Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | nr. 57, item 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | nr. 57, item 3 |
Leraren
Aan de orde is het tweeminutendebat Leraren (CD d.d. 28/02).
De voorzitter:
Ik heet in het bijzonder de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs welkom. We hebben twee overvolle tweeminutendebatten. Ik ga u dus zeer kort houden als het gaat om de interrupties. U mag hooguit één vraag stellen, als die gaat over uw eigen motie. We gaan snel beginnen. Ik geef het woord aan mevrouw Pijpelink namens de fractie van GroenLinks-PvdA. Gaat uw gang.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. In het commissiedebat Leraren sprak ik over de autonomie en zeggenschap van de leraren. Ik vroeg vooral hoe we de leraar echte zeggenschap terug kunnen geven. Om daar een goede start mee te kunnen maken, dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van oordeel dat de zeggenschap van de persoon die als professional voor de klas staat een belangrijke component is van de aantrekkelijkheid van het lerarenberoep;
overwegende dat de beleving van leraren dat hun rol is gereduceerd tot één van uitvoerders juist de aantrekkelijkheid van hun beroep ondermijnt;
constaterende dat het professioneel statuut vijf jaar na de wettelijke verplichting een stille dood lijkt te sterven;
verzoekt de regering om het professioneel statuut nieuw leven in te blazen en te zoeken naar aanvullende mogelijkheden om de autonomie van individuele leraren over hun dagelijkse lespraktijk te vergroten,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. De tweede motie die ik indien, is wat ik "laaghangend fruit" zou willen noemen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er op de leermiddelenmarkt slechts een aantal grote educatieve uitgeverijen en distributeurs zijn en dit zorgt voor weinig keuzemogelijkheden en een ongezonde afhankelijkheid;
constaterende dat de inrichting van de leermiddelenmarkt een grote inbreuk doet op de autonomie van leraren omdat er weinig keuzemogelijkheden zijn;
overwegende dat op dit moment de deugdelijkheidseisen van lesmethoden waarop de inspectie toezicht houdt, worden herzien;
verzoekt de regering in de nadere uitwerking van de deugdelijkheidseisen ook de rol van educatieve uitgeverijen en distributeurs mee te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Ik dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Ceder namens de fractie van de ChristenUnie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de ministers bedanken voor een goed debat en een goed gesprek over leraren. Als gevolg daarvan hebben we twee moties. Die wil ik graag oplezen, als dat mag. De eerste gaat over het streven om meer mannelijke leraren voor de klas te krijgen. Dat percentage is nu 13%. Volgens mij wijst onderzoek uit dat het goed zou zijn als we dat percentage in de komende tijd op kunnen krikken en daar met elkaar het gesprek over aangaan. Daarom heb ik de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het aandeel mannen in het onderwijs al jaren afneemt en in 2022 nog maar 13% van de leraren man was;
constaterende dat de instroom van mannen op de pabo laag is en de uitval op zowel de pabo als op school hoog, met als gevolg dat van de 400 startende pabostudenten er na vijf jaar werkervaring maar 13 meesters over zijn;
overwegende dat leerlingen naast vrouwelijke ook mannelijke rolmodellen nodig hebben;
overwegende dat er goede praktijkvoorbeelden zijn om meesters aan te trekken en te behouden, zoals rolmodellen bij studievoorlichting en tijdens de opleiding, en meer mogelijkheden voor specialisatie;
verzoekt de regering om in overleg met onderwijsorganisaties tot concrete afspraken te komen om het aandeel mannen voor de klas te verhogen, daar een concreet doel voor te stellen, bijvoorbeeld 30% meesters in 2035, en daar jaarlijks over te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. Daarnaast heb ik de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat per 1 januari 2025 financiering voor regionale samenwerking en samen opleiden via de onderwijsregio's wordt verdeeld tussen scholen of opleiders;
overwegende dat er binnen de bestaande verbanden goede samenwerking plaatsvindt, waarbij scholen bijvoorbeeld geregeld regionaal samenwerken met andere schoolbesturen, maar voor het opleiden van leraren samenwerken in landelijk verband;
overwegende dat het opdoen van ervaring met samenwerking in de nieuwe onderwijsregio's de bestaande goede regionale en landelijke samenwerking niet moet doorkruisen;
verzoekt de regering om te borgen dat de goede bestaande samenwerking omtrent het aanpakken van het lerarentekort en het opleiden van leraren in stand blijft en daarvoor de bestuurlijke en financiële randvoorwaarden te continueren, waar dat goed werkt in nauwe samenwerking met de onderwijsregio's,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan mevrouw Van Zanten namens de fractie van de BoerBurgerBeweging. Gaat uw gang.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank u, voorzitter. Zoals we tijdens het lerarendebat hebben besproken, is het lerarentekort echt een heel groot probleem, zeker ook wat het aandeel mannen betreft; de heer Ceder gaf het net ook al aan. Ik heb daarover een motie en ik heb een motie over de te hoge werkdruk.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit cijfers van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap blijkt dat slechts 13% van de leerkrachten in het primair onderwijs man is;
constaterende dat het aandeel mannelijke studenten op pabo's erg laag is en dat uit onderzoek blijkt dat het uitvalpercentage van mannelijke studenten op pabo's erg hoog is;
overwegende dat het voor de ontwikkeling van kinderen belangrijk is dat zij zowel vrouwelijke als mannelijke rolmodellen hebben en dat dit een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de onderwijsteams op scholen;
overwegende dat een laag percentage mannelijke leraren leidt tot stereotypering en een vrouwelijk imago van het vak leerkracht en daardoor bijdraagt aan een lage instroom van mannelijke studenten in de pabo;
verzoekt de regering te inventariseren in hoeverre de aanbevelingen uit het in opdracht van het ministerie van OCW door ResearchNed uitgevoerde onderzoek "Meer Meesters?" zijn uitgevoerd en een plan van aanpak op te leveren voor de aanbevelingen die nog actie behoeven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit diverse onderzoeken is gebleken dat leraren een te hoge werkdruk ervaren;
overwegende dat niet-lesgebonden taken invloed hebben op de door leraren ervaren werkdruk;
verzoekt de regering de bedrijfsvoering op scholen nader te onderzoeken om te zien in hoeverre de werkdruk onder leerkrachten kan worden verminderd door het efficiënter beleggen of het niet langer laten uitvoeren van niet-lesgebonden taken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Soepboer namens de fractie van NSC. Gaat uw gang.
De heer Soepboer (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Het grote lerarenprobleem is iets waar wij met elkaar oplossingen voor zoeken. Om daar een handje aan mee te helpen heb ik twee moties. De ene gaat over het meer betrekken van het lerarenbestand bij de onderhandelingen en de andere gaat over het beperken van het aantal contactmomenten, waarmee ook contact met de ouders, voorbereiding enzovoort gepaard gaan.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de onderhandelingen over onderwijs-cao's op dit moment plaatsvinden tussen de onderwijsraden en de bonden, waarbij het ministerie op voorhand de loonruimte aangeeft aan de raden, wat zorgt voor een ontransparante onderhandeling waarbij niet het hele onderwijs zich gehoord voelt;
overwegende dat rijksregie en duidelijke overheidskaders wenselijk zijn om de grote problemen in het onderwijs het hoofd te kunnen bieden;
verzoekt de minister in het vervolg tripartiete overleggen over de onderwijs-cao's mogelijk te maken, waarbij het ministerie in directe onderhandeling treedt met zowel de onderwijsraden als de -bonden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er sprake is van een ernstig tekort aan docenten;
overwegende dat niet geld, maar werkplezier en werkdruk belangrijke argumenten zijn om wel of niet in het onderwijs te blijven of te gaan werken;
overwegende dat in Nederland verhoudingsgewijs veel les wordt gegeven, maar de scores in Europees verband toch achterblijven;
overwegende dat er in de cao's van het voortgezet onderwijs wel een maximumlesurennorm in klokuren is vastgelegd, maar geen maximumlesurennorm op zich, waardoor scholen naar eigen inzicht een lesuur en daarmee het tal lesuren per week bij een voltijdbetrekking vorm kunnen geven;
overwegende dat bij een lesduur van 50 minuten, uitgaande van de reeds vastgestelde klokurennorm van 750 en uitgaande van het algemeen gehanteerde aantal lesweken per jaar van 37,8, een docent gemiddeld 23,8 lesuren per week les zou geven;
overwegend dat kortere lesuren binnen dezelfde klokurennorm onherroepelijk leiden tot meer contactmomenten en de daarmee gepaard gaande voorbereiding, nawerk, administratie en oudercontact;
verzoekt de minister om er, bijvoorbeeld analoog aan de maatregelen voor tijdelijke contracten, voor te zorgen dat er naast de gehanteerde klokurennorm tevens een maximumlesurennorm wordt opgenomen in de cao van het voortgezet onderwijs van 24 lesuren per week bij een voltijdbetrekking en dit te handhaven met ingang van het schooljaar 2025-2026,
en gaat over tot de orde van de dag.
Er is een vraag van de heer De Kort.
De heer De Kort (VVD):
Ik heb een vraag over de eerste motie. Ik probeer het even scherp te krijgen. De heer Soepboer geeft aan dat onderhandelingen niet transparant zijn, maar voor het voeren van goede onderhandelingen moeten onderhandelingen per definitie ontransparant zijn. Je kunt niet meteen je inzet prijsgeven. Ik probeer even scherp te krijgen wat de bedoeling is van de eerste motie van de heer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
Intransparantie bij onderhandelingen is natuurlijk handig als je wilt onderhandelen. Dat snap ik, meneer De Kort, ik weet hoe onderhandelen werkt. Alleen, nu zit er een soort getraptheid in. De onderhandelingsruimte wordt bepaald door OCW. Daarna wordt deze gecommuniceerd met de raden — u als Kamerlid weet daar in principe niks van, want die stukken zijn geheim — die vervolgens met de bonden in overleg gaan. In het veld, bij de docenten en de vertegenwoordiging daarvan ontstaat soms het beeld dat zij niet genoeg gehoord zouden worden in de onderhandelingen en dat hun belang dus onvoldoende vertegenwoordigd zou zijn.
De voorzitter:
Een enkele vraag van de heer Paternotte van D66.
De heer Paternotte (D66):
Ik vind dit echt een uitstekende motie van de heer Soepboer. Wij hebben dit ook al vaker aangegeven. Wij zouden dan ook graag meetekenen, als dat mag.
De voorzitter:
Vindt u dat een goed idee?
De heer Soepboer (NSC):
Ik vind dat een uitstekend idee, voorzitter! Hoe meer steun, hoe beter.
De voorzitter:
Prima. Dank u wel. Dan is het woord aan de heer De Kort namens de VVD-fractie.
De heer De Kort (VVD):
Dank, voorzitter. Ook in het lerarendebat heeft de VVD aangegeven zich zorgen te maken over het beperkte aantal mannen voor de klas. Ik had het over het "RTL 7-effect": meer voor mannen. Wij denken dat te kunnen bewerkstelligen door de pabo slimmer in te richten. In verband met mijn visuele beperking zal de voorzitter de motie voordragen die ik hierover wil indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het curriculum van de pabo overvol is en dat onvoldoende mannen kiezen voor een carrière in het (basis)onderwijs;
constaterende dat de pilots op de pabo voor uitgebreide specialisaties jong kind en ouder kind zijn afgerond en daaruit blijkt dat er vraag is naar meer gedifferentieerd pabo-onderwijs;
overwegende dat enkel een specialisatie onvoldoende is voor het aanbrengen van focus in het curriculum en dat deelnemers daarmee nog steeds aan alle eisen van het gehele curriculum moeten voldoen;
overwegende dat het daarom wenselijk is om, naast de bestaande pabo, ook een opleiding voor het jonge kind en een opleiding voor het oudere kind aan te bieden met bijbehorende bevoegdheden;
overwegende dat er reeds een wetsvoorstel werd voorbereid om de splitsing van bevoegdheden binnen de pabo mogelijk te maken;
verzoekt de regering vaart te maken met het wetsvoorstel en twee nieuwe pabo-opleidingen in te richten die opleiden tot nieuwe gespecialiseerde lesbevoegdheden, een voor het oudere kind en een voor het jongere kind en met hogescholen in gesprek te gaan over het starten van deze opleidingen;
verzoekt de regering de Kamer binnen vier weken een tijdpad aan te bieden om deze splitsing mogelijk te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Ik geef u het woord voor de inleiding tot uw tweede motie, maar let u wel op de tijd.
De heer De Kort (VVD):
Ja, voorzitter. Dank. Dan vervolg ik met een tweede motie. We maken ons zorgen om de grote uitval van startende docenten en we willen betere begeleiding daarvoor. Daarom kom ik met deze tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat te veel startende leraren uitvallen;
constaterende dat wetenschappelijk onderzoek laat zien dat goede begeleiding van startende leraren uitval kan voorkomen;
overwegende dat het programma Samen opleiden en professionaliseren op veel plekken al zorgt voor goede begeleiding van startende leraren, maar dat de verschillen per regio groot zijn;
overwegende dat er nu geen landelijke richtlijnen zijn over de minimale begeleiding van startende docenten;
verzoekt de regering met een handreiking te komen waarin staat wat minimaal verwacht mag worden van deelnemende opleidingen en scholen en te onderzoeken of het vastleggen van deze verwachtingen wenselijk is,
en gaat over tot de orde van de dag.
Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Stoffer namens de Staatkundig Gereformeerde Partij. Gaat uw gang.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Ik heb drie moties. Die luiden als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Kamer heeft gevraagd om een deltaplan voor de bestrijding van het lerarentekort en dat het van belang is om goed zicht te hebben op de voortgang van het lerarenbeleid;
constaterende dat veel verschillende plannen worden ontwikkeld met betrekking tot leraren en het lerarentekort, maar dat onduidelijk is welke acties precies op welk moment moeten zijn gerealiseerd en hoe het staat met de realisatie;
verzoekt de regering in het kader van de verantwoording over het lerarenbeleid een compact dashboard in te richten om de voortgang van de verschillende acties zichtbaar te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Stoffer (SGP):
De tweede motie luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat met het onderwijsveld is afgesproken dat een evaluatie plaatsvindt van de structuur, de interventies en de effecten van de onderwijsregio's, om op basis daarvan te besluiten over de implicaties voor het vervolgproces;
constaterende dat in het onderwijs zorgen bestaan over de vraag of de nieuwe bestuurlijke structuur van de onderwijsregio's daadwerkelijk de beoogde bijdrage gaat leveren aan het bestrijden van het lerarentekort en dat daarom een onafhankelijke evaluatie op basis van een degelijke beleidstheorie van groot belang is;
verzoekt de regering in samenspraak met het onderwijsveld zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden over de kaders en de tijdlijn van een onafhankelijke evaluatie van de effectiviteit en doelmatigheid van de onderwijsregio's,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Stoffer (SGP):
Mag ik doorgaan, voorzitter?
De voorzitter:
Ja, maar dan heeft u nog heel kort de tijd om af te ronden.
De heer Stoffer (SGP):
Ja, ik heb nog een korte motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat voldoende maatwerk in opleidingseisen nodig is om ervoor te zorgen dat studenten niet onnodig worden uitgesloten van een baan in het onderwijs;
constaterende dat het nog steeds zo is dat pabostudenten die enkel in het kleuteronderwijs willen werken, moeten voldoen aan de eisen voor rekenvaardigheid voor de bovenbouw;
verzoekt de regering in overleg met de sector in de opleidingseisen voor rekenvaardigheid onderscheid te maken tussen onderwijs aan kleuters en het oudere kind,
en gaat over tot de orde van de dag.
Dan is er één enkele vraag van mevrouw Pijpelink, GroenLinks.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Ik heb even een vraag bij de eerste motie van de heer Stoffer, over het dashboard en met name over het deltaplan. Ik ben benieuwd of de SGP het met ons eens is dat het deltaplan vooral bedoeld is als een aanmoediging om soms heilige huisjes omver te gaan schoppen de komende jaren om het lerarentekort op te gaan lossen en om de basisvaardigheden en de kwaliteit te vergroten. Het dashboard is een instrument. Is de heer Stoffer het met mij eens dat de aangenomen motie over het deltaplan bedoeld is als meer dan een aanmoediging van het huidige beleid van de minister? Zij gaf dat zelf al aan in het commissiedebat. Is hij het ermee eens dat we in dat dashboard heel graag echt verstrekkende maatregelen terug zien komen? Dat is namelijk wat het deltaplan beoogt, volgens mij.
De voorzitter:
Helder.
De heer Stoffer (SGP):
Ik zou natuurlijk gewoon ja kunnen zeggen.
De voorzitter:
Dat is helemaal geen gek idee, hoor.
De heer Stoffer (SGP):
Mevrouw Pijpelink begon met de uitspraak "heilige huisjes omverwerpen". Dat is voor de SGP heel wat. Maar zolang het geen protestants-christelijke zijn … Nee, grapje. Ik ben het ermee eens. Wat dat betreft is uw oproep mij uit het hart gegrepen. We moeten daar met elkaar echt heel goed naar kijken en niet rücksichtslos als een olifant door de porseleinkast gaan. We moeten er wel echt nadrukkelijk voor durven gaan. Dus mijn antwoord is eigenlijk ja.
De voorzitter:
Oké, dank u wel. Dan is meneer Van Houwelingen namens de politieke partij FVD.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u, voorzitter. We hebben ons tijdens het debat kritisch uitgelaten over al die onderwijshervormingen die de afgelopen decennia op het onderwijsveld zijn losgelaten. Die hebben de kwaliteit van het onderwijs duidelijk niet verbeterd. Een op de drie 15-jarigen is nu zelfs functioneel analfabeet; dramatisch.
Het ging natuurlijk ook over leraren. De onderwijshervormingen ondermijnen wat ons betreft ook de positie van de leraar. Daarover heb ik de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat eigentijdse "onderwijsvernieuwingen", zoals het zogenaamde "nieuwe leren", de kwaliteit van het basis- en voortgezet onderwijs in Nederland de afgelopen decennia zeker niet hebben bevorderd;
verzoekt het ministerie zich niet langer bezig te houden met zogenaamde "onderwijsvernieuwingen" en uitsluitend nog klassieke en bewezen vormen van basis- en voortgezet onderwijs gebaseerd op directe instructie aan te bevelen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Paternotte namens D66.
De heer Paternotte (D66):
Dank, voorzitter. Ik zou het geweldig vinden als leraren na de opleiding kunnen blijven terugkomen naar de lerarenopleiding. Lerarenopleidingen en werkgevers zijn samen verantwoordelijk in de eerste jaren dat je voor de klas staat. Daar hebben ze nu geen wettelijke taak voor, terwijl ze dat wel graag zouden willen. Daarom de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat leraren in de eerste jaren voor de klas relatief snel uitvallen;
overwegende dat het lerarentekort een fundamentele bedreiging vormt voor de onderwijskwaliteit en daarmee de kansen van leerlingen;
overwegende dat het voor de onderwijskwaliteit wenselijk is dat leraren zich kunnen blijven ontwikkelen na de initiële opleiding;
verzoekt de regering te verkennen hoe wettelijk geborgd kan worden dat leraren de eerste drie jaar voor de klas na de initiële opleiding ondersteund kunnen worden door hun lerarenopleiding, bijvoorbeeld door middel van intervisie, meekijk- en terugkomdagen en begeleiding,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Paternotte (D66):
Dan over de onderwijsadviesmarkt. Ons motto is: meer mensen ín het onderwijs en minder om het onderwijs heen. De koepel van onderwijsadviesbureaus roept al langer: reguleer ons. Daarom een motie om dat in gang te zetten.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er in het verleden een publieke ondersteuningsstructuur bestond in de vorm van schoolbegeleidingsdiensten, die in 2006 zijn geprivatiseerd;
constaterende het aantal onderwijsadviesbureaus exponentieel is gestegen naar 3.300 bedrijven die zich bezighouden met dienstverlening aan het onderwijs;
constaterende dat er momenteel geen eisen worden gesteld aan de kennis, kwaliteit en prijzen van deze adviesbureaus en hun adviseurs;
overwegende dat het van groot belang is dat onderwijsadvies evidence-informed en van hoge kwaliteit is;
overwegende dat in een open markt zonder passende regulering kwaliteitsgaranties en continuïteit van dienstverlening niet gewaarborgd zijn en dat de regering grote ambities heeft om de onderwijskwaliteit te verbeteren en dat voor het maken van grote stappen in de verbetering van die kwaliteit de expertise van deze diensten wenselijk is;
verzoekt de regering in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de onderwijsadviesmarkt om de mogelijkheden tot regulering op het gebied van kwaliteit en financiële governance te bespreken, te onderzoeken welke maatregelen genomen kunnen worden om de onderwijsadviesmarkt effectief te reguleren om kwaliteitsgaranties te waarborgen en de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Dank u wel. Er is één vraag van mevrouw Pijpelink, een korte vraag.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Heel kort, voorzitter. Mijn vraag is of wij deze motie zouden mogen medeondertekenen.
De heer Paternotte (D66):
Ja, ik denk het wel, hè? Ik sta hier mede namens … Nou, goed, we gaan het doen. Jazeker, bij dezen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is tot slot het woord aan mevrouw Beckerman namens de fractie van de SP.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dank u wel. Goedemorgen. Het lerarentekort is gigantisch. Juist de armste wijken worden het hardst getroffen, net als het speciaal onderwijs. Leraren opleiden en leraren behouden is cruciaal. Daarom twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in 2023 ruim 200 docenten achter het net visten bij hun aanvraag voor een lerarenbeurs omdat het budget ontoereikend was;
constaterende dat het budget voor de lerarenbeurs vorig jaar voor de derde keer in vier jaar tijd te laag is ingeschat;
overwegende dat de lerarenbeurs een succesvolle manier is voor onderwijspersoneel om een bachelor- of masteropleiding te volgen;
overwegende dat we alles moeten doen om deze leraren voor het onderwijs te behouden;
verzoekt het kabinet de lerarenbeurs toegankelijk te maken voor alle geschikte aanvragers,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat ruim driekwart van de studenten aan onderwijsopleidingen geen vergoeding krijgt voor de stage;
overwegende dat de stagevergoeding bij de rijksoverheid sinds 1 januari 2024 voor mbo-, hbo- en wo-studenten €749 per maand bedraagt;
overwegende dat het betalen van een stagevergoeding het aantrekkelijker maakt om te kiezen voor een baan in het onderwijs en studenten op deze manier in een vroeg stadium worden verbonden aan het funderend onderwijs;
verzoekt het kabinet voor de Voorjaarsnota een voorstel te presenteren voor een sectorale stagevergoedingsregeling voor stagiairs in het onderwijs die aansluit op de stagevergoeding voor rijksstagiairs,
en gaat over tot de orde van de dag.
Dank u wel. Dan zijn we gekomen aan het einde van deze eerste termijn van de zijde van de Kamer. De bewindslieden hebben gezegd tien minuten nodig te hebben voor de appreciatie.
De vergadering wordt van 10.38 uur tot 10.48 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs. Gaat uw gang.
Minister Paul:
Dank, voorzitter. Ik begin met de motie van mevrouw Pijpelink op stuk nr. 465. Die kan ik oordeel Kamer geven. Die gaat over de autonomie van de leraar. Ik onderschrijf dat die ontzettend belangrijk is en dat het professioneel statuut daar ook een belangrijke rol bij speelt. We gaan dat nieuw leven in blazen, zoals gevraagd.
De motie op stuk nr. 466 van mevrouw Pijpelink gaat over de leermiddelenmarkt. Ik snap de zorg en ik deel die zorg. Ik wil u toezeggen dat ik uw Kamer rond de zomer een brief zal toesturen over de werking van de leermiddelenmarkt, want het is mij een lief ding waard dat we daar wat verder induiken. Als mevrouw Pijpelink daarmee kan instemmen, dan ga ik daarmee aan de slag. Als zij haar motie intrekt, doe ik de toezegging dat ik de brief over de leermiddelenmarkt rond de zomer zal toesturen.
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Soepboer wil interrumperen, maar met het oog op de tijd gaan we even helemaal door tot het eind van de appreciaties, en dan kan een Kamerlid eventueel nog een vraag stellen over de eigen motie.
Minister Paul:
Ja, oké. Prima.
Voorzitter, ik ga door. De motie op stuk nr. 467 van de heer Ceder van de ChristenUnie en anderen kan ik oordeel Kamer geven, want ik deel het doel, namelijk meer mannen voor de klas. In algemene zin wil ik sowieso veel meer goede docenten voor de klas. Dat doel delen we. Daarom maak ik de volgende kanttekening. Nu een concreet percentage noemen gaat mij te ver. Als de indieners dat per se wel willen, zou ik deze motie moeten ontraden. Maar als ik de motie zo mag lezen dat ik een inspanning ga leveren en met het veld in gesprek ga over een manier waarop we óók meer mannen voor de klas kunnen krijgen, dan kan ik die oordeel Kamer geven. Ik zie een thumbs up. Dank u wel.
Voorzitter. Ik ga door naar de motie op stuk nr. 470 van mevrouw Van Zanten van BBB en anderen. Die gaat over de werkdruk en een onderzoek naar de bedrijfsvoering. Mevrouw, als ik de motie zo mag lezen dat ik dit mag betrekken bij het onderzoek dat nu al loopt over de administratieve lasten, dan kan ik 'm oordeel Kamer geven. Ik zou niet onnodig een nieuw onderzoek willen doen. Dit loopt en we zijn daar scherp op.
De voorzitter:
Mevrouw Van Zanten knikt.
Minister Paul:
Dank u wel, voorzitter.
Dan ga ik door naar de motie op stuk nr. 472 van de heer Soepboer van NSC. Die gaat over de lesurennorm. Het punt is dat ik hier niet over ga. Deze motie kan ik daarom niet uitvoeren. De sociale partners hebben namelijk de vrijheid om in de cao afspraken te maken over de lestijd en zij zien er ook op toe dat die afspraken worden nagekomen. Ik moet deze motie dus ontraden.
Dan ga ik door naar de motie-Soepboer/Paternotte op stuk nr. 471. Die gaat over de tripartiete onderhandeling rond de onderwijs-cao's. Eigenlijk komt deze motie net iets te vroeg, want we zijn nu bezig met een Kamerbrief over de herijking van de sturing in het funderend onderwijs. In deze brief wordt ook de arbeidsvoorwaardenvorming behandeld, mede naar aanleiding van eerder ingediende moties hierover. Ik zou de heer Soepboer willen vragen zijn motie aan te houden tot ná de OCW-Kamerbrief over de herijking sturing funderend onderwijs. Als de heer Soepboer niet bereid is om dat te doen, dan moet ik 'm helaas ontraden, want de cao-onderhandelingen zijn op dit moment juridisch voorbehouden aan werkgevers en vakbonden. Ook hier ga ik geen toezeggingen doen over zaken die niet binnen mijn domein vallen.
Dan kom ik bij de motie-Stoffer/Van Zanten op stuk nr. 475. Die gaat over het dashboard lerarenbeleid. Ik zou de heer Stoffer willen toezeggen dat ik zijn wens overneem. We gaan dit gewoon doen. We gaan dit verwerken in een dashboard. Ik snap heel goed dat u gelet op de veelheid aan maatregelen die we nemen overzicht wil houden. Ik zie ook daar een thumbs up, voorzitter.
De voorzitter:
Instemming bij de heer Stoffer.
Minister Paul:
Ja! Dat is heel fijn.
Ik ga door naar de motie op stuk nr. 476 van de heren Stoffer en Ceder. Die gaat over de onderwijsregio's en de onafhankelijke evaluatie van de effectiviteit en doelmatigheid van de onderwijsregio's. Die kan ik oordeel Kamer geven.
Dan ga ik door naar de motie op stuk nr. 478, van de heer Van Houwelingen van Forum voor Democratie, over alleen directe instructie geven. Die moet ik ontraden, want ik wil niet elke methode … Hoe moet ik dat nou zeggen? Evidencebased is heel belangrijk. Daar sta ik ook voor, maar het is niet aan de orde om vanuit Den Haag één methode voor te schrijven. We spreken hier ook over autonomie van leraren en over hun professionaliteit. Met andere woorden, zij moeten ook de ruimte hebben om te kiezen voor de methoden die het beste passen bij hun school en hun populatie.
Dan ga ik door naar de motie op stuk nr. 480, van de heer Paternotte, over kwaliteitsgaranties en de ondersteuningsstructuur die daarbij hoort. Die kan ik oordeel Kamer geven.
Dan kom ik op de motie op stuk nr. 481, van mevrouw Beckerman, over de lerarenbeurs. Die moet ik ontraden, omdat mevrouw Beckerman mij feitelijk om een openeinderegeling vraagt, een regeling zonder kop, en daar is geen financiële dekking voor. Wat ik wel kan zeggen, is dat we dit jaar substantieel meer investeren in de lerarenbeurs, 2 miljoen extra, want ook mij is er alles aan gelegen dat zo veel mogelijk mensen daar gebruik van kunnen maken.
Dan ga ik door naar de motie op stuk nr. 482, ook van mevrouw Beckerman. Dit onderwerp, de stagevergoeding, is vaker naar voren gekomen. Met het risico dat ik saai ben, maar ik blijf herhalen wat ik in de begrotingsbehandeling heb gezegd en ook in eerdere debatten. Ik heb toegezegd — dat blijf ik doen — om met de sociale partners in gesprek te gaan en daar de druk op te voeren, om het zo maar te zeggen. Maar het ligt echt op de tafel van de werkgevers- en werknemersorganisaties. Ik deel het doel, maar de bal ligt bij de sociale partners. Maar bij dezen nogmaals de oproep: regel het gewoon, die stagevergoeding!
Dan ben ik klaar met mijn appreciaties.
De voorzitter:
Ik neem aan dat de laatste motie, op stuk nr. 482, wordt ontraden.
Minister Paul:
Dat klopt.
De voorzitter:
Ik zie een aantal vragen. De heer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
In de eerste plaats: ik heb begrepen dat ik, als ik nog een motie mee wil indienen, dat hier moet aangeven, zodat het kan worden meegenomen in de behandeling. Ik wil graag de motie van mevrouw Pijpelink over het professioneel statuut mee-indienen.
De voorzitter:
Dat is de motie op nr. 465.
De heer Soepboer (NSC):
Dat is de motie op nr. 465. Dan over mijn eigen moties. De minister zegt dat ze niet over de lesurennorm gaat. Toch bent u al met een aantal dingen bezig. Ik noem hier bijvoorbeeld de maatregel tijdelijke contracten. Als ik het aanpas naar een inspanningsverplichting, om te kijken of u in overleg met de sociale partners deze lesurennorm opgenomen kunt krijgen in de cao, zou u 'm dan oordeel Kamer kunnen geven?
Minister Paul:
Ik twijfel een beetje. Ik probeer altijd het doel voor ogen te houden en dan te kijken wat het meest passende middel is. Ik ben altijd bereid om daarover in gesprek te gaan.
De heer Soepboer (NSC):
Dank u wel. Hetzelfde geldt eigenlijk voor de andere motie, over het tripartiete overleg. U zei, geloof ik, dat er een brief aankomt over de sturing in het primair onderwijs. Ik wil de motie best aanhouden en wachten totdat die brief is geweest, als ik ervan uit kan gaan dat er in die brief iets over zal staan.
Minister Paul:
De brief over herijking van de sturing in het funderend onderwijs behandelt ook de arbeidsvoorwaardenvorming, dus er gaat zeker wat over gezegd worden. Het zou dus mooi zijn als u 'm aanhoudt.
De voorzitter:
Dan wordt de motie op stuk nr. 471 aangehouden.
Minister Paul:
De motie op stuk nr. 472, dacht ik.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 472 wordt aangehouden. En de motie op stuk nr. 471 krijgt dan oordeel Kamer, met die uitleg?
Minister Paul:
Ja.
De heer Soepboer (NSC):
Ik heb ze net andersom op mijn briefje staan. Volgens mij moet de motie op stuk nr. 472 oordeel Kamer krijgen, ervan uitgaande dat het om een inspanningsverplichting gaat. De motie op stuk nr. 471 wordt dan aangehouden.
De voorzitter:
Inderdaad, bij het appreciëren werd de volgorde omgedraaid, dus dat klopt.
Minister Paul:
O, oké.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Soepboer stel ik voor zijn motie (27923, nr. 471) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
De heer Van Houwelingen (FVD):
De minister merkt heel terecht op dat zij geen onderwijsmethoden wil opleggen. Dat moet vooral niet gebeuren vanuit het ministerie. Maar daar ging mijn motie niet over. Mijn motie — zo staat het denk ik ook in de tekst — vraagt om te stoppen met al die modieuze onderwijsvernieuwingen, want dát doet het ministerie wel. Als het ministerie al iets wil aanbevelen — aanbevelen, dus niet opleggen, vooral niks opleggen — doe dan die klassieke methoden. Dat is wat de motie beoogt. Volgens mij staat er ook "aanbevelen". Het gaat erom dat we stoppen met al die modieuze onderwijsvernieuwingen, die wel degelijk vanuit het ministerie steeds weer over het onderwijsveld worden uitgerold.
Minister Paul:
Het lastige is dat de heer Van Houwelingen, ongetwijfeld met goede intenties, allerlei kwalificaties gebruikt waar ik niet zonder meer achter kan gaan staan. Het punt is dat we vanuit het ministerie ons best doen om evidence-informed methoden te bevorderen en scholen ertoe proberen te brengen om te stoppen met methoden die bewezen ineffectief zijn. Maar de manier waarop het geformuleerd is in deze motie, is iets waar ik gewoon niet achter kan staan. Dus ik blijf bij mijn oordeel, zodat ik deze motie moet ontraden. Maar ook hierbij zeg ik dat we het doel delen om scholen zo veel mogelijk te laten werken met evidence-informed methoden.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik blijf mij toch irriteren aan dat "evidence-informed" en "evidencebased", want volgens mij hebben we een prima Nederlandse taal om daar oplossingen voor te bedenken. Maar mijn vraag gaat over de motie op stuk nr. 481 over de lerarenbeurs. Het is heel cruciaal om leraren te behouden. De minister zegt dat er dit jaar 2 miljoen extra wordt geïnvesteerd. Kan de minister garanderen dat dit voldoende is?
Minister Paul:
Ik weet natuurlijk niet hoeveel aanvragen er precies ingediend gaan worden. Wat wij hebben gedaan, is terugkijken. We hebben een schreeuwend lerarentekort. Ik zet mij in voor het faciliteren van het maken van de overstap naar de baan van leraar. We hebben een realistische inschatting gemaakt en op basis daarvan ga ik ervan uit dat dit dekkend zal zijn.
De voorzitter:
U was nog niet in de zaal, maar we hebben afgesproken: één vraag over de eigen motie. Maar ik geef u nog gelegenheid voor een korte, afrondende opmerking.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik wil graag proberen om de motie aan te passen in de hoop dat het kabinet daarin mee kan gaan. Dan wil ik ervan maken dat we die aanvragen niet sluiten voordat de Kamer is geïnformeerd. Dat zou namelijk betekenen dat we geen extra geld uitgeven maar dat als het aantal aanvragen wordt overschreden, de Kamer vanuit haar budgetrecht kan besluiten er al dan niet extra middelen voor vrij te maken. Is dat een oplossing waar de minister mee kan leven?
Minister Paul:
Ik zal daarop terug moeten komen. Nee, net als op alle ministeries het geval is, heb ik uiteindelijk een begroting te maken en die voor te leggen, waarmee we vervolgens aan de slag gaan. Nogmaals, we hebben ons uiterste best gedaan om een realistische inschatting te maken en zullen er alles aan doen om de aanvragen die voorliggen te honoreren.
De voorzitter:
Dan tot slot mevrouw Pijpelink, GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Dank aan de minister voor haar reactie op de motie op stuk nr. 466. Met het vertrouwen dat er in die brief echt iets genoemd wordt over de hele situatie rondom de leermiddelen, zou ik deze motie willen aanhouden.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Pijpelink stel ik voor haar motie (27923, nr. 466) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Dan zijn we gekomen aan het eind van de appreciatie van de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs. Dan geef ik nu het woord aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Minister Dijkgraaf:
Voorzitter. Ik begin met de motie op stuk nr. 468 van de heren Ceder en Stoffer over borging van de goede bestaande samenwerking. Deze motie geef ik oordeel Kamer, met de interpretatie dat ik ruimte bied om goede afspraken te maken over de doorontwikkeling van samen opleiden binnen de onderwijsregio's met behoud van kwaliteit en goede samenwerking.
Dan kom ik op de motie op stuk nr. 469 van mevrouw Van Zanten, de heer De Kort, de heer Stoffer en de heer Ceder over de inventarisatie van de aanbevelingen van het door ResearchNed uitgevoerde onderzoek Meer meesters? en de aanpak daarvan. Deze motie geef ik oordeel Kamer. Dit gaan we doen.
Dan de motie op stuk nr. 473 van de heer De Kort, de heer Stoffer en mevrouw Van Zanten over de splitsing van pabo-opleidingen. Daarover hebben we uitgebreid gesproken in het commissiedebat. Ik ontraad deze motie. Ik zie bezwaren in de splitsing. Ten eerste is er onder werkgevers, opleidingen en de beroepsgroep geen draagvlak voor smalle bevoegdheden. Zoals ik al heb gezegd, biedt specialisatie binnen de opleiding zoals die nu al aangeboden wordt, meer ruimte daartoe. Het is ook heel belangrijk dat we die brede bevoegdheid behouden, zeker gegeven het grote lerarentekort en de mogelijkheden voor docenten om zich binnen het beroep van leraar verder te kunnen ontwikkelen.
Dan de motie op stuk nr. 474 van de heer De Kort en mevrouw Van Zanten over een ondergrens aan wat we kunnen verwachten van Samen opleiden en professionaliseren. Die geef ik graag oordeel Kamer. We hebben al een kwaliteitskader inductie, waarbij de eerste drie jaar van de opleiding worden ontwikkeld. Dat kader kan een basis zijn voor de begeleiding in de onderwijsregio's. Dat wordt verder doorontwikkeld. Ik zie deze motie dus als een aanmoediging om dat precies te doen en daarmee samen opleiden, begeleiden van starters en professionalisering in de onderwijsregio's vorm te geven. Dus nogmaals, de motie op stuk nr. 474: oordeel Kamer.
Dan de motie op stuk nr. 477 van de heren Stoffer en Krul om de opleidingseisen van de pabo voor rekenvaardigheid te splitsen. Die motie wil ik ontraden. Allereerst is er geen aparte bevoegdheid voor het jonge en het oude kind. Het is dus ook niet mogelijk om onderscheid te maken in het rekenvaardigheidsniveau. Maar los van de mogelijkheid betwijfel ik ook de wenselijkheid. De basisvaardigheden van leerlingen staan onder druk. We hebben het er in deze Kamer regelmatig over. Dan vraagt men: kunt u de vaardigheden in taal en rekenen borgen? Daar zijn grote zorgen over. Er is zeker een lerarentekort, zoals we vaker hebben gezegd, maar dat kan niet betekenen dat we de lat lager gaan leggen. We moeten vasthouden aan de kwaliteitseisen. We moeten die vicieuze cirkel van dalende rekenvaardigheid breed in het onderwijs en in de samenleving doorbreken.
Ten slotte de motie op stuk nr. 479 van de heer Paternotte over de ondersteuning van startende leraren door de lerarenopleiding. Die geef ik graag oordeel Kamer. We gaan verkennen hoe we die gaan uitvoeren. De Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren is al gericht op het ontwikkelen van leraren van startbekwaam naar vakbekwaam. Ik verwacht u medio 2025 nader te kunnen informeren over de rol die de lerarenopleidingen hebben in het begeleiden van startende leraren en op welke wijze dat kan worden geborgd. Oordeel Kamer dus voor de motie op stuk nr. 479.
Daarmee ben ik aan het einde van mijn appreciatie.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we gekomen aan het einde van dit tweeminutendebat over leraren.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De stemmingen zijn aanstaande dinsdag.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20232024-57-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.