Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | nr. 97, item 45 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | nr. 97, item 45 |
Aan de orde is het tweeminutendebat Jeugdbeleid/Huiselijk geweld en kindermishandeling (CD d.d. 22/06).
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van harte welkom. En de minister voor Rechtsbescherming is ook nog in ons gezelschap. Aan de orde is het tweeminutendebat Jeugdbeleid/Huiselijk geweld en kindermishandeling. Ik geef daarin als eerste het woord aan de heer Kwint van de SP.
De heer Kwint (SP):
Dank u wel, voorzitter. Enkele weken geleden hadden we een debat, en daarin ging het onder andere over de acute opnamestop van de Jeugdbescherming Brabant. En minister Dekker reageerde zo verbolgen richting de Jeugdbescherming Brabant dat het op een gegeven moment erop begon te lijken dat hijzelf het grootste slachtoffer was van de opnamestop, terwijl ik toch denk dat het probleem vooral zit bij kinderen. Ik ben blij dat er nu werk van gemaakt is om een oplossing te zoeken. Maar ik moet wel constateren dat de ergernis toen toch niet helemaal terecht was, omdat wij in een brief te lezen kregen dat er wel degelijk al langer signalen waren dat het bij de Jeugdbescherming Brabant niet op orde is, en dat er dus een probleem is met de jeugdbescherming in heel Nederland.
Er is een escalatieladder waarmee op het moment dat dingen niet goed gaan, ingegrepen kan worden. En ondanks die fameuze ladder duurde het maar liefst drie jaar voordat er een oplossing was voor de conflicten over tarieven. Dat is volgens mij geen escalatieladder, maar een escalatiemuizentrapje. Daar maar eerst deze motie over.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd constateert dat ondanks de vermeende escalatieladder een conflict over tarieven tussen gemeenten en zorgaanbieders zeker drie jaar doorwoekerde en dat onderzoek op onderzoek werd gestapeld;
van mening dat dit niet van urgentie getuigt, laat staan van escalatie, en dat kwetsbare jongeren hier de dupe van worden;
verzoekt de regering om samen met betrokken partijen dit model te herzien en ervoor zorg te dragen dat conflicten over tarieven of andere belangrijke randvoorwaarden veel eerder worden opgepikt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Kwint (SP):
De tweede. Daar hebben we het ook over gehad. De minister overweegt nieuwe jeugdgevangenissen te openen, en kijkt dan niet naar de jeugdgevangenissen die hij vorig jaar gesloten heeft. Dat lijkt ons een slecht idee.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet de mogelijkheid onderzoekt om meer capaciteit voor jeugdgevangenissen te realiseren;
verzoekt de regering bij een eventueel noodzakelijke uitbreiding van deze capaciteit deze primair te realiseren bij de onlangs gesloten locaties te Cadier en Keer en Veenhuizen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Kwint (SP):
Ten slotte.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat voor betrokkenen onduidelijk is hoeveel jongeren momenteel op de wachtlijst staan voor jeugdbescherming, jeugdreclassering en specialistische jeugdhulp;
overwegende dat de landelijke overheid een stelselverantwoordelijkheid draagt voor kwetsbare jongeren;
verzoekt de regering een ondergrens van het aantal specialistische plekken vast te leggen dat landelijk noodzakelijk is, en ervoor zorg te dragen dat dit aantal plekken er ook daadwerkelijk komt, en blijft,
en gaat over tot de orde van de dag.
Ik dank u zeer.
De heer Kwint (SP):
Ik dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Het woord is aan mevrouw Westerveld, GroenLinks. Ga uw gang.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Dit is het laatste debat over jeugdzorg en jeugdbescherming in deze zaal, en soms vraag ik me weleens af wat we de laatste jaren hebben gedaan. Want inmiddels staat het onderwerp inderdaad op de agenda, en dat is fijn. Maar na het vernietigende inspectierapport uit 2019, waarin werd gezegd dat kwetsbare jongeren onvoldoende worden geholpen, kwam er daarna een doorbraakaanpak, en nu gaat het nog slechter en zijn een aantal regio's onder verscherpt toezicht geplaatst. Ik wil de minister voor Rechtsbescherming vragen: hoe kijkt hij hiernaar; is hij nou tevreden met de erfenis van de afgelopen jaren? Hoe gaat hij ervoor zorgen dat we hier — dat wordt dan in de andere zaal — over een halfjaar niet weer staan, en dat het nog slechter gaat? Ook wil ik hem vragen waar hij die extra jeugdbeschermers vandaan haalt die aan de slag gaan in Brabant. Leidt dit niet tot een domino-effect als zij uit andere regio's worden weggehaald? Ik wil de minister ook vragen of hij ons tijdens het reces op de hoogte wil houden over de situatie in Brabant en in Zeeland; daar gaat het allebei niet goed.
Dan een vraag over de commissie-De Winter. Wij krijgen signalen dat het niet goed gaat met de oprichting van het Koershuis, dat juist slachtoffers zou helpen hun verhaal te doen. Kan de minister vertellen hoe het daarmee gaat?
Dan heb ik nog een motie, voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat slachtoffers van geweldsmisdrijven in de jeugdzorg een forfaitaire schadevergoeding krijgen;
constaterende dat slachtoffers dit bedrag vervolgens alsnog kwijt zijn aan schuldeisers, ook als een WSNP-traject reeds is afgerond;
constaterende de juridische en politieke mogelijkheden die in de kinderopvangtoeslagenaffaire benut zijn om compensatie voor slachtoffers van door de overheid veroorzaakt leed te vrijwaren van schuldenclaims van publieke en private schuldeisers;
spreekt uit dat de overheid zich tot het uiterste moet inzetten om te zorgen dat mensen die door eigen overheidshandelen slachtoffer zijn geworden, een nieuwe start kunnen maken, waarbij het forfaitaire compensatiebedrag niet alsnog gevorderd wordt door schulden uit het verleden;
verzoekt de regering afspraken te maken met Recofa en/of schuldeisers, of op andere wijze te voorkomen dat de financiële tegemoetkoming aan de slachtoffers van geweld in de jeugdzorg in beslag genomen wordt door schuldeisers, en in de tussentijd waar nodig een pauzeknop in te stellen om de uitbetaling van compensatie niet te vertragen;
verzoekt de regering in de toekomst te voorkomen dat mensen in de schuldsanering een financiële tegemoetkoming van de overheid aan schuldeisers moeten afdragen, en de wet hiertoe aan te passen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Maeijer van de PVV. Gaat uw gang.
Mevrouw Maeijer (PVV):
Dank u, voorzitter. Mijn collega Fleur Agema heeft het debat gedaan. Zij zit nu een technische briefing voor; vandaar dat het genoegen vanavond, op deze mooie dag, aan mij is om over de jeugd te spreken, terwijl ik ook twee jeugdige gasten heb meegenomen naar de publieke tribune. Ik heb een tweetal moties.
Mevrouw Maeijer (PVV):
En mijn tweede motie.
Mevrouw Maeijer (PVV):
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Ik dank u zeer. Vanuit mijn perspectief is iedereen op de publieke tribune natuurlijk jong, dus ik ben benieuwd wie uw gasten zijn. Oké. Van harte welkom. Dan is het woord aan de heer Raemakers van D66. Gaat uw gang.
De heer Raemakers (D66):
Voorzitter, dank u wel. Ik heb twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat personeelstekorten in de jeugdbescherming in steeds meer regio's een probleem zijn, waardoor acute hulp aan de meest kwetsbare kinderen ernstig onder druk staat;
constaterende dat uit onderzoek blijkt dat veel jeugdbeschermers de afgelopen jaren de jeugdbescherming verlaten hebben, onder meer omdat de werkdruk hoog is;
overwegende dat arbeidsmarktbeleid niet alleen lokaal of regionaal wordt vormgegeven, maar dat de centrale overheid hierin een rol kan spelen, zoals gebeurt met de wervingscampagne Ik Zorg;
verzoekt de regering zo snel mogelijk met de sector in overleg te treden om de wervingscampagne Ik Zorg hernieuwd onder de aandacht te brengen van werkgevers in de jeugdbescherming, met specifieke aandacht voor zorgverleners die de sector hebben verlaten;
verzoekt de regering te bezien of en hoe, samen met de sector, een plan van aanpak opgesteld kan worden hoe eventueel de caseload verlaagd kan worden en hoe personeel vanuit andere sectoren snel omgeschoold kan worden tot jeugdbeschermer, waarbij ook wordt verkend hoe medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen en Veilig Thuis op korte termijn efficiënter kunnen samenwerken, en hierover de Kamer in september 2021 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Raemakers (D66):
De tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de regering voor de lange termijn een planning heeft gepresenteerd om tot een toekomstscenario voor de jeugdbescherming te komen;
verzoekt de regering daarbij een fusie van de Raad voor de Kinderbescherming, de gecertificeerde instellingen en Veilig Thuis tot één of twee nieuwe organisaties als serieuze optie te onderzoeken, met voldoende waarborging van de rechtsbescherming voor ouder(s) en kind, en de Kamer op procesniveau te informeren vóór het WGO Jeugd van dit najaar,
en gaat over tot de orde van de dag.
Ik dank u zeer. Dan geef ik het woord aan mevrouw Kuiken van de Partij van de Arbeid. Gaat uw gang.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Voorzitter. Zorg op het juiste moment met het juiste doel: dat is denk ik wat we hier allemaal nastreven. Een aantal collega's was al voor me, een aantal is na me. Zij dienen een aantal heel belangrijke moties in, over voldoende specialistische plekken, een minimumtarief en zorgen dat je het erkent als er iets fout gaat in de jeugdzorg en dat ook netjes afhandelt. Ik heb nog een bescheiden motie over die raakt aan Compass en aan wat daar aan idiotie gebeurt. Ik ben daar nog lang niet klaar mee, maar ik begin gewoon met één stapje. Sorry dat ik het even heel plat verwoord, voorzitter. De motie gaat over strengere eisen aan de vog voor bestuurders in de jeugdzorg.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er bestuurders zijn in de jeugdzorg en het bredere jeugddomein met een strafblad die een vog kunnen ontvangen;
overwegende dat in Nederland verschillende risicoprofielen bestaan waarop gescreend wordt;
overwegende dat een bestuurder in de jeugdzorg op een lager risicoprofiel wordt gescreend dan een uitvoerend medewerker in de jeugdzorg;
verzoekt de regering alle bestuurders en toezichthouders in de jeugdzorg te screenen op het strenge risicoprofiel,
en gaat over tot de orde van de dag.
Ik dank u zeer.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Voorzitter, nog een paar afrondende woorden. Zolang meisjes en jongens nog zo lang wachten op passende zorg, is er voor het volgende kabinet een hele kluif. Als het nog lang duurt met de formatie, zou ik vooral willen zeggen: wacht niet.
Ik heb nog een allerlaatste vraag. Er zijn veel vragen van bestuurders die nu verrast zijn met extra geld voor de jeugdzorg, wat overigens hartstikke mooi is. Maar ik hoor nu alweer dat er gaten met gaten worden gedicht, in plaats van dat het aan de jeugdzorg wordt besteed. Wordt het nog op een bepaalde manier gelabeld, of is het allemaal free-for-all? Met andere woorden, is het vrij besteedbaar en dan alleen maar gaten ermee dichten?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Ik dank u zeer. Dan is het woord aan de heer Peters van het CDA. Mevrouw Kuiken, wilt u de motie nog even aan de griffier geven? Meneer Peters, gaat uw gang.
De heer Peters (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb ook twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat jeugdbescherming overal in gelijke mate en op vergelijkbare wijze beschikbaar zou moeten zijn;
constaterende dat berekend kan worden wat een redelijke kostprijs is voor een jeugdbeschermingsmaatregel;
constaterende dat onder minimumkostprijs de continuïteit van de zorg in het geding kan komen;
constaterende dat een minimale kostprijs te berekenen valt op basis van een goede bedrijfsvoering;
constaterende dat een minimumkostprijs geen maximumprijs is;
vraagt de minister met de VNG te komen tot een eenduidig minimumtarief en een eenduidige verantwoordingsvorm voor gemeenten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Peters (CDA):
En dan mijn tweede motie. Sinds ik in deze Kamer zit en me met jeugdbescherming bezighoud, ben ik bezig met aandacht vragen voor de vereenvoudiging van de jeugdbeschermingsketen. Het gaat nu via wijkteams naar Veilig Thuis, van Veilig Thuis naar de Raad voor de Kinderbescherming, van de Raad voor de Kinderbescherming weer naar de jeugdrechter, van de jeugdrechter naar de gecertificeerde instellingen, van de gecertificeerde instellingen weer terug via de Raad voor de Kinderbescherming naar de wijkteams et cetera. Dat kan heel veel makkelijker. Dat moet ook makkelijker. We hebben al een aantal stapjes gezet. In het begin gaf de minister aan het niet te willen. Daarna zei de minister: ik wil het wel maar het is moeilijk. Toen zei hij weer: we gaan het proberen. Nu zei hij: er is geen weg meer terug, we gaan het doen. Maar op 15 juni las ik een brief van een van de partners, de Raad voor de Kinderbescherming, met daarin zo veel bezwaren en moeilijkheden dat ik denk: ze willen het helemaal echt niet.
Daarom de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat meerdere keren geprobeerd is een betere samenwerking tussen de Raad voor de Kinderbescherming, gecertificeerde instellingen, Veilig Thuis of de voorgangers daarvan te bewerkstelligen;
constaterende dat dit ondanks alle inspanningen nooit duurzaam succes heeft opgeleverd;
constaterende dat de minister mede op zeer regelmatig aandringen van de Kamer nu werk maakt van de broodnodige en structurele verbeteringen en vereenvoudiging van de jeugdbeschermingsketen;
constaterende dat op 15 juni de Raad voor de Kinderbescherming in een reactie op de visie van de minister duidelijk maakt helemaal niet mee te willen veranderen;
overwegende dat niet willen veranderen van een van de ketenpartners geen reden tot stagnatie of vertraging mag zijn;
vraagt de minister klip-en-klaar duidelijk te maken dat veranderingen onontkoombaar zijn en dat van álle partners een constructieve houding verwacht wordt, en nog dit jaar met een definitief voorstel te komen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Ik dank u zeer. Dan is ten slotte het woord aan de heer Ceder van de ChristenUnie. Gaat uw gang.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Er zijn al vele moties ingediend. Ik zie de appreciatie graag tegemoet. Ik heb er daarnaast nog twee.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat vele partijen uit de praktijk zich hebben ingespannen om te komen tot aanbevelingen voor de noodzakelijke verbeteringen in de jeugdzorg en de jeugdbescherming, onder andere:
-het rapport "Van systemen naar mensen" van de SER;
-het manifest van De Jeugdsprong, initiatief van de FNV en Stichting Beroepseer;
-de notitie "Op de groei" van Popma en Dijkshoorn;
-"Samen verder" van de inspectie, de Kinderombudsman, de Nationale ombudsman, de Nederlandse Zorgautoriteit en de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving;
-de tien aanbevelingen van de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd naar aanleiding van het AEF-rapport;
verzoekt de regering om samen met de VNG ook de afzenders van deze rapporten en de daarbij betrokken ervaringsdeskundigen te betrekken bij het opstellen van de hervormingsagenda,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het Verdrag van de Raad van Europa inzake geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, oftewel het Istanbulverdrag, geratificeerd is voor Caribisch Nederland maar nog niet is bekrachtigd;
overwegende dat de Nederlandse overheid en professionals in Caribisch Nederland goede stappen zetten om geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld in Caribisch Nederland in de praktijk terug te dringen;
verzoekt de regering alles in het werk te stellen om het Istanbulverdrag zo snel mogelijk te bekrachtigen voor Caribisch Nederland,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Ik dank u zeer. Dan ga ik de vergadering voor vijf minuten schorsen om de bewindspersonen de gelegenheid te geven om hun oordeel over de moties te geven en hun antwoorden voor te bereiden. Ik schors de vergadering voor vijf minuten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Aan de orde is het tweeminutendebat Jeugdbeleid/Huiselijk geweld en kindermishandeling. We zijn toe aan de reactie van de zijde van het kabinet. Ik geef als eerste het woord aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Staatssecretaris Blokhuis:
Voorzitter, dank. Ik zal duidelijk aangeven op welke moties ik een reactie geef namens het kabinet. De moties waar ik geen reactie op geef, zijn voor collega Dekker.
Ik begin bij de motie op stuk nr. 789 van de heer Kwint cum suis, die gaat over het aangeven van een ondergrens voor het aantal specialistische plekken. Ik snap die wens. Het is belangrijk dat jeugdigen de zorg krijgen die ze nodig hebben, maar we hebben natuurlijk wel het een en ander staan. We hebben het Landelijk Transitiearrangement. Daarin hebben gemeenten al afspraken over het contracteren van de meest specialistische jeugdhulp. We hebben de acht bovenregionale expertisecentra die bovenregionaal in beeld moeten brengen wat er nodig is. Het uitgangspunt van de hele decentralisatie is natuurlijk dat gemeenten maatwerk kunnen bieden. Daarvoor is het nodig dat de regio's samenwerken en dat zij in die samenwerking een dekkend zorglandschap van schaarse voorzieningen organiseren. In het wetsvoorstel over verbetering van de beschikbaarheid van specialistische zorg voor jeugdigen wordt voorgesteld dat gemeenten samen met zorgaanbieders regiovisies opstellen waarbij vraag en aanbod in kaart worden gebracht. Het zou dan voor het eerst zijn dat op regionale schaal helder in beeld komt hoe vraag en aanbod zich tot elkaar verhouden.
Er komt ook een AMvB. Daarbij wordt wettelijk verplicht om bepaalde specialistische zorgvormen regionaal in te kopen. Als je dit setje van dingen die we nu aan het doen zijn, bij elkaar neemt, dan zou ik in dat licht bezien de motie willen ontraden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 789 is ontraden. Er is een interruptie van de heer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Wat houdt systeemverantwoordelijkheid dan in? Is dat nog iets meer dan het doorgeven aan regio's: hou rekening met wat er nodig is en met wie er op een wachtlijst staan? Dit gaat om dingen die niet overal even hard nodig zijn, maar het gaat wel om dingen waar je niet zonder kunt en soms bovenregionaal niet zonder kunt.
Staatssecretaris Blokhuis:
De stelselverantwoordelijkheid vertaalt zich natuurlijk in een aantal situaties, bijvoorbeeld in dat Landelijk Transitiearrangement. Dat is een gevolg van het nemen van stelselverantwoordelijkheid. Neem ook het voorsorteren op dat nieuwe wetsvoorstel. Dat wordt niet in alle gemeenten met gejuich ontvangen, zeg maar. Wij verplichten ze om regionaal samen te werken in een GR-constructie. In die samenwerking verplichten wij ze ook om een regiovisie te ontwikkelen waarbij vraag en aanbod in beeld worden gebracht. Daar moet een adequaat aanbod aan worden gekoppeld. Dat is echt anders dan het nu is. Volgens mij kan ik geen beter antwoord geven op de vraag. Wij pakken onze verantwoordelijkheid door de wet aan te passen op dit punt.
De voorzitter:
De heer Kwint? Geen behoefte.
Staatssecretaris Blokhuis:
Misschien kan ik aanvullend ter geruststelling van de heer Kwint nog zeggen: wij hebben natuurlijk het voornemen om die hervormingsagenda, die volgens sommigen Bijbelse proporties aannam, te ontwikkelen. Daar is dit wat mij betreft wel degelijk ook een agendapunt, want die zouden we voor 1 januari … Maar de motie blijft ontraden.
De voorzitter:
Dank u wel. De motie op stuk nr. 789 wordt onraden.
Staatssecretaris Blokhuis:
De motie op stuk nr. 791 van de leden Maeijer en Agema gaat over het instellen van een wettelijk verbod op maagdenvlieshersteloperaties. Daar hebben we over gedebatteerd. Ik heb daarover op 21 juni ook een brief gestuurd aan de Kamer waarin ik voor- en nadelen noem, want ik snap de wens heel goed. Dit kabinet gaat dit niet meer regelen, maar wellicht een nieuw kabinet wel. Ik zou de indieners willen vragen de motie aan te houden. Als de indieners dat niet willen, dan zou ik nadrukkelijk willen verwijzen naar de brief die ik heb gestuurd, waarin ik ook de nadelen van een wettelijk verbod heb genoemd, en dat in overweging willen nemen. In het licht van de brief zou ik kunnen zeggen dat de appreciatie oordeel Kamer is, maar ik denk dat het zuiverder is om de motie aan te houden tot er een nieuw kabinet is en om dit als opdracht mee te geven aan het nieuwe kabinet. En ook in die volgorde, dus bij voorkeur aanhouden, is het verzoek van het kabinet.
De voorzitter:
Ja, dat begrijp ik, maar u maakt het wel erg aanlokkelijk om de motie niet aan te houden, want u geeft haar ook oordeel Kamer. Maar ik kijk even naar mevrouw Maeijer. Die gaat de motie niet aanhouden, dus oordeel Kamer.
Staatssecretaris Blokhuis:
Maar daar zit wel heel duidelijk de appreciatie bij, in het licht van de brief die gestuurd is, waarin voor- en nadelen worden genoemd.
De voorzitter:
Ja, oké, maar ik kan niet anders constateren dan "oordeel Kamer". Gaat u verder.
Staatssecretaris Blokhuis:
In de motie op stuk nr. 795 van mevrouw Kuiken over de vog verzoekt zij de regering alle bestuurders en toezichthouders in de jeugdzorg te screenen op een streng risicoprofiel "personen" bij de vog-aanvraag, gelijkwaardig aan medewerkers in de jeugdzorg. Ik zou in reactie daarop willen zeggen dat er niet voor niks verschillende profielen zijn. De verantwoordelijkheid voor het aanvragen van een vog ligt bij de werkgever. De functieprofielen van een vog zijn afgestemd op de specifieke taak en functie van iemand die werkt in de sector waarvoor de vog wordt aangevraagd. Zo zijn voor zorgbestuurders of toezichthouders bijvoorbeeld fraudedelicten relevant om mee te nemen bij de vog-aanvraag, en voor behandelaars in de jeugdzorg drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven. De belanghebbende — dat is dan de werkgever — kan het beste inschatten of een bestuurder naast die bestuurstaken ook in contact komt met minderjarigen, want dat is echt de crux. Als een bestuurder in contact komt met minderjarigen, dan zou ik zeggen dat je op basis van je verantwoordelijkheid als werkgever dan ook een vog aanvraagt op basis van dat profiel.
Ik zal trouwens met de koepel hierover in gesprek gaan en vragen of zij dit expliciet onder de aandacht van hun achterban willen brengen. Want ik zou de motie willen ontraden in het licht van wat ik heb gezegd, maar ik zou wel meer maatwerk willen en in sommige gevallen, waar mevrouw Kuiken allicht op doelt, waar een grenssituatie aan de orde is en waar een bestuurder ook in contact is met jongeren, aan de werkgever meegeven: dan moet je hem uitbreiden. Maar als een bestuurder er echt alleen maar is om een organisatie te runnen en niet als behandelaar actief is of niet in contact is met jongeren, dan vinden wij dit te ver gaan. In dat licht bezien is de motie ontraden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 795 is ontraden.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
In dit geval had de bestuurder fraude gepleegd, dus dat was sowieso al raar, en in dit geval was de bestuurder in contact met jongeren. Ik zou er dan dus voor willen pleiten dat dit altijd het geval is. Ik snap wel dat deze motie heel strak en strikt is, maar een bestuurder van een bepaalde jeugdzorginstelling komt altijd in contact met jongeren, dus ik snap niet dat die toetsing dan zo licht is.
Staatssecretaris Blokhuis:
Ja, voorzitter, maar …
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Dus ik zou wel willen … Ik geef mij niet zo makkelijk over, dus ik zou een tussenvariant willen bedenken. Ik kan me wel voorstellen dat ik de motie aanhoud en dat we dan kijken hoe we die meer kunnen finetunen. Maar ik vind het echt onacceptabel dat juist in dit soort instellingen die knip zo onderscheiden is. Anders laat ik de motie gewoon in stemming brengen en dan haalt ze het, want daar ben ik van overtuigd.
Staatssecretaris Blokhuis:
Dat klinkt als een dreigement.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Ja, dat is het ook.
De voorzitter:
Dat is aan u. Ik heb daar geen oordeel over. Ik ken mevrouw Kuiken ook, maar goed. Gaat u verder.
Staatssecretaris Blokhuis:
Ik wil wel een inhoudelijke reactie geven op wat zij zegt: bepalend is natuurlijk of iemand als behandelaar in contact is met jongeren, want iedereen is in contact met jongeren. Als je dat als bestuurder van een instelling bent, dan is dat van een andere aard dan dat je als behandelaar bent. Maar ik ga graag mee in de suggestie van mevrouw Kuiken om te kijken of we het finetunend eens kunnen worden.
De voorzitter:
Oké. Mevrouw Kuiken.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
In dat geval houd ik de motie aan. Ik zou het fijn vinden dat er inderdaad een gesprek plaatsvindt met de relevante koepels en dat we daar een terugkoppeling op krijgen. Dan kunnen we kijken hoe we de motie kunnen finetunen. Volgens mij is mijn boodschap meer dan helder.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Kuiken stel ik voor haar motie (31839, nr. 795) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Staatssecretaris Blokhuis:
Daar zat geen woord Spaans bij.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Blokhuis:
Ik heb nog twee moties te bespreken en van een appreciatie te voorzien. Die zijn allebei van de heer Ceder. De eerste motie, de motie op stuk nr. 798, gaat over het betrekken van een brede scope van mensen die veel kennis hebben op het domein van jeugdhulpverlening. Kortheidshalve wil ik die motie oordeel Kamer geven, omdat die aansluit bij onze intenties.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 798 krijgt oordeel Kamer.
Staatssecretaris Blokhuis:
De motie op stuk nr. 799 gaat over het Istanbulverdrag en verzoekt de regering om alles in het werk te stellen om dat zo snel mogelijk te bekrachtigen voor het Caribisch deel van het Koninkrijk. Tenminste, ik moet "Caribisch Nederland" zeggen, de drie eilanden. Dat is ondersteuning van beleid. Ik zie het wel als een aansporing om daar flink werk van te maken, maar in dat licht bezien krijgt de motie oordeel Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 799 krijgt oordeel Kamer.
Staatssecretaris Blokhuis:
Ik ben nog een antwoord schuldig op een vraag van mevrouw Kuiken. Ik heb nu namelijk de moties gehad. Zij vroeg hoe het zit met die middelen. Ik zou kortheidshalve kunnen verwijzen naar de brief die wij hebben verstuurd. De middelen waar we dit jaar overeenstemming over hebben bereikt met de gemeenten — ik doel op die 613 miljoen, in aanvulling op de 300 miljoen die al eerder was toegekend, en wat middelen voor corona, dus in totaal 1 miljard — zijn uitgesplitst in een paar onderdelen die echt bedoeld zijn voor de specifieke aanpak van jeugdhulpverlening. 15 miljoen wordt specifiek ingezet voor de doorbraakaanpak, waar we het vanmiddag ook over hebben, en voor proeftuinen voor het toekomstscenario jeugdbescherming. 50 miljoen is beschikbaar via een specifieke uitkering voor acute jeugdzorg. Dat mag niet aan andere zaken worden gegeven. 228 miljoen is voor het tegengaan van verdringing en voor het aanpakken van de wachttijdenproblematiek voor lichte jeugdhulp. En 255 miljoen is voor het voorkomen en aanpakken van wachttijden van regionaal ingekochte specialistische hulp. Volgens mij geldt voor een van beide — dat weet ik even niet zeker — dat die ook een specifieke doeluitkering heeft. Grosso modo gaat het fiftyfifty: het ene deel is een specifieke uitkering en het andere deel gaat naar het Gemeentefonds. Dat kunnen gemeenten, zoals mevrouw Kuiken terecht zegt, ook inzetten voor andere doelen. Dat hebben we ook nadrukkelijk gecommuniceerd met de Kamer.
De middelen voor volgend jaar, de 1,3 miljard, gaan naar het Gemeentefonds. Die kunnen door gemeenten dus voor alles worden ingezet. Daar wil ik wel nadrukkelijk aan toevoegen dat we een hele rit te gaan hebben met gemeenten en dat we een hervormingsagenda willen opstellen, waarbij we afspraken maken over de inhoud en de houdbaarheid van het stelsel. We zijn met gemeenten ook al overeengekomen dat zij zich inspannen om voor ruim 200 miljoen maatregelen te nemen die leiden tot effectiever beleid en dus besparingen.
De voorzitter:
Ik dank u zeer. Als u even plaatsmaakt, dan kunnen de katheder en de microfoon gereinigd worden. Dan ga ik daarna het woord geven aan de minister voor Rechtsbescherming.
Het woord is aan de minister voor Rechtsbescherming.
Minister Dekker:
Voorzitter, dank u wel. Een paar vragen en dan de moties. Ik begin met de vraag van mevrouw Westerveld, over de totstandkoming van Koershuis, de koepelorganisatie voor lotgenotenorganisaties. Het klopt inderdaad dat ze er onderling niet in zijn geslaagd om het vlot te trekken, ondanks de hulp die ze hebben gekregen van een projectorganisatie. Uiteindelijk moeten ze er wel samen uit komen. Voor de praktische consequenties daarvan zijn wel oplossingen gevonden. Nu is het zo dat de hulp van Slachtofferhulp Nederland kan worden ingeroepen om toch lotgenotenbijeenkomsten te organiseren en financieel te ondersteunen, om er in ieder geval voor te zorgen dat de activiteiten door kunnen blijven gaan.
Mevrouw Westerveld was ook kritisch over de doorbraakaanpak. Ze refereerde aan het inspectierapport van 2019, dat zei: als je kijkt naar specialistische jeugdhulp en jeugdbescherming, dan moeten kinderen te lang wachten. Naar aanleiding daarvan zijn we de doorbraakaanpak gestart, ook op advies van de inspecties. Maar ik lees het rapport van de inspectie van deze week echt anders. De inspecties zeggen niet dat de situatie is verslechterd, maar dat de situatie op heel veel punten juist is verbeterd. Ze geven ook complimenten aan veel van de regio's en lokale organisaties. Alleen, we zien dat er grote verschillen zijn tussen regio's. Er zijn een aantal regio's die onvoldoende voortgang hebben geboekt en nog steeds zorgelijk zijn. Daar zet ik dus extra stappen. Daar zet ook de inspectie extra stappen. De inspectie heeft verscherpt toezicht afgekondigd in deze regio's. Dat betreft met name toezicht op de jeugdhulporganisaties en de jeugdbeschermingsorganisaties. Ze hebben zelf ook een taak in dat toezicht, want uiteindelijk moeten ze er samen met gemeenten uit komen.
Paul Blokhuis en ik hebben gezegd dat we overwegen om vanuit onze kant het interbestuurlijk toezicht op te starten, voor de regio's waar dat niet al geldt. Er zijn namelijk twee regio's die inmiddels al onder interbestuurlijk toezicht staan. Dat zijn Zeeland — u kent de kwestie — en sinds zeer recent ook Brabant, naar aanleiding van de aangekondigde opnamestop van Jeugdbescherming Brabant. Mevrouw Westerveld, maar ook de heer Kwint, refereerde daar al aan. We hadden daar natuurlijk de vorige keer een debatje over. Ik was onaangenaam getroffen door het feit dat dat eenzijdig was aangekondigd. Aan de andere kant moet ik ook constateren dat er sindsdien ongelofelijk veel werk is verzet. Ik ben blij om te zien dat partijen inmiddels heel voortvarend te werk zijn gegaan met het oppakken van de problematiek en ook met het inrichten van een tijdelijke organisatie.
Mevrouw Westerveld vroeg: ja, leuk, maar waar haal je dan die extra jeugdbeschermers precies vandaan? Daar hebben we natuurlijk ook uitvoerig over gesproken met de bestuurders van de jeugdbeschermingsorganisaties en de wethouders. Er wordt onder andere gekeken naar flexibele inzet vanuit bureaus. Denk onder andere aan detachering. Er wordt dan gekeken naar het voorveld, dus naar SKJ-geregistreerden die werkzaam zijn in andere sectoren, bijvoorbeeld bij gemeenten. Daarnaast wordt er gekeken of er in de omliggende regio's eventueel mensen zijn die kunnen bijspringen. Als er zorgelijke ontwikkelingen zijn, informeer ik uw Kamer daar uiteraard over, ook in het zomerreces.
Voorzitter. Dan kom ik bij de moties. Ik begin bij de motie op stuk nr. 787. Deze is van de heer Kwint en gaat over de escalatieladder. Afgelopen donderdag, nog maar zeer recent, hebben staatssecretaris Paul Blokhuis en ik samen met de VNG en BGZJ een convenant gesloten met het doel om juist te zorgen voor meer continuïteit in de jeugdhulp en de jeugdbescherming. Ook moet het ervoor zorgen dat er sneller wordt geëscaleerd bij dreigende discontinuïteit en problemen. Partijen hebben een eigen verantwoordelijkheid in het tijdig en adequaat escaleren, conform de huidige escalatieladder, maar die hebben we met dat convenant verder ingevuld. Dat is ook precies de reden dat ik geen noodzaak zie voor een nieuw systeem en deze motie ontraad.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 787: ontraden.
Minister Dekker:
Dan de motie op stuk nr. 788 van de heer Kwint en mevrouw Kuiken over de jji's. Daarvan heb ik gezegd dat we bij de besluitvorming over eventueel tijdelijke extra capaciteit bij jeugddetentie alle opties bekijken. Dat is ook nodig omdat het gaat over wellicht tijdelijke extra capaciteit, omdat er ook in Sassenheim op dit moment een grote verbouwing plaatsvindt. Ik zou het echt onverstandig vinden om op voorhand te zeggen: je moet eigenlijk alleen maar kijken naar deze twee. Er zijn namelijk meer mogelijkheden voorhanden. Ik neem deze daar uiteraard wel in mee, maar niet als enige twee. Ik wil de motie daarom ontraden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 788: ontraden. Ik zie dat de heer Kwint wil interrumperen.
De heer Kwint (SP):
Nee, ik heb gewoon een aanvulling. Er staat "primair". Er staat niet "exclusief". Er staat alleen: primair daar te realiseren. Dat betekent dus niet dat dit de enige moeten zijn.
Minister Dekker:
Maar er staat wel "primair". Ik vind …
De voorzitter:
Een ogenblik. Was dat uw vraag al, meneer Kwint? O, dat was het geval. De minister.
Minister Dekker:
Ik vind dat we er met een open blik naar moeten kijken waar we snel iets kunnen realiseren. Wat brengt dat met zich mee? Waar komen de jongeren vandaan? Bij jeugddetentie probeer je dat vaak toch ook zo dicht mogelijk bij huis te doen. Maar kunnen we eventueel aansluiten bij bestaande organisaties? Dat doe ik gewoon open, met een open blik, en niet met een voorkeur voor een of twee instellingen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Dekker:
De motie op stuk nr. 790 gaat over de regeling-De Winter. Ik vind het een ingewikkelde motie, moet ik eerlijk zeggen, want we hebben in deze Kamer natuurlijk al uitvoerig gesproken over de regeling voor slachtoffers in de jeugdzorg. Die regeling is inmiddels ook in werking getreden. Hier wordt gevraagd om daarbovenop nog weer wat extra's te doen. Dat zou ik echt onverstandig vinden. Dat vraagt ook heel veel van de uitvoering wat we op dit moment niet van de uitvoering kunnen vragen. Daarnaast moeten we de inhoudelijke vraag stellen of het verstandig is wat hier wordt gevraagd. Dan is het zo dat het Eerste Protocol van het EVRM voorschrijft dat schuldeisers niet zomaar benadeeld kunnen worden bij het uitoefenen van hun rechten. Met andere woorden, een moratorium, een schuldenstop of eventueel zeggen "gedupeerden krijgen een bedrag, maar hoeven daar niet bepaalde schulden mee af te lossen" vormen ook een inbreuk op dat recht. Daar heeft ook de Hoge Raad bij arrest op gewezen.
Voorzitter. Dan wordt wellicht de parallel getrokken met de slachtoffers in de kinderopvangtoeslagaffaire. Maar ik vind dat die twee zaken echt niet met elkaar vergelijkbaar zijn. Daar is een direct verband met het op een onterechte of onjuiste manier innen van bepaalde bedragen, wat ervoor zorgde dat deze ouders in de schulden terechtkwamen. Dat is de reden dat ik ook deze motie moet ontraden.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 790 wordt ontraden. Ik zie mevrouw Westerveld naar de interruptiemicrofoon lopen. Haar kennende betekent dit dat zij een interruptie heeft.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik vind een paar dingen die hier door de minister worden gezegd, niet terecht. Om te beginnen is het nogal logisch dat we er in dit stadium mee komen, want de regeling was al gepubliceerd voordat wij dit debat hadden. We hebben hier te maken met mensen die aanspraak kunnen maken op de regeling, die een bedrag krijgen en die er vervolgens achter komen dat ze datzelfde bedrag weer mogen teruggeven aan schuldeisers. Dan zegt de minister: ja, maar u kunt niet zomaar de parallel trekken met de mensen van de kinderopvangtoeslagaffaire. Dat deed hij zelf in dat debat. Hij trok zelf die parallel en zei vervolgens: we moeten hier wel een beetje mee uitkijken. Laat ik het anders zeggen. Volgens de minister is er geen direct verband, maar dat is er natuurlijk wel. Ook hier gaat het immers over een groep die benadeeld is door de overheid, waar de overheid excuses voor heeft gemaakt. Deze mensen krijgen niet voor niets €5.000; dat is niet omdat er in het verleden niets is gebeurd. Er liggen twee hele dikke rapporten van de commissie-De Winter, die in detail beschrijft wat er met een aantal van hen is gebeurd. Daarom begrijp ik totaal niet — ik snap dat de voorzitter wil doorgaan — waarom je bij het ene wel kunt zeggen "u mag het bedrag houden" en waarom we in dit geval zeggen: u heeft inderdaad schade geleden, maar u mag hetzelfde bedrag dat u krijgt weer terugbetalen, soms aan diezelfde overheid.
De voorzitter:
Goed. Kort graag, want het is niet de bedoeling om hier het hele debat nog eens over te doen. Ik begrijp dat u het niet eens bent, maar ik schat zo maar in dat dit zo meteen nog steeds zo is.
Minister Dekker:
Op andere punten doen wij dit niet standaard. De enige plek waar dit gebeurt, is bij de afhandeling en de afwikkeling van de schulden in de kinderopvangtoeslagkwestie. Dat is echt een enorme operatie. Vorige week was er het debat met collega Van Huffelen. Dan gaat het over het volledig overnemen van alle publieke schulden en het volledig overnemen van alle private schulden. Als de overheid al die schulden op zich neemt, dan kun je zeggen dat je een bedrag kunt geven dat je niet meer hoeft te verrekenen met openstaande schulden. Maar dit was wel een heel vergaande maatregel, die we daar in mijn ogen terecht hebben genomen, maar die we op die manier op geen enkel ander terrein toepassen.
De voorzitter:
Afrondend, mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Was het maar zo dat we ook de slachtoffers waar de commissie-De Winter onderzoek naar deed, de slachtoffers van geweld in de jeugdzorg, zo serieus namen dat zij inderdaad een hoger bedrag krijgen en dat er echt wat gedaan wordt om hun leed wat te verzachten. Dat gebeurt hier al niet. Vervolgens hebben we het over een heel kleine groep mensen die ook nog schulden heeft en vervolgens dat bedrag van €5.000 moet terugbetalen. Mijn vraag aan de minister is: als we weten dat het over een kleine groep mensen gaat die gedupeerd zijn en die soms afschuwelijke dingen hebben meegemaakt, waarom kan het dan niet voor deze kleine groep gewoon geregeld worden?
Minister Dekker:
Omdat het niet zo eenvoudig is. Het is niet een kwestie van "je regelt het gewoon". Mevrouw Westerveld stelt dat het een hele kleine groep is. Ook dat durf ik te betwisten. Heel veel mensen hebben te maken met schulden. En als je het voor de een regelt, dan zal ook de ander zeggen "dan wil ik ook graag voor zo'n regeling in aanmerking komen". Kijk naar de omvangrijke operatie die nu bij de Belastingdienst plaatsvindt als het gaat om het overnemen van zowel private als publieke schulden en wat dat allemaal met zich meebrengt. Dan heb ik het niet alleen over wat het kost, wat het in financiële termen met zich meebrengt, maar ook juridisch en technisch en qua uitvoering. Dat is een hele andere regeling dan we hier met z'n allen hebben afgesproken. En mevrouw Westerveld zegt dat we geen debat hebben gehad over deze regeling. Wij hebben als kabinet u echt wel tijdig van deze regeling in kennis gesteld: zó gingen we het doen, dán willen we ermee beginnen. Dan is het ook aan de Kamer om tijdig aan de bel te trekken als ze dat nog wil bijsturen. Dan doe je dat in mijn ogen aan de voorkant en niet zodra de regeling inmiddels in werking is getreden.
De voorzitter:
We gaan naar de motie op stuk nr. 792.
Minister Dekker:
De motie op stuk nr. 792. Ook die ontraad ik. Dat is een terugkerend debat. We zijn er al scherp op. Het gebeurt reeds. Maar het gaat om ingewikkelde problematiek als het gaat om het ontvangen van signalen.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 792: ontraden.
Minister Dekker:
Dan de motie op stuk nr. 793 van de heer Raemakers. Die vraagt naar de caseload en om het gesprek aan te gaan over wat we kunnen doen om die behapbaar te maken. Idem dito hoe je zorgt voor het aantrekkelijk maken van het vak van jeugdbeschermer. Daar kan ik goed mee uit de voeten. Ik laat het oordeel aan de Kamer.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 793: oordeel Kamer.
Minister Dekker:
Dan de motie op stuk nr. 794 over de fusie van meerdere organisaties bij het verder uitwerken van de toekomstscenario's. Dat is inderdaad de consequentie, zou je kunnen zeggen, als je zo'n stap zet in de vereenvoudiging. Ik heb dus geen moeite met deze motie en kan haar oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 794: oordeel Kamer. Dan komen we bij de motie op stuk nr. 796.
Minister Dekker:
Wat ik wel een lastige motie vind, is die op stuk nr. 796. Ik ben heel erg voor een eenduidige verantwoordingsvorm. Ik zie overigens dat het op een aantal plekken ook heel goed lukt. Ik verwijs maar even naar Gelderland, dat recente contracten heeft afgesproken en gewoon zegt: het is één organisatie, al die gemeenten gebruiken dezelfde formulieren. Een mooi voorbeeld. Zo zou het moeten. Zo zou het kunnen. Waarom niet op andere plekken? Ik vind wel dat het gesprek daar moet plaatsvinden in een decentraal bestel, tussen de verantwoordelijke bestuurders en wethouders, die daar natuurlijk ook aan zet zijn.
Dat geldt ook waar het gaat om reële tarieven. Daar ben ik helemaal voor. Sterker nog, Blokhuis en ik hebben ook wetgeving voorgereden om per AMvB elementen aan te geven die betrokken moeten worden om te komen tot reëlere tarieven rond bijvoorbeeld jeugdbescherming. Waar ik terughoudend in ben, is het landelijk vaststellen van minimumtarieven, en wel om twee redenen. Eén. Ik vind het niet goed passen in het decentrale stelsel. Twee. Ik heb ook echt een grote vrees dat dit niet recht doet aan de verschillen tussen regio's. Want sommige zullen misschien royaal uitkomen met zo'n minimumtarief, maar er zullen ook regio's zijn die niet uit kunnen komen met zo'n minimumtarief. Dan ben ik bang dat sommige wethouders gaan zeggen: nou, dit is het minimumtarief, landelijk vastgesteld; daar moet u het dan maar voor doen. Dat is het ongewenste effect waar ik bang voor ben als we met minimumtarieven gaan werken. Daarom ontraad ik deze motie.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 796: ontraden. De motie op stuk nr. 797.
Minister Dekker:
De motie op stuk nr. 797. Er was een debatje. Ik ga het hier wat opnemen voor de Raad voor de Kinderbescherming. Maar vervolgens ga ik wel oordeel Kamer geven aan de motie. De motie vraagt om ervoor te zorgen dat alle partners constructief zijn in de discussie over de toekomstscenario's. Dat vind ik goed. Ik zie ook dat de Raad voor de Kinderbescherming dat doet. De Raad voor de Kinderbescherming uitte alleen zorgen en kritiek. Heel eerlijk: ik vind dat hartstikke goed. Ik ga ze ook echt aanmoedigen om dat te blijven doen en om constructief, maar wel kritisch te zijn. Want als we één ding hebben geleerd van de kinderopvangtoeslagaffaire, dan was het dat we niet goed hebben geluisterd naar de uitvoerder. Waar lopen zij tegen aan? Waar zitten die zorgen? Met andere woorden, loyaal, ja, constructief, ja, maar hopelijk wel kritisch. Ik denk dat de heer Peters en ik het daar samen ook wel over eens zijn.
De voorzitter:
De motie op stuk nr. 797: oordeel Kamer.
Minister Dekker:
Dan ben ik erdoorheen.
De voorzitter:
Daarmee eindigt dit debat.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Over de ingediende moties zal aanstaande donderdag worden gestemd.
Dan ga ik de vergadering schorsen tot 19.00 uur. U krijgt drie kwartier dinerpauze. Dan gaan we verder met het tweeminutendebat Financiële markten.
De vergadering wordt van 18.15 uur tot 19.01 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20202021-97-45.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.