5 Vragenuur: Vragen Van den Berg

Vragen van het lid Van den Berg aan de minister voor Medische Zorg en Sport, bij afwezigheid van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over de toenemende agressie tegen hulpverleners in de ggz.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Van den Berg voor haar vragen aan de minister voor Medische Zorg, bij afwezigheid van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over de toenemende agressie tegen hulpverleners in de ggz.

Mevrouw Van den Berg (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Afgelopen zaterdag konden we de schokkende resultaten lezen van een onderzoek van Trouw naar de veiligheid in de geestelijke gezondheidszorg. Maar liefst 40% van de medewerkers in de acute psychiatrie heeft soms tot regelmatig te maken met ongewenst gedrag door patiënten. In een enkele kliniek is het zelfs 80%. De klokkenluider in het artikel geeft aan dat men met angst naar het werk gaat en dat hier intern niet eens over gesproken mag worden. Ik vind dit verschrikkelijk. Dit is niet normaal. Het is onacceptabel dat mensen iedere dag met angst naar hun werk moeten. Gesloten afdelingen zouden onvoldoende toegerust zijn om goed om te gaan met dit geweld.

Ik heb de volgende vragen. Herkent de minister dit beeld? Deelt hij de opmerkingen van medewerkers dat dit een bijeffect zou zijn van de veranderingen in de zorg, zoals het afbouwen van de isoleercel, niet voldoende opgeleid personeel en de toename van complexe patiënten met een forensisch randje? Is de minister bereid in gesprek te gaan met de branche, met name om onderzoek te laten doen waarin onder andere de oorzaken en mogelijke oplossingsrichtingen in kaart worden gebracht en waarin wordt meegenomen of er verschil is in het aantal incidenten tussen instellingen die werken volgens het Dolhuys Manifest en de instellingen die wel met een isoleercel werken?

De voorzitter:

Het woord is aan de minister.

Minister Bruins:

Voorzitter, dank u wel. Met mevrouw Van den Berg ben ik van mening dat werken in het publieke domein veilig moet zijn voor iedereen. Dat geldt voor medewerkers in de ggz en net zo goed voor het ambulancepersoneel. Dus ik kan niet anders dan de vragen die mevrouw Van den Berg stelt de mijne maken. Ik vind het heel belangrijk dat wij staan voor de mensen die zich inzetten voor de samenleving. Ik ben natuurlijk wel geschrokken van het artikel dat in Trouw is verschenen. Ik heb nog eventjes contact gehad met Paul Blokhuis. Hij zegt: de verhalen dat de werkgevers niet altijd voldoende aandacht geven hieraan — zo blijkt althans uit het artikel — bijvoorbeeld dat geweldsincidenten niet altijd worden geregistreerd of dat het open gesprek tussen werkgever en werknemer in de instelling niet wordt gevoerd, vind ik zorgelijk. Je zou graag willen dat werknemers zich veilig voelen om dat gesprek met hun werkgever wel te voeren. Ik kan mij goed voorstellen dat het bijhouden van de geweldsincidenten, zonder dat dat weer tot een enorme administratieve last leidt, een bijdrage levert om dat goede gesprek te voeren, niet alleen op instellingsniveau, maar ook op landelijk niveau. Daarmee heb ik antwoord gegeven op de eerste vraag van mevrouw Van den Berg of ik het beeld herken en erken. Dat doe ik.

Dan de vraag of het een bijeffect is van de veranderingen in de zorg of dat het te maken heeft met een meer complexe zorg. Als ik het artikel in de krant lees, heeft het zeker te maken — de medewerkers zeggen dat ook — met de meer complexe zorgvraag die de afgelopen periode ontstaat. Dus daar ook een bevestigend antwoord op.

Ten derde de uitnodiging aan de staatssecretaris om het gesprek aan te gaan met de instellingen, bijvoorbeeld via GGZ Nederland. Dat gebeurt al. Er is regelmatig contact tussen GGZ Nederland en de staatssecretaris. Ik heb begrepen dat ook de sector zelf tweejaarlijks een enquête houdt onder de werknemers, waarbij het thema agressie op het werk een belangrijke rol speelt. Dus dat onderzoek is er. De volgende editie is in 2019 gepland. De staatssecretaris heeft vanmiddag tegen mij gezegd dat hij graag bereid is om nog eens in gesprek te gaan met GGZ Nederland, bijvoorbeeld om in ieder geval een stap te maken in een landelijke registratie van geweldsincidenten, als dat proportioneel is en niet tot een enorme papierwinkel leidt. Dat punt wordt ook in het artikel in Trouw gemaakt. Dus de slotvraag van mevrouw Van den Berg, over het Dolhuysprincipe, is er eentje waarmee zij mij overvraagt. Die kan ik niet beantwoorden, want ik beschik niet over die kennis.

Mevrouw Van den Berg (CDA):

Het is fijn om te horen dat er in ieder geval goed contact is en dat er nog een enquête gaat komen, maar die komt pas in 2019. Gezien de problemen die er nu zijn zou ik toch willen vragen om die enquête te vervroegen en daarin juist de problematiek van het wel of niet hebben van een isoleercel ook mee te nemen. Dat wil ik graag nog weten van de minister. Ik zou ook graag willen weten wat de minister gaat doen om ervoor te zorgen dat er nazorg komt voor de medewerkers die hier zijn, want het is ook onduidelijk of die aanwezig is.

Minister Bruins:

Het vervroegen van de enquête heeft wat mij betreft niet zo heel veel zin, want op basis van de laatste editie van de enquête kan het gesprek tussen de staatssecretaris en GGZ Nederland of tussen GGZ Nederland en de instellingen al worden gevoerd. Ik ben er dus geen voorstander van om hem te vervroegen.

Dan het punt over het bieden van nazorg. Ik vind het heel belangrijk dat werkgevers zorgen voor een veilig werkklimaat voor hun werknemers. Dat geldt ook voor de ggz. Collega Blokhuis is ook graag bereid om dat punt op te pakken in een gesprek met GGZ Nederland. Dat kan ik u dus toezeggen.

De voorzitter:

Dank. Dank ook aan mevrouw Van den Berg, en dank aan de minister voor ... Nee, de minister moet nog eventjes blijven zitten, want er zijn drie vragen.

Mevrouw Sazias (50PLUS):

We kunnen blijven registreren, onderzoeken en enquêtes uitschrijven, maar deze signalen zijn er al een hele tijd. Ik had liever dat de minister of de staatssecretaris nu gewoon actie ging ondernemen. Mevrouw Van den Berg noemde bijvoorbeeld de isoleercellen. Het sluiten van de isoleercellen is de trend binnen de ggz-instellingen, terwijl de patiënten steeds complexer worden door de ambulantisering en de ambulante zorg die nog niet op orde is. Is de minister het met ons eens dat het sluiten van isoleercellen ook een oorzaak kan zijn van agressie op de werkvloer, en dat die isoleercel misschien soms toch een goed middel kan zijn ...

De voorzitter:

Uw vraag is duidelijk.

Mevrouw Sazias (50PLUS):

... om de werknemers in elk geval tijdelijk even te ontlasten en veilig te houden?

Minister Bruins:

Het gesprek over het al dan niet sluiten van isoleercellen moet tussen professionals worden gevoerd. Ik heb daar te weinig kennis over om nu maar even met een groot gebaar te zeggen: dat is de oorzaak van het probleem en daar moet actie op worden ondernomen. Ik heb geprobeerd om in mijn antwoorden in de richting van mevrouw Van den Berg te benadrukken dat ik het belangrijk vind dat er een goed gesprek wordt gevoerd tussen de werkgever en de werknemer. Ik geloof dat daar het echte gesprek moet worden gevoerd, in een veilige context. Daarin moet alles aan bod kunnen komen wat met het werk te maken heeft. Mensen in de ggz, zo vertelde collega Blokhuis mij, zijn niet voor een kleintje vervaard; die weten dat er zo nu en dan een tik wordt uitgedeeld. Maar dat mogen wij niet normaal gaan vinden. Daar zullen we altijd tegen moeten blijven optreden. Daar kunnen we hier stoere woorden over uitspreken. Dat moeten we ook doen. Men moet veilig kunnen werken in de publieke zaak. Maar het belangrijkste contact is toch echt dat tussen de werkgever en de werknemer op instellingsniveau.

Mevrouw Diertens (D66):

Ik weet ook niet of weer teruggaan naar meer isoleercellen een oplossing zou zijn, want er zijn ook voorbeelden waarbij andere methodes werken. Ik denk dat elk geweldsincident er gewoon één te veel is. Aan die stijgende lijn moeten we echt wat doen, voor zowel de medewerker als de cliënt, want deze ontwikkeling is zorgelijk. Ik wil dan ook graag van de minister of de staatssecretaris weten in hoeverre het perspectief van de cliënt en de familie eromheen een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van geweldsincidenten in de ggz.

Minister Bruins:

Alle hulp is welkom, zou je kunnen zeggen. Aan de ene kant is er de hulp vanuit de professional, en van de kant van familie en de omgeving zou ook hulp kunnen worden geboden. Ik heb eens even gezocht naar wat je specifiek aan de overheidskant nog zou kunnen doen. Ik heb begrepen dat er in het kader van beveiligde zorg recent afspraken zijn gemaakt tussen Rijk, zorgverzekeraars en ggz om extra capaciteit voor beveiligde zorg beschikbaar te stellen. Op dit moment bekijken de instellingen welke extra capaciteit ze willen hebben, zowel qua middelen als qua mankracht. Dat lijkt me ook een heel concrete stap. Een andere is dat er in instellingen huisregels bestaan. Die huisregels hadden vroeger tot doel om het voor de cliënt aangenaam te maken. Ik heb begrepen dat die huisregels worden aangescherpt, zodat ook het veilig werken belangrijker wordt gemaakt. Dat zijn concrete afspraken. U weet dat dat voorstel inmiddels bij uw Kamer is voorgehangen. Dat lijken mij praktische voorbeelden om ervoor te zorgen dat het werk, gezien vanuit de professional, veiliger kan worden gemaakt. Maar nogmaals, als daar vanuit de omgeving van de cliënt ook op andere manieren een bijdrage aan kan worden geleverd, zou mij dat dierbaar zijn.

De voorzitter:

Tot slot is het woord aan de heer De Lange.

De heer De Lange (VVD):

Ik ben het zeer met de minister eens dat geweld in de zorg nooit normaal mag zijn. Bezoeken aan de ggz brengen wel met zich mee dat je toch veel verhalen hoort van mensen die veel met geweld te maken krijgen en over een cultuur waarin feitelijk gezien eigenlijk maar heel weinig meldingen worden gedaan. De minister heeft het erover dat dat goede gesprek op gang moet komen, maar zegt het feit dat er zo weinig gemeld wordt, iets over de kloof die er toch is tussen de beleidsmakers en de bestuurders binnen de ggz en de mensen die dagelijks in deze situatie op de werkvloer staan? Moet daar niet een hele snelle verbetering in komen en kan de minister helder aangeven hoe hij zich met zijn collega's gaat inspannen om dat zo snel mogelijk te gaan verbeteren?

Minister Bruins:

In mijn reactie op de vragen van mevrouw Van den Berg zei ik al dat het mij ten aanzien van die tweejaarlijkse enquête, waarvan de laatste editie dus vorig jaar is geweest en die dus ook dit jaar heel goed bruikbaar is om het gesprek te voeren tussen enerzijds de staatssecretaris en GGZ Nederland en anderzijds GGZ Nederland en de instellingen, handig lijkt om te kijken hoe je dat goede gesprek met de medewerkers wel kunt voeren. Want het schiet niet op als er geen aangifte wordt gedaan. Het schiet niet op als de registratiebereidheid laag is omdat dat nou eenmaal altijd zo ging in deze instelling. Ik geloof dat dat een puzzel is die vooral moet worden gelegd in die instellingen, waarbij de werkgever dus een heel belangrijke rol heeft, waar we hem ook op moeten aanspreken. De toevoeging die ik heb aangebracht, is dat het — misschien in afstemming met collega Blokhuis — zou helpen om op landelijk niveau via GGZ Nederland meer inzicht te krijgen in de incidenten als ze daar gaan registreren op basis van een uitvraag aan de instellingen. Dat zou een manier kunnen zijn om die bereidheid tot melden groter te maken. Dat zeg ik met alle voorzichtigheid van dien, want het is niet onze bedoeling om weer een enorme papierwinkel in te richten. Het moet allemaal proportioneel zijn, maar als het dienstig is aan het op een praktische manier bevorderen van het goede gesprek, zou dat een nuttig hulpmiddel kunnen zijn.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik dank de minister voor zijn beantwoording en zijn komst naar de Kamer.

We zijn aan het einde gekomen van het vragenuur. Na de schorsing gaan we door met de stemmingen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven