39 Curriculum.nu

Aan de orde is het VAO Curriculum.nu (AO d.d. 05/03).

De voorzitter:

Dan gaan we in één vloeiende beweging door naar het VAO Curriculum.nu. Het algemeen overleg vond plaats op 5 maart jongstleden. De eerste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Van Meenen van de fractie van D66. Hij heeft, zoals iedereen, twee minuten spreektijd. Het woord is aan hem.

De heer Van Meenen (D66):

Dank, voorzitter. Dank ook aan de minister. We hebben een stevig debat gevoerd over het curriculumgebeuren, wat tot nu toe Curriculum.nu heette. In de brief die de minister gestuurd heeft, herkent mijn fractie veel in de keuzes die hij gemaakt heeft.

Ik heb nog wel een paar vragen. Is het tijdpad dat hij nu kiest realistisch, ook gezien corona, de komende verkiezingen en de formatie? Kan hij iets zeggen over de invulling van de wetenschappelijke commissie, als het gaat om onafhankelijkheid, en over de betrokkenheid van leraren, bijvoorbeeld via de vakverenigingen? Dat komt wat mij betreft nog niet helemaal tot zijn recht.

Dan de motie die ik in ga dienen. Wij willen terug naar het begin, naar de keuze die wij maken voor de kern- of basisvaardigheden en -kennis, waar het in eerste instantie om draait en waarvan ook duidelijk is dat de noodzaak groot is om die met spoed aan te pakken. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Staat van het Onderwijs opnieuw waarschuwt voor dalende niveaus op basisvaardigheden zoals taal, rekenen en burgerschap;

constaterende dat volgens OESO-onderzoek 24% van de 15-jarigen dusdanig laaggeletterd is dat zij niet voldoende kunnen meekomen in de maatschappij;

overwegende dat dit verstrekkende gevolgen kan hebben in het verdere leven en hiermee gestapelde problematiek kan ontstaan op gebied van werk, zorg, wonen, schulden en welzijn;

verzoekt de regering om bij de verbetering van het curriculum eerste en hoogste prioriteit te geven aan de basiskennis en -vaardigheden Nederlands, rekenen/wiskunde, Engels en burgerschap,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Meenen en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 522 (31293).

Dank u wel. Dan mevrouw Westerveld van GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter, en fijn dat we de brief van de minister kregen met zijn ideeën over hoe het vervolgtraject voor de curriculumherziening eruit gaat zien. Ik heb nog een vraag aan de minister over de wetenschappelijke curriculumcommissie, namelijk hoe hij dit traject voor zich ziet. Want ik kan me gewoon wel voorstellen — ik heb zelf ook al een aantal berichten gekregen van mensen die namen willen aandragen — dat dit eigenlijk weer een apart debat op zich wordt over "wie gaan daar nu inzitten, en welke mensen niet?" en "op basis waarvan wordt dat besluit genomen?". Dus ik vraag me af of de minister daar wat meer over kan vertellen in zijn beantwoording. Ik heb één motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de bijgestelde aanpak van de curriculumherziening wordt voorgesteld een wetenschappelijke curriculumcommissie in te stellen conform het advies van de Onderwijsraad uit 2018;

overwegende dat betrokkenheid van en draagvlak onder docenten essentieel is om de voorstellen voor een curriculumherziening te kunnen implementeren in het onderwijs;

verzoekt de regering te zorgen dat leraren en scholen bij het ontwikkelen van nieuwe kerndoelen en eindtermen stevig betrokken blijven, en daarvoor de benodigde ondersteuning en middelen beschikbaar te stellen;

verzoekt de regering tevens om heldere afspraken te maken met de vertegenwoordigers van leraren en vakverenigingen over hun betrokkenheid bij het proces en bij de wetenschappelijke curriculumcommissie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 523 (31293).

Dank u wel. Dan de heer Kwint van de fractie van de SP.

De heer Kwint (SP):

Het voelt alweer een eeuwigheid geleden dat wij het algemeen overleg over de veelbesproken curriculumherziening hadden. Er zijn bij ons nog wel een hoop zorgen over het vervolgtraject, die niet weggenomen zijn. Ik wil daar wel bij zeggen dat ik blij ben met de richting die de minister in zijn brief is ingeslagen. Een wetenschappelijke commissie lijkt ons op dit moment heel erg verstandig. Wij vinden wel dat die commissie eerst haar werk zal moeten gaan doen voordat er straks in de scholen allerlei dingen gaan gebeuren. En er blijft het punt dat wij al langer maken, van hiervoor draagvlak onder docenten maken. Daarom toch nog drie voorstellen. De eerste:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat een eventueel nieuw curriculum pas getest kan worden als er op basis van een heldere probleemstelling een concept is uitgewerkt door curriculumexperts en vakdeskundigen;

verzoekt de regering geen experimenten op scholen uit te voeren alvorens er een breed gedragen en goed onderbouwd conceptvoorstel tot een nieuw curriculum ligt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 524 (31293).

De heer Kwint (SP):

De tweede motie gaat over het draagvlak. Daar hebben we het al vaak over gehad, al vanaf het absolute begin van dit traject. De minister geeft nu aan — dat is een stap de goede richting op, denk ik — dat hij bezwaren in kaart gaat brengen, dat hij verwachtingen van docenten in kaart gaat brengen. Dat is goed. Ik denk alleen wel dat het, op het moment dat er concreet iets ligt, belangrijk is om het op dat moment weer terug te geven aan docenten, om hun een mening te vragen, om zich te laten horen, ook omdat een hele hoop docenten vaak het gevoel hebben dat ze niet gehoord worden. Daarom:

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat draagvlak voor het vernieuwd curriculum gemeten gaat worden via een monitoringsonderzoek, maar dit enkel bestaat uit een peiling naar specifieke zorg- of aandachtspunten;

overwegende dat hiermee de inhoud van de voorstellen niet getoetst wordt op draagvlak onder leraren en schoolleiders;

verzoekt de regering na oplevering van inhoudelijke voorstellen tevens draagvlakonderzoek naar de inhoudelijke voorstellen onder leraren en schoolleiders te doen alvorens er op scholen getest gaat worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint, Westerveld, Van Raan en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 525 (31293).

De heer Kwint (SP):

Dan heb ik nog een laatste voorstel, over de veelbesproken bouwstenen. Er komt nu een wetenschappelijke commissie. Wij vinden dat die commissie natuurlijk moet kijken naar wat er tot nu toe gebeurd is — het zou dom zijn om dat niet te doen — maar dat dat niet het einde van het denken mag zijn. Die commissie zal zelf een oordeel moeten vellen over de vraag of zij het waardevol vindt om met deze bouwstenen door te gaan, en moet dus ook de kans hebben om ervoor te kiezen dat niet te doen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het vervolgproces voor de vernieuwing van het curriculum een tijdelijke wetenschappelijke commissie advies gaat geven over de curriculumvoorstellen en de verdere werkopdracht;

overwegende dat er al voorstellen zijn gedaan door de ontwikkelteams van Curriculum.nu, maar deze nog niet gebaseerd zijn op een heldere probleemstelling en zeer verschillend geapprecieerd worden door betrokken experts en docenten;

verzoekt de regering de huidige curriculumvoorstellen slechts mee te geven aan de tijdelijke wetenschappelijke commissie, en deze commissie alle ruimte te geven om hier naar eigen goeddunken wel of niet gebruik van te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 526 (31293).

De heer Kwint (SP):

Dat was het, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Rog van het CDA.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter, dank u wel. Curriculum.nu: ik wil de minister bedanken, niet alleen voor het overleg, maar ook voor de richting in zijn brief. Die konden wij erg steunen, zeker ook met betrekking tot de bovenbouw van het voortgezet onderwijs, dus dank daarvoor. Ik heb twee moties, naast de motie die ik met de heer Van Meenen heb ingediend, waarvan hij de eerste indiener is.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister op verzoek van de Kamer op korte termijn een tijdelijke wetenschappelijke commissie instelt om zich te buigen over het curriculumtraject en de opbrengsten hiervan;

overwegende dat een deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing van groot belang is om tot kerndoelen en eindtermen te komen die de onderwijskwaliteit bestendigen en verbeteren, in lijn met de aanbevelingen van de commissie-Dijsselbloem;

verzoekt het kabinet om de tijdelijke wetenschappelijke curriculumcommissie de opdracht te geven:

  • -de opbrengsten van de ontwikkelteams technisch en inhoudelijk op bruikbaarheid te beoordelen;

  • -te adviseren over de werkopdracht aan de curriculumexperts;

  • -de op te leveren conceptonderwijsdoelen te beoordelen en daarbij bijzondere aandacht te schenken aan het terugdringen van overladenheid en het bevorderen van kansengelijkheid;

  • -hierbij richtinggevende aanbevelingen voor verbetering te doen aan de Tweede Kamer en het kabinet;

  • -de Tweede Kamer en het kabinet te adviseren over de opdracht aan de permanente curriculumcommissie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 527 (31293).

Dank u wel, ook namens de oud-leden van de commissie-Dijsselbloem. Ja, het was niet voor niets geweest, mevrouw De Kler, stel ik vast.

De heer Rog (CDA):

Zo is dat, voorzitter. De tweede motie dien ik in namens alle deelnemers aan het algemeen overleg.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit de Staat van het Onderwijs 2020 blijkt dat de leesvaardigheid van Nederlandse jongeren al jaren daalt en uit onderzoek van de OECD blijkt dat bijna een kwart van de 15-jarigen laaggeletterd is;

overwegende dat er de afgelopen jaren veel aandacht is voor laaggeletterdheid onder zowel volwassenen als jongeren, maar dit niet resulteert in minder jongeren die laaggeletterd de school verlaten, maar er juist sprake is van een flinke toename van het aantal laaggeletterde jongeren;

overwegende dat bij aanpassingen in het curriculum ruime aandacht noodzakelijk is voor lees- en schrijfvaardigheid;

verzoekt de Onderwijsraad om onderzoek te doen naar de oorzaken van de afgenomen leesvaardigheid van leerlingen in het funderend onderwijs en het kabinet en de Tweede Kamer te adviseren over de noodzakelijke interventies om de leesvaardigheid weer op peil te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog, Rudmer Heerema, Beertema, Van Meenen, Westerveld, Kwint, Van den Hul, Bruins, Van Raan en Bisschop.

Zij krijgt nr. 528 (31293).

Dit is een motie die de Kamer richt aan de Onderwijsraad, dus de minister mag daar best een mening over geven, maar in principe hoeft dat niet. Dat even voor de gang van zaken.

Dank u wel.

De heer Rog (CDA):

Dank.

De voorzitter:

Tot zover. Dan is het woord aan de heer Van Raan van de fractie van de Partij voor de Dieren.

De heer Van Raan (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. In het debat over het curriculum hebben we voortdurend om aandacht gevraagd voor duurzaamheid in het curriculum en om ruim middelen ter beschikking te stellen om daarmee door te gaan. Ik zou dan ook graag een aantal moties willen indienen die dat ondersteunen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het nog enkele jaren zal duren voordat er via de curriculumherziening sprake zal zijn van implementatie op scholen;

verzoekt de regering te onderzoeken op welke wijze het beste tegemoet kan worden gekomen aan de behoefte van leraren omtrent kennis en lesmaterialen rondom duurzaamheid;

verzoekt de regering tevens de samenwerkende non-profitorganisaties voor duurzaam onderwijs te betrekken bij dit onderzoek,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 529 (31293).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering in het vervolgtraject van de curriculumherziening voldoende middelen, tijd, ruimte en professionaliseringsmogelijkheden ter beschikking te stellen aan het onderwijsveld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 530 (31293).

De heer Van Raan (PvdD):

Dat laatste wat in het dictum van deze motie staat, is zoals de minister misschien zelf ook wel schrijft in zijn brief.

Dan nog twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende de toenemende behoefte van leraren om actuele kennis en lesmaterialen rondom duurzaamheid ter beschikking te hebben;

verzoekt de regering in de Miljoenennota aanvullende middelen ter beschikking te stellen aan de samenwerkende non-profitorganisaties voor duurzaam onderwijs, met als doel om duurzaamheidslessen te ontwikkelen en bijscholing mogelijk te maken op het gebied van duurzaamheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 531 (31293).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit de LAKS-monitor 2020 blijkt dat er nog ruimte voor verbetering is inzake de door leerlingen ervaren relevantie van het onderwijsaanbod;

verzoekt de regering om scenario's uit te werken voor het creëren van invloed en (mede)zeggenschap van leerlingen over delen van het schooleigen aanbod, en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren;

verzoekt de regering tevens om scholen in hun schoolplan een passage op te laten nemen over de vraag hoe zij leerlingen bij het onderwijsaanbod betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 532 (31293).

De heer Van Raan (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Dan zie ik dat ik nog tijd heb voor één vraag en die gaat over de werkopdrachten. In het AO van 5 maart was er sprake van dat de werkopdrachten met de Kamer gedeeld zouden worden voor de zomer. Nou is er natuurlijk van alles en nog wat gebeurd waardoor het misschien anders is gelopen, maar ik zou toch de minister willen vragen wat er met die toezegging gebeurd is.

Dank u wel.

De voorzitter:

Heel goed. Tot zover. Dan mevrouw Van den Hul van de fractie van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dank, voorzitter. Dank aan de minister voor zijn nadere toelichting. Ik heb een motie en nog een aantal vragen. Ik begin, gezien de tijd, met de motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat racisme en discriminatie ook in Nederland hardnekkige problemen zijn;

van mening dat het belangrijk is dat elk kind op school gelijkwaardig en onbevooroordeeld opgroeit;

overwegende dat het curriculum van p.o. en vo momenteel herzien wordt;

verzoekt de regering om bij de nadere uitwerking van de kerndoelen voor p.o. en vo ook voorstellen op te nemen over hoe racisme, discriminatie, koloniaal verleden en migratiegeschiedenis stevig verankerd worden in het curriculum,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Hul, Westerveld en Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 533 (31293).

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Dank, voorzitter. Dan nog een aantal zorgen, waarvan ik hoop dat de minister ze straks kan wegnemen. Dat zijn zorgen over de rol en betrokkenheid van leraren zoals net al verwoord door collega Westerveld, die daar mede namens mij een motie over heeft ingediend. Ook hoor ik graag hoe de stem van leerlingen in het vervolgtraject wordt geborgd. Dat las ik niet duidelijk terug in de brief.

Een zorg is of die doorlopende leerlijn, wat natuurlijk ook een belangrijke opzet was, nog wel voldoende gestalte krijgt, ook wat betreft de vakken waarbij vakvernieuwing minder voor de hand ligt. Dat zijn vakken die in dat licht nieuwer zijn, zoals bijvoorbeeld digitale vaardigheden.

Ik heb in het debat ook aandacht gevraagd voor de positie van leerlingen in het vmbo, de grootste groep leerlingen in ons voortgezet onderwijs. Hun perspectief moet ook zeker meegenomen worden in de nadere uitwerking ervan.

Tot slot breek ik ook hier nogmaals een lans voor het belang van onze mooie, kostbare buurtalen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Bruins van de fractie van de ChristenUnie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de werkgroep en de leraren die hun tijd hebben gegeven aan het traject om te komen tot bouwstenen. Ik dank ook de minister voor het vervolgtraject dat hij aan de Kamer heeft voorgelegd. Tot nu toe heette het "teacher in the lead". Kan de minister uitleggen hoe hij ervoor zorgt dat ook in het vervolgtraject leraren voldoende betrokken zijn, voor de broodnodige realitycheck, het draagvlak en het voorkomen van overladenheid? Dat kan hij wellicht doen bij de appreciatie van de motie-Westerveld/Van den Hul, die daar ook op wijst.

Voorzitter. Ik heb twee moties. De eerste.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het bètacurriculum op het vmbo qua duidelijkheid en concreetheid hard aan vernieuwing toe is;

overwegende dat een goed bètacurriculum voorwaarde is voor kansengelijkheid voor vmbo-leerlingen die overwegen daarna havo te gaan doen;

overwegende dat het hierbij van belang is dat de curricula van vmbo, havo en vwo goed op elkaar zijn aangesloten;

verzoekt de regering de eindtermen voor het bètacurriculum op het vmbo met prioriteit op te pakken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 534 (31293).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het traject Curriculum.nu bouwstenen heeft opgeleverd die bruikbaar zijn voor een vervolg, maar dat er nog wel vragen zijn te stellen over samenhang en overladenheid;

verzoekt de regering ook in het vervolgtraject vakverenigingen sterk te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 535 (31293).

Dank u wel. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Heerema van de VVD, maar hij ziet af van zijn spreektijd. Ik schors voor vijf minuten en dan gaan we luisteren naar de minister.

De vergadering wordt van 19.08 uur tot 19.16 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister.

Minister Slob:

Dank u wel, voorzitter. Ter voorbereiding op dit VAO ben ik inderdaad weer even in het verslag van ons overleg gegaan. Dat is een groot verslag. We hebben toen inderdaad heel veel met elkaar besproken, niet wetende dat al heel snel de coronacrisis zou uitbarsten. Dat was kort daarna. Dat heeft wel tijd gegeven om nog even de inhoud van onze gedachtewisseling in het algemeen overleg verder te doordenken, maar ook om ons, vooruitkijkend, te realiseren dat er nu wel even iets gebeurt in het onderwijs dat natuurlijk ook z'n effecten heeft op de spankracht om allerlei dingen op te pakken.

Dank voor de woorden die over mijn brief zijn gesproken, want het is een oprechte poging geweest om te kijken of we elkaar zouden kunnen naderen op de onderwerpen die in de discussie even wat stevig waren en om dat bij elkaar te brengen. Ik waardeer het dat sommigen lieten merken dat dat gelukt is. Dat laat natuurlijk onverlet dat er nog een heel aantal moties ligt, maar dat is helemaal in de geest van dit onderwerp, terugkijkend in de tijd. Bij een VAO over Curriculum.nu zonder moties zouden we allemaal naar elkaar kijken van: hier gaat iets niet goed! Ik kan u ook melden dat ik over een heel deel van de moties positief kan oordelen. Niet op allemaal, zeg ik even als voorwaarschuwing, zodat u zich niet gelijk rijk rekent.

Ik begin met de eerste motie, van de heer Van Meenen en de heer Rog. In het kader van het tegengaan van de overladenheid, waar weer andere moties over gaan, en ook in het belang van de doorlopende leerlijnen, die ook weer in andere moties terugkomen, is het natuurlijk wel belangrijk om alles in samenhang te bekijken. Maar het is inderdaad geen probleem — ik heb dat in mijn brief ook gedaan — om prioriteit te geven aan bepaalde vakken. Dat gebeurt door deze motie. Ik kan deze motie oordeel Kamer geven.

De heer Van Meenen heeft gevraagd hoe het zit met de wetenschappelijke commissie. U weet dat we nu afkoersen op een permanente curriculumcommissie. Dat kan in de toekomst denk ik heel veel ... Laten we het zo zeggen: dan gaat het misschien nog gestroomlijnder dan we nu met elkaar bezig zijn. U weet dat ik nu alles op alles zet om via een koninklijk besluit — daar zal ik mijn collega van Binnenlandse Zaken ook bij betrekken — te proberen zo snel als mogelijk zo'n commissie zeg maar op papier, zonder bemensing, te regelen. Dat moet echt ordentelijk gebeuren. Dan zal er uiteraard een samenstelling gaan plaatsvinden, waar ik uw Kamer ook over zal informeren.

Wat het tijdpad betreft heeft u in de brief terug kunnen vinden dat we ook rekening hebben gehouden met alles wat er nu gebeurd is. We kunnen nu natuurlijk niet in de toekomst kijken. Bij het vorige algemeen overleg ging het even over of er een tweede golf zou komen. Laten we hopen van niet. Wij denken dat het tijdpad dat we nu hebben uitgestippeld, haalbaar moet zijn. Laten we hier afspreken dat op het moment dat het langzamer gaat ... Als het sneller gaat, zal u dat geen probleem vinden en krijgt u gewoon de informatie. Als door omstandigheden de zaken niet helemaal gaan zoals we dat met elkaar overzien hebben, dan voel ik mij verplicht om uw Kamer daar ook over te informeren. Ik zal dat dan op de manier doen zoals het gewoon is om te doen.

Mevrouw Westerveld heeft een motie ingediend over het maken van heldere afspraken, sowieso om leraren en scholen ook in volgende fases te blijven betrekken bij het geheel. Dat hebben we in het voortraject stevig gedaan. Ook al gaan een aantal dingen nu misschien iets anders, hun betrokkenheid is heel erg belangrijk. Dat heb ik overigens al besproken met de partijen. Ik heb ze ook beloofd dat ze betrokken zullen blijven. Het is eigenlijk het opentrappen van een open deur, maar toch moet je het uitspreken, want het is belangrijk dat ze betrokken blijven. U vraagt ook om heldere afspraken te maken over de betrokkenheid bij het proces, de wetenschappelijke commissie en het toewerken naar een permanente commissie. Ik kan de motie op stuk nr. 523 oordeel Kamer geven, want ik zal dat uiteraard doen.

De motie op stuk nr. 524 van de heer Kwint moet ik helaas ontraden. Ik heb daar overigens wel een argument voor en dat zal ik ook met u delen. Ja, dat is op zich service van de zaak.

De voorzitter:

Ja, dat is nieuw. Dat is nieuw, dat is leuk. Een parlementair unicum.

Minister Slob:

De heer Kwint vraagt ons om geen experimenten uit te voeren — ik denk dat hij doelt op de pilots — alvorens er een breed gedragen en goed onderbouwd conceptvoorstel tot een nieuw curriculum ligt. We hebben die pilots juist nodig om de ervaringen op te halen vanuit de basis, die we uiteindelijk kunnen gebruiken bij het komen tot stevig en goed onderbouwde voorstellen. Daar is dat nou juist voor bedoeld. Natuurlijk gebeurt dat in alle verantwoordelijkheid; het wordt niet door amateurs in elkaar getimmerd. Het zijn gedegen voorstellen, maar die moeten wel beproefd worden. Op het moment dat we in de praktijk geen zaken meer mogen uitproberen door middel van pilots als een soort praktijktoets, zou dat echt een enorme verarming van het vervolg zijn. Het zou ook de betrokkenheid van docenten vanuit de basis, vanuit de praktijk in een vroeg stadium al onmogelijk maken. Ik ontraad deze motie, omdat die op deze manier niet werkzaam is.

Dat geldt ook voor de volgende motie, want die ligt een beetje in het verlengde daarvan. U verzoekt de regering na oplevering van inhoudelijke voorstellen tevens draagvlakonderzoek naar de inhoudelijke voorstellen onder leraren te doen alvorens er op scholen getest gaat worden. Dat is weer hetzelfde verhaal. We willen de praktijkervaringen met datgene wat geconceptueerd wordt, om het even in dure termen te zeggen, juist betrekken en op die manier draagvlak creëren, maar ook de inzichten die van de docenten komen betrekken bij de definitieve voorstellen waar we uiteindelijk mee komen. Dat proces kun je niet opknippen. Daar hoort op verschillende manieren aan gewerkt te worden. Je voert gesprekken met ze, maar je laat ook dingen uitproberen. Op die wijze haal je allerlei informatie op. Soms zal het ondersteuning zijn van datgene wat voorgelegd is, maar het kan ook zo wezen dat de uitkomst is dat je dingen toch echt moet aanpassen omdat het op die manier niet kan. Ja, zo werkt dat. Dat is echt zorgvuldig. Ik ontraad deze motie op deze manier. Ik snap wat erachter zit: we moeten aan draagvlak blijven werken. Inderdaad, dat moeten we blijven doen, maar dat doen we ook door actief scholen, docenten en leerkrachten, of het nu het primair onderwijs of het voortgezet onderwijs is, een rol te geven bij het in de praktijk beproeven van soms theoretische inzichten. Ik vind dat belangrijk en wil dat ook vasthouden. Ook de motie op stuk nr. 525 moet ik helaas ontraden.

De heer Kwint (SP):

De reden dat ik dit voorstel indien, is dat we al zo'n jaar of drie, en eerder ook met uw voorganger, een discussie hebben over het uiteindelijke draagvlak van de voorstellen, nog los van deze specifieke motie. Waar ik al langere tijd naar op zoek ben, is een moment dat de minister niet alleen zegt "ik ga aan draagvlak werken", maar ook "nu is het klaar, nu moeten leraren zich erover uitspreken". En dan verwacht ik ook dat de minister aantoont dat de voorstellen die hij doet, brede steun hebben in het onderwijs. Niet via-via, niet via andere organisaties, maar gewoon, wat ondertussen ook "Dijsselbloemproof" is gaan heten, laten zien dat er niet een onderwijsvernieuwing wordt doorgevoerd zonder steun van de beroepsgroep zelf. Als het dan niet dit moment is, dan vraag ik de minister wel: wanneer is dan het moment dat hij zichzelf verplicht voelt om te laten zien wat het draagvlak is voor de voorstellen die hij doet? Dit is voor mijn fractie een essentieel punt.

Minister Slob:

Ik snap dat heel erg goed. We hebben daar natuurlijk ook in het algemeen overleg maar ook al eerder over gesproken. Ere wie ere toekomt, u bent degene die daar heel vaak aandacht voor vraagt. Maar draagvlak creëren doe je op verschillende manieren. Dat doe je uiteindelijk natuurlijk door met een product te komen waarvan mensen zeggen "zo, dat is het, hier worden we enthousiast en warm van en hier willen we mee aan het werk". Er komt natuurlijk een keer een moment dat er concrete voorstellen liggen waar u als politiek uw oordeel over zal moeten geven, maar dat zal u nooit doen zonder dat u daar met de vertegenwoordigers van docenten en heel veel individuele docenten over gespreken hebt. Dus dat is ook een verantwoordelijkheid die u zelf zal moeten voelen om op de momenten dat de besluiten genomen worden, actief de docenten op te zoeken en ze om een oordeel te vragen. Dat is één.

Het tweede is dat wij nog nooit zo veel als in deze periode hebben gewerkt aan het betrekken van docenten bij dit proces. Nu ken ik ook de verhalen. Je gaat mee op koffievisite. Je vraagt wie er wat van het curriculum afweet. Dan gaan niet alle vingers omhoog. Misschien zelfs maar een minderheid. Maar even in perspectief hoe het eerder ging. Er zijn, op verzoek van de Kamer ook, nooit eerder zo veel docenten betrokken, maar ik heb bij het algemeen overleg ook gezegd dat het groter moet worden. Dus in de komende tijd moeten we inderdaad nog meer dan ooit docenten erbij betrekken, maar daar hoort ook bij dat ze dus in de praktijk moeten kunnen gaan werken met concepten die bedacht worden en kerndoelen die geformuleerd worden. Dat is allemaal nog in concept. Ik heb ze daarbij nodig. We geven ze dus op verschillende momenten een plek en laten ze zich uitspreken. Uiteindelijk bent u de laatste die spreekt, want u moet er een oordeel over geven. Dat is uw politieke rol als volksvertegenwoordiger, waarin u ook de docenten vertegenwoordigt.

De heer Kwint (SP):

Zeker, en wij zullen dat doen, maar dat was in de kern niet de vraag. Ik vraag aan u wanneer u wilt laten zien aan ons dat de voorstellen die gedaan worden, draagvlak hebben. U heeft het over draagvlak creëren. Tuurlijk, dat is belangrijk, maar draagvlak creëren en uiteindelijk aantonen dat er draagvlak is zijn wel echt twee andere dingen. Natuurlijk gaan wij zelf ook met leraren praten. Natuurlijk zullen wij zelf onze taak als volksvertegenwoordiger serieus nemen en proberen verhalen van leraren hier naar voren te brengen. Waar wij naar op zoek zijn en waar volgens mij al heel lang bij een heel groot deel van de Kamer ongemak over heerst, is de vraag wanneer nou dat moment komt dat de minister zelf zegt: we hebben het uitgeprobeerd en getest en mensen erbij betrokken, nu stuur ik het naar de Kamer. Dat is het moment dat wij ook willen kunnen zien hoe breed het draagvlak van die onderzoeken. Is de minister bereid dat zelf te onderzoeken?

Minister Slob:

Uiteraard zullen wij dan ook onze perceptie geven van hoe dit door het onderwijsveld in den brede, dus ook door docenten, wordt beoordeeld. U weet dat wij spreken met de vertegenwoordigers van hen. Dat zijn de bonden. We zijn nu in het primair onderwijs bezig met het organiseren van een stem bij het Lerarencollectief. Daar ben ik blij om. U weet dat ik dat actief gepromoot hebt. Ze hebben in de afgelopen coronatijd ook laten zien dat ze hun rol goed pakten, heel praktisch ook. Dat was mooi om te zien. Dus daar zal ik u uiteraard ook verslag van doen. We hebben de laatste keer, toen de bouwstenen zo goed als vastgesteld werden, ook de mogelijkheid geboden, ook digitaal, om input te geven. Op die manier gaan we ook gewoon door. Maar met uw moties wilt u eigenlijk de docenten iets handen nemen wat juist nodig, niet alleen om het draagvlak te versterken, maar ook om hun inzichten mee te nemen bij het bepalen van de uiteindelijke voorstellen, die weer bepalend zijn voor het uiteindelijke draagvlak.

De voorzitter:

Heel goed. We gaan naar de volgende motie.

Minister Slob:

Ja. Ik ontraad dus deze moties, ook al zijn we het volgens mij enorm met elkaar eens als het gaat om betrokkenheid van docenten en het belang van het verder vergroten van draagvlak, nu we ook nieuwe fases ingaan.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 526 is overbodig. Eén observatie van mijn kant: in het dictum staat "slechts mee te geven". We hadden het net over draagvlak en docenten die betrokken zijn. Dat "slechts mee te geven" is, als je daarachter kijkt, toch een beetje neerbuigend. Ik weet niet of het zo bedoeld is. Hier hebben mensen gewoon knetterhard aan gewerkt in de afgelopen anderhalf jaar. Niet alleen docenten, maar ook schoolleiders hebben dat gedaan. Er zijn pilotscholen, ouders en leerlingen bij betrokken geweest. Kortom, er is een grote groep mensen bij betrokken geweest en die bouwstenen liggen er. En u weet dat de wetenschappelijke commissie gewoon de ruimte heeft om ook naar deze bouwstenen te kijken. We weten dat er een paar terreinen zijn waar heel specifiek naar gekeken moet worden omdat er nog wat vragen over waren; hier is ook in het algemeen overleg over gesproken. Maar er is geen enkele rem voor de commissie om ook breder te kijken als men dat wil. Dit is dus gewoon al geregeld. En ik struikelde een klein beetje over het woordje "slechts".

De voorzitter:

Dus de motie is ontraden?

Minister Slob:

Ja, ik ontraad deze motie, want zij is overbodig.

De voorzitter:

De heer Kwint, kort, puntig.

De heer Kwint (SP):

Ja. "Slechts" was gewoon objectief bedoeld, aangezien een "bouwsteen" suggereert dat je er iets mee gaat bouwen, en de wetenschappelijke commissie dus ook de ruimte heeft om er uiteindelijk niet iets mee te gaan bouwen en het dus terzijde te schuiven. Zo was het bedoeld. Het is geen waardeoordeel over wat er opgeleverd is. Klopt mijn uitleg dan? Het gaat niet om waardering voor het werk. Maar wanneer de wetenschappelijke commissie een bouwsteen tot zich genomen heeft, maar denkt dat die niet de uitgangspunten bevat om op verder te gaan, dan kan zij het gewoon terzijdeschuiven en doorgaan met het voorstel van de commissie. Hoe verhouden die twee zich dan tot elkaar?

Minister Slob:

Ik zal hier heel precies over zijn, en dit is ook een mooi bruggetje naar de motie op stuk nr. 527, van de heren Rog en Van Meenen. Zij doen ook over de opdracht aan de commissie hele duidelijke uitspraken, wat ik overigens waardeer. Het is namelijk heel belangrijk om dat heel scherp en duidelijk ook met elkaar vast te leggen. Ik kan de motie op stuk nr. 527 oordeel Kamer geven. De commissie geeft hier adviezen over. Men kan zich dus inderdaad over alle bouwstenen uitspreken, ook als men er bouwstenen tussen ziet waarover men zegt: als je die gaat gebruiken, gaat er misschien een probleem ontstaan. En er zitten misschien ook bouwstenen tussen waarover men zegt: die kan je het beste als eerste gaan leggen, want dan gaat het gebouw er een stuk beter uitzien. Ik pak maar even de beeldspraak van de bouwstenen op. Dus dat is gewoon geregeld en die ruimte heeft de commissie. En daarom is de motie op stuk nr. 526 overbodig en ontraad ik haar.

De voorzitter:

Heel goed.

Minister Slob:

Het oordeel over de motie op stuk nr. 527 heb ik al aan de Kamer gelaten.

De motie op stuk nr. 528 is een motie voor de Kamer zelf. Van mijn kant zeg ik: ik begrijp dit heel goed. U weet dat er wel al heel veel ligt, ook van de Onderwijsraad van nog niet eens zo heel lang geleden. Maar het is inderdaad voor ons allen zeer belangrijk dat we hier aandacht voor hebben. Ik ben met mijn collega Van Engelshoven een verder leesoffensief gestart; u heeft daar informatie over ontvangen. Maar we zijn er nog lang niet en er moet hier veel gebeuren. Ik begrijp heel goed dat de Kamer daar ook zelf over geadviseerd wil worden door de Onderwijsraad.

Dan de motie op stuk nr. 529, van de heer Van Raan. Die kan ik oordeel Kamer geven. Ik ben blij dat hij het ook even wat verbreed heeft. Ik ken natuurlijk wel zijn specifieke focus op een bepaald onderwerp en bepaalde organisaties, maar het is belangrijk dat we in de breedte kijken wat de behoeftes van docenten zijn als het gaat om kennis en lesmaterialen. En daar hoort dit natuurlijk ook gewoon bij, want het is ook onderdeel van het curriculum.

Voorzitter. De motie op stuk nr. 530 vind ik eerlijk gezegd op dit moment nog even wat voorbarig. Het is natuurlijk prachtig om te zeggen dat er voldoende middelen, tijd, ruimte en professionaliseringsmogelijkheden ter beschikking moeten worden gesteld, maar dat zien we al als een opdracht. Alleen, we gaan nu eerst de volgende fase in. Er komt straks nog een andere motie hierover aan de orde waar ik iets over zal zeggen, en ook de motie van mevrouw Westerveld heeft daarmee te maken. Wij kunnen niet nu al gaan vaststellen wat er in de periode daarna voldoende is. Dat moeten we ook gaan ophalen in de komende tijd. Het streven is uiteraard om scholen in positie te brengen, om te zorgen dat er tijd is, en ruimte, en middelen. Maar dat is iets dat we in de komende tijd nader zullen moeten gaan invullen. Dan weten we ook wel dat dat de volgende kabinetsperiode zal zijn, maar het spreekt voor zich dat daar dan ook in voorzien zal moeten worden, als je uiteindelijk de zaak verder op álle scholen en plekje wilt geven. Dus op dit moment is deze motie echt voorbarig en ontraad ik haar, al komt dit wel op een bepaald moment terug. Nogmaals, dat spreekt voor zich.

De voorzitter:

Kort, puntig, de heer Van Raan.

De heer Van Raan (PvdD):

Ik wil best overwegen om die motie in te trekken, als ik het als volgt kan lezen. Op pagina 4 van 6 van zijn brief schrijft de minister zelf: "... optimaal in staat te stellen vernieuwde kerndoelen in de praktijk te brengen, is tijd, ruimte en ondersteuning nodig en dit wordt in het curriculumadvies ook helder gemarkeerd". Als ik de minister dus zo mag begrijpen dat hij eigenlijk zegt "de motie is overbodig want ik doe het al", kan ik haar natuurlijk ook intrekken.

Minister Slob:

Nee, even in de goede volgordelijkheid. We gaan nu eerst die volgende fase in, waarin een en ander nog weer verder uitgewerkt zal moeten worden. U weet dat we richting onderbouw en p.o. de kerndoelen gaan maken. Bij de bovenbouw doen we, de Kamer gehoord hebbende, niet de fase van de bouwstenen en gaan we ook die beweging maken, met een duidelijke focus op een aantal vakken en ook met examenprogramma's. Daar moet ook in voorzien worden. Ik zal daar straks ook nog iets over zeggen, maar ik heb in de richting van mevrouw Westerveld al gezegd dat dat ook financieel ondersteund zal gaan worden, zoals we dat in de afgelopen periode ook hebben gedaan. Als die periode is afgesloten, en dan zijn we echt wel even een paar jaar verder, komt de volgende fase, en daar gaat deze motie over. Die vind ik nu nog te voorbarig, want dan moeten we dus met elkaar gaan bepalen wat we denken dat er tegen die tijd nodig is en dan zal daar ook in voorzien moeten worden. Misschien zit uw partij dan wel in het kabinet en kunt u daar vanuit het kabinet voor zorgen, en anders kunt u vanuit de Kamer via moties degenen die dan het kabinet vormen, aanmoedigen om daarin te voorzien.

De voorzitter:

Afrondend, kort.

De heer Van Raan (PvdD):

Dan ga ik wel uit van de steun van de heer Slob, uiteraard. Maar laat ik het zo formuleren. Hij beschrijft dat vervolgtraject echt als een volgende fase, en voor ons is dat een continuüm: je moet continu zorgen dat je genoeg tijd en ruimte hebt. Het kan toch niet zo zijn dat er in het vervolgtraject níét voldoende middelen, tijd en ruimte voor die professionaliseringsmogelijkheden zijn? Ik ben dus wel even op zoek naar ...

Minister Slob:

Ja, en daarom heb ik dat ook gewoon op papier gezet, dat dat in die fase ook ingevuld zal moeten worden. Maar ik kan dat nu nog niet invullen, omdat ik nog niet weet wat tegen die tijd voldoende is.

De heer Van Raan (PvdD):

Ik hou de motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Raan stel ik voor zijn motie (31293, nr. 530) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Slob:

Dat zal dan wel voor een jaar of twee zijn, denk ik, maar dat is aan u. Ik weet niet of dat zo lang mag. Wat is tegenwoordig de periode dat een motie mag worden aangehouden?

De voorzitter:

Drie maanden.

Minister Slob:

Drie maanden, oké. Dat kun je steeds verlengen geloof ik, hè?

Voorzitter. De motie-Van Raan op stuk nr. 531 ontraad ik ook. Dat zal tegen de tijd dat de begroting komt, ongetwijfeld door u ingebracht worden.

De motie op stuk nr. 532 geef ik oordeel Kamer; laat ik positief met de heer Van Raan eindigen. U weet dat we leerlingen nu ook al actief betrekken en hebben betrokken. Ik heb ze ook toegezegd dat dat gewoon zo blijft. Ik was ook onder de indruk van hun grote betrokkenheid erbij. Ik zal kijken hoe we dat ook in de scholen verder kunnen bevorderen en ik ga dat samen met het LAKS oppakken.

Als het gaat om het schoolplan en het opnemen van een passage daarin, dan moeten we even een keer een moment vinden waar we dat ook een goede wettelijke plek kunnen geven. Dat is natuurlijk niet gelijk morgen gebeurd, maar ik ben bereid om dat daarin op te nemen als de mogelijkheid zich voordoet.

Voorzitter. Dan kom ik bij de motie-Van den Hul. Die motie zou ik nu eigenlijk moeten ontraden. Dit is de fase dat er verder doorgebouwd gaat worden met de bouwstenen en dat de kerndoelen er gaan komen, maar ik snap de relevantie van het onderwerp op dit moment, want dat onderwerp houdt ons allen bezig, niet alleen in ons land maar wereldwijd. We weten dat racisme een groot maatschappelijk kwaad is. Ik zeg het even in mijn eigen taal: ieder mens is een uniek schepsel. Zo hoort ieder mens ook behandeld te worden, ongeacht zijn achtergrond of huidskleur. Dat zijn voor mij diep doorleefde noties van hoe ik naar mensen kijk. Zoals u al heeft kunnen constateren, wordt in de bouwstenen wel aandacht voor deze onderwerpen gevraagd. Dat zal verder uitgewerkt worden. Ik vind het lastig om een motie als deze te ontraden. Ik laat het oordeel aan de Kamer, maar als deze motie aangenomen wordt, dan zal ik haar meegeven aan degenen die haar verder gaan werken. Dan laat ik het ook los, want de bouwstenen zijn natuurlijk gewoon bepalend. Dit is mijn oordeel over deze motie, en dan heb ik ze volgens mij allemaal gehad.

De heer Beertema (PVV):

Constateert de minister dan met de indieners dat racisme en discriminatie in Nederland hardnekkig zijn en ook in het onderwijs hardnekkig zijn? Is dat uw visie op Nederland?

Minister Slob:

Ik ben net, denk ik, duidelijk geweest. Racisme is een groot maatschappelijk kwaad. Dat gaat ook niet aan Nederland voorbij. Dat kom je op allerlei plekken tegen, tot en met aan de scholen toe. Want overal waar mensen met elkaar samen zijn — u weet dat dat op scholen grote groepen zijn — steekt dit onderwerp de kop op. Het is belangrijk dat we daarover spreken, ook in het onderwijs. Daarom zit het ook in de bouwstenen. U weet dat we ook met burgerschap bezig zijn. Dat heeft een hele duidelijke strekking, die overigens niet alleen slaat op wat er in de klaslokalen gebeurt maar op het hele schoolklimaat: ga met respect met elkaar om; maak geen tegenstellingen waar dat niet geoorloofd is. Kortom, dat is ook de onderliggende gedachte bij het wetsvoorstel. Ik heb niet iedere punt of komma van deze motie gespeld. Het is aan uzelf als Kamer om daarover te oordelen. Ik vind het lastig om een motie als deze te ontraden op het moment dat het belangrijk is dat we een duidelijk statement afgeven. Maar we moeten ook rechtvaardigen dat er in het curriculumproces met de bouwstenen straks even anderen aan het roer zitten die met de uitwerking gaan komen. Maar als uw Kamer deze motie aanneemt, ben ik bereid om dit onder hun aandacht te brengen; niet meer en niet minder.

De heer Beertema (PVV):

Ik hoor de minister geen concrete voorbeelden geven van racisme en discriminatie in Nederland. Dat zal best voorkomen, maar door de woorden die hij nu spreekt, constateer ik dat hij nu gratis meegolft op de golf van hysterie die in de wereld rondgaat, ook in Nederland, en die door deze linkse partijen worden aangewakkerd. Het splijt de boel. Het is onvoorstelbaar dat u hier dit soort gratuite, goedkope statements doet. Dat wilde ik gezegd hebben.

Minister Slob:

Ik laat deze woorden natuurlijk aan de heer Beertema. Ik zeg het even in mijn eigen taal, mijn eigen taalkleed: dat ieder mens een uniek schepsel is en dat je met respect met elkaar omgaat, kunnen we niet vaak genoeg tegen elkaar zeggen, niet als een verwijt maar als een voortdurende aansporing om met elkaar het goede te doen, het goede leven te bevorderen. Dat hoort ook in de scholen te gebeuren.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik ben heel even een klein beetje in verwarring, want er ligt hier een motie die oordeel Kamer krijgt, maar als zij aangenomen wordt, dan gaat de minister iets anders doen dan wat er staat. Dan gaat hij haar namelijk niet uitvoeren. U gaat haar meegeven, maar dat wordt hier niet gevraagd. Ik ben even op zoek naar de betekenis van dat "oordeel Kamer" als u de motie gewoon niet gaat uitvoeren.

Minister Slob:

Niet uitvoeren; ik heb net in de richting van degene die haar ingediend heeft aangegeven hoe ik met deze motie omga. Het is overigens aan haar om te beoordelen of ze dat voldoende vindt. Ik heb gezegd: als ik het op deze wijze mag doen, dan kan ik haar oordeel Kamer geven. Als zij aangeeft dat zij vindt dat dat niet zo kan, dan ontraad ik haar. Want het is inderdaad een hele specifieke motie, maar juist gezien de enorme hectiek rond dit onderwerp, de gevoelens die eromheen zitten, heb ik het oordeel gegeven zoals ik het gegeven heb, ook een beetje in de lijn met hoe de minister-president over dit onderwerp gesproken heeft kortgeleden.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Ik denk dat het toch wat anders is als ik in het verzoek lees dat het "verankerd moet worden in het curriculum". Dat doen we bij andere vakken ook niet op deze wijze. Volgens mij is dat een volgende stap waar we op dat moment over spreken. Dat doen we bij andere onderwerpen niet. Dus u geeft de motie oordeel Kamer. Het is anders op het moment dat zij aangenomen wordt. Maar dan ligt deze motie die aangenomen is, er wel. Daar heb ik gewoon moeite mee, omdat dat dan een ander signaal afgeeft dan datgene wat u ermee gaat doen. Ik vind dat eerlijk gezegd geen eerlijk oordeel over deze motie, omdat u er wat anders mee gaat doen.

Minister Slob:

Ik was zo-even ook heel duidelijk over hoe ik over deze motie zou oordelen, even los van de hele situatie waar we nu met elkaar in zitten. Dat is de afweging die ik daarbij gemaakt heb. Uiteindelijk is het ook aan u om daar uw oordeel weer over te geven. Op deze wijze heb ik deze motie van een advies van mijn kant voorzien.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Als ik dan het volgende voorstel mag doen: vraag aan de indiener om de motie aan te passen op de wijze zoals u haar wilt uitvoeren. Dan kan zij oordeel Kamer krijgen. Anders is zij gewoon ontraden.

Minister Slob:

Ik ga over mijn eigen woorden. Ik heb het op deze manier gedaan. Misschien is het wel goed om dat even van de indiener te horen. Die knikt, dus die is akkoord met de wijze waarop ik deze motie van een advies heb voorzien.

De voorzitter:

Ja, maar ook van de interpretatie dus, want u vraagt aan de indiener om haar te interpreteren en de indiener beaamt dat.

Minister Slob:

Jazeker. Dat is net vastgesteld.

De voorzitter:

Dat is voor de wetsgeschiedenis ...

Minister Slob:

Zoals we dat ook net bij een andere motie op deze wijze hebben gedaan. Dat komt weleens vaker voor.

De voorzitter:

Heel goed. Meneer de minister, we missen nog uw oordeel inzake de moties op de stukken nrs. 534 en 535.

Minister Slob:

Die heb ik nog niet gehad.

De voorzitter:

Bruins en Bruins. Ja, het is de ChristenUnie. Ik weet dat u een beetje afstand neemt van die partij.

Minister Slob:

Deze moties zijn zo zorgvuldig geformuleerd dat ik ze beide oordeel Kamer kan geven.

De voorzitter:

De heer Bruins heeft ook weer een topavond. En ook heel onverwacht, stel ik vast. Heel goed. Tot zover dit VAO. Dinsdag stemmen wij over de moties.

Mevrouw Westerveld nog even.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik vroeg me af of de minister nog iets meer kan zeggen over de wetenschappelijke commissie en over wat zijn plannen de komende weken voor de inrichting van deze commissie zijn.

Minister Slob:

Heel kort. Wat de opdracht betreft heb ik net de motie-Rog/Van Meenen oordeel Kamer gegeven, omdat die in lijn is daarmee; nog ietsje uitgebreider, maar ook zoals ik daar zelf naar gekeken heb. Dan zullen wij met elkaar een koninklijk besluit gereed moeten zien te krijgen voor de installatie. Dan zal er moeten worden gewerkt aan bemensing. Ik heb gezegd dat ik uw Kamer daar ook over zal informeren. Voor de rest staat alles in de brief over hoe de commissie dan aan het werk zal gaan.

De heer Van Meenen (D66):

Aansluitend daarop: ik vond zijn antwoord op mijn vraag hoe hij gaat garanderen dat we een onafhankelijke commissie gaan krijgen, nog niet helemaal helder uitgewerkt. Het is best lastig om iemand te vinden die hier onafhankelijk in staat. Dat realiseer ik mij heel goed. Toch zou ik daar iets meer beeld en geluid bij willen zien en horen.

Minister Slob:

Ik denk dat de heer Van Meenen goed heeft ingezien dat het verder werken aan bemensing best nog wel een hele ingewikkelde klus is. We zullen er ook voor moeten zorgen dat daar ook een diversiteit in zit. Dat kan ook wel weer helpen om de scherpte erin te houden. Niemand is natuurlijk helemaal onafhankelijk. Dat weten we ook. Dus altijd als er namen komen, zullen die weer wat losmaken bij mensen. Maar ik hoop dat de brede samenstelling voldoende waarborgen geeft. Uiteindelijk bepaalt natuurlijk ook de opdracht die je geeft, de onafhankelijkheid waarmee mensen hun werk kunnen doen. Dan moeten wij onze vingers er natuurlijk even van aftrekken, want dan hebben wij dat ook in hun handen gelegd. Uiteindelijk zullen de adviezen, ook conform de motie, natuurlijk in de goede volgordelijkheid naar het kabinet en voorzien van een annotatie naar uw Kamer gaan.

De voorzitter:

Meneer Van Raan, kort en puntig.

De heer Van Raan (PvdD):

Ik had nog een vraag gesteld over wat er met de toezegging was gebeurd om die werkopdrachten nog voor de zomer te sturen. Ik begrijp dat dat nu toch iets anders loopt.

Minister Slob:

Ik heb het herziene tijdpad aangegeven. Inderdaad zijn sommige dingen nu wat verlaat, want we moeten nu eerst aan de slag gaan met het koninklijk besluit en dan de bemensing. Dat wordt dus allemaal wat later in de tijd. Het tijdpad zit in de brief. Maar de opdracht om zich daarover uit te spreken en in uw richting zaken te versturen, blijft onverkort staan.

De voorzitter:

Ja, helder.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Nogmaals, tot zover dit VAO. Dinsdag stemmen we.

Naar boven