. VNVR-resolutie 1929 stelt een expertpanel in dat gemelde schendingen kan onderzoeken en draagt het Iran Sanctiecomité op effectief te reageren op schendingen van het embargo. Restricties op ballistische raketten maken geen onderdeel uit van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA).

Wil de Minister ondanks dit alles gewoon doorgaan met het opheffen van sancties? Hoe verloopt de implementatie van de atoomdeal? Hoe beoordeelt de Minister de berichtgeving dat Iran zich niet juridisch gebonden acht aan de atoomdeal, er geen handtekening onder heeft gezet en een geheel eigen versie van het akkoord heeft laten goedkeuren door het Iraanse parlement (http://www.nationalreview.com/article/427619/state-department-iran-deal-not-legally-binding-signed)?

53. Antwoord van het kabinet:

Het traject – door middel van de bovengenoemde Roadmap – waarin Iran en het IAEA komen tot oplossing van de openstaande vragen over de mogelijk militaire dimensie (PMD) van het nucleaire programma loopt parallel aan het JCPOA. In het JCPOA staat als voorwaarde voor sanctieverlichting van de VN, VS en/of EU dat Iran het IAEA conform de Roadmap van de benodigde informatie en toegang moet voorzien. Zoals hierboven beschreven heeft het IAEA bevestigd dat Iran zijn afspraken uit de Roadmap is nagekomen en daarmee heeft Iran aan een van de voorwaarden voor sanctieverlichting voldaan. Pas op «Implementation Day», d.w.z. wanneer het IAEA definitief vaststelt dat Iran volledig voldoet aan zijn verplichtingen onder het akkoord, zal de eerste fase van sanctieverlichting in werking treden.

Het nucleaire akkoord met Iran werd op «Adoption Day», 18 oktober jl., formeel aangenomen door alle partijen, inclusief Iran. Iran is nu aan zet om zijn verplichtingen onder het akkoord uit te voeren: o.a. het terugbrengen voorraad hoogverrijkt uranium, het sterk verminderen van aantal centrifuges en het ombouwen van de reactor in Arak. Er worden concrete stappen hiertoe gezet: zo presenteerden de E3+3 en Iran op 22 november jl. een document met nadere afspraken op basis waarvan het ombouwen van de reactor in Arak kan gaan plaatsvinden. Ook stelt het IAEA dat het reeds is begonnen met het maken van concrete afspraken met Iran over de monitoring en verificatie van de uitvoering van de Iraanse verplichtingen onder het akkoord.

Zoals beschreven in de beantwoording van het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken inzake de deal van de E3+3 en Iran over het nucleaire programma (Kamerstuk 34 300 V, nr. 6) is het JCPOA een politiek akkoord en geen verdrag en is het als zodanig dus niet juridisch bindend tussen de partijen. Er zijn tot nu toe geen tekenen dat Iran zich niet aan de afspraken uit het akkoord houdt.

Wat is het voorziene tijdpad ten aanzien van de implementatie van de afspraken, het opheffen van sancties? Wanneer is besluitvorming daarover in de EU aan de orde en is de Minister bereid voorafgaand daaraan de Kamer uitgebreid te informeren?

54. Antwoord van het kabinet:

De sancties tegen Iran worden in fases verlicht. Op 18 oktober («Adoption Day») namen alle partijen het akkoord formeel aan en publiceerde de EU de wetteksten waarmee een gedeelte van de sancties zal worden opgeschort. De eerste fase van de sanctieverlichting treedt echter pas in werking op «Implementation Day», wanneer het IAEA heeft geconstateerd dat Iran volledig voldoet aan zijn verplichtingen onder het akkoord. Dit zal naar verwachting in de eerste helft van 2016 zijn. Op dat moment zal de EU een Raadsbesluit aannemen waarmee de wetteksten van 18 oktober jl. van kracht worden.

Voor een overzicht van de op te heffen sancties en de timing hiervan verwijs ik u graag naar de Kamerbrief d.d. 21 augustus jl. (Kamerstuk 34 000 V, nr. 79) en de reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken inzake de deal van de E3+3 en Iran over het nucleaire programma (Kamerstuk 34 300 V, nr. 6).

In de reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken inzake de deal van de E3+3 en Iran over het nucleaire programma (Kamerstuk 34 300 V, nr. 6) heeft het kabinet toegezegd dat het de Kamer bij bijzondere ontwikkelingen omtrent de implementatie van het akkoord schriftelijk zal informeren.

Overig

Graag willen de leden van de D66-fractie de Minister nog enkele overige vragen voorleggen en marge van de RBZ.

Ten eerste zijn de genoemde leden in het kader van het Midden-Oosten Vredesproces benieuwd hoe de Minister de reactie van Israël op het Europese besluit van etikettering van de export uit de Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever duidt? Klopt het dat de premier van Israël heeft besloten de contacten op te schorten met instellingen van de Europese Unie die zijn betrokken bij het vredesproces met de Palestijnen, en dat er dus voorlopig feitelijk geen rol is weggelegd voor de EU in het vredesproces? Klopt het eveneens dat de premier heeft verklaard dat de EU «zich zou moeten schamen»? Kan de Minister aangeven hoe hij deze manier van intimidatie en deze ferme uitspraken opvat? Wil hij dit punt bespreekbaar maken met zijn Europese collega’s tijdens de RBZ, en met een gezamenlijke reactie komen waarbij de EU zijn afkeur uitspreekt van deze woorden én daden?

55. Antwoord van het kabinet:

De EU en Israël spreken geregeld met elkaar op verschillende niveaus en over verschillende onderwerpen. De EU is en blijft een belangrijke partner voor Israël en de onderlinge betrekkingen zijn goed, breed en diep en beslaan zowel politieke als economische onderwerpen. Het kabinet heeft kennisgenomen van de verklaring van het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken van 29 november jl. In een gesprek van de Hoge Vertegenwoordiger Mogherini met premier Netanyahu in Parijs op 30 november jl. heeft premier Netanyahu bevestigd met de EU te zullen blijven samenwerken waar het gaat om het MOVP. Het is van belang om in dialoog te blijven met Israël. Het vermijden van gesprek brengt een oplossing immers niet dichterbij. Dat is ook de inzet van de EU. De EU draagt deze boodschap eensgezind uit.

Ten tweede wijzen de leden van de D66-fractie op de rol van Saoedi-Arabië in het financieren van terreur. De genoemde leden constateren dat de vicekanselier van Duitsland publiekelijk heeft verklaard dat Saoedi-Arabië Islamitisch extremisme in het Westen financiert. Tevens is deze vicekanselier van mening dat Saoedi-Arabië hiermee moet stoppen. De genoemde leden vragen de Minister zich duidelijk uit te spreken of hij het met deze stellingname eens is. De leden wijzen er tevens op dat deze uitspraak komt na de waarschuwing van de Duitse «Bundesnachrichtendienst» dat Saoedi-Arabië steeds impulsiever wordt en het Midden-Oosten dreigt te stabiliseren. De genoemde leden zijn benieuwd of de Minister deze woorden kan onderschrijven. Zo niet, wat is dan zijn opvatting van de rol van Saoedi-Arabië, zo vragen deze leden. Ook zijn de leden van de D66-fractie benieuwd of de Minister bereid is en marge van de RBZ deze problematiek met zijn Duitse ambtsgenoot te bespreken. Op die manier kunnen zij namelijk een principiëlere lijn opstellen ten aanzien van Saoedi-Arabië, als opstap naar een principiëler standpunt van de gehele EU.

56. Antwoord van het kabinet:

De Duitse regering heeft zowel bij monde van vicekanselier Gabriel als Minister van Buitenlandse Zaken Steinmeier laten weten dat het rapport van de «Bundesnachrichtendienst» niet gelijk loopt met het beleid van de Duitse regering. Het Nederlandse kabinet mengt zich niet in deze discussie.

Van belang is om onderscheid te maken tussen het financieren van terroristische organisaties als ISIS en Al Qaida en buitenlandse financiering van bepaalde religieuze organisaties, bijvoorbeeld vanuit Saoedi-Arabië. Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat de regering van Saoedi-Arabië terroristische organisaties als ISIS financiert. ISIS genereert de meeste inkomsten zelfstandig en lokaal. Volgens Amerikaans onderzoek is minder dan 1% van de externe inkomsten afkomstig van donaties uit het buitenland. Financieel verzwakken van ISIS vereist dus een benadering die breder is dan het tegengaan van eventuele externe financieringsstromen, maar juist ook lokale inkomstenbronnen ondermijnt. Dit is een prioriteit voor de anti-ISIS coalitie. Saoedi-Arabië heeft zich als lid van de regionale zusterorganisatie MENA-FATF gecommitteerd aan de Financial Action Task Force (FATF)-standaarden tegen terrorismefinanciering. Zo heeft Saoedi-Arabië maatregelen genomen om girale transacties van particulieren aan terreurbewegingen tegen te gaan. Daarnaast is Saoedi-Arabië met de VS en Italië co-voorzitter van de anti-ISIS coalitie Counter Finance Group.

Wel worden vanuit Saoedi-Arabië overal in de wereld (wahabistische) moskeeën en organisaties gesteund. De opmerkingen van de Duitse vicekanselier betroffen dit soort financiering.

Het kabinet is net als de Duitse regering van mening dat Saoedi-Arabië een belangrijke rol speelt bij het vinden van een politieke oplossing voor de conflicten in de regio, zoals in Syrië. Zo speelt het land een essentiële rol bij het bij elkaar brengen van de Syrische oppositie, op dit moment in Riyad. Dat laat onverlet dat het kabinet, net als de Duitse regering, constateert dat vanuit Saoedi-Arabië in de hele wereld wahabistische moskeeën en organisaties worden gesteund, en dat veel gewelddadige Islamisten afkomstig zijn uit gemeenschappen rondom dergelijke organisaties. NL heeft hierover een bilaterale diplomatieke dialoog met Saoedi-Arabië. Het kabinet zal ingaan op buitenlandse financiering van salafistische organisaties in Nederland in een brief over de concrete invulling van de aanpak van het politiek- en jihadi-salafisme, die door de Minister van SZW aan uw Kamer zal worden gezonden.

Nederland en Saoedi-Arabië hebben de CT-samenwerking opgevoerd, o.a. door een speciale functionaris op de ambassade in Riyad aan te stellen deze zomer. Saoedi-Arabië heeft deze versterking van de post en de daaruit voortvloeiende samenwerking uitdrukkelijk verwelkomd, wat tijdens recente bezoeken van Minister Kamp en burgemeester Aboutaleb opnieuw werd bevestigd.

Naar boven