18 Rapport van de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie (commissie-Fokkens)

Aan de orde is het VAO Rapport van de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie (commissie-Fokkens) (AO d.d. 19/12).

De voorzitter:

Een hartelijk welkom aan de minister, bij dit VAO Rapport van de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie, de commissie-Fokkens. Als eerste zou ik het woord willen geven aan de heer Groothuizen van D66.

De heer Groothuizen (D66):

Dank u wel, voorzitter. Alweer een tijdje geleden, in december, spraken we over het rapport van de commissie-Fokkens en de problemen bij het Openbaar Ministerie. Ik ben, na de brief van de minister gelezen te hebben, tevreden met de stap die hij zet om de procureur-generaal bij de Hoge Raad te vragen om zijn rol te intensiveren ten aanzien van het toezicht op het OM.

Ik ben dan wel benieuwd, en dat wordt dan gelijk mijn eerste vraag, hoe de verhouding tussen de pg en de inspectie er precies uit gaat zien. Ik lees namelijk dat de pg soms de inspectie kan opdragen om nader onderzoek ergens naar te doen. Maar hoe ziet die verhouding er dan precies uit? Want de inspectie werkt uiteindelijk toch ook voor de minister? Graag wat dat betreft een toelichting.

Verder lijkt het me onontkoombaar dat de pg er dan wat staf bij moet krijgen. Volgens mij zit daar geen batterij aan staf die de pg kan bijstaan. En als je het takenpakket verzwaart, dan ligt het voor de hand dat je daar ook wat aan doet. Ik verwacht dan ook van de minister dat hij zich op dat punt echt gaat inzetten.

Een andere vraag betreft de rol van de minister zelf. Ik lees daar in de brief eigenlijk niet zo veel over. Ik bedoel: we zijn er nog niet, bij het OM. Dit is een mooie stap, maar er zijn natuurlijk echt nog wel de nodige problemen, ook in het benoemen van topfuncties. Welke rol ziet de minister nu precies voor zichzelf? Ook daarop graag nog een toelichting.

Een ander punt, voorzitter, maar wel hiermee samenhangend, is cybercrime. Dat is een prioriteit van het kabinet, maar het was wat mij betreft een tamelijk vage passage in de brief die we hebben gekregen. Ik wil eigenlijk gewoon weten hoeveel geld het Openbaar Ministerie nu precies krijgt voor die klus van de cybercrime. Daarom heb ik de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de aanpak van cybercriminaliteit een prioriteit van dit kabinet is;

overwegende dat als de politie meer zaken onderzoekt dit leidt tot meer werk voor het OM;

overwegende dat niet alle inspanningen van het OM zich vertalen in strafzaken, bijvoorbeeld omdat er wordt ingezet op andere interventies;

verzoekt het kabinet om de Kamer voor 1 april 2020 gedetailleerd inzicht te geven in de geplande en daadwerkelijke besteding van de extra gelden voor de strafrechtketen, daarbij expliciet aan te geven hoeveel geld er is gegaan naar het OM en hoeveel daarvan beschikbaar is voor de bestrijding van cybercrime;

verzoekt het kabinet verder om de Kamer voor 1 april 2020 inzicht te geven in de vraag of en in hoeverre extra inspanningen van het OM die zich niet vertalen in extra strafzaken worden meegenomen in het PMJ-model,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Groothuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 200 (28844).

De heer De Graaf, PVV.

De heer De Graaf (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Dat was me het debatje wel. Mijn collega Markuszower heeft in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk gemaakt hoe de cultuur op het ministerie en het Openbaar Ministerie in elkaar zit. Wij hebben ons daar al meerdere keren op een bepaalde manier over uitgelaten en zolang het niet verandert, zal dat natuurlijk niet minder worden. Daarom heb ik één motie. Dat moet lukken in de 1 minuut en 30 seconden die mij achter het spreekgestoelte resten vandaag, dus daar gaat-ie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat onder andere de zaken Poch en Wilders aantonen dat er niets is veranderd aan de leugenachtige maffiacultuur binnen het Openbaar Ministerie;

overwegende dat onder dit Openbaar Ministerie enerzijds onschuldige Nederlanders moeten vrezen voor oneigenlijke politieke vervolgingen en veroordelingen en anderzijds gevaarlijke daders zoals Vincent Leenders vrij spel krijgen;

verzoekt de regering te stoppen met het stimuleren van de doofpotcultuur bij het Openbaar Ministerie;

verzoekt de regering tevens de bezem door het Openbaar Ministerie te halen en oneerlijke, niet-integere officieren van justitie en medewerkers te ontslaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Graaf en Markuszower. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 201 (28844).

De heer Van Wijngaarden ondersteunt de indiening van deze motie niet.

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Nee. Ik hecht er toch aan om daar een opmerking bij te maken, en die is tweeledig. Ten eerste: er wordt gesproken over een maffiacultuur. Daarin is sprake van vermenging van de onderwereld en de bovenwereld. Ik heb recent met een aantal andere leden van de Kamer een werkbezoek afgelegd en heb me toen nog eens haarfijn laten uitleggen door de burgemeester van Palermo, die een ongelofelijke strijd geleverd heeft tegen de maffia, wat de maffia precies inhoudt. Er wordt hier nu gesproken van een maffiacultuur. Dan denk ik: hoezo maffiacultuur? Welke onderwereldfiguur zit er dan op het ministerie of het OM? Ik ken ze niet. Er zijn best dingen voor verbetering vatbaar, maar het bestaan van een maffiacultuur kunt u niet hard maken. Daarom ondersteun ik dat niet.

Daarnaast — zo zitten de constitutionele verhoudingen niet in elkaar — gaan wij niet over het ontslaan van ambtenaren of wie dan ook; daar gaat de minister over. Wij doen zaken met de minister. Om die reden ondersteunt de VVD de indiening van deze motie niet.

De voorzitter:

Mijn beeld is dat de rest van de aanwezige leden de indiening wel ondersteunt, dus dan gaan we hier verder geen punt van maken, want er is voldoende ondersteuning voor de indiening van deze motie.

De heer De Graaf (PVV):

Ik heb ook genoeg handen de lucht in zien gaan. Volgens mij geldt dat.

De voorzitter:

Ja, dat zeg ik dus, meneer De Graaf. Dat is het geval. Mevrouw Buitenweg, wat wilt u zeggen?

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik vind het lastig. Er zijn de afgelopen jaren een hoop moties — een hoop bagger, eerlijk gezegd — ingediend. Ik heb elke keer gezegd: oké, de motie mag ingediend worden; daarna gaan we erover stemmen en ga ik ertegen stemmen, en ...

De voorzitter:

U heeft gelijk.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

... dit vind ik in vergelijking met alle andere troep die we af en toe hebben gehad eerlijk gezegd ...

De voorzitter:

Een milde motie.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Maar ik wil zeker niet de suggestie wekken dat ik haar dan wel acceptabel vind, naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Van Wijngaarden, alsof GroenLinks het dan geen probleem vindt. Inhoudelijk vind ik het niks; we gaan tegenstemmen.

De voorzitter:

Klopt, u heeft gelijk. Ik denk dat de heren Van Dam en Van Nispen dezelfde opmerking hadden. De heer Van Dam niet, begrijp ik. Heeft hij een vraag aan de heer De Graaf?

De heer Van Dam (CDA):

Nee, maar ik heb de motie niet gesteund. Dat wou ik even zeggen.

De voorzitter:

Dan zijn er altijd nog voldoende leden in de zaal die de indiening wel ondersteunen.

De heer Groothuizen (D66):

Nog even afgezien van wat je ervan vindt: ik heb haar ook niet ondersteund, dus volgens mij zijn er vier ondersteuners.

De voorzitter:

Maar nu ... Net gingen er een heleboel meer handen de lucht in dan nu. Dan gaan we het nu opnieuw inventariseren.

De heer De Graaf (PVV):

Nee, dat kan niet. Het is gebeurd, voorzitter. Ik heb twee ondersteuners, van wie de namen onder de motie staan; u heeft het zelf ondersteund — dat is drie — en ik heb meer dan twee handen gezien. Volgens mij zitten we minimaal op zes.

De heer Van Nispen (SP):

Dit is ook helemaal niet het pad dat we op moeten gaan. Ik ondersteun zo'n motie uit principe, omdat ik vind dat de heer De Graaf deze motie in moet kunnen dienen, ook al ben ik er in allerlei felle bewoordingen op tegen. Overigens gaan we als Kamer de ondersteuningseis van vijf leden waarschijnlijk schrappen, omdat die overbodig is, want als er onvoldoende ondersteuning is voor de motie van de heer De Graaf, zet hij er zo drie, vier, vijf namen van fractiegenoten onder en is de motie ook ingediend. Met zo'n trucje is het ook op te lossen. Het is allemaal formaliteit. Dit heeft geen enkele zin. Zonde van de tijd. De heer De Graaf dient de motie in. De minister gaat haar ontraden. We gaan erover stemmen. Zo simpel is het.

De voorzitter:

De heer Van Nispen heeft een pragmatische aanvliegroute. Ik kijk even naar de leden die zich net hebben uitgesproken, want ik ben het eens met de heer Van Nispen. De heer Van Dam.

De heer Van Dam (CDA):

Ik vind het allemaal prima. Ik wil alleen maar melden dat ik de motie niet ondersteund heb.

De voorzitter:

De motie ondersteunen is iets anders dan de indiening ondersteunen en dat loopt hier door elkaar.

De heer Van Dam (CDA):

Dat hoeft u me echt niet uit te leggen, want ik weet precies wat dat betekent.

De voorzitter:

U zegt dat u de motie ondersteund heeft, de indiening van de motie. Dat maakt een verschil.

De heer Van Dam (CDA):

Nee, die heb ik niet ondersteund.

De voorzitter:

U bent tegen het indienen van deze motie?

De heer Van Dam (CDA):

Ik heb de motie niet ondersteund. Of de motie wel of niet wordt ingediend, is niet aan mij. Ik heb de motie niet ondersteund. Punt.

De voorzitter:

Dat is precies het verschil. Ik vraag als voorzitter of u akkoord bent met het indienen van een motie. Dat zegt niets over wat u vindt van de strekking van de motie. Voor het indienen hebben we vijf mensen nodig. De heer Van Dam heeft gezegd dat hij het niet eens is met de indiening van de motie. Zo begrijp ik u goed?

Meneer Van Wijngaarden, u heeft iets losgemaakt.

De heer Van Wijngaarden (VVD):

Voorzitter, ik wil het niet lastiger maken dan het al is. Waar ik mee worstel, is het punt dat deze motie volledig voorbij lijkt te gaan aan de bevoegdheden die wij als Kamer hebben. Dat vind ik gewoon heel lastig, zeg ik hier oprecht.

De voorzitter:

Dat heeft u duidelijk gemaakt. De heer Groothuizen is het daarmee eens. Hij is het ook niet eens met de indiening van deze motie. En mevrouw Buitenweg?

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ik wil alleen zeggen dat ik het oncollegiaal vind. Het is ineens alsof er toch een scheiding is tussen de mensen die zich hierover inhoudelijk een oordeel aanmatigen en de mensen die doen zoals we het altijd doen. U herinnert zichzelf vast ook wel moties die u heeft ingediend waar de honden geen brood van lusten en dan worden die toch in stemming gebracht. Ik vind dit oncollegiaal gedrag.

De voorzitter:

Als ik echt flauw ben, dan kom ik tot vijf want zelf ondersteun ik de indiening wel en er staan twee ondertekenaars onder. Meneer De Graaf, ik zou als voorzitter nog willen wijzen op het feit dat u een naam noemt in de motie. Bent u bereid om die naam te schrappen, want dat is iets wat we meestal niet doen. U zou de naam die erin staat, niet kunnen noemen.

De heer De Graaf (PVV):

Ik zal voor de stemming overleggen met mijn collega Markuszower, omdat we de motie samen indienen.

Ik heb een inhoudelijke vraag gekregen van de heer Van Wijngaarden.

De voorzitter:

Ja. Kort.

De heer De Graaf (PVV):

Die gaat over waar Poch, Wilders en de Nederlandse samenleving, en ook de rechtsstaat, mee worstelen. Dat is een veel grotere worsteling dan degene die hier net werd doorgemaakt, denk ik. Die worsteling gaat over het feit dat de cultuur is ontstaan zoals ik hem wens te benoemen, samen met mijn collega's. Je hoeft niet in Palermo te wonen en er hoeft niet geschoten te worden om een bepaalde cultuur te hebben. Het gaat om de cultuur. Ik heb niet gezegd dat er op het ministerie of het Openbaar Ministerie met messen, machetes of pistolen gezwaaid wordt, dan wel dat deze worden gebruikt in de richting die we allemaal niet willen. Dus ik wil graag dat onderscheid gemaakt hebben: cultuur is cultuur.

De voorzitter:

Uw punt is duidelijk.

De heer De Graaf (PVV):

Daarin is denk ik mijn punt duidelijk. Dank voor het ondersteunen van de indiening van de motie, ook al wordt dat bijna overbodig. Ik heb zelf nooit moties gezien, moet ik helaas zeggen, waar de honden geen brood van lusten. Ik sta honderd procent achter elke motie die ik indien en dat blijft zo.

De voorzitter:

Goed. De heer Van Dam van het CDA.

De heer Van Dam (CDA):

Voorzitter. Nog even een kort woord over net. Ik vind het helemaal prima als de inhoud er zo uitziet, dat is meneer De Graaf z'n goede recht. Ik heb er alleen moeite mee en wil daar ook een punt van maken, dat er gesproken wordt over mensen die hier niet bij zijn. Die worden gekwalificeerd in die motie. Ik denk dat wij een fatsoensnorm hoog te houden hebben. Dat is de reden dat ik dit keer niet onderteken. Dat dat zijn mening is en dat hij die in stemming wil brengen, is helemaal prima, daar ga ik niet over. Het gaat mij om de formulering die mij te ver gaat.

Voorzitter. We hebben een debat gehad, ik niet zozeer als wel mijn collega, met u allen over het Openbaar Ministerie. Er is veel gezegd. Er zijn ook al heel veel maatregelen genomen. Ik heb nog eens gekeken: er worden vijf commissies ingesteld en procedures worden aangescherpt. Ik denk dat het heel nodig en goed is. Ik ben ook nog eens teruggegaan naar het begin. Dat is het rapport-Fokkens waarin gesproken wordt over een gebrek aan ethisch leiderschap. Het is een enorme opdracht om dat voor mekaar te krijgen in welke organisatie ook, maar zeker ook in het Openbaar Ministerie, een organisatie waarvan ik verwacht — en velen met mij denk ik — dat daar ethisch leiderschap plaatsvindt. Het is heel moeilijk en het is heel simpel. En om dat te ondersteunen, heb ik de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de commissie-Fokkens in haar rapport concludeert dat het bij het Openbaar Ministerie (OM) heeft ontbroken aan ethisch leiderschap;

overwegende dat een gebrek aan ethisch leiderschap, zeker in een organisatie als het OM, een forse aanklacht is en diep raakt aan de essentie en het functioneren van het Openbaar Ministerie;

overwegende dat het OM jaarlijks in het jaarbericht verantwoording aflegt over het functioneren in brede zin;

verzoekt de regering te bewerkstelligen dat het OM in zijn jaarbericht gedurende een periode van vijf jaar een specifiek hoofdstuk besteedt aan de ontwikkeling en het niveau van het ethisch leiderschap binnen de organisatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam en Groothuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 202 (28844).

Het woord is aan mevrouw Buitenweg van GroenLinks.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. Het rapport van de commissie-Fokkens was pijnlijk, maar het is hopelijk een stap naar het herstel van het zelfreinigend vermogen van het OM, naar het versterken van het zelfreinigend vermogen van het OM. En dat is cruciaal voor een van de kerninstituties van onze rechtsstaat en natuurlijk ook voor de trots en het werkplezier van de medewerkers.

Tijdens het AO bespraken we de dominantie van een van de hoofdofficieren, de misstappen die konden plaatsvinden en het gebrek aan toezicht op het OM. Ik vind het voorstel van minister Grapperhaus, eerder al genoemd door de collega's, om wat meer toezicht te hebben vanuit de Hoge Raad op zich een heel goede ontwikkeling. Maar net als collega Groothuizen heb ik ook vragen over hoe dit georganiseerd is en hoe de verhoudingen zijn met de Inspectie Justitie en Veiligheid. Ik vraag de minister om daar wat meer op te reageren.

Het belangrijkste dat ik mij afvraag, is of er ook iets aan het ministerie zelf is veranderd, want het departement wist natuurlijk al vanaf begin 2014 van de affaire van de hoofdofficier en van de scheve verhoudingen bij het Openbaar Ministerie. Toch kon het jarenlang zijn beloop krijgen. Pas nadat de kranten erover hadden bericht, kreeg de Kamer iets meer te horen over de integriteitsproblemen. Ik vind dat de minister daarop tijdens het AO te weinig heeft gereflecteerd.

Tot slot: geen motie. Dus er hoeft niemand iets te ondersteunen. Alleen de opmerking dat er goede voornemens zijn wat de transparantie van vacatures betreft, maar dat die toch al een paar keer opzij zijn gezet. Ik denk dat het van groot belang is voor het vertrouwen van ons, van de samenleving en van medewerkers dat er niet met twee maten wordt gemeten en dat niet te gemakkelijk hierop uitzonderingen worden gemaakt. Ik hoop dat de top van het OM dat ter harte zal nemen.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Van Nispen van de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel, voorzitter. We komen uit een behoorlijke crisis met het Openbaar Ministerie, die te maken had met integriteit. Dat is in de eerste plaats te wijten aan de individuen bij het OM zelf die die fouten hebben gemaakt en aan de organisatie als geheel. Ik vind het goed dat gekeken wordt, zoals door de minister is aangekondigd, of geld teruggevorderd kan worden van schuldigen en of loon onterecht is doorbetaald. Dat wachten we met zeer veel belangstelling af.

Maar ook het ministerie heeft steken laten vallen door destijds afzijdig te blijven. Men wist ervan op het ministerie en er is niks aan gedaan. Dat roept bij mij de vraag op: waarom bemoeit de minister zich zo weinig met het Openbaar Ministerie als het ertoe doet, als het gaat om de prestaties in de strafrechtketen, als het gaat om het functioneren van het Openbaar Ministerie als geheel en als het gaat over de integriteit? Daarom vroeg ik in het debat om een rapportage van de minister en om het functioneren van het Openbaar Ministerie inhoudelijk met de Kamer te bespreken, liefst periodiek.

Nu belooft de minister in reactie daarop het jaarbericht van het OM, dat toch al openbaar was, nog eens aan de Kamer te sturen en daarover een algemeen overleg te voeren. Maar dat voegt natuurlijk heel weinig toe en het doet volgens mij ook geen recht aan wat we afgesproken hebben in het algemeen overleg. Aan de andere kant zien we te veel bemoeienis met individuele zaken, of lijken we dat te zien. Ik noem de zaak-Wilders, ik noem de corruptie van Shell in Nigeria. Het is volstrekt onduidelijk wat de minister precies wanneer deed in die zaken. En daar zou afstand gepast zijn. Kortom, waar afstand op zijn plaats is in individuele zaken weet het ministerie die afstand soms niet te bewaren en waar het ministerie zich juist iets meer zou moeten bemoeien, zit het ministerie soms stil en gebeurt er niets. Daar ben ik ongerust over. Graag zou ik hierop een uitgebreide reactie willen van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel. Tot slot de heer Van Wijngaarden. Nee? Dan kijk ik naar de minister. Kunt u direct overgaan tot beantwoording? Ja.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Allereerst wil ik uitspreken dat ik het op prijs stel dat uw Kamer en ik in december scherp en uitvoerig met elkaar hebben kunnen spreken over de uitkomsten van het rapport van de commissie-Fokkens en over wat daar inmiddels mee wordt gedaan. Ik denk dat dit soort discussies juist bij een rechtsstaat horen en dat zij ervoor zorgen dat we de kwaliteit van onze rechtsstatelijke instituties bevorderen. Ik zeg dat omdat bij sommige mensen die hiernaar kijken, misschien de indruk ontstaat dat er vast iets aan de hand is omdat er veel debat is. Er was natuurlijk wel iets aan de hand — daar heeft het rapport-Fokkens ook heel duidelijk over bericht — maar het is ook gewoon goed om met elkaar over deze belangrijke instituties, zoals het Openbaar Ministerie, periodiek te spreken. Ik kom daar straks nog op bij de beantwoording van het punt van de heer Van Nispen.

In dat verband heb ik u een brief gezonden onder het door mij in december gehanteerde motto "de schijf van vijf", omdat ik daarin, zoals toegezegd, vijf onderwerpen heb geadresseerd: de benoemingen, de klachten, de integriteitskwesties intern — de aanleiding voor het rapport-Fokkens — het toezicht en het interne beleid. Dat heeft er onder andere toe geleid dat ik in de brief heb aangegeven dat het toezicht op het OM inderdaad vorm zou moeten krijgen in een uitbreiding van de taken van de procureur-generaal van de Hoge Raad en de mogelijkheid om, als er een inspectierapport is waarin het Openbaar Ministerie voorkomt en de inspectie daar vervolgens geen conclusies of aanbevelingen aan kan verbinden — zoals het staatsrechtelijk nu eenmaal is — de pg van de Hoge Raad dat voortaan wel kan doen. En omgekeerd: dat als de pg van de Hoge Raad zelf aanleiding ziet voor een onderzoek, hem de mogelijkheid wordt geboden om dat te laten doen door de inspectie, zodat hij vervolgens aan de hand van de feitenvaststelling in dat onderzoek, conclusies en aanbevelingen kan doen. En het moet natuurlijk zo zijn dat de pg van de Hoge Raad daar voldoende voor geoutilleerd is.

In dat kader ben ik ook welwillend om te kijken naar de uitbreidingsbehoefte. Ik heb zelf al aangegeven, ook aan de pg van de Hoge Raad, dat ik er volledig begrip voor heb als er bij de Hoge Raad, naast de pg zelf, een tweede ag zou worden ingeschakeld voor de toezichtwerkzaamheden. We gaan natuurlijk ook de capaciteit, voor zover die in ondersteunende zin nodig is, nog met elkaar vaststellen.

Dan is er nog de verhouding inspectie-pg Hoge Raad. Dat zal zo werken dat als er een rapport ligt van de inspectie waarin het Openbaar Ministerie voorkomt — onlangs heb ik met uw Kamer gedebatteerd over een zeer verschrikkelijke zaak waarin ook het OM een rol speelde — de pg van de Hoge Raad vervolgens de conclusies en aanbevelingen ten aanzien van het OM zal doen. En omgekeerd, als de pg aangeeft over een bepaalde kwestie of onderdeel van de taken een inspectieonderzoek te willen doen, dan zal ik daarin bewilligen, zonder daarover een eigenstandig standpunt in te nemen. Het moet natuurlijk niet zo zijn dat ik tegen de pg zeg: nou, dat is niet nodig, dat doen we een andere keer. Zodra de pg aangeeft in het kader van de toezichttaak aanleiding te zien voor zo'n onderzoek, dan moet dat er komen.

De heer Groothuizen (D66):

Ik heb daarover een aanvullende vraag. Het is goed dat de minister dat zo zegt, om die zaken zuiver te houden. De inspectie is uiteindelijk natuurlijk de inspectie van de minister en de pg is gelukkig niet van de minister. Hoe gaan we dit nu dan regelen? Wordt dan in een soort Reglement van Orde vastgelegd dat dit de bedoeling is?

Minister Grapperhaus:

Hier moet een vrij beknopt protocol voor komen. Ik zou kunnen voorspellen dat dat op één A4 kan. Eigenlijk zegt dat protocol in regel één dat de pg van de Hoge Raad in het kader van zijn toezichthoudende functie op het Openbaar Ministerie, kan besluiten om over een kwestie die het OM aangaat, nader onderzoek te laten doen door de Inspectie Justitie en Veiligheid. Twee. De pg zal in dat verband de minister hiervan een aanzegging doen, waarna de minister er zorg voor draagt dat er door de inspectie op zo kort mogelijke termijn contact wordt gezocht met de pg bij de Hoge Raad. Drie. Het onderzoek door de inspectie gebeurt weliswaar onder de politieke verantwoordelijkheid van de minister, maar naar de instructie en aanwijzingen van de pg van de Hoge Raad. Vier. Op alle eerdere bepalingen is Nederlands recht van toepassing.

De heer Groothuizen (D66):

De minister heeft het protocol al bijna geschreven. Hij vindt het dus vast niet ingewikkeld om het protocol naar de Kamer te sturen als het eenmaal gedrukt is.

Minister Grapperhaus:

Ik hoop dat het ambtelijk in de bak is doorgekomen. Ik kom straks op de vraag van mevrouw Buitenweg en de heer Van Nispen. Eerst wou ik eerst de moties behandelen. Over de motie op stuk nr. 200, Inzicht in geld cybercrime voor het OM, kan ik alleen maar zeggen dat dat een idee is dat ik niet te veel kan steunen. Dan moet ik het namelijk weer ontraden, maar ik geef deze motie oordeel Kamer.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 200 krijgt oordeel Kamer.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Over de motie op stuk nr. 201 van de heren De Graaf en Markuszower wil ik toch even hardop zeggen dat er geen sprake is van een leugenachtige maffiacultuur binnen het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie in Nederland is een instituut dat internationaal en wat mij betreft ook nationaal groot aanzien heeft, juist vanwege zijn integriteit. Ik wil ook nog eens hardop zeggen dat ik het een goede zaak vind dat de huidige voorzitter van het college in juni 2018 zelf het initiatief heeft genomen tot het onderzoek dat heeft geleid tot het rapport-Fokkens.

Voorzitter. Deze regering heeft nooit een doofpotcultuur gestimuleerd, niet bij het Openbaar Ministerie en ook echt niet in mijn departement bij enige andere dienst. Dus alleen al daarom moet ik deze motie ontraden.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 201 wordt ontraden.

Minister Grapperhaus:

Dan de motie op stuk nr. 202 van de heer Van Dam om aan het ethisch leiderschap gedurende vijf jaar een specifiek hoofdstuk te besteden. Over die motie laat ik het oordeel aan de Kamer.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 202 krijgt oordeel Kamer.

Minister Grapperhaus:

Voorzitter. Mevrouw Buitenweg vroeg: "Is het ministerie nou zelf veranderd? Kunt u daarop reflecteren?" Ik wil u beloven dat ik dat niet lang zal gaan doen, want u wilt straks ook nog een debat inzake het wetsvoorstel over de Onderzoeksraad voor de Veiligheid hebben. Dit is een kwestie die, zoals net al gezegd is, in ieder geval op het ministerie in 2014 aan de orde is geweest. Mij past daar op zichzelf geen oordeel over; de commissie Fokkens heeft daarover geoordeeld. De commissie Fokkens spreekt niet in vleiende bewoordingen over wat er in 2014 is gebeurd. Ik heb, in de jaren dat ik dat heb meegemaakt, gezien dat er onder leiding van de binnenkort vertrekkende sg echt enorm aan is gewerkt met elkaar. Enerzijds betrof dat het samenvoegen van die twee verschillende en belangrijke poten van justitie en veiligheid. Maar het ging vooral ook om het creëren van een eerlijke, open cultuur waarin mensen het inderdaad tegen elkaar durven te zeggen als iets niet goed is. Ik spreek de hoop uit dat het oordeel van anderen aan het einde van deze kabinetsperiode zal zijn dat die verandering in cultuur er ook echt is geweest.

Voorzitter. Waarom bemoeit de minister van Justitie zich er zo weinig mee? Ik heb in het kader van de Etoshazaak uw Kamer een korte brief geschreven, waarin ik uiteen heb gezet dat niet alleen de politieke verantwoordelijkheid, maar ook de wettelijke bepalingen aangeven dat het Openbaar Ministerie mij informatie moet verschaffen die dienstig is, zodanig dat ik die politieke verantwoordelijkheid kan nemen. Ik heb in die brief ook aangegeven dat dat niet hetzelfde is als, zoals wel gesuggereerd is, bemoeienis mijnerzijds. Het initiatief voor het naar voren brengen van die informatie is ook afkomstig van het Openbaar Ministerie. Want zo lang ik een zaak niet ken, weet ik ook niet eens of die zaak wel of niet door het Openbaar Ministerie als gevoelig wordt gezien. En wat is nou gevoelig? Daar is niet een echt strikte definitie voor, maar dat is een zaak die in het politieke verantwoordelijkheidsbereik van de minister een rol zal gaan spelen. U heeft mij tot in den treure in dit parlement in de afgelopen twee jaar en vijf maanden — ik zeg vijf, maar ik ben nu iets te enthousiast; het is twee jaar en vier maanden — telkens horen zeggen dat ik mij niet bemoei met de individuele aspecten van één zaak.

Dan kom ik nu op dat voorstel dat ik in de brief heb gedaan en dat ik ook in het AO heb gedaan: laten we nou ieder jaar met elkaar speken aan de hand van het jaarbericht. De heer Van Nispen heeft terecht de opmerking gemaakt dat het jaarbericht op zichzelf genomen al openbaar is. Dat is juist, maar ik denk dat het goed is om met elkaar in een AO kritisch erdoorheen te gaan, mede aan de hand van de ontwikkelingen die dagelijks in de media dan wel in onze voortgangsdebatten of AO's aan de orde komen. Ik denk — zo ben ik begonnen en zo wil ik ook afsluiten — dat het OM een uiterst belangrijk instituut is. Het heeft in Nederland een zeer goede reputatie. Ik ken veel jonge mensen — ik ken sowieso veel jonge mensen, maar het komt door mijn eigen leeftijd dat ze per definitie jong zijn als ik ze ken — die erg gemotiveerd zijn om bij het OM te gaan werken. Natuurlijk vanwege de aard van het werk, maar ook vanwege die reputatie. Laten we daar voor mijn part gewoon jaarlijks een uitvoerig debat in de plenaire zaal over voeren.

Dat was het.

De voorzitter:

Dank u wel.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zal op 3 maart, na het krokusreces, worden gestemd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven