9 Versterking van de voorschoolse educatie

Aan de orde is het VSO Uitwerking van de regeerakkoordmaatregel voor de versterking van de voorschoolse educatie (27020, nr. 90).

De voorzitter:

Een hartelijk woord van welkom aan de minister. Fijn dat u weer bij ons bent. Aan de orde is het VSO Uitwerking van de regeerakkoordmaatregel voor de versterking van de voorschoolse educatie (27020, nr. 90). De eerste spreker van de zijde van de Kamer is mevrouw Westerveld van de fractie van GroenLinks. Zij heeft zoals iedereen twee minuten spreektijd. Het woord is aan haar.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik heb een paar moties, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet voorstelt meer hbo'ers in te zetten in de voorschoolse educatie;

overwegende dat er veel verschillende pedagogische hbo-opleidingen zijn, maar weinig die zich richten op peuters;

verzoekt de regering in overleg te treden met hbo-instellingen met als doel dat er voldoende opleidingen zijn die opleiden voor het werk in de voorschoolse educatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 95 (27020).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er doelgroeppeuters zijn met een extra ondersteuningsbehoefte;

overwegende dat de beroepskrachten die werkzaam zijn in de voorschoolse educatie niet altijd zijn opgeleid om te werken met peuters met een beperking;

verzoekt de regering met de relevante opleidingen te overleggen met als doel dat er in de opleiding meer aandacht komt voor peuters met een beperking,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 96 (27020).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er veel signalen zijn over tekorten van medewerkers in de kinderopvang, maar onduidelijk is in hoeverre dit geldt voor voorschoolse educatie;

constaterende dat dankzij de nieuwe maatregelen van dit kabinet meer medewerkers nodig zullen zijn;

verzoekt de regering te onderzoeken in hoeverre er een personeelstekort is in de voorschoolse educatie en prognoses te maken voor mogelijke tekorten in de toekomst,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 97 (27020).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De laatste, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat gemeenten 960 uur voorschoolse educatie moeten aanbieden voor doelgroeppeuters, maar deze urennorm en bijbehorende financiële kaders alleen gelden voor peuters vanaf 2,5 jaar;

constaterende dat veel gemeenten voorschoolse educatie aanbieden aan peuters vanaf 2 jaar;

overwegende dat peuters de achterstand beter inlopen als zij al op 2-jarige leeftijd beginnen met voorschoolse educatie, zoals ook de SER adviseert;

verzoekt de regering een pilot te starten en te onderzoeken wat het effect is voor de ontwikkeling van het kind van het verlagen van de startleeftijd voor voorschoolse educatie naar 2 jaar, al dan niet met een gelijkblijvende norm van 960 uur;

verzoekt de regering tevens deze uitkomsten te vergelijken met de situatie waarbij kinderen op de leeftijd van 2,5 jaar beginnen aan de voorschoolse educatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Kwint en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 98 (27020).

Mevrouw Van den Hul van de fractie van de Partij van de Arbeid.

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter, ik heb één motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat elk kind de beste kansen verdient om zich te ontwikkelen;

constaterende dat de kansenongelijkheid en segregatie in het onderwijs toenemen;

overwegende dat gelijke kansen beginnen bij voorschoolse voorzieningen;

verzoekt de regering te onderzoeken wat de te verwachten effecten op kansengelijkheid en segregatie zijn als alle kinderen vanaf 2 jaar voor minimaal zestien uur per week gratis toegang zouden hebben tot voorschoolse voorzieningen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 99 (27020).

De heer Rog.

De heer Rog (CDA):

Dag, meneer de voorzitter.

De voorzitter:

Fijn u weer te zien.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in 2024 een grootschalige evaluatie komt van de voorschoolse educatie;

overwegende dat daarbij naast de verdeelsystematiek tevens gekeken zal moet worden naar het effect van het beleid op het verhogen van onder meer de educatieve kwaliteit van de voorschoolse educatie;

tevens overwegende dat het voor het verhogen van de kwaliteit van de taalvaardigheid belangrijk is dat ouders van vooral kinderen met een taalachterstand goed worden betrokken bij de voorschoolse educatie;

verzoekt de regering al dan niet bij de evaluatie van de voorschoolse educatie in 2024 bij het beoordelen van de effectiviteit voor het verhogen van de educatieve kwaliteit ook de mate van ouderbetrokkenheid te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 100 (27020).

De heer Rog (CDA):

Nou, daar zitten wel wat woorden in, hè?

De voorzitter:

"Ouderbetrokkenheid", dat is voer voor neerlandici.

De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Van Meenen van D66. Hij ziet af van zijn spreektijd. Ik schors één minuut, en dan gaan we luisteren naar de minister.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de minister. De antwoorden mogen wat mij betreft kort en puntig zijn, want dan kunnen we door naar het grote debat over de Onderwijscoöperatie. Ik vraag even om de katheder te verhogen. Dus graag kort en puntig. Het woord is aan de minister.

Minister Slob:

Voorzitter. Ik zal ingaan op de zes moties. Vooraf heb ik nog één opmerking. U weet dat voor het Wijzigingsbesluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie internetconsultatie heeft plaatsgevonden. Die is net afgerond. Ik ga de uitkomsten daarvan de komende weken bestuderen. Het zou kunnen dat ik op basis daarvan nog bij de Kamer terugkom, als dat opbrengsten oplevert die bij wijze van spreken niet zijn afgedekt door moties die u heeft ingediend en die een Kamermeerderheid hebben gekregen. Dat zou nog iets kunnen zijn waar ik op terugkom.

De moties op stuk nrs. 95 en 96 vragen mij om in overleg te gaan met de opleidingen over de vraag of er wel voldoende mensen zijn, met name pedagogisch medewerkers, en om aandacht te hebben voor peuters met een beperking. Ik kan beide moties oordeel Kamer geven. Wij zijn bereid om daarover te spreken.

Over de motie op stuk nr. 97 zou ik mevrouw Westerveld en mevrouw Van den Hul willen vragen om de motie aan te houden. Waarom? Omdat in april de UWV-arbeidsmarktcijfers komen en ook het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt, Zorg en Welzijn, waar de ramingen voor de kinderopvang in zitten. Volgens mij is dat een heel mooi moment om te bepalen of die cijfers en die ramingen afdoende zijn om het zicht op de toekomst te hebben. Er zit wel een lastig aspect in, namelijk dat men wordt opgeleid voor dit werk. De vve is dan nog eens een aanvullend iets wat men tijdens de opleiding doet. Het is soms wat moeilijker om er heel goed zicht op te krijgen. Laten we even dat moment afwachten en dan bepalen of dit soort ramingen voldoende is of dat er meer nodig is.

Dus ik vraag beide dames om de motie aan te houden.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat klinkt heel logisch. We houden de motie graag aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Westerveld stel ik voor haar motie (27020, nr. 97) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Slob:

Voorzitter. Ik ontraad de motie op stuk nr. 98. Het kabinet is heel duidelijk geweest met betrekking tot de wijze waarop het wil dat de vve-middelen worden ingezet. Dat geldt ook voor de extra middelen. Die moeten een intensivering betekenen: niet in de tijd uitgesmeerd, maar juist ook in het aanbod in weken. Horende de beroepsorganisatie hebben we daarin wel ietwat flexibiliteit geboden. Dus ik ontraad deze motie, want die is niet in lijn met hetgeen we hebben voorgesteld.

Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 99. We kennen natuurlijk de achtergrond van deze motie en van de discussie. Dat is het verlangen naar een brede basisvoorziening. Daar kiest het kabinet niet voor. We hebben wel altijd aangegeven dat gemeenten vve breder kunnen inzetten als zij dat zelf willen en daar middelen voor beschikbaar stellen. Zij bepalen de doelgroep, dus dat is aan hen. Het is niet de insteek van het kabinet, maar we maken het niet onmogelijk.

Tot slot de motie op stuk nr. 100 van de heer Rog. We lijken een beetje taalpuristen, maar "ouderbetrokkenheid" gebruiken we meestal in een wat andere context. U weet dat we daar ook mee bezig zijn, vanuit het regeerakkoord. Het lijkt een woordspelletje, maar de betrokkenheid van ouders is wel een belangrijk thema, ook bij wat er gebeurt in de voorschoolse educatie en op welke wijze dat op elkaar uitwerkt. Ik geef de motie oordeel Kamer. De vraag zal nog even zijn of we het echt in de evaluatie meenemen of dat we er een separaat onderzoek naar laten doen. Ik denk het laatste, maar we zullen dit uitvoeren als de Kamer dat in meerderheid wil.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Dank u wel. Dinsdag stemmen we over de moties. Tot zover dit VSO.

Naar boven