31 De lessen van VMBO Maastricht

Aan de orde is het VAO De lessen van VMBO Maastricht (AO d.d. 19/12).

De voorzitter:

Aan de orde is het VAO De lessen van VMBO Maastricht. Ik heet beide ministers van harte welkom en geef de heer Rudmer Heerema als eerste spreker het woord namens de VVD.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Ik hecht eraan, na het algemeen overleg over VMBO Maastricht en alle misstanden die daar hebben plaatsgevonden, ook hier in de plenaire zaal uit te spreken dat ik het echt onbestaanbaar vind dat de raad van toezicht van het Limburgs Voortgezet Onderwijs een bestuurder die zo opzichtig gefaald heeft, een contractverlenging aanbiedt terwijl het inspectierapport nog moest komen. De consequentie was dat deze bestuurder vervolgens met een redelijk aantal maanden salaris weg kon komen en de kinderen daar niks meer aan hebben. Ik vind dat zonde. Ik denk dat dat anders had gekund. Volgens mij moeten we ook bekijken hoe we dit in de toekomst kunnen tegenhouden.

Voorzitter. Ik heb ook een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ernstig falende onderwijsbestuurders, zoals bij het ROC Leiden, Amarantis en Hogeschool Inholland, het onderwijs in diskrediet brengen;

overwegende dat er nu geen inzicht is of dergelijke onderwijsbestuurders na hun wanprestatie opnieuw een bestuurlijke functie in het onderwijs vervullen;

verzoekt de regering in beeld te brengen hoeveel falende onderwijsbestuurders van bijvoorbeeld het ROC Leiden, Amarantis en Hogeschool Inholland opnieuw een bestuurlijke functie in het onderwijs vervullen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rudmer Heerema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 94 (30079).

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Rudmer Heerema. Mevrouw Westerveld namens GroenLinks.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter. Wat er gebeurde in Maastricht was natuurlijk een incident, maar het toont ook de zwakheden aan van het systeem. Volgens GroenLinks is het goed om later eens een keer uitgebreider te praten over governance in het onderwijs, maar het lijkt ons goed om ook alvast een aantal moties in te dienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit onderzoek van de onderwijsinspectie blijkt dat er grote verschillen zitten in het functioneren van raden van toezicht;

constaterende dat toezichthouders vaak worden geworven uit het netwerk van de bestuurders;

overwegende dat raden van toezicht vaak ver afstaan van de werkvloer;

overwegende dat het om goed toezicht te kunnen houden essentieel is om tijdig signalen van leraren, leerlingen en ouders op te pakken;

verzoekt de regering te onderzoeken op welke manier de medezeggenschap meer te zeggen krijgt over de selectieprocedure van toezichthouders,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Van den Hul en Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 95 (30079).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit onderzoek van de onderwijsinspectie blijkt dat er grote verschillen zitten in het functioneren van raden van toezicht;

constaterende dat eigen governancecodes vaak niet worden nageleefd en hier in de praktijk geen enkele sanctie aan is verbonden;

overwegende dat ook in andere sectoren wordt gesproken over het verbeteren van het toezicht;

overwegende dat de woningbouwsector een puntensysteem heeft waardoor de toezichthouder genoodzaakt is om bijscholing te volgen;

verzoekt de regering te onderzoeken of goede voorbeelden uit andere sectoren, zoals het puntenstelsel, ook ingevoerd kunnen worden in het onderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 96 (30079).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ouders, leraren en leerlingen met een klacht terechtkunnen bij de klachtencommissie van de school;

overwegende dat het niet overal duidelijk is hoe de klacht vervolgens wordt afgehandeld;

overwegende dat de onderwijsinspectie individuele klachten van ouders niet inhoudelijk behandelt, maar klachten wel helpen in het vroegtijdig signaleren van problemen;

verzoekt de regering in overleg met het onderwijsveld te regelen dat de inspectie periodiek op de hoogte wordt gesteld van het aantal en het soort klachten dat binnenkomt bij klachtencommissies,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 97 (30079).

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

En de laatste.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bij het VMBO Maastricht de toezichthouder niet heeft ingegrepen;

constaterende dat er al jarenlang onvrede was onder leerlingen, leraren en ouders;

overwegende dat raden van toezicht door hun samenstelling vaak ver afstaan van het primaire proces en daardoor signalen van leerlingen, leraren en ouders niet altijd zien;

overwegende dat raden van toezicht gebaat zijn bij een diverse samenstelling;

verzoekt de regering de samenstelling van raden van toezicht in het onderwijs te onderzoeken en hierbij na te gaan in hoeverre men binding heeft met het primaire proces op scholen;

verzoekt de regering tevens om zo nodig aanbevelingen te doen hoe deze samenstelling kan worden geoptimaliseerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Kwint, Van den Hul, Azarkan en Beertema.

Zij krijgt nr. 98 (30079).

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Kwint namens de SP. Hoeveel moties heeft u, meneer Kwint? Twee?

De heer Kwint (SP):

Voorzitter. Ik heb twee moties, zodat ik ook nog wat tijd overhoud om te mopperen. Naar aanleiding van het examenschandaal bij VMBO Maastricht heb ik gisteren gezegd dat er drie partijen zijn die stevige lessen zouden moeten trekken: de overheid, de inspectie en de onderwijsbestuurders. Laat ik beginnen met de overheid, die het nog steeds niet mogelijk maakt dat scholen uit een grote onderwijskoepel kunnen stappen, zelfs als zij dat zelf willen.

De voorzitter:

Ik zou eerst de moties doen en dan mopperen, want anders komt u in de knel.

De heer Kwint (SP):

Ik ben heel nauwkeurig, ik heb hier van tevoren over nagedacht. Een soort Hotel California: je komt er wel in, maar er nooit meer uit. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de schaalvergroting in het onderwijs is doorgeslagen;

constaterende dat de Kamer eerder haar steun heeft uitgesproken voor de motie-Van Dijk over een voorstel van de regering voor individuele scholen om uit een groter schoolbestuur te stappen;

verzoekt de regering dit voorstel voor de zomer van 2019 aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint, Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 99 (30079).

De heer Kwint (SP):

Mijn tweede motie gaat over de inspectie. Er komen nogal wat nieuwe taken op de inspectie af en ik maak mij zorgen over de capaciteit bij de inspectie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de capaciteit van de Inspectie van het Onderwijs beperkt is, wat ook bleek naar aanleiding van het examendebacle bij de Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs;

overwegende dat de Inspectie van het Onderwijs wel steeds meer taken toegewezen krijgt, waaronder toezicht op thuisonderwijs zoals beschreven in het regeerakkoord en naar aanleiding van het voorliggende wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen;

verzoekt de regering onderzoek te doen naar de benodigde capaciteit van de Inspectie van het Onderwijs voor de langere termijn met inachtneming van de extra taken, en de Kamer hier voor de begrotingsbehandeling in 2019 over te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint, Westerveld en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 100 (30079).

De heer Kwint (SP):

En dan over falende onderwijsbestuurders. Ik vind het onbegrijpelijk dat je nog drie maanden transitievergoeding meekrijgt als je er zo'n bende van maakt als de bestuurders van LVO hebben gedaan. Ik vind ook dat als je ook maar een greintje zelfrespect hebt, je daarvan af moet zien. We zullen zien of dat gaat gebeuren; ik vrees dat ik het antwoord wel kan raden. Maar ik heb ook nog een vraag aan het kabinet. De minister had het over beletsels die voorkomen dat falende bestuurders hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld. Nou hebben wij volgend jaar nog een debat over de beperkte aansprakelijkheid van onderwijsbestuurders, en ik zou het heel fijn vinden als de minister die beletsels die nu de aansprakelijkheid in de weg staan nog eens een keer voor ons op een rij zou kunnen zetten. Dan kunnen wij bedenken hoe wij als Kamer ervoor kunnen zorgen dat falende bestuurders in de publieke sector hun verdiende loon krijgen.

De voorzitter:

Dank. De heer Beertema namens de PVV.

De heer Beertema (PVV):

Dank u wel, voorzitter. In het debat bleek weer dat de ministers, maar ook de Tweede Kamer, nauwelijks nog zeggenschap hebben over wat er in het onderwijs gebeurt. Heel veel zeggenschap is over de schutting gegooid naar het veld, en dat is buitengewoon frustrerend. Een van de weinige instrumenten die we nog hadden was de fusietoets, en zelfs die is per regeerakkoord de nek omgedraaid. Het lijkt een detail, maar kennelijk was het belangrijk genoeg om dat in het regeerakkoord af te tikken. Vandaar de volgende motie. Ik heb er maar één, maar die is wonderschoon in haar eenvoud, zou ik zeggen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Commissie Fusietoets Onderwijs altijd op verantwoorde wijze oordeelt over voorgenomen fusies in het onderwijs en daarbij zorgvuldig rekening houdt met problematiek rond krimp en passend onderwijs;

constaterende dat de Commissie Fusietoets nooit een sta-in-de-weg is gebleken bij de totstandkoming van fusies en zeker niet in krimpgebieden;

overwegende dat fusievorming in het onderwijs er nog steeds wel toe kan leiden dat één schoolbestuur zo goed als monopolist is;

constaterende dat dat in Maastricht en omstreken leidde tot een dusdanig verschraald onderwijsaanbod en ernstig beperkte keuzevrijheid voor ouders dat leerlingen zelfs moesten uitwijken naar België;

verzoekt de regering om af te zien van de voorgenomen beëindiging van de fusietoets,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 101 (30079).

Dank u wel, meneer Beertema. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Meenen namens D66.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Het drama op VMBO Maastricht heeft toch nog iets goeds opgeleverd, want de leerlingen zijn geslaagd. Dat is mooi. Mijn vraag aan de minister is: is daarmee onze betrokkenheid bij deze leerlingen voorbij? Heeft hij het gevoel dat we nu genoeg gedaan hebben?

Dan de leerlingen en ouders die nog steeds met deze organisatie te maken hebben en waarvan we natuurlijk willen dat die ook een goede toekomst hebben. Mijn vraag aan de bewindspersonen is: hoe kunnen we ervoor zorgen dat hun toekomst daar ook goed is? Mag ik van de bewindspersonen vragen om daar bovenop te zitten en de Kamer te blijven informeren over de voortgang op dat gebied? Ze hebben daar natuurlijk gisteren al iets over gezegd, maar daar zijn nog zorgen over. Dat is evident, zie ook onze mailboxen.

Met een schuin oog naar de moties die inmiddels zijn ingediend, merk ik op dat ik geen moties zal indienen. Wel heb ik opvattingen over verschillende van de punten die zijn ingebracht, bijvoorbeeld over de ontvlechting, de defusie, het "uit Hotel California stappen" zal ik maar even zeggen. Ik heb daar allerlei ideeën over. Dat heb ik destijds ook weergegeven door middel van steun aan de motie van de heer Van Dijk, die hier ook aanwezig is. Ik zou er erg voor pleiten daar nu geen onverhoedse stappen in te nemen, maar in deze Kamer nog een keer uitgebreid de tijd te nemen om dat debat te voeren, bijvoorbeeld bij gelegenheid van de behandeling van de wet Meer Ruimte voor Nieuwe Scholen. Datzelfde geldt voor een discussie over monopolies, over bestuurders én over raden van toezicht, zeg ik nog maar even tegen mevrouw Westerveld. Ik zou dat heel graag bespreken, want ik vind er van alles van. Laten we dat alsjeblieft doen bij het onderwerp governance en dit niet hier even met een vluggertje naar aanleiding van dit grote incident afdoen.

Voorzitter, tot zover. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Meenen. Dan geef ik nu het woord aan de heer Bisschop namens de SGP.

De heer Bisschop (SGP):

Mevrouw de voorzitter, dank u wel voor het woord. Ik zal er geen beschouwingen meer aan vastknopen. We hebben een goede gedachtewisseling gehad, denk ik. Die wil ik bekronen met een motie die ik zelf wel mooi vind. Zij luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de situatie bij scholenkoepel Limburgs Voortgezet Onderwijs laat zien dat leerlingen, ouders en leraren in hoge mate afhankelijk zijn van een stichting die een dominante positie of zelfs een monopolie bezit in het bekostigde onderwijs;

overwegende dat het onderwijsaanbod beter zou kunnen aansluiten bij de wensen van direct belanghebbenden bij het onderwijs wanneer zij bevoegdheden hebben inzake onder meer de fusie en de richting van scholen en de eventuele splitsing van rechtspersonen;

verzoekt de regering in kaart te brengen wat de verschillen in positie zijn van de direct belanghebbenden bij het onderwijs in rechtsvormen als de vereniging, de stichting en de coöperatie en in hoeverre deze verschillen aanleiding geven de huidige wettelijke kaders te heroverwegen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bisschop en Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 102 (30079).

Dank u wel. Tot slot de heer Rog namens het CDA.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Gelukkig zijn bijna alle leerlingen geslaagd en hebben wij een goed debat gevoerd met de beide bewindspersonen. Daar ben ik blij mee. De inspectie heeft laten zien dat zij echt over lerend vermogen beschikt. Er zijn dingen fout gegaan, ten eerste natuurlijk door het bestuur, maar ook door de inspectie. Ouders en leerlingen zijn ronduit getraumatiseerd. Ik ben blij dat de minister nog eens heeft aangegeven dat de inspectie met die ouders in gesprek gaat. Dat is belangrijk, omdat ouders er recht op hebben te weten wat er gebeurt met de klachten die zij indienen.

We komen later te spreken over de aanbevelingen van de commissie-Ten Dam over de positie van de schoolexamens. Dat vind ik ook heel belangrijk. Ik wil hier aangeven dat ook voor mijn fractie die enorme monopoliepositie van LVO in Limburg, zonder andere concurrerende scholen, geen wenselijke situatie is. Dat betekent niet dat wij nu eventjes in een vluggertje de boel willen omgooien, maar het is wel een punt waar we een nader gesprek over willen. Dat kan wat ons betreft een punt zijn dat we betrekken bij de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen.

Eigenlijk is het zo dat iedereen heeft laten zien te willen leren en fouten te willen herstellen. Eén persoon heeft dat niet gedaan. Dat is de collegevoorzitter, de scheidend collegevoorzitter, de voorzitter die inmiddels is opgestapt. Zijn naam mag ik niet meer noemen, heb ik geleerd, dus dat zal ik niet doen. Het zou ook hem sieren als hij zelfreflectie en deemoed zou tonen en zijn excuses zou maken aan leerlingen, leraren en ouders.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Een korte vraag, meneer Kwint.

De heer Kwint (SP):

... en afstand zou doen van het geld dat hij meekreeg. Maar dat was niet mijn vraag. De heer Rog heeft het in dezelfde woorden als de heer Van Meenen over een vluggertje en dat we niet ineens alles op zijn kop gaan zetten. In deze motie wordt gevraagd om een plan in de zomer van 2019 ter uitvoering van een motie die in 2012 is aangenomen. Dat is zeven jaar! Ik weet niet wat de christendemocratische definitie van een vluggertje is, maar dat is toch niet zevenenhalf jaar?

De heer Rog (CDA):

Heerlijk! Het gevoel van humor van de heer Kwint waardeer ik, voorzitter.

De voorzitter:

En nu het antwoord.

De heer Rog (CDA):

In alle eerlijkheid heb ik de heer Kwint er de afgelopen zes jaar dat ik hier rondloop ook niet meer over gehoord. Ik vind het wel een punt. Dat vinden we met elkaar en volgens mij gaan we het erover hebben, maar ik wil me nu aan de voorkant niet conformeren aan een bepaalde termijn waarop we tot een bepaalde conclusie komen. Het gesprek gaan we aan en ik vind het belangrijk. Ik denk dat de mensen in Limburg daar recht op hebben.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de minister.

Minister Slob:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de inbreng in eerste termijn van dit VAO en voor het goede overleg dat wij gisteren hebben gehad over een onderwerp dat ons allen zeer en zeer heeft beziggehouden. Ik zal me nu concentreren op de moties die zijn ingediend en de vragen die zijn gesteld. Dat even ter geruststelling in uw richting, voorzitter, we gaan het debat niet overdoen. Dat is uitvoerig en zeer inhoudelijk gevoerd.

We hebben een verdeling gemaakt in de moties. Ik zal onder andere de motie op stuk nr. 94 voor mijn rekening nemen, die is ingediend door de heer Heerema. Hij vraagt de regering om in beeld te brengen hoeveel falende onderwijsbestuurders — er worden een paar voorbeelden genoemd — opnieuw een bestuurlijke functie in het onderwijs vervullen. Ik ontraad deze motie. Met alle respect, want ik snap wel wat erachter zit, maar het is een onmogelijk verzoek voor ons, omdat we direct in een discussie terechtkomen over wat een falende bestuurder is. Dat wordt een definitiekwestie. Als wij dergelijke lijstjes gaan maken en die naar de Kamer zouden sturen, moet er een juridische grondslag zijn om namen van falende bestuurders bekend te maken. Er zit echter nog een andere fundamentele kwestie achter, waarover we gisteren kort gesproken hebben. De heer Kwint vroeg ernaar, dus ik zeg hem toe om dat nog een keer op papier te zetten. Wij leven in een rechtsstaat. In de rechtsstaat hebben wij afspraken gemaakt wat we doen op het moment dat mensen fouten maken, om de woorden van de heer Kwint te gebruiken: als mensen falen. Dat staat nog even los van de vraag of iedereen dat op die wijze beoordeelt. Volgens het Burgerlijk Wetboek zijn hiervoor heel duidelijke bepalingen. Als er een veroordeling plaatsvindt, kan iemand zelfs vijf jaar een beroepsverbod krijgen als bestuurder. Wij zijn wel bezig om te kijken of we wettelijk iets kunnen borgen. In het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen hebben we bijvoorbeeld een bepaling opgenomen dat als er een aanwijzing is gegeven aan een bestuurder die gefaald heeft, om het woord maar weer te gebruiken, dat zo'n bestuurder binnen vijf jaar geen nieuwe school mag stichten of een nevenvestiging mag starten. Op die manier proberen wij hieraan tegemoet te komen. Maar wij kunnen, met onvoldoende grondslag daarvoor, echt geen lijstjes maken, al begrijp ik wel de achtergrond van uw verzoek. Ik moet deze motie dus ontraden.

De voorzitter:

Een korte vraag van de heer Heerema.

De heer Rudmer Heerema (VVD):

Gisteren hebben wij het AO hierover gehad. Ik ben blij dat de minister snapt wat de achtergrond van de motie is die ik heb opgesteld. Ziet de minister dan wel ruimte om dat soort informatie op een andere manier naar ons toe te laten komen? Want ik ben wel op zoek naar die informatie.

Minister Slob:

Niet op het niveau van: waar zitten ze, wie zijn het en wat doen ze nu? Dat kan niet — dat moet u ook begrijpen — vanuit de positie waarin wij zitten, maar ook niet vanuit de positie waarin u zit. Wat ik wel kan doen, is inzichtelijk maken wat op dit moment de wettelijke grondslagen zijn voor als mensen fouten maken en er opgetreden moet worden, bijvoorbeeld in het Burgerlijk Wetboek. Daar heb ik gisteren ook al iets over gezegd. Dat gaan wij op papier zetten — de heer Kwint vroeg daar ook naar — en dat zal ik naar de Kamer sturen. Mogelijkerwijs kunnen we daarover in een andere setting weer een keer een debat voeren. Dit is mijn reactie op deze motie.

Over de motie op stuk nr. 99 van de heer Kwint — ik maak even een sprongetje, want de andere moties zullen door collega Van Engelshoven voor haar rekening worden genomen — hangt een beetje een zweem van dat er ooit een motie is aangenomen waar nooit iets mee gebeurd is. We zijn er toch even ingedoken. Ik gaf gisteren eerlijk toe dat het niet op mijn nachtkastje lag. De heer Van Dijk heeft ook zoveel moties ingediend, dat het niet meer bij te houden is. In zowel 2013 als 2014 is er wel, soms direct en soms indirect, informatie naar de Kamer gegaan die met deze motie te maken had. In 2014 was dat in combinatie met een motie van mevrouw Ypma, toenmalig Kamerlid van de Partij van de Arbeid, over een onderzoek naar coöperatie. Daar is toen onderzoek naar gedaan. In de discussie daarover heeft het vorige kabinet uitgesproken dat het primaat voor uitstappen echt bij de besturen ligt. De Kamer heeft daar toen genoegen mee genomen, ook de SP-fractie. U bent niet meer in beweging gekomen en u hebt niet gezegd de uitvoering van de motie niet te accepteren. Het is dus wel met de Kamer gewisseld.

Ik heb aangegeven dat ik de discussie over schaalgrootte interessant vind maar dat het, in relatie met wat er in Maastricht is gebeurd, veel belangrijker is om heel scherp te kijken naar of het een hele grote, een middelgrote of een kleine scholengroep is, naar de kwaliteit van de bestuurders, naar de wijze waarop zij kennis hebben van hun scholengroep en naar de wijze waarop die kwaliteit binnen de scholengroep geborgd en georganiseerd is. Daar richten wij ons op. We zullen daar op een later moment ongetwijfeld nog verder over spreken, maar deze motie zal ik ontraden. Wij komen niet voor de zomer met voorstellen op dit vlak, al realiseer ik me ook dat, op het moment dat wij weer gaan spreken over Meer ruimte voor nieuwe scholen, er ongetwijfeld ook hierover gesproken zal worden.

Dan heb ik ook nog wel een paar kritische kanttekeningen te plaatsen bij het ruimte bieden voor uitstappen, omdat ik bang ben dat dit in een aantal omgevingen scholen zal laten omvallen. Nu bieden grotere scholengroepen soms de bescherming dat er nog een beetje thuisnabij onderwijs wordt aangeboden. Ik durf zelfs te stellen dat het uitstappen in bepaalde situaties ook segregatie zou kunnen bevorderen en dat wil de SP volgens mij nooit voor haar rekening nemen.

De voorzitter:

Een korte vraag over de motie, meneer Kwint.

De heer Kwint (SP):

Ik weet niet of het meest concrete actiepunt tegen segregatie het ontraden van mijn motie is. De motie ging niet specifiek over schaalgrootte, maar dat is natuurlijk een achterliggende gedachte. Er zitten nu leerlingen in Maastricht bij een school die veroordeeld zijn tot het LVO. Zij hebben er geen vertrouwen in dat het goed komt. Ze willen uit die koepel stappen en ouders willen keuzevrijheid, zodat ze niet bij die koepel terecht hoeven. Ik zal de motie sowieso aanhouden tot de discussie over Meer ruimte voor nieuwe scholen, want ik kan ook tellen, maar het is toch niet zo gek om tegemoet te komen aan de wens van ouders om zich aan zo'n groter verband te kunnen onttrekken en daarbij niet afhankelijk te zijn van de instemming van de grote baas?

Minister Slob:

Ik heb aangegeven dat het in de huidige situatie — daar zijn ook redenen voor — een proces is dat in de school zelf moet plaatsvinden. Men moet zorgen tot gelijkluidende conclusies te komen. Ik heb gisteren ook aangegeven dat dat niet altijd lukt en dat er dan voor de ouders de mogelijkheid is, die we straks gaan vergroten met Meer ruimte voor nieuwe scholen, om op eigen initiatief een school te stichten.

De voorzitter:

Ik begrijp van de heer Kwint dat hij de motie op stuk nr. 99 aanhoudt.

Op verzoek van de heer Kwint stel ik voor zijn motie (30079, nr. 99) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Slob:

Dan de motie van de heer Beertema met inderdaad een zeer overzichtelijk dictum. Ik ontraad deze motie, dat zal de heer Beertema niet verbazen. Er ligt op dit moment bij de Kamer een wetsvoorstel om de fusietoets te schrappen, met een blanco advies van de Raad van State. Ik ben zeer benieuwd naar de discussie die daarover in de Kamer gevoerd zal worden. Dan kunt u ook weer op dit onderwerp uw opvattingen volop kenbaar maken, maar ik ontraad deze motie.

Dan kom ik op de motie-Bisschop/Westerveld op stuk nr. 102, waarin de regering wordt gevraagd om in kaart te brengen wat de verschillen in positie zijn van de direct belanghebbenden bij het onderwijs in rechtsvormen als de vereniging, de stichting en de coöperatie en in hoeverre deze verschillen aanleiding geven de huidige wettelijke kaders te heroverwegen. Ik ben bereid om dat in kaart te brengen. Ik maak er wel deze kanttekening bij dat de keuzes die men daarin maakt, ook echt op de plekken zelf gemaakt moeten worden. Dat gaan wij niet voor hen bepalen. Maar dat zullen de indieners van deze motie ook begrijpen. Met deze kanttekening laat ik deze motie over aan het oordeel van de Kamer.

Er lag nog één motie van de SGP, waar men nog een reactie op had gevraagd en waar ik nog kort iets over wil zeggen. Deze motie was aangehouden en schijnt vanavond in stemming te worden gebracht. Hij staat tenminste vandaag op de stemmingslijst, en dat heeft ermee te maken dat hij is herzien en ingediend. Het gaat om de gewijzigde motie-Rog/Bisschop op stuk nr. 144, over het betrekken van schoolleiders als gesprekspartners bij het bestuursgericht toezicht.

Dat is een uitermate relevante motie, ook in het kader van Maastricht. Ik blijf echter bij mijn oordeel om deze motie te ontraden, omdat ik bang ben dat het aannemen van deze motie juist weer heel veel onduidelijkheid gaat veroorzaken. De kern van het bestuursgericht toezicht is dat er eerst met de bestuurder wordt gesproken. Daarna spreekt men met schoolleiders, ook om te checken — en dat hoort bij bestuursgericht toezicht — of de bestuurder wel goed zicht heeft op zijn eigen schoolorganisatie. We hebben in Maastricht gezien dat dat fout ging. Het is niet verboden dat bij zo'n gesprek met de bestuurder ook een schoolleider aanwezig is. Daar mag de bestuurder om vragen en dat is soms ook wel te begrijpen, als het bijvoorbeeld om één of enkele kleine scholen gaat. Dan kan het zijn dat men zich afvraagt of dat kan.

Dit luistert even nauw, want het is in de praktijk een groot onderwerp. Het is dus niet uitgesloten, maar ik wil voorkomen dat nu de regel gaat worden dat dit altijd gebeurt. En ik wil ook voorkomen dat men, bij wijze van spreken met de motie in de hand, zegt dat het mag van de Kamer. Nee, de inspectie kan ook zeggen: wij willen nu even niet de schoolleider erbij hebben want wij willen even onder vier ogen met de bestuurder spreken om daarna met de schoolleider te spreken. Er wordt altijd met schoolleiders gesproken. Als u voorbeelden hebt dat het niet gebeurt, dan horen we die graag.

Ik hoop dat u met deze toezeggingen kunt leven, en dat dat ook in de praktijk voldoende houvast biedt. Ik ontraad dus de motie, maar dit is de wijze waarop het zou moeten gaan.

De voorzitter:

Goed. Dan geef ik de heer Rog nog het woord voor een korte opmerking. Dit is immers al uitgebreid besproken.

De heer Rog (CDA):

Het dictum zal nader gewijzigd worden. Straks luidt het dictum: "verzoekt de regering de mogelijkheid te bieden dat ook schoolleiders bij het bestuursgericht toezicht gesprekspartner kunnen zijn."

Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat bestuurders zich kunnen verschuilen achter schoolleiders. De motie is juist gericht op die situaties van bijvoorbeeld kleine besturen, eenpitters, waarbij er een vrijwilligersbestuur is, en de schoolleider eigenlijk een soort directeur-bestuurder is die de dagelijkse gang van zaken echt kent. Het gaat om de optie om die daarbij te betrekken of bij dat gesprek te laten zijn. Dat is de optie. Dat is de intentie van de motie van vanavond.

Minister Slob:

Dat is wat ik hier ook zeg, dus in dat opzicht is de motie overbodig. Dit kan dan toch echt wel weer tot verwarring leiden, omdat het lijkt alsof er iets nieuws gebeurt. Het is altijd zo, ook bij kleine scholen, dat er wel met de bestuurder gesproken moet worden. In alle redelijkheid kijkt men ook of het zo kan zijn dat een schoolleider daarbij is, maar een inspectie moet ook kunnen besluiten nu alleen even met de bestuurder te willen praten. Dat is de manier waarop het moet gaan.

De voorzitter:

Volgens mij is er genoeg gewisseld. Dank u wel.

Minister Slob:

Voorzitter. Er zijn nog twee vragen van de heer Van Meenen blijven liggen, ten eerste over de betrokkenheid van de leerlingen. Laat ik daar heel kort dit over zeggen. U weet dat ik zelf met een paar leerlingen heb gesproken en met hun ouders en bij hen thuis ben geweest. Ik heb alle leerlingen een brief gestuurd, enkele weken geleden al, waar ik persoonlijk hun naam op heb geschreven om iets te zeggen over wat er gebeurd is en over de wijze waarop wij dat met elkaar beleefd hebben. Uiteraard volgen wij wat daar blijft gebeuren. Leerlingen moeten altijd, als ze dat nog willen, ook al zijn ze nu van school af, al hebben ze zelfs een diploma, ergens terecht kunnen. Als ze het nodig vinden om nog te praten over dingen — dat kan soms helpen bij het verwerken — dan zal de deur daarvoor openstaan, ook bij mij. Ik zeg zelfs: bij mij persoonlijk.

Wat uw vraag betreft over de voortgang, heb ik aangegeven dat ik in april een soort tussenstand wil opnemen. Ik beloof u dat ik voor de zomer de informatie die ook voor u relevant is, ook in het kader van wat we nu besproken hebben, met u zal delen zodat u op de hoogte kan blijven van de voortgang. Ik waardeer het zelfs dat daarnaar gevraagd wordt. Met dit overleg, met dit AO en bij wijze van spreken met het sluiten van een aantal boeken is het natuurlijk niet af. Sterker nog, we zijn nu begonnen met het herstel en dat zal met kracht moeten worden voortgezet.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de minister.

Minister Van Engelshoven:

Voorzitter, dank u wel. We hebben gisteren een uitgebreid algemeen overleg gehad, dus ik zal kort mijn oordeel geven over een aantal nog voorliggende moties.

Allereerst de motie op stuk nr. 95 van mevrouw Westerveld, waarin zij ons verzoekt te kijken of de medezeggenschapsraad meer zeggenschap kan krijgen over de selectieprocedure van toezichthouders. Even voor de goede orde: het is natuurlijk nu al zo dat de medezeggenschapsraad enige invloed heeft. Ze hebben adviesrecht op de competentieprofielen voor de raden van toezicht. In de Wet op het voortgezet onderwijs is op dit punt ook al het een en ander geregeld. De medezeggenschapsraad kan natuurlijk ook weer input ophalen bij ouders en leerlingen om die bij de selectie te betrekken. Ik begrijp dat u vraagt: kijk nou eens breder over de hele linie, in het hele stelsel; kunnen we de rol van de medezeggenschap bij de aanstelling van de raad van toezicht versterken? Dat wil ik graag doen, dus deze motie krijgt oordeel Kamer.

Dan de motie op stuk nr. 96, die vraagt: kunt u ook eens kijken naar goede voorbeelden in andere sectoren wat betreft het functioneren van raden van toezicht, het kijken daarnaar en het beoordelen daarvan waar de onderwijssector wellicht van kan leren? Volgens mij is het altijd een goed idee om te kijken of je kunt leren van andere sectoren, dus ook deze motie krijgt oordeel Kamer. Overigens zullen wij dit ook betrekken bij het gesprek dat wij zullen hebben met VTOI: kijk nou ook eens naar raden van toezicht in andere sectoren; wat kun je daarvan leren? Ik zal u ook informeren over de uitkomsten daarvan.

Dan de motie op stuk nr. 97 om u periodiek op de hoogte te stellen van het aantal klachten dat binnenkomt bij de klachtencommissies en om dat bij de inspectie in kaart te brengen. Ik zou u willen vragen om deze motie aan te houden. U weet dat er een evaluatie van de klachtenregelingen komt. In de eerste helft van 2019 zullen wij uw Kamer daarover informeren. Dit kunnen we ook in die evaluatie meenemen. Ik zou u willen vragen om de motie tot die tijd aan te houden, want volgens mij wordt u bij die evaluatie al voldoende geholpen.

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Het lijkt me prima om deze motie aan te houden.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Westerveld stel ik voor haar motie (30079, nr. 97) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Van Engelshoven:

Dan de motie op stuk nr. 98. Het zal mevrouw Westerveld niet verbazen dat ik die ga ontraden. We hebben dit gesprek voor een deel al van de zomer met elkaar gevoerd. Ik heb het gewisselde nog eens teruggelezen. De vraag of een lid van een raad van toezicht binding heeft met het primaire proces is heel erg afhankelijk van hoe dat individuele lid van een raad van toezicht zijn functie uitoefent. Ik vind het heel ingewikkeld — want dat is eigenlijk wat u vraagt — om dat te koppelen aan zekere kenmerken van leden van de raad van toezicht. Eerder, van de zomer, had u het erover of dat dan geen ouders van oud-leerlingen of oud-leerlingen zelf zijn. Ik heb u toen ook gezegd dat goed toezicht houden ook een vak is. Of je als toezichthouder je op een goede manier verhoudt tot het primaire proces, is heel erg een kwestie van de individuele taakuitoefening. Ik kan daar geen algemene persoonskenmerken of functiekenmerken aan verbinden. Dus u vraagt mij hier eigenlijk om iets wat niet te doen is. Ik wil de motie dus ontraden.

Dan nog de motie van de heer Kwint over de capaciteit van de inspectie. Ik heb u gister in het debat gezegd dat wij op dit moment geen signalen hebben over de capaciteit. In het kader van het vernieuwde toezicht heeft de inspectie ook extra capaciteit gekregen. Aan het principe van bestuursgericht toezicht willen we ook vasthouden. Het principe blijft dus overeind en daar was de capaciteit ook op toegesneden. Ik wil deze motie best oordeel Kamer geven, als ik haar zo mag interpreteren dat ik zelf in gesprek ga met de inspectie over wat we ook gisteren aan lessen hebben getrokken uit deze crisis en hoe we daar conclusies uit hebben getrokken over het functioneren van de inspectie. Ik zal nog eens een indringend gesprek hebben met de inspectie over hoe ze dat gaan doen binnen de bestaande capaciteit. Daarover, en met mijn oordeel daarover, stuur ik u een brief voor de begrotingsbehandeling in komend jaar, zodat u bij de begroting kunt beoordelen of u mijn conclusies deelt of niet, en of u daar consequenties aan wil verbinden.

De heer Kwint (SP):

Het lijkt me heel logisch dat een onderzoek naar de capaciteit van de inspectie inderdaad begint met een gesprek met de inspectie. Er dreigen ook nog nieuwe taken aan te komen, zoals thuisonderwijs, Meer ruimte voor nieuwe scholen, maar ook wat we gister besproken hebben, de strengere rol bij de PTA's en de schoolexamens. Dat komt er allemaal bij. Maar als de minister dat met de inspectie wil bespreken en de uitkomsten naar ons opstuurt, dan lijkt me dat prima.

Minister Van Engelshoven:

Dank u wel. Voorzitter, dan krijgt deze motie oordeel Kamer.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn we aan het eind gekomen van dit VAO.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zullen we vanavond stemmen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven