Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | nr. 32, item 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | nr. 32, item 6 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs ( 35007 ).
De voorzitter:
Aan de orde is de wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs. Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
En ik geef de heer Futselaar namens de SP-fractie het woord.
De heer Futselaar (SP):
Dank u wel, voorzitter. Wanneer zijn we het precies normaal gaan vinden dat het niet meer vanzelfsprekend is dat jongere generaties het beter hebben dan hun ouders? Toen een aantal maanden geleden bekend werd dat voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog dertigers het materieel slechter hebben dan hun ouders, leverde dit nauwelijks maatschappelijke ophef op. En dat zijn nog de dertigers. De situatie van onze twintigers en tieners is wat dat betreft nog veel precairder. Onzekere arbeid is voor hen de norm geworden en betaalbare huisvesting een onmogelijkheid. En daar komt bovenop: een groeiende schuldenlast.
Voorzitter. Dat is niet allemaal de schuld van het wetsvoorstel dat hier vandaag voorligt, maar het draagt er wel aan bij dat de problemen zich voor jonge mensen steeds hoger opstapelen. Het is voor de SP dan ook van belang om dit voorstel in die context te zien, de context van de zeer moeilijke sociaaleconomische situatie van generaties jongeren, die elk jaar lijkt te verslechteren. Het valt ons ook in het algemeen op hoe vaak er de afgelopen jaren bij het saneren van overheidsfinanciën of het verhogen van lasten een beroep is gedaan op het argument dat we de staatsschuld niet mogen verhogen omdat we daarmee de lasten bij toekomstige generaties leggen. Maar als er een wetsvoorstel ligt dat de lasten voor toekomstige generaties letterlijk verhoogt, maar dan niet via een collectieve schuld maar wel via een serie private schulden, dan is dat kennelijk geen enkel probleem. Dat roept vragen op over de motivatie achter dit wetsvoorstel.
Voorzitter. Dit wetsvoorstel verandert het leenstelsel in die zin dat de rente die studenten moeten betalen niet langer gekoppeld wordt aan de rente die de overheid betaalt op vijfjaarsobligaties, maar op tienjaarsobligaties. Ik denk dat de eerste vraag die gesteld zou moeten worden, is: waarom komt het kabinet met dit wetsvoorstel? De aanleiding voor deze wetgeving is volgens de memorie van toelichting de financiële houdbaarheid van het studiefinancieringsstelsel en de overheidsfinanciën in den brede op de lange termijn. Ik hecht eraan om expliciet te markeren dat dat de formele en enige reden is voor dit wetsvoorstel. Dat is ook door de minister in verschillende debatten aangegeven. Andere gesuggereerde motieven — er was bijvoorbeeld sprake van een financiële uitruil met de collegegeldverlaging, zoals ik zelf al heb gesuggereerd — zijn expliciet ontkend. Datzelfde geldt voor de suggestie die ook wel gedaan is, namelijk dat nu door studenten te veel wordt geleend voor frivole zaken en dat dit ontmoedigd zou moeten worden met een hogere rente.
Nee, het sleutelwoord hier is "houdbaarheid". Dat maakt het van belang om goed te kijken naar de betekenis van dit begrip. Als ik bijvoorbeeld bezorgd ben over de houdbaarheid van melk die in mijn koelkast staat, dan gaat mijn bezorgdheid eigenlijk over de angst dat die melk over de houdbaarheidsdatum heen is, daardoor onhoudbaar is en daardoor ondrinkbaar. Dus als het kabinet een wetsvoorstel doet met als doel de houdbaarheid van het leenstelsel en de rijksfinanciën in den brede, dan ga ik ervan uit dat dit betekent dat deze zonder dit wetsvoorstel onhoudbaar worden. Uit de schriftelijke antwoorden op vragen van de SP, D66 en GroenLinks blijkt echter dat hiervan geen sprake is. De regering stelt dat zij niet van mening is dat het studiefinancieringsstelsel onhoudbaar is. Wel stelt zij dat de houdbaarheid kan worden verbeterd. Met andere woorden: de regering legt de term "financiële houdbaarheid" hier niet uit als iets absoluuts. Er is geen dreigend probleem dat moet worden opgelost, geen financiële crisis die moet worden afgewend. Het leenstelsel was en is financieel houdbaar. Wat de grote mate van houdbaarheid hier simpelweg betekent, is: het kost de rijksoverheid minder. En dat is in essentie de argumentatie achter dit voorstel. Een houdbaarder stelsel is een goedkoper stelsel.
Ja, zo ken ik er nog wel een paar. Want de houdbaarheid van overheidsfinanciën kun je op tal van manieren verbeteren. Ik noem er een paar: het verkopen van de kunstcollectie van het Rijksmuseum, het opheffen van de Universiteit Leiden, het heffen van een speciale belasting op baarden. Dat zijn alle drie uitstekende voorstellen voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op langere termijn. En toch vermoed ik dat, als het kabinet morgen met een baardenbelasting komt, zelfs de meest trouwe coalitiefracties toch een paar vragen gaan stellen, zo van "goh, kunnen we niet iets meer onderbouwing voor dit voorstel krijgen?". Maar bij dit voorstel is er eigenlijk geen enkel inhoudelijk argument waarom we dit gaan doen, behalve het wat vreemde argument van rentesubsidie. Ik zal daar straks verder op ingaan.
Daar komt nog bij dat er een grote mate van onzekerheid is over het bedrag dat deze maatregel zou moeten opleveren. Het regeerakkoord en dit wetsvoorstel gaan uit van een structurele opbrengst van 226 miljoen in het jaar 2060. Dat is over 42 jaar. Een dergelijke voorspelling voor onze tijd zou dus in 1976 moeten zijn gedaan, met de maatregelen die daarbij hoorden. Ik was toen zelf nog niet geboren. Het was tien jaar voor de invoering van de basisbeurs, dertien jaar voor het einde van de Koude Oorlog en bijvoorbeeld twintig jaar voor het commerciële gebruik van e-mail - om maar even aan te geven over wat voor enorm tijdsbestek we dan eigenlijk praten. En laten we dan eens kijken naar wat voor aannames er precies liggen onder het bedrag van 226 miljoen, de "referentieramingen" in ministerieel jargon.
De volgende dingen moet je inschatten om tot zo'n referentieraming te komen. In de eerste plaats is dat het aantal studenten dat er gaat zijn tot 2060, dat gebaseerd moet zijn op demografische voorspellingen en migratievoorspellingen. Om bijvoorbeeld het aantal 22-jarigen dat net is afgestudeerd in 2060 te kunnen voorspellen, moet je ook inschatten hoeveel kinderen er geboren worden in 2038 en hoeveel er in de tussentijd Nederland binnenkomen en weer verlaten. Dan moet je een inschatting maken van welk percentage van deze jongeren daadwerkelijk gaat studeren in het hoger onderwijs. Nou, dat percentage is in de afgelopen jaren gestegen, maar het is de vraag of deze tendens zich doorzet, stabiliseert of omkeert. Dat zijn ook aannames die je moet maken over een lange termijn in de toekomst. De referentieramingen die het ministerie gebruikt, kennen dit soort twijfels niet. Men stelt bijvoorbeeld dat er in dat collegejaar 2038 exact 441.904,4 bachelorstudenten gaan zijn. Dat suggereert een absurde mate van zekerheid, maar het is natuurlijk niet meer dan een ruwe inschatting, gebaseerd op zeer onzekere aannames. En dan is er nog de vraag hoeveel de gemiddelde studieschuld per student eigenlijk gaat zijn tot 2060. De regering gaat er in de berekening van uit dat die gelijk blijft. Dat is ook een aanname. Sterker nog, daarmee spreekt de minister zichzelf aantoonbaar tegen in haar cijfers. Want voor de berekeningen om te komen tot het bedrag van 226 miljoen is ze uitgegaan van een gemiddelde studieschuld bij het afstuderen van €21.000, zo lezen we. Maar de minister stelt in haar schriftelijke beantwoording zelf al dat door dit voorstel de gemiddelde studieschuld bij het afstuderen zal stijgen naar €21.500. Ik vraag de minister: waarom is dat niet meegenomen in de rekensom, want dat scheelt toch zo'n 2,5%?
Maar goed, de minister komt met haar rekensom uit op een totale nationale studieschuld in 2060 van 33,5 miljard euro. Dan moet je nog een inschatting maken van het verschil in rente tussen de tienjaarsobligaties en de vijfjaarsobligaties van nu tot 2060. Daarbij gaat de regering er in een rekenmodel van uit dat deze gemiddeld 0,78% zal zijn. Dat is ook een aanname, gebaseerd op het gemiddelde van de afgelopen tien jaar. Nu denk ik niet dat je heel veel economen of historici gaat vinden die gaan stellen dat de renteontwikkeling van de afgelopen tien jaar heel erg representatief is voor hoe rente zich in het algemeen ontwikkelt, maar goed. In het decennium 1998-2008 was het verschil tussen de vijfjaarsrente en de tienjaarsrente slechts 0,49%, en in de acht jaar daarvoor slechts 0,46%. En als we nou het laatste percentage eens nemen, die 0,46% verschil tussen tienjaars- en vijfjaarsobligaties, en we passen dat toe op de rekensom zoals de minister die heeft gemaakt om tot 226 miljoen te komen, dan is de structurele besparing in 2060 plotseling 133 miljoen. Dat is bijna de helft minder. Dat is één parameter veranderen in alle aannames die door het ministerie worden gehanteerd. En dan is er nog de inschatting van het aantal studenten dat na 35 jaar daadwerkelijk de schuld heeft afbetaald. Daarbij gaat het kabinet uit van een soort magisch CPB-percentage van 86,4% dat de schuld daadwerkelijk afbetaalt. Maar dat percentage werd gebruikt bij de invoering van het bestaande leenstelsel in 2014.
Nou ben ik hier aan het beargumenteren hoe onbetrouwbaar voorspellingen zijn in de verre toekomst, maar ik wil mij aan één voorspelling wel wagen: als het rentepercentage stijgt, zal het aantal studenten dat na 35 jaar niet zijn schuld heeft afbetaald, ook onherroepelijk stijgen. En dat kan behoorlijk oplopen, juist als rentes omhooggaan. En als oud-studenten dat niet kunnen betalen, dan kost dat uiteindelijk, na 35 jaar, de overheid weer extra geld, omdat ze moet kwijtschelden.
Nou kan ik mij voorstellen dat iemand die hiernaar luistert, vindt dat ik wel erg negatief ben over de voorspellende vaardigheden van het ministerie en dat ik onze referentieramingen onrecht aandoe. Maar ik wijs erop dat we alleen al voor volgend jaar een enorme afwijking hebben in het aantal universitaire studenten. OCW verwachtte 2% extra universitaire studenten. Het werd 5% extra universitaire studenten. Dat is een afwijking van 3% in het jaar dat voor ons ligt. En dan met droge ogen volhouden dat je kunt stellen dat de schatkist in 2060 met 226 miljoen extra zal worden gevuld? Die cijfers zijn boterzacht. Het zou net zo goed twee keer zo veel kunnen zijn, of de helft, of een willekeurig ander bedrag. Ik daag de minister uit om te beargumenteren dat het bedrag van 226 miljoen in 2060 harder en zekerder is dan ik hier heb weergegeven. Ik denk dat het haar niet zal lukken. De minister doet met dit wetsvoorstel niet aan begrotingsbeleid. Zij schrijft sciencefiction. Dat leest vermakelijk weg, maar het is geen basis voor serieus beleid. Dan blijven we bij de vraag: waarom dit voorstel?
Voorzitter. Dan hebben we ook nog het argument van de rentesubsidie. Dat is een nieuw argument in de leenstelseldiscussie. Het woord komt niet voor in de Handelingen van het oorspronkelijke leenstelseldebat. Ik heb nog een tijdje met het idee gespeeld om een hoorzitting te organiseren en daar de architecten van het leenstelsel voor te vragen: Jesse Klaver van GroenLinks, Pieter Duisenberg van de VVD, Mohammed Mohandis van de Partij van de Arbeid en de heer Van Meenen van D66. Dat idee kon in de commissie niet op heel veel enthousiasme rekenen. Maar één van de zaken die ik dan zou willen vragen, is of er aan de keukentafel van Jesse Klaver of op het terras van Pieter Duisenberg of waar dat stelsel ook bekokstoofd is, is gesproken over rentesubsidie of over houdbaarheid. Is er later door ambtenaren op het ministerie over gesproken? Liggen er kritische adviezen over? Als er toen bij het ministerie zorgen leefden over rentesubsidie en houdbaarheid, waarom is dat toen niet bekend gemaakt? Waarom is de Kamer er destijds niet over geïnformeerd? Waarom viel er in de memorie van toelichting van destijds niets over rentesubsidie te lezen? Waarom heeft de Raad van State er destijds niet over geadviseerd?
Om het maar concreet aan de minister te vragen: wat weten wij nu wat wij in 2015 niet wisten? Of is het simpelweg dat er sindsdien een nieuwe coalitie is aangetreden en dat dit heeft geleid tot wonderbaarlijke nieuwe inzichten op het departement over de verschrikkingen van rentesubsidie? Dat moet bijna wel, want anders moeten we tot de conclusie komen dat de Kamer destijds onvolledig is geïnformeerd of dat er nu een gelegenheidsargument is gezocht.
Voorzitter. Ik moet ook bekennen dat ik een beetje moest lachen om de term "rentesubsidie". De naam suggereert immers dat de overheid rente subsidieert en dat dit een groot probleem is. Het zou natuurlijk ook belachelijk zijn als de rijksoverheid rente op leningen subsidieert. Behalve bij de hypotheekrenteaftrek uiteraard, die we jaarlijks ongeveer met 10 miljard subsidiëren. Voor de liefhebbers van vergelijkingen: van dat bedrag kun je ongeveer elf keer de basisbeurs terugbrengen en dan houd je nog genoeg over voor bijvoorbeeld het bekostigen van een tweede master. Dat treedt buiten het onderwerp van dit wetsvoorstel, dus ik zal er niet op doorgaan, maar ik wil wel de collega's ter overdenking meegeven wat het precies zegt over de prioriteiten van een land en een samenleving als het subsidiëren van rentekosten op leningen voor het vergaren van bezit vanzelfsprekend is, maar voor het vergaren van kennis onacceptabel.
Terug naar de rentesubsidie die wordt genoemd in het voorstel van de minister. Deze rentesubsidie wordt overigens op geen enkele wijze en niet in enige mate gekwantificeerd. Hoeveel rentesubsidie krijgen studenten dan? Ik heb geen idee. Klaarblijkelijk heeft het kabinet ook geen benul, maar het weet wel zeker dat het zo'n groot probleem is dat het onmiddellijk moet worden aangepakt. De minister stelt dat er sprake is van rentesubsidie, omdat de rente die studenten nu betalen over leningen, die van de vijfjaarsobligaties, lager is dan de rente die de overheid over de totale staatsschuld betaalt. Dus is er sprake van rentesubsidie. De minister stelt dat het logisch is om de staatsschuld als ijkpunt aan te houden, omdat extra leningen die moeten worden aangegaan voor het leenstelsel ook weer bijdragen aan die totale staatsschuld. Ze stelt dat de Staat geen onderscheid maakt welke lening je waarvoor gebruikt.
Voorzitter. Nog los van het feit dat het wel of niet koppelen van leningen aan specifieke staatsobligaties een politieke keuze is, kun je je en moet je je sowieso afvragen of het logisch is om te kijken naar de staatsschuld. De staatsschuld is immers een totaal aan leningen voor diverse doeleinden van decennia terug, ver voor er ooit sprake was van een leenstelsel. Waarom zouden studenten via het leenstelsel moeten meebetalen aan bijvoorbeeld een hypothetische, decennialang lopende lening die ooit is afgesloten voor de Deltawerken? Bij het leenstelsel zou de vraag niet moeten zijn hoeveel de Staat over de staatsschuld betaalt en over staatsleningen uit het verre verleden, maar hoeveel de Staat betaalt voor leningen in het heden en in de toekomst, en eventueel sinds 2015, want dat is het jaar van de invoering van het leenstelsel.
Dus de vraag die ik mijzelf enige tijd geleden stelde is: hoeveel betaalt de rijksoverheid op dit moment eigenlijk voor leningen op de internationale kapitaalmarkt? En ik ben geen Financiënwoordvoerder, dus dat kostte mij enige tijd om te doorgronden, wil ik hier wel toegeven. De Nederlandse overheid financiert haar tekort jaarlijks met een scala aan staatobligaties, met allerlei verschillende looptijden: 1-jarig, 3-jarig, 5-jarig, 10-jarig et cetera. En hoe langer de lening, hoe hoger de rente daarop. Maar wat is nou het gemiddelde?
Dat wordt gelukkig — zo vond ik na enige tijd — de laatste jaren netjes gepubliceerd. De gemiddelde looptijd van in 2018 uitgegeven staatsobligaties was 6,3 jaar. In 2019 zal dat 6,4 jaar zijn. In 2017 was het 6 jaar, en in 2016 zelfs 5,5 jaar. Wat betekent dat? Er vindt rentesubsidie plaats, maar die is veel beperkter en geringer dan in dit wetsvoorstel wordt gesuggereerd. Want de overheid betaalt de afgelopen jaren voor haar eigen leningen op de kapitaalmarkt gemiddeld een rente die past bij staatsobligaties met een looptijd van zo'n 6 jaar, en leent dat geld vervolgens door aan studenten tegen een rente van ongeveer 5 jaar. Dat is een rentesubsidie, als je er zo naar wil kijken, maar wel echt zo beperkt dat je jezelf afvraagt of het de moeite is er een wet aan te wijden.
En dat wordt anders als wij plotseling een 10-jaarsrente van studenten gaan vragen. Dat zou namelijk, als deze wet dan ingaat, bijvoorbeeld voor volgend jaar betekenen dat de overheid zelf geld leent op de kapitaalmarkt onder de rente die hoort bij de 6,4-jaarsobligatie, en dit doorleent aan studenten tegen een rente die past bij de 10-jaarsobligatie. Simpelweg: de overheid leent dan zelf voor een lagere rente dan de rente die ze hanteert bij het doorlenen aan studenten. Dan komen we in een scenario dat de overheid daadwerkelijk winst zou kunnen maken op het leenstelsel. En ik wil toch de collega's vragen of dat hier echt de bedoeling is. Tegelijkertijd nodig ik de minister uiteraard uit om mij te verbeteren, als er iets onjuist is aan wat ik hier heb gepresenteerd.
Voorzitter. Het argument van houdbaarheid is dus onhoudbaar. De bedragen die bespaard zouden moeten worden, berusten op drijfzand. Rentesubsidie is een hol argument. Er is geen duidelijke aanleiding voor dit wetsvoorstel. Er is geen serieuze onderbouwing voor dit wetsvoorstel. Dit is het slechtst onderbouwde kabinetsvoorstel sinds ... Nou ja, sinds de dividendbelasting. En dat is niet zo heel erg lang geleden, maar de Kamer begrijpt wat ik bedoel.
Waarom stond dit dan toch in het regeerakkoord? Ik kan daar geen reden voor bedenken, maar ik vrees dat we voor het waarom eerst de wie-vraag moeten stellen: welke partij heeft hiervoor gepleit? Daarover kun je als simpele oppositiepartij eigenlijk alleen maar speculeren. En dat ga ik dan ook doen.
We kregen wellicht een hint bij het laatste begrotingsdebat, waarbij zowel de minister als de heer Van Meenen het beiden toevallig noodzakelijk vonden om te benadrukken dat de renteverhoging toch ook niet hun favoriete maatregel was. En nog meer bijzonder: zij benadrukten beiden, ongevraagd, in het debat dat het CDA en de ChristenUnie wél een renteverhoging in hun doorrekeningen voor de verkiezingen hadden opgenomen. Ik vind het moeilijk daarin iets anders dan een vingerwijzing te zien; niet heel erg collegiaal misschien, maar wel helder. En dan is de boodschap van D66 kennelijk: wij waren het niet.
En wie is het dan wel? Wie heeft het gedaan? Het wordt bijna een coalitieversie van het bordspel Cluedo. Was het Harry van der Molen met een loden pijp in de bibliotheek? Was het Eppo Bruins van de ChristenUnie met een kandelaar in de biljartkamer? Of was het toch Pieter Duisenberg van de VVD met een Engelse sleutel in de serre? Dat laatste zou pijnlijk zijn, voor de eerstvolgende keer dat de voorzitter van de VSNU moet onderhandelen met de studentenbonden over de besteding van de leenstelselgelden.
En uiteraard zal ik de coalitiefracties vragen wie met dit idee is gekomen. En dan krijg ik misschien terug dat coalitieonderhandelingen vertrouwelijk zijn. Dat is misschien zo, maar ik vind dat kiezers, en zeker jonge kiezers, het recht hebben om te weten uit wiens koker dit voorstel komt. Het komt niet uit de ambtelijke organisatie, lijkt mij, want er is immers geen houdbaarheidsprobleem, en er is geen rapport of onderzoek dat aan deze maatregel ten grondslag ligt. Dus ik vraag in alle openheid: welke partij heeft de politieke moed om te zeggen dat het hun idee was? Dan komen we misschien iets dichter bij de vraag waarom dit is voorgesteld.
Voorzitter. Dat waren mijn gedachten over de aanleiding van het wetsvoorstel ... Of beter: het gebrek aan aanleiding en onderbouwing. Dan zal ik nu ingaan op de gevolgen van het wetsvoorstel, maar wellicht is het beter om eerst een interruptie toe te staan.
De heer Van Meenen (D66):
Een interessant betoog. Eén ding weten we in ieder geval zeker: het komt niet door de SP. Want er is in dit land nog nooit iets gebeurd door de SP. De SP heeft nog nooit ergens verantwoordelijkheid voor genomen. Er is ook nog nooit een euro in onderwijs geïnvesteerd door de SP. Mijn vraag aan de heer Futselaar is: als hij hetgeen hierover in het regeerakkoord staat allemaal zo ontzettend erg vindt, waarom staat hierover dan geen letter in de tegenbegroting van de drie linkse partijen?
De heer Futselaar (SP):
De tegenbegroting van de linkse partijen was een compromis en bevat de dingen waar wij het over eens zijn. De heer Van Meenen weet dat een van de dingen waar de drie linkse partijen het niet over eens zijn, het leenstelsel is. Daarover verschillen wij van mening. Dat zal in het debat ook wel blijken. De SP maakt natuurlijk haar eigen afweging. Wij willen bijvoorbeeld de basisbeurs terug. Daarom staat die wel in onze eigen doorrekening voor de verkiezingen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb het niet over het leenstelsel, ik heb het over deze renteverhoging.
De heer Futselaar (SP):
O, daar kan ik vrij simpel over zijn. Je hoeft een renteverhoging niet in de tegenbegroting te doen, want als er al iets van winst binnenkomt, is dat per 2025; dat is nog negen, sorry, zeven jaar weg. Het hoogtepunt is pas in 2060. Ik heb net al beargumenteerd dat de getallen daarvoor wel buitengewoon op drijfzand zijn gebaseerd. Het is wat mij betreft volstrekt illusoir om te zeggen: daar moet je een voorstel voor indienen of dekking voor vinden. Ik wil het wel; ik wil best een alternatief geven voor de 226 miljoen in 2060, bijvoorbeeld een belasting op kernfusie, om maar iets te noemen, of op ruimtereizen of op bootjes voor mensen die ondergelopen Amsterdam willen bekijken. Dat is dan het soort speculatie waar we het over hebben.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Van Meenen (D66):
Sterker nog, u heeft ook een alternatief aangeboden, namelijk niet instemmen met het Belastingplan. Daardoor gaat juist de groep waar u op doelt, de mensen die meer dan modaal zullen verdienen in de komende jaren — dat zijn de mensen die nu student zijn of die de komende jaren gaan studeren — 700 euro per jaar mislopen. Dat is de concrete maatregel die de drie linkse partijen, waaronder de SP, in hun tegenbegroting hebben staan. 700 euro minder belastingverlaging. Dat is uw alternatief.
De heer Futselaar (SP):
Ik probeer dit wetsvoorstel en de gevolgen daarvan te behandelen, maar de heer Van Meenen wil kennelijk graag over het Belastingplan praten.
De voorzitter:
Nee, meneer Van Meenen, u mag niet meer interrumperen. Gaat u verder, meneer Futselaar.
De heer Futselaar (SP):
Ik ga verder, voorzitter. Ik ging over de gevolgen van het wetsvoorstel praten. De eerste consequentie die ik wil benoemen, is die van vertrouwen, specifiek van jonge mensen in de politiek. U had namelijk een afspraak gemaakt, zeg ik tegen de partijen die verantwoordelijk zijn voor het leenstelsel. U had een sociaal leenstelsel tegen gunstige voorwaarden beloofd in ruil voor een miljard kwaliteitsinvestering in het hoger onderwijs. Nu zijn de eerste ervaringen met kwaliteitsinvesteringen door universiteiten en hogescholen niet heel gelukkig geweest — zie daarover het rapport van de Rekenkamer destijds — maar ik wil hier best de hoop en verwachting uitspreken dat het de komende jaren beter zal gaan, al wijs ik er ook op dat de Eerste Kamer onlangs buitengewoon kritisch was. We zien wel dat de extra middelen nu al weer voor een deel ondermijnd worden door aan de ene kant hogere studentenaantallen dan geraamd en aan de andere kant de doelmatigheidskortingen van dit kabinet en vorige kabinetten. We moeten dus wel vrezen dat een deel van dat geld in de praktijk naar kwaliteitsbehoud in plaats van kwaliteitsverbetering zal gaan.
En dan is er nog het probleem van de 200 miljoen die bezuinigd zou worden via de ov-kaart en het programma Beter Benutten. Daar lijkt vooralsnog weinig van terecht te komen en ik meen toch dat daar deze maand duidelijkheid over zou moeten komen. Kan de minister daar al iets over zeggen? Of hangt studenten misschien nog een onaangenaam kerstcadeau boven het hoofd? Als dat zo is, moeten we dat dan niet in samenhang met dit voorstel wegen?
Nu veranderen de voorwaarden voor het leenstelsel dus ook, drie jaar na de invoering. Dat maakt volgens mij het oorspronkelijke leenstelsel van 2015 het kortst in stand gebleven studiefinancieringsstelsel sinds de invoering van de basisbeurs in 1986. Het getuigt niet van enorme bestuurlijke betrouwbaarheid om zo snel de voorwaarden aan te passen. Het is ook moeilijk uit te leggen waarom jonge mensen straks meer moeten gaan betalen dan hun iets oudere broers of zussen die onder het huidige stelsel vallen.
Het heeft ook te maken met het vertrouwen in politieke beloftes. In deze coalitie zitten partijen die, net als de SP, campagne hebben gevoerd voor terugkeer van de basisbeurs. Dat heeft het regeerakkoord niet gehaald. Ik zal die partijen dat hier niet kwalijk nemen, want ik besef mij dat het in een coalitie geven en nemen is en dat je niet alles kunt binnenhalen.
De voorzitter:
Het is "ik besef", niet "ik besef mij".
De heer Futselaar (SP):
U heeft gelijk, voorzitter.
De voorzitter:
U bent onderwijswoordvoerder.
De heer Futselaar (SP):
Mijn vader zou mij absoluut verbeteren.
Ik besef dat het binnen een coalitie geven en nemen is en dat je niet alles kunt binnenhalen. Maar dat de partijleider van de ChristenUnie, de heer Segers, met een pleidooi komt dat studieschulden onder jongeren een groot probleem zijn, anderhalve week voordat wij debatteren over een renteverhoging op het leenstelsel waar zijn handtekening onder staat en dat de schuldenproblematiek daadwerkelijk vergroot, vind ik wel getuigen van uitzonderlijk cynisme. Dat wil ik hier toch gezegd hebben en ik wil hier ook vaststellen dat de ChristenUnie niet deelneemt aan het debat over dit voorstel. Dat is echt dodelijk voor het vertrouwen in de politiek.
Voorzitter. Wat kost dit voorstel de lenende student nu eigenlijk? Dat lijkt een heel simpele vraag, maar blijkt verbluffend ingewikkeld om te beantwoorden, in ieder geval voor de minister. Bij het oorspronkelijke wetsvoorstel zat een zeer beperkte toelichting. Bij een gemiddelde schuld zou het gemiddelde maandbedrag dat per jaar wordt terugbetaald met €12 per maand stijgen, 35 jaar lang. Maar dat is natuurlijk wel een heel beperkt overzicht, want je zou willen weten wat voor effect het heeft op verschillende inkomensgroepen bij verschillende schulden. In het eerste schriftelijk overleg dat wij hierover hadden, stelde D66 denk ik een hele goeie vraag: wat zijn de verwachtingen over een maandelijks terug te betalen bedrag voor de verschillende inkomensgroepen bij een lage studieschuld, een gemiddelde studieschuld en een maximale studieschuld? Als antwoord op deze vraag kregen wij een overzichtelijke tabel met het effect van de renteverhoging bij verschillende schulden met inkomens van €20.000, €40.000 en €80.000. En wat bleek? Alleen bij de inkomens van €80.000, toch een vorstelijk inkomen, zat een verschil. En toch bleven drammerige oppositiepartijen vragen stellen, ondanks gemopper uit de coalitie. Ik vroeg een extra ronde vragen en daarna mevrouw Westerveld van GroenLinks een derde ronde. En pas na vragen waarin zeer specifieke inkomensbedragen werden gevraagd, kregen wij een echt overzicht. Dan blijkt dat je met een inkomen van €40.000 en een schuld van €21.000 niets extra's betaalt aan rente, maar als je inkomen €7.000 hoger is, dus €47.000 per jaar, betaal je €5.000 extra, evenveel als de topinkomens. Heb je een modaal inkomen van €37.000 en een schuld van €11.000, dan betaal je €2.500 extra aan rente. En zo kun je wel doorgaan.
Voorzitter. Niets daarvan was zichtbaar in de eerste antwoorden die we kregen, die de gevolgen van het leenstelsel wel heel erg rooskleurig voorstelden. Daar stonden toevallig precies de inkomens die de kosten van het stelsel minimaal zichtbaar maken. Dat grenst aan misleiding. Ik vind het ernstig dat wij zoveel moeite moeten doen om cijfers boven water te krijgen over wat nou precies de effecten van dit voorstel zijn. Drie vragenrondes om antwoord te krijgen. Ik heb mijzelf beloofd dat ik parlementair en diplomatiek zou blijven over wat ik hiervan vindt. Daarom zal ik het volgende zeggen.
Ik vind dat de minister hierin de randen van de parlementaire informatieplicht heeft opgezocht. Dat is ernstig en het doet er daarbij niet toe of er wel of niet een bewuste strategie achter zit. Maar de informatie die we uiteindelijk wel hebben gekregen, is veelzeggend. Iemand met een modaal inkomen, €37.000, en een bescheiden schuld van €11.000 betaalt straks met €2.500 extra rente bijna 23% meer op zijn schuld dan onder het oude stelsel. Als je inkomen iets hoger dan modaal is, bijvoorbeeld €42.000, en je hebt een iets grotere schuld, bijvoorbeeld €16.000, dan betaal je €4.500 meer aan rente. Dat is 28% meer.
Dit is gewoon simpelweg een forse verslechtering van de financiële situatie van oud-studenten. En dan hoor ik mensen zeggen: dat is maar €12 per maand extra. Ja, 35 jaar lang. Als de zorgpremie een tientje stijgt in dit land, noemen we dat een forse verhoging. Maar als het gaat om oud-studenten worden dit soort kosten altijd als minimaal voorgesteld. Alsof iedereen die hoger onderwijs heeft gevolgd automatisch een hoog inkomen krijgt. Ja, gemiddeld. Maar wie garandeert jou dat jij een gemiddelde afgestudeerde bent? Alsof iedereen die hoger onderwijs volgt ook automatisch een diploma haalt, wat helaas ook niet het geval is en daar zit een serieus risico in. Dat is voor mij misschien wel het belangrijkste argument tegen het leenstelsel.
De heer Van Meenen (D66):
De heer Futselaar neemt grote woorden in de mond over misleiding en noem het allemaal maar op. Zullen we nou eens beginnen met te zeggen dat dit de student niets kost? Gelukkig, verderop in zijn betoog heeft de heer Futselaar het over werkenden, oud-studenten. Maar het bericht dat hij voortdurend aan het uitzenden is, en anderen met hem, is: dit kost de student heel veel geld. De student gaat geen euro meer betalen. Zijn we het daarover eens?
De heer Futselaar (SP):
Ja. Studenten beginnen niet met afbetalen van hun schuld tijdens hun studie. Dus letterlijk klopt wat de heer Van Meenen zegt, maar je schuld groeit al terwijl je studeert, dus niet voor niets is de schuld bij het afstuderen al €500 hoger dan hij begint. Ik noem dat wel een vorm van betalen, want je schuld wordt groter. Het duurt weliswaar langer voordat je moet beginnen met betalen, maar die schuld groeit natuurlijk wel.
De heer Van Meenen (D66):
Dit is cruciaal voor de vraag die hier voortdurend omheen hangt: heeft dit nu invloed op het moment dat je gaat studeren? Op dat moment niet. Je kunt gewoon gaan studeren, je kunt normaal leven. Het gaat vooral — de heer Futselaar komt daar later in zijn betoog nog op — om de effecten later. Zijn wij het er dus over eens dat pas effecten gaan optreden bij een modaal inkomen, €40.000, of meer, en daaronder niet? Daaronder is helemaal geen sprake van effecten. De meeste hoger opgeleiden zullen in de hogere categorie komen, vanwege de hogere opleiding. Anderen die daar niet in komen — de heer Futselaar spreekt daar nu over — zullen die extra last ook niet hoeven te betalen. Zijn we het daarover eens?
De voorzitter:
Mijnheer Van Meenen, de interrupties lopen steeds uit de hand. Een korte vraag graag.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter, dit is de tweede interruptie.
De voorzitter:
Dat doet er niet toe, maar een interruptie hoort echt kort te zijn, een opmerking of een vraag, maar geen analyses. Daar heeft u alle spreektijd voor. De heer Futselaar.
De heer Futselaar (SP):
De heer Van Meenen spreekt steeds over bovenmodaal, maar ik heb zojuist de cijfers genoemd. Het blijkt uit de tabel die de minister uiteindelijk heeft gestuurd. Een modaal inkomen is €37.000. Een schuld van €11.000 wil zeggen in totaal €2.500 aan rente extra. Ik vind dat wel een bedrag dat ertoe doet. Dan kun je niet zeggen dat het alleen de hogere inkomens zijn die gaan betalen.
De heer Van Meenen (D66):
Het ligt er maar net aan hoe je dat brengt, maar die €2.500 heeft betrekking op een verhoging die op zijn vroegst over zeven jaar ingaat en over €5 in de maand. €5 in de maand! Ik mag hopen dat er verder geen verhogingen van andere lasten in de wereld komen. Op basis van die €5 zegt de heer Futselaar echter tegen studenten: ga maar niet studeren, want de schuld loopt zo op. Dat is zijn boodschap.
De heer Futselaar (SP):
Ik neem afstand van de suggestie dat ik zeg dat mensen niet moeten gaan studeren omdat de schuld oploopt. Dat is een beetje de omgekeerde wereld. Er komen mensen met beleid dat ervoor zorgt dat de schuld oploopt en dan wordt oppositiepartijen verweten dat zij benoemen dat dat het beleid is en dat de consequentie van dat beleid is dat de schuld groter wordt. Als het spreken van de waarheid in deze Kamer al een probleem wordt voor de heer Van Meenen, dan wens ik hem veel succes met de rest van dit debat.
Zoals sommigen hier weten, was ik tot de laatste verkiezingen zelf docent op een hogeschool. Zoals het op veel hogescholen gaat, had ik naast de functie van docent ook die van mentor van verschillende klassen, of zoals dat in verschrikkelijk hogeschooljargon heet: studieloopbaanbegeleider. Als studieloopbaanbegeleider voer je korte gesprekken met individuele studenten over hun voortgang en hun studieresultaten. Als die goed zijn, ben je snel klaar en als die minder goed zijn, dan ga je kijken wat er aan valt te doen. Ik begon dan meestal met: misschien moet je wat beter leren plannen. Of ik zei van: misschien moet je niet tot diep in de nacht gaan zitten gamen. Soms waren er ergere problemen thuis, maar in mijn laatste jaar als docent, het eerste jaar van de leenstelselgeneratie, merkte ik wel dat de toon van de gesprekken veranderde, niet in alle gesprekken, maar wel in een aantal. Studenten die het lastig hadden, worstelden niet alleen met de vraag hoe ze ervoor konden zorgen dat ze de opleiding haalden, maar ook met de vraag: hoe groot is het financiële risico dat ik loop, hoe groot is de kans dat ik hier wegga zonder diploma, met schuld? Als dat zo is, kan ik dan niet beter nu al stoppen om de schade enigszins te beperken? Ik begrijp die afweging heel goed.
Wij hebben ons hoger onderwijs volgestopt met valkuilen, zoals het bindend studieadvies. We hebben onderwijsprogramma's zo vol en efficiënt gemaakt, in de naam van rendement, dat fouten maken automatisch studievertraging oplevert en dus extra schuld als je leent. En we hebben het hoger onderwijs steeds duurder gemaakt, zoals dit voorstel feitelijk ook doet, in ieder geval als je student bent die is gedwongen om te lenen. Op het moment dat je die twee dingen doet, enerzijds onderwijs organiseren met een grotere kans op uitval, en anderzijds de financiële consequenties van die uitval steeds groter maken, dan kweek je berekenend gedrag. Dan gaan jonge mensen op veilig spelen. Twijfel je tussen mbo en hbo: doe maar mbo, want dan weet je zeker dat het goedkomt. Twijfel je tussen hbo en universiteit: kies maar hbo, want dan heb je in ieder geval je diploma. Risico nemen in het onderwijs kan zich tegenwoordig letterlijk heel duur uitbetalen. Dat is mijn bezwaar tegen het leenstelsel. Schuld dempt ambitie. Je geeft als boodschap aan jonge mensen mee niet te kiezen voor het hoogst haalbare, het meest uitdagende, of zelfs het meest passende, maar voor het veilige, zodat je weet dat je je diploma haalt, zodat je geen studievertraging oploopt en zodat je hoge schulden vermijdt. Dat is een houding die ongetwijfeld uitstekend werkt voor het rendement in het hoger onderwijs, en op korte termijn ook beter voor de schatkist omdat het minimaal uitvallen en maximale efficiëntie als gevolg heeft, maar het is dodelijk voor een economie die gebaat is bij zo goed mogelijk opgeleide medewerkers. Waar we dit effect naar mijn mening het beste kunnen zien is bij de doorstroom van mbo naar hbo. Die doorstroom daalt al langer, maar de daling heeft zich sterker ingezet in het jaar waarin het leenstelsel is doorgevoerd en is daarna nooit hersteld.
De minister heeft in de schriftelijke reactie gesteld dat uit verdiepend onderzoek bij de Monitor Beleidsmaatregelen naar de leenaversie onder mbo'ers blijkt dat dit geen bepalende factor is bij de keuze om al dan niet door te studeren. Dat is gewoon onjuist. De Monitor Beleidsmaatregelen 2017-2018 stelt expliciet dat juist bij de groep mbo-studenten die twijfelen over doorstuderen leenaversie wel degelijk een factor is. De Monitor Beleidsmaatregelen van het jaar daarvoor was er zelfs nog explicieter over. Tel daar andere onderzoeken bij op, zoals dat van het CBS van vorig jaar, waaruit blijkt dat bij doorstroming naar het hbo er een verband is met het gezinsinkomen. Bij die doorstroming lopen juist de middeninkomens achter. Dat is relevant, want dat is de groep die geen beroep kan doen op de aanvullende beurs, maar ook niet de middelen heeft om een studie helemaal zelf te bekostigen en dus van het leenstelsel afhankelijk is.
De minister stelt dat het verhogen van de rente geen invloed zal hebben op de doorstroom van mbo naar hbo. Wat de SP betreft, als je kijkt naar de rapporten die eronder liggen, is het omgekeerde veel waarschijnlijker. Er ligt natuurlijk, zoals eigenlijk overal bij dit wetsvoorstel, geen onderbouwing onder; geen onderzoek naar de potentiële effecten. Maar als de minister stelt, zoals zij doet in antwoord op vragen van de SP, dat er geen signalen zijn die erop wijzen dat invoering van het leenstelsel heeft geleid tot slechtere doorstroming van mbo naar hbo, moet ik constateren dat de minister de stapels rapporten die haar eigen ministerie en anderen hierover hebben geschreven, ofwel niet heeft gelezen, ofwel niet gelooft, ofwel niet heeft begrepen.
Daar komt nog bij dat dit voorstel ervoor zorgt dat een tijdens het mbo opgebouwde leenschuld, dus onder het oude stelsel, bij doorstuderen wordt omgezet in een hogeronderwijsschuld, tegen een hogere rente dus. Met andere woorden: alleen al door een overstap te maken van het mbo naar het hbo loopt een student met een mbo-schuld financieel nadeel op, nog voordat de eerste studiedag is begonnen. Zelfs al stopt een doorstromer na één maand hbo, dan nog valt de totale lening straks onder de verhoogde rente. Dat is niet redelijk en staat bovendien haaks op het doel van het regeerakkoord om de doorstroom tussen mbo en hbo te vergemakkelijken. Er wordt hier een extra drempel opgeworpen.
De minister geeft een aantal argumenten waarom dit zo moet zijn. Het eerste is: het was altijd zo dat mbo-schulden werden omgezet naar hogeronderwijsvoorwaarden bij overgang. Ja, voorzitter, maar vroeger waren de voorwaarden niet slechter en dat maakt nogal verschil. De voorwaarden van een schuld omzetten naar andere voorwaarden is niet zo controversieel als ze gelijk blijven of verbeteren, maar wel als ze slechter zijn. Dan gaan mensen protesteren.
Het tweede argument is dat het anders te ingewikkeld wordt voor DUO en de student: twee verschillende schulden met verschillende voorwaarden. Ik vind dit echt een kulargument. Het enige wat DUO hoeft te doen is twee tabelletjes tonen in plaats van één en met een rekensom tot een maandbedrag komen. Dat is waar de student uiteindelijk in geïnteresseerd zal zijn. Ik zie niet in wat daar zo ingewikkeld en onwerkbaar aan is. Als het ingewikkeld en onwerkbaar is, is mijn vraag: hoe zit het eigenlijk met het levenlanglerenkrediet straks? Dat is immers een leenstelsel dat vasthoudt aan de vijfjaarsrente, overigens om onduidelijke redenen. Iemand die een lening heeft onder het tienjaarsregime en na twintig jaar denkt "ik wil extra opleiding volgen, ik ga gebruikmaken van het levenlanglerenkrediet" heeft dan toch volgens mij twee schulden met twee verschillende rentepercentages. Is dat dan ook te complex voor DUO om uit te voeren te zijner tijd?
Ik heb de vraag gesteld aan de minister of dit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De minister stelt dat dit niet zo is, want een mbo-student met een schuld weet immers — of kan in principe weten als het DUO lukt om dit fatsoenlijk te communiceren — wat de effecten zijn van inschrijving in het hoger onderwijs op die schuld. De voorwaarden zijn van tevoren bekend, maar kan van iemand die nu op dit moment op het mbo een schuld opbouwt met het idee "ik ga doorstromen naar het hbo" redelijkerwijs verwacht worden dat betrokkene er rekening mee houdt dat tegen de tijd dat hij of zij het hbo bereikt, er een nieuw stelsel is ingegaan, waardoor met terugwerkende kracht over die mbo-schuld extra rente moet worden betaald? Ik vind dat betwistbaar. Ik heb een amendement ingediend dat als doel heeft om de mbo-schuld van doorstromers naar het hoger onderwijs onder de oude voorwaarden te behouden, om zo te voorkomen dat dit element van het wetsvoorstel de doorstroom nog meer zal verslechteren. Ik denk dat ik mijn motivatie daarover inmiddels afdoende heb toegelicht.
Dan heeft deze minister vaak gesproken over het belang ervan, de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te behouden en te vergroten.
Ik zie weer een interruptie.
De voorzitter:
Ja hoor, mevrouw Tielen.
Mevrouw Tielen (VVD):
Meneer Futselaar heeft hele grote woorden, grote hoofdlijnen, ook over zijn amendement en zijn principes. Mijn vraag aan hem is of hij weet hoe zijn amendement in de praktijk zou uitwerken voor de betrokken studenten. Dat vind ik nogal een relevant element. Wat is de praktische uitwerking van het amendement van de heer Futselaar op de maandbedragen van de studenten?
De heer Futselaar (SP):
De praktische uitwerking zal zijn: je hebt student x, die op het mbo schuld y opbouwt, €5.000, ik noem maar wat. Die valt onder het vijfjaarsregime, dus een bepaalde rente. De rente is natuurlijk ook altijd variabel, dus je kunt niet voorspellen wat die gaat zijn. Hij gaat vervolgens naar het hbo en bouwt daar, laten we zeggen, €21.000 aan schuld op. Dan zal hij over de €5.000 de vijfjaarsrente moeten betalen en over de €21.000 de tienjaarsrente. Het is vervolgens aan DUO om te kijken wat voor bedrag daar uitrolt, maar dat lijkt me nou ook weer niet zo heel ingewikkeld.
Mevrouw Tielen (VVD):
Ik hoop ook dat het niet ingewikkeld is. Dat ben ik helemaal met meneer Futselaar eens, maar het zou ook nog weleens zo kunnen zijn dat het sympathieke amendement van de heer Futselaar juist een tegenovergesteld effect gaat hebben, juist een minder gunstig effect voor de betrokken studenten. Is meneer Futselaar dat met mij eens? En als dat zo is, is het dan niet handiger om het toch op een andere manier te beoordelen?
De heer Futselaar (SP):
Het is in theorie mogelijk dat de vijfjaarsrente hoger is dan de tienjaarsrente, maar volgens mij komt dat in de praktijk vrijwel niet voor. Alleen heel af en toe zijn ze ongeveer gelijk. Dat was bijvoorbeeld begin jaren negentig zo. Ik zie het probleem niet dat mevrouw Tielen hier schetst.
Voorzitter. Ik had het over de toegankelijkheid en dat de minister daar vaak over heeft gesproken. Met haar woorden is de SP het vaak eens, alleen lijken de daden daar soms weleens achter te blijven. Over de mislukte proefballon op het gebied van het bindend studieadvies heb ik hier al genoeg gezegd. We hebben hier nu een wetsvoorstel voorliggen dat de toegankelijkheid verslechtert voor studenten, specifiek voor studenten die moeten lenen. En wie zijn die studenten? Dat zijn of lage inkomens die naast hun aanvullende beurs doorgaans moeten lenen, of middeninkomens die geen toegang hebben tot een aanvullende beurs, maar ook geen middelen om de studie zelf te bekostigen. Dat zijn uiteindelijk de groepen die de prijs betalen van dit voorstel.
Hoe meer schuld, hoe meer rente er gevraagd zal worden. En ja, het maandbedrag is gemaximeerd, maar juist doordat de schuld 35 jaar in stand blijft, en niet na 15 jaar wordt kwijtgescholden zoals vroeger, slepen ze die schuld achter zich aan, ook als hun inkomenspositie ooit nog verbetert. Uit de beleidsmonitor blijkt dat het percentage dat de leenvoorwaarden als gunstig ziet, vorig jaar al is afgenomen. Verder blijkt dat de bezwaren tegen het lenen bijvoorbeeld veel sterker leven bij eerstegeneratiestudenten, juist bij de groepen dus die het meest gebaat zijn bij grotere toegankelijkheid. De bezwaren die nu bestaan bij groepen tegen het leenstelsel zijn niet gebaat bij het verslechteren van de voorwaarden op die leningen. Dus ik zou aan de minister willen vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot haar ambities op het gebied van toegankelijkheid.
Dan is er de afgelopen tijd terecht veel aandacht voor de psychische situatie van jonge mensen en studenten in het bijzonder. De berichten die wij krijgen zijn alarmerend, en de SP is blij dat er eindelijk serieus onderzoek naar deze problematiek komt. Spreek met studenten en met studentenpsychologen en de schrik slaat je om het hart. De toenemende financiële druk is hiervan zeker niet de enige oorzaak, maar wel een factor, zo stelt ook het RIVM. Ik wil de minister vragen om te garanderen dat de financiële druk op studenten, ook die door het leenstelsel, expliciet wordt meegenomen in het vervolgonderzoek dat het RIVM gaat uitvoeren.
De minister stelt in haar schriftelijke beantwoording verder dat uit de beleidsmonitor blijkt dat het aantal studenten dat financiële moeilijkheden ervaart, onder het oude stelsel groter is dan onder het leenstelsel. Maar dat is een valse vergelijking, want de studenten die in het oude stelsel leenden, zullen bovengemiddeld meerderejaars zijn die al studievertraging hebben opgelopen en daardoor gedwongen zijn, na de nominale duur extra te lenen. Daarvoor hadden ze immers de basisbeurs. Voor het nieuwe stelsel hebben we alleen gegevens van studenten van de eerste twee jaar, die nog geen tijd hebben gehad om grote studievertraging op te lopen en die bovendien bovengemiddeld veel thuis wonen. Dat is overigens een effect die het leenstelsel heeft. Over de gevolgen daarvan voor onderwijsinstellingen en vervoersbedrijven wil ik nog weleens verder praten met deze minister.
Voorzitter. Een van de andere aspecten waar jonge mensen het moeilijk mee hebben, is de woningmarkt. Zoals de heer Koerhuis het zo treffend zei bij de begrotingsbehandeling van Binnenlandse Zaken een paar weken terug: het is niet eerlijk dat starters met een studielening er niet goed tussenkomen op de woningmarkt. De minister van Binnenlandse Zaken heeft echter duidelijk laten weten het advies van Nibud te volgen en geen maatregelen te nemen voor de weging van de studieschulden bij hypotheekverstrekkers. En ik begrijp dat eerlijk gezegd wel. Maandlasten zijn maandlasten, schulden zijn schulden, of je er nu op staat om die sociaal te noemen, of niet. Maar linksom of rechtsom, het is waar dat door het leenstelsel jongeren een achterstand op de woningmarkt oplopen die hun ouders niet of veel minder hadden. En dat is inderdaad niet eerlijk, daar moet ik de VVD gelijk in geven. Maar dat is wel de consequentie van een leenstelsel.
Ik maak me ook zorgen om de beleidsconsequenties van dit wetsvoorstel voor de toekomst. Ik heb al eerder betoogd dat een hogere rente zal leiden tot een lager percentage studenten dat uiteindelijk de schuld terugbetaalt. En wij weten dat rente fluctueert. Wat gebeurt er als de tienjaarsrente de 7% bereikt, zoals die bijvoorbeeld begin jaren negentig was? Doordat het terugbetaalbedrag is gemaximeerd op 4% van het inkomen boven het minimumloon zal in zo'n geval een groot deel van de oud-studenten vooral bezig zijn met het betalen van rente, en niet met het daadwerkelijk afbouwen van de schuld. En ik weet precies hoe het dan gaat. Dan komen er alarmerende notities naar boven over de te verachten tegenvallers in de toekomst omdat de overheid steeds meer schulden moet kwijtschelden die aan het einde van die 35 jaar niet zijn afbetaald. En hoe lang duurt het dan voordat ook die grens van 4% ter discussie komt te staan? Duurt dat vijf jaar? Tien jaar? De snelheid waarmee de spelregels nu al worden veranderd, geeft weinig vertrouwen.
Voorzitter, ik rond af. Dat doe ik al na 34 minuten, dus dat valt mee. Er is geen reden voor dit wetsvoorstel. Er is geen aanleiding, er is geen onderbouwing en de opbrengsten zijn volstrekt onzeker. Het enige dat we zeker weten, is dat dit een verslechtering is van de omstandigheden van generaties jonge mensen nu en in de toekomst, terwijl juist hun levens op allerlei maatschappelijke vlakken zwaar onder druk staan. Dit is een onzalig voorstel dat de toegankelijkheid van het onderwijs zal beperken, de emancipatiefunctie van onze hogescholen en universiteiten ondermijnt en de schuldenlast van jongeren alleen maar zal laten toenemen. Simpelweg gezegd: er zijn tal van goede redenen om dit voorstel niet te steunen en er is geen enkele reden om het wel te doen. De SP wil dan ook met klem de Kamer oproepen om dit wetsvoorstel te verwerpen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Futselaar. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Westerveld namens GroenLinks.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter. U had hier waarschijnlijk mijn collega Zihni Özdil verwacht, die zich sinds de presentatie van het regeerakkoord al vastbijt in de studierente. En hij heeft ook al verschillende keren geprobeerd om de coalitie te weerhouden van deze maatregel. Maar hij is er vandaag niet, dus ik neem het debat van hem over.
Voorzitter. In de onderwijsbegroting is er een soort van vaste wetmatigheid, een soort regel die van minister tot minister overgaat en die zegt: als je geld tekort komt, dan kun je het bij de studenten halen. Ik heb dat zelf meegemaakt toen ik voorzitter was van de Landelijke Studentenvakbond. Want in mijn bestuursjaar, tussen 2007 en 2009, had minister Plasterk ruim een miljard nodig om de lerarensalarissen te verhogen. Wij zagen toen de bui al hangen. En we kregen gelijk, want een deel van die 1,1 miljard werd weggehaald bij studenten. Dat gebeurde toen door het stapsgewijs verhogen van het collegegeld.
En we zien dit wel vaker. Als er ergens geld nodig is, dan kijken onderwijsministers naar studenten. Omdat er ruim 700.000 studenten zijn, vormen zij natuurlijk ook een aantrekkelijke melkkoe. Simpel gezegd: iedere €2 die we weghalen bij een student, levert zo'n 1,5 miljoen euro op. En dat is natuurlijk makkelijk verdiend.
Er is een aantal knoppen. De inkomsten van studenten kun je verminderen. We kunnen bezuinigen op de ov-studentenkaart, we kunnen het collegegeld omhooggooien of de rente op de schulden verhogen. En al deze knoppen zijn in de afgelopen jaren veelvuldig ingezet. Want studenten zijn ook een makkelijke groep om op te bezuinigen. Ze kunnen moeilijk staken, want als ze het werk of de studie neerleggen, hebben ze vooral zichzelf te pakken. Dat geldt al helemaal gezien de rendementsmaatregelen die afgelopen kabinetten hebben doorgevoerd. En protestacties of bezettingen worden ook al snel de kop ingedrukt.
Hetzelfde zien we nu gebeuren met de studierente. Waarschijnlijk kwam het kabinet aan het einde van de onderhandelingen nog een paar honderd miljoen tekort. En waar wordt dan naar gekeken? Naar de studenten. In dit geval leverde dat 226 miljoen euro op, hoewel dat bedrag pas in 2060 structureel beschikbaar komt.
Voorzitter. De maatregel was misschien nog wel te verkopen als studenten hier direct profijt van hadden gehad. Maar dat lezen we niet terug in de onderbouwing van de minister. Of heb ik iets over het hoofd gezien, wil ik de minister vragen. En als er wel een inhoudelijke reden achter de maatregel ligt, wat gaan studenten dan merken van die 226 miljoen? In de memorie van toelichting kunnen wij in ieder geval geen inhoudelijke redenen vinden. De minister schrijft dat "het op orde brengen van de overheidsfinanciën de enige reden is voor deze maatregel". Niet dat de huidige studierente financieel onhoudbaar is, schrijft de minister, maar met deze regeling "ziet de regering ruimte om de financiële houdbaarheid van het stelsel te verbeteren". Ik wil daarom een hele heldere vraag stellen. Waarom vindt de minister dat we de overheidsfinanciën op orde moeten brengen door geld bij studenten weg te halen en niet bij bijvoorbeeld veelverdieners of grote bedrijven die veel winst maken? Dus waarom staat de handtekening van de Onderwijsminister onder deze maatregel? Dat lijkt me een heldere vraag en ik hoop ook op een helder antwoord.
Voorzitter. Mijn collega van de SP noemde het net al even Cluedo. Wij hadden een soortgelijke vergelijking gemaakt en dachten aan verstoppertje, want wij zoeken degene die achter deze renteverhoging zit. Het makkelijkst is natuurlijk om de minister die vraag te stellen. Ik stel de minister dus graag de vraag: wie wil nou deze renteverhoging? De minister was daar eerder openhartig over, want tijdens de begrotingsbehandeling zei ze over deze studierenteverhoging: "Het is ook niet mijn favoriete maatregel." Hoe is deze schuldenverhoging dan wel in het regeerakkoord terechtgekomen? Dat vroeg de SP zich af en dat vraagt ook GroenLinks zich af. Wij zochten even verder, want inmiddels mag duidelijk zijn dat ook de oppositiepartijen die in deze zaal zitten in ieder geval niet om deze maatregel hebben gevraagd. Dan blijven de coalitiepartijen over. D66 lijkt er ook weinig trek in te hebben. Ik citeer de heer Van Meenen tijdens de begrotingsbehandeling. Hij zei: "Ik ben tegen alles wat een verslechtering betekent, en dit is een verslechtering. Laat daar geen misverstand over bestaan." En dan kunnen we de ChristenUnie ook wegstrepen, want fractievoorzitter Segers pleitte in de Volkskrant tegen de oplopende schulden van studenten, die als een molensteen om hun nek zouden hangen. Het is daarom jammer dat de ChristenUnie niet aan dit debat meedoet. En de leden van het CDA zijn zelfs groot tegenstander van deze renteverhoging. Dan blijft de VVD over, maar die hebben we er tot nu toe nauwelijks over gehoord. In ieder geval lijkt deze maatregel geen paradepaardje te zijn van de VVD.
Voorzitter. Het wordt nog verwarrender, want ondanks dat in ieder geval drie van de vier coalitiepartijen niet achter de renteverhoging staan, stond de renteverhoging wel in de doorberekeningen van het CPB, juist bij de partijen die het felst tegen deze hoge studieschulden ageren.
De heer Van der Molen (CDA):
Misschien kan mevrouw Westerveld nog eens aangeven welke partijen uiteindelijk de invoering van het leenstelsel aan een meerderheid in de Tweede Kamer hebben geholpen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja, dat was onder meer GroenLinks. GroenLinks heeft het leenstelsel ondertekend en er zijn toen een aantal duidelijke afspraken gemaakt over dat het geld terug zou worden geïnvesteerd in de kwaliteit van het onderwijs. We hebben afspraken gemaakt over de toegankelijkheid. Het leenstelsel is een paar jaar geleden ingevoerd. We praten nu over een verandering van het leenstelsel, namelijk de renteverhoging waardoor studenten die onder het leenstelsel vallen uiteindelijk duizenden euro's studieschuld extra moeten terugbetalen. Dat is de maatregel die nu voorligt en waar we nu over praten.
De heer Van der Molen (CDA):
Als er een andere rente wordt toegepast, verandert de studieschuld op zichzelf nog niet; dat even aan de ene kant. Maar bent u nou zelf ook niet verstoppertje aan het spelen? In dit debat doet u alsof studenten het dan aan GroenLinks te danken hebben omdat u zich hier krachtig verzet, terwijl het simpele feit dat zij geen basisbeurs meer hebben erin gelegen is dat GroenLinks, zonder welke politieke aanleiding dan ook, studenten cadeau heeft gedaan dat die studiebeurs er niet meer is. Want dat noem ik pas echt verstoppertje spelen: hier stoer doen en aan het begin ervoor zorgen dat het hele stelsel op de helling gaat.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Nou, ik kijk op van deze woorden. Wij hebben daar namelijk nooit geheimzinnig over gedaan. Zowel ons verkiezingsprogramma als de doorrekening is daar altijd eerlijk over geweest. Ik kan mij bijvoorbeeld nog de debatten met CDA'ers in verkiezingstijd herinneren. Zij zeiden steevast in zaaltjes met studenten: stem op het CDA, want dan zorgen wij ervoor dat de basisbeurs terugkomt. Op de website van het CDA stond zelfs een artikel met als inhoud dat het CDA voor minder schulden en meer lastenverlichting is. Maar als we naar de doorrekening kijken, is dat helemaal niet wat het CDA wil. Dus nee, wij zijn geen verstoppertje aan het spelen, bij ons staat het eerlijk in het verkiezingsprogramma en ook in de doorrekeningen. Dat kunnen we van een aantal andere partijen hier niet zeggen.
De voorzitter:
Afrondend, de heer Van der Molen.
De heer Van der Molen (CDA):
Afrondend concludeer ik maar dat in ieder geval de heer Futselaar van de SP, die hier echt goed werk had gedaan in zijn inbreng, zeg ik maar even collegiaal, de ruimhartigheid kon opbrengen om te zeggen dat de partijen die inderdaad heel graag het leenstelsel terug willen draaien dat niet allemaal binnen hebben kunnen halen. Maar dan vind ik het des te ernstiger dat de partij die er uiteindelijk voor heeft gezorgd dát het leenstelsel er kwam, hier probeert verstoppertje te spelen achter dat simpele feit.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Wij zijn altijd helder geweest over het leenstelsel. Ik zei al duidelijk dat dat in ons verkiezingsprogramma en in onze doorrekening staat. We hebben getekend voor een aantal afspraken, waaronder om te investeren in de kwaliteit en de toegankelijkheid. Wat we wel constateren — dat heeft mijn collega Özdil gedaan bij het vorige debat over de voorinvesteringen — is dat een aantal beloften die zijn gedaan bij het besluiten tot het leenstelsel niet zijn gehaald. Het is bijvoorbeeld heel onduidelijk of die voorinvesteringen ooit wel zijn gedaan. Dat is niet de schuld van GroenLinks, we zijn daar heel kritisch op. Er is een aantal andere beloftes gedaan, die uiteindelijk ook niet zijn gehaald. Als we nu kijken, dan zien we dat dit kabinet heel snel, een paar jaar na invoering van het leenstelstel, de spelregels weer verandert. Dat is niet waarvoor wij hebben getekend.
De heer Futselaar (SP):
Mijn vraag ligt in het verlengde van uw laatste woorden. Het leenstelsel is er gekomen op initiatief van Jesse Klaver. De invulling van het geld staat enigszins ter discussie. Nu zien we dat de voorwaarden veranderen. Heeft GroenLinks spijt van het leenstelsel?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Er is een aantal rapporten verschenen, waarnaar u al verwees. Die rapporten zeggen iets over wat het leenstelsel doet met de doorstroming. Daarbij zeggen de onderzoekers ook dat het heel moeilijk is om daaraan nu al conclusies te verbinden. Zij raden aan om een aantal jaren te wachten om te zien wat de langetermijneffecten en de conclusies zijn. Daar blijven wij scherp op. Dat doe ík hier, maar dat heeft mijn collega Özdil ook gedaan in eerdere debatten over dit onderwerp.
De heer Futselaar (SP):
Dan concludeer ik in ieder geval dat GroenLinks de mogelijkheid openhoudt dat ze over een paar jaar spijt hebben van het leenstelsel. Dat vind ik in ieder geval al winst.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Wij hebben altijd aangegeven dat we heel kritisch zijn en dat toegankelijkheid voor ons ontzettend belangrijk is. Daar zullen we kritisch op blijven. Dat zullen we zeker doen.
Voorzitter. Ik was gebleven bij onze verwarring over de vraag wie het leenstelsel nou eigenlijk wil. Ik had het net even over het CDA, waarvan het congres heeft gezegd de verhoging van de studierente niet door te voeren. Ik wil hier nogmaals zeggen dat ik het heel raar vind dat in verkiezingstijd campagne wordt gevoerd met het idee: stem op ons, wij zorgen dat de basisbeurt weer wordt ingevoerd en dat uiteindelijk de rente wordt verhoogd. Terwijl partijen hier maar vooral in de media wel zeggen dat ze zich zorgen maken over de hoge studieschuld van jongeren. Die is makkelijk te verlagen door af te zien van deze maatregel.
Voorzitter. Ik zei net al dat ik niet de enige ben die er weinig meer van begrijpt. Want de achterban van het CDA vroeg op 3 november hetzelfde. Ik zie dat ik weer een vraag krijg.
De heer Azarkan (DENK):
Ik wil GroenLinks toch vragen wat duidelijker te zijn over de standpunten. Men was voor de invoering van dit sociaal leenstelsel, of het schuldenstelsel. Nou geeft u aan dat er een aantal beloftes is gedaan die niet zijn nagekomen. Als u dat toen geweten had, had GroenLinks dan ingestemd?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Als je iets met elkaar afspreekt, ga je ervan uit dat aan die beloftes wordt voldaan. Nogmaals, wij hebben niet getekend voor renteverhoging. Wij hebben ook afgesproken dat de investeringen naar voren zouden worden gehaald en dat ze in het onderwijs geïnvesteerd zouden worden, zodat studenten daarbij baat hebben en de kwaliteit van het onderwijs op orde blijft. Wij konden niet weten en we hebben daar ook niet voor getekend dat dat voor een heel groot deel niet gedaan is.
De heer Azarkan (DENK):
Dat is dan toch wel heel politiek naïef. GroenLinks voert namelijk met de PvdA en D66 een systeem in, waarvan je vervolgens weet dat andere partijen daarover iets te zeggen hebben. Dan kun je aan de knoppen gaan draaien. Ik vind het nogal politiek naïef om te zeggen: we hebben toen een afspraak gemaakt die tot in lengte van jaren wordt gehandhaafd. Zo werkt politiek toch niet?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Het lijkt me dat politiek niet zo werkt dat je afspraken maakt om een paar jaar later alweer aan de afspraken te tornen. Dat lijkt me geen politiek. Nogmaals, wij hebben niet voor deze renteverhoging getekend. We zijn daar heel erg kritisch op en we zijn ook heel erg kritisch op de instellingen die de bedragen die zijn beloofd niet hebben voorgeïnvesteerd. Daar is een tijdje geleden een debat over geweest in deze Kamer, niet met mij maar wel met mijn collega. Toen zijn we daar ontzettend kritisch op geweest en hebben we ook een aantal voorstellen gedaan om dat alsnog te realiseren.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Azarkan (DENK):
Tot slot, voorzitter. Ik constateer dat GroenLinks mede dit monster heeft gecreëerd en nou dat monster een beetje begint te krabben zegt: dat was niet de afspraak. Ik vind dat politiek naïef.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Nog een keer. We praten hier vandaag over een wetvoorstel dat gaat over de renteverhoging. Daar hebben we niet voor getekend. Juist omdat wij de toegankelijkheid en de kwaliteit van het onderwijs heel belangrijk vinden, ben ik namens GroenLinks zo kritisch op het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik was nog steeds bij het CDA. Het CDA-congres heeft op 3 november lijsttrekker Buma opgeroepen om de verhoging van de studieleningen van tafel te krijgen. Er is een resolutie ingediend die heel duidelijk zegt: de rente op de studieschulden moet op het huidige sociale tarief blijven. Daarop liet mijn gewaarde collega de heer Van der Molen aan RTL Nieuws weten zich te gaan beraden. Dat lijkt heel verstandig als je congres een duidelijke uitspraak doet. Daarom had ik verwacht dat er in de afgelopen dagen ergens een bericht zou komen dat het CDA de maatregel zou terugtrekken of in ieder geval dat er in coalitieverband over gesproken zou worden. Nogmaals, de inhoudelijke onderbouwing voor dit voorstel ontbreekt.
Voorzitter, er gebeurde nog wat opmerkelijks. Ook de CDA-minister van Financiën vond het lastig om de maatregel te verdedigen in de Eerste Kamer. In een debat met de senaat wees ook minister Hoekstra met de vinger naar de fractievoorzitter van het CDA. Hij zei daar: ik ben een eenvoudige dienaar van de Kroon, de opdracht die de heer Buma meekreeg over de studierente moet ik bij de heer Buma laten.
Voorzitter, het is vandaag 5 december, de dag dat wij deze wetswijziging behandelen. De tijd van naar elkaar wijzen is wat ons betreft voorbij. Heeft de minister hierover een gesprek gehad met de coalitiepartners? Zo ja, wat is daar dan uitgekomen? Kunnen we op deze sinterklaasdag nog een presentje verwachten in de schoen van toekomstige generaties studenten? We zijn erg benieuwd naar de reactie.
Voorzitter. Ik zei het net al, bij de afschaffing van de basisbeurs is de belofte gedaan dat de onderwijskwaliteit een impuls zou krijgen. Iedere cent die vrijkwam uit de basisbeurs zou gaan naar een betere kwaliteit van onderwijs. De huidige studenten zouden bovendien profiteren van betere onderwijskwaliteit door het naar voren halen van de investeringen. Die belofte werd niet waargemaakt. Ik vraag de minister hoe zij kijkt naar de beloftes die zijn gedaan bij de invoering van het leenstelsel. Is al het vrijgekomen geld naar onderwijskwaliteit gegaan? Is het hoger onderwijs toegankelijk gebleven? Zijn universiteiten en hogescholen hun belofte van voorinvesteringen nagekomen? Wat GroenLinks betreft is het antwoord hierop drie keer: nou nee. Want wij zien dat er toch weer wordt gekort met een doelmatigheidskorting en ook weer een lumpsumkorting. Wij zien dat de koopkracht van studenten door de B2-verhoging stijgt en de werkdruk van studenten toeneemt. Wij zien dat de verantwoording over de voorinvesteringen van hogescholen en universiteiten nog steeds niet op niveau zijn. In oktober constateerde de Algemene Rekenkamer in een brief weer dat de verantwoording voor 2018 is achtergebleven. Al met al schetst dat geen fraai beeld.
Voorzitter, het enthousiasme binnen deze Kamer is buitengewoon laag voor de maatregel die nu voorligt. Het levert deze kabinetsperiode ook niets op en de langetermijnconsequenties van deze maatregel zijn niet te voorzien. Dat brengt me bij de kern van onze kritiek. We mogen van onze ministeries verwachten dat beleid wordt gemaakt op basis van degelijke onderbouwing, van feiten, transparante argumentatie en toekomstgerichte besluitvorming. Dat is hier niet het geval. In plaats van een deugdelijke financiële onderbouwing ligt er een soort bierviltjesbegroting. Nu is menig goed plan ooit in de kroeg bedacht, maar ten aanzien van een plan dat zulke verstrekkende gevolgen heeft, mogen we een betere onderbouwing verwachten.
Voorzitter, ik zeg dit omdat in het regeerakkoord staat dat deze maatregel structureel 226 miljoen moet opleveren. Daarbij gingen de onderhandelaars ervan uit dat iets meer dan 86% van de schulden wordt afgelost. Collega Futselaar verwees daar ook naar. Maar die berekening stamt uit 2014, toen de renteverhoging nog niet op tafel lag en de geraamde schulden ook lager waren. Het is nu bijna 2019: een heel andere tijd en een andere financiële situatie. De ambtenaren van de minister geven zelf eigenlijk al aan dat die 86% maar een fictief aflospercentage is. Ik citeer uit de brief. Zij schrijven: "Sowieso zijn er nog nauwelijks studenten afgestudeerd onder het nieuwe stelsel. Laat staan dat zij hun schuld al hebben afgelost en dat daar de balans van kan worden opgemaakt." Die 226 miljoen en het oude aflospercentage van 86% zijn gebaseerd op nattevingerwerk. Ik zou graag aan de minister willen vragen of zij ook denkt dat die 86% door de verhoging van die rente misschien helemaal niet wordt gehaald. Daarom wil ik de minister vragen hoe betrouwbaar die financiële cijfers nou zijn. Wat gaat de minister doen als de maatregel ineens veel meer opbrengt? Is de minister bereid om het CPB te vragen de opbrengsten uit deze maatregel opnieuw tegen het licht te houden?
Voorzitter. Ik heb ook eens gekeken wat deze renteverhoging oplevert voor de financiële houdbaarheid - de argumentatie van het kabinet. Stel dat deze maatregel al per 1 januari 2019 structureel geld zou opleveren in plaats van per 1 januari 2060. Dan bespaart de overheid niet 7% aan uitgaven, of 0,7%, maar slechts 0,07% van alle uitgaven. Want dat is het effect van 226 miljoen op een rijksbegroting van 303 miljard euro. Hoe houdbaar is het enige argument dat wordt gegeven voor de maatregel, namelijk het op orde brengen van de overheidsfinanciën, als deze maatregel slechts 0,07% van de rijksbegroting betreft? Daarmee lijkt die renteverhoging op een typische maatregel die voortkomt uit de papieren werkelijkheid. Ik denk dat het dan effectiever is om dit debat stil te leggen en een brainstormsessie te houden, zodat we met enige creativiteit dat bedrag ergens anders vandaan kunnen halen.
Voorzitter. Mijn verbazing reikt verder, want bij een lastenverzwaring als deze verwachten wij koopkrachtplaatjes en inkomensschetsen. In de memorie van toelichting bleef deze informatie uit. We kregen eigenlijk als enige argument dat het zou gaan om een gemiddelde verhoging van €12 per maand. Geen enkel ander voorbeeld werd toen gegeven. Gemiddeld €12 per maand. Punt. En daar moesten we het als Kamer mee doen, terwijl we allemaal weten dat afgestudeerden heel verschillend verdienen. Ook in de antwoorden in het schriftelijk overleg bleef het summier. Een tabel met informatie over de consequenties ervan bij verschillende studieschulden ontbrak. Op onze vraag wat de gevolgen zijn voor studenten ontvingen we ramingen over inkomens van €20.000, €40.000 en €80.000. Het meest gunstige plaatje werd geschetst, niet het volledige plaatje. Pas na antwoorden op vragen van de commissie, na doorvragen en na nog eens doorvragen, en later bij het stellen van feitelijk vragen, kwam er meer helderheid; toen pas. En toen bleek dat de minister wel een heel rooskleurig beeld had geschetst.
Voorzitter. Uit de meest recente cijfers die wij hebben blijkt dat de renteverhoging nogal wat verschillende effecten kan hebben, ook voor mensen die we hard nodig hebben en die bepaald geen veelverdieners zijn, bijvoorbeeld docenten of verplegers. Uit de cijfers blijkt dat de gemiddelde middelbareschooldocent bij een gemiddelde studieschuld van €21.000 netto €5.000 extra betaalt aan rente. Een huishouden met anderhalf modaal kan bij een hoge studieschuld, van bijvoorbeeld €31.000, rekenen op €8.000 aan extra kosten. Een verpleegkundige met een bescheiden schuld van €11.000, bescheiden, is alsnog €2.500 extra kwijt. Maar laten we wel wezen: ook deze inkomensplaatjes zijn tekentafelrealiteit, want we weten het nog steeds niet zeker. De afgelopen jaren leende deze overheid tegen ongekend lage rentes. De overheid maakte zelfs winst op de huidige studieleningen vanwege deze negatieve rentes. Als we eens kijken naar de dagkoersen, dan zien we dat de overheid vandaag 0,28% verdient met het uitlenen van geld. Met andere woorden: de overheid verdient vandaag ongeveer €2,30 op iedere €1.000 die een student leent. Als ik dat mis heb, dan hoor ik dat ook graag van de minister.
Maar zonder een maximum in te stellen, zonder een plafond of een bovengrens, zadelen we studenten met een grote onzekerheid op. Want hoe zeker weten wij en weet de minister wat zij over tien jaar voor hun studieleningen betalen? Tussen 1998 en 2007 was de gemiddelde tienjaarsrente 4,43% en die was maar liefst 7,21% tussen 1990 en 1997. We kunnen de toekomst niet voorspellen, maar als het verleden ons iets heeft geleerd, dan is het dat rentes vaak gaan stijgen. En daarom wil ik de minister graag vragen of zij bereid is om in lijn met ons eerdere voorstel een plafond in te stellen voor een maximumrentetarief. En kan de minister in kaart brengen of studenten er baat bij hebben als de aflossingstermijn korter wordt? Want nu bedenken we beleid dat tot ten minste het jaar 2055 invloed heeft. En is de minister ook bereid om af te spreken dat de hogere opbrengsten uit de renteverhoging dan die momenteel geraamd, naar studenten kunnen terugvloeien?
Voorzitter. Ik sluit bijna af. Het mag duidelijk zijn: GroenLinks begrijpt maar weinig van het voornemen om de studierente te verhogen. Met even zoeken vinden we misschien de VVD — maar dat horen we straks — als potentiële voorstander om studenten weer op te laten draaien voor tekorten die elders op de begroting ontstaan. De andere partijen lijken er inmiddels, zo wordt in ieder geval gesuggereerd in de media, niet meer achter te staan. Daarom zouden wij de minister en de andere partijen in deze Kamer willen oproepen tot enige creativiteit. Want het is te makkelijk om wéér te bezuinigen op studenten. Onze oproep is: haal het geld dat nodig is ergens anders vandaan.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef nu het woord aan de heer Azarkan, die spreekt namens DENK.
De heer Azarkan (DENK):
Voorzitter. Waarom luisteren we niet naar de studenten? We beslissen hier in de Tweede Kamer over allerlei groepen, maar veel van de groepen waarover we beslissen, zijn hier ondervertegenwoordigd. Dat geldt voor vrouwen, dat geldt voor vijfenzestigplussers. Maar bovenal voor studenten: die zijn hier helemaal niet vertegenwoordigd. En juist als een groep niet in de Kamer vertegenwoordigd is, moet je extra goed kijken en luisteren naar die groep waar je beleid en wetgeving voor maakt. Je moet dan extra voorzichtig zijn met maatregelen die je hier in politiek Den Haag bedenkt.
De conclusie is dat die studenten zich keer op keer gepakt voelen. Laat ik voor de duidelijkheid het standpunt van DENK samenvatten. Wij zijn tegen het leenstelsel, en altijd geweest. Het schuldenstelsel is niet zo sociaal als wel wordt verteld. Wij vinden dat dat moet worden afgeschaft. En wij zijn ook tegen dat verhogen van de rente op die studieleningen. Studenten moeten zich al zwaar in de studieschulden steken. €21.000 vinden wij gewoon niet normaal. En nog hogere rentes zijn een extra klap in hun gezicht en een extra aanslag op hun toekomstige portemonnee.
Waar is DENK wel vóór? Wij zijn voor het herinvoeren van de basisbeurs. Wij zijn voor een rente van 0% op de bestaande en toekomstige studieleningen. En wij zijn voor een laagdrempelig en toegankelijk onderwijs voor iedereen, ook voor ouders die het niet breed hebben.
Omdat die studenten niet vertegenwoordigd zijn, wil ik toch hun stem laten horen. Allereerst Luuk de Leest, student digital media aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. Hij wil de minister vragen om in te gaan op een aantal punten van kritiek. Luuk zegt: "Ik heb het idee dat er iedere week wel iets nieuws komt waardoor de toekomst van de huidige student er iets donkerder uit gaat zien". Hij zegt: "Ik heb nog nooit geprotesteerd, maar ik heb sterk het gevoel dat ze in Den Haag werkelijk geen idee meer hebben van waar ze mee bezig zijn. Ze voeren het leenstelsel in, zeggen dat dat geen negatieve invloed heeft op je toekomstige hypotheek, en dat de besparingen naar onderwijs gaan. Vervolgens gaat maar een deel van dat bedrag naar het onderwijs, en volgt het nieuws over die BKR-registratie. Hoe is dat nou uit te leggen?" Hij zegt: "Ik heb getwijfeld of ik door zou studeren; ik wilde wel, maar dat zo betekenen dat mijn studieschuld zou oplopen tot die €21.000". Zo horen we in Nederland toch niet te denken. Lenen is gewoon niet normaal. €21.000 is voor heel veel mensen niet normaal. En wat antwoordt de minister aan Luuk van Leest? Of stuurt ze hem met een kluitje in het riet?
Dan een andere kritische student, even willekeurig: Splinter Chabot, een grote man bij de VVD, een soort Mark Rutte junior. "Een eigen financiële bijdrage voor de studie vindt de JOVD meer dan normaal, maar de overheid moet de student niet gaan uitknijpen". Heel goed, Splinter Chabot, je legt de splinter op de zere plek. En het is jammer dat de eigen VVD niet luistert. Wat vindt de minister van die kritiek?
Dan Lotte Schipper, de big lady van CDA-Jongeren. Ik zie de heer Van der Molen al opfleuren. Een soort Monica Keijzer junior.
De voorzitter:
Mona.
De heer Azarkan (DENK):
Ja, Mona Keijzer junior. "De invoering van het leenstelsel was het startschot van de schuldengeneratie. Vanaf dit moment werd voor een grote groep jongeren onderwijs onbereikbaar en onbetaalbaar. Met de verhoging van de rente wordt dit probleem alleen maar erger." Dat is heel goed, Lotte, dat heb je goed verwoord! Jammer dat het CDA er niets mee doet. Jammer dat het niets doet met hun regering in de Tweede Kamer. De heer Van der Molen gaat straks krokodillentranen janken. Meneer Buma heeft dat gedaan. Zij zeggen: wij kunnen er gewoon niks aan doen; wij laten jullie wel een motie aannemen op het congres; wij doen net of jullie inspraak hebben — een soort surrogaat — maar we gaan er niks mee doen, want dit gaat gewoon door. Dit staat namelijk in het regeerakkoord. Ik vraag de minister: wat is haar kritische reactie op de woorden van Lotte? Zijn we nu een schuldengeneratie aan het creëren, zoals Lotte zegt? Mensen die hun volwassen leven beginnen met een molensteen om hun nek.
Voorzitter. En dan een niet helemaal willekeurige student, Carline van Breugel uit Eindhoven, voorzitter van de Landelijke Studentenvakbond, dus vertegenwoordiger van een hele grote groep studenten. Zij zegt: "Studenten zijn boos en de hoofdreden van die boosheid is dat de studenten zich steeds verder in de schulden moeten steken om te kunnen studeren." Dat maakt dat onderwijs minder toegankelijk. Als je ouders niet gestudeerd hebben, zoals mijn ouders, of als je een migratie-achtergrond hebt, ga je niet zo snel studeren. Als je Van Meenen heet en je gestudeerd hebt, is dat heel normaal. De overheid is er voor alle Nederlanders om dat studeren te stimuleren en iedereen gelijke kansen te geven. Maar nu gebeurt het tegenovergestelde. Bovendien wil de overheid het geld halen daar waar geen geld is.
Mevrouw Westerveld gaf al aan dat er drie jaar geleden beloftes zijn gedaan. De rente blijft laag. Onderwijs wordt niet minder toegankelijk. Je kunt later gewoon een huis kopen. Al die afspraken worden geschonden. Studenten van nu zijn straks tot aan hun pensioen aan het afbetalen, maximaal 35 jaar. Mijn partij vindt het heel ongezond om jongeren dit aan te leren. Het Nibud spreekt hier met grote zorgen over. 1,5 miljoen mensen hebben grote schulden. 700.000 mensen hebben schulden die ze niet kunnen afbetalen. Het is gewoon niet normaal. Het is heel raar dat de overheid dit stimuleert en eigenlijk zegt: leent u maar bij. Met drie klikken op de website van DUO krijg je maandelijks gratis geld. Maar de harde klap komt pas als je een huis wilt kopen en je met een flexcontract op een school werkt. De overheid zet op deze manier een generatie mensen buitenspel.
De heer Van Meenen (D66):
Ik heet Van Meenen.
De heer Azarkan (DENK):
Ik had het niet over u. Ik had het over Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
O, u zei: als je Van Meenen heet. Nou, volgens mij ben ik de enige in de zaal die Van Meenen heet. Dat schat ik zo in.
De heer Azarkan (DENK):
Ik heb niet gezegd dat ik het over u had. Er zijn ook mensen die thuis kijken die Meenen heten.
De heer Van Meenen (D66):
Die mensen weten dat misschien ook wel. Dus even voor de Handelingen: ik heb gestudeerd. Ik was eerstegeneratiestudent. En dat in een periode waarin er nog niet eens een basisbeurs bestond. Ook die periode heeft ooit bestaan, zeg ik maar even voor de duidelijkheid tegen de heer Azarkan.
De heer Azarkan (DENK):
Ik hoor dat de heer Van Meenen in die tijd drie keer kinderbijslag kreeg, als compensatie. Nee, uw ouders kregen die. Uw ouders betaalden ook uw studie, vermoed ik. Of u heeft erbij gewerkt. Dat kan allemaal.
Voorzitter. Ik wil graag een reactie …
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter, dit is toch absurd? Ik zal u eens wat over mijn jeugd vertellen. Zullen we het daarover hebben? Nou, dan wordt het nog een heel gezellig debat vanochtend. Voorzitter, ik vind dat u hier iets van moet zeggen. Dit kan gewoon niet. Hij begint met speculeren …
De heer Azarkan (DENK):
Het was niet mijn bedoeling om iets verkeerds te zeggen over de heer Van Meenen …
De heer Van Meenen (D66):
U zegt van alles. U suggereert van alles, over wat mijn ouders gedaan zouden hebben. U weet niets. Niets weet u van mij.
De heer Azarkan (DENK):
Ik suggereer niets. Ik heb niets over u gezegd. Ik heb over Meenen gesproken. Ik heb niet over u gesproken.
De heer Van Meenen (D66):
Nee, u heeft het over mij.
De voorzitter:
Goed, gaat u verder, meneer Azarkan.
De heer Azarkan (DENK):
Voorzitter, ik stel voor om datgene wat ik daarover gezegd heb, uit de Handelingen te schrappen.
De voorzitter:
Zo gaat dat niet tegenwoordig. U neemt het terug?
De heer Azarkan (DENK):
Zeker.
De voorzitter:
Oké, dan is dat ook opgehelderd. Gaat u verder.
De heer Azarkan (DENK):
Als dat de heer Van Meenen pijn doet, is dat niet goed.
Voorzitter. Ik wil graag een reactie van de minister op deze kritiek van Carline. Neemt de minister de voorzitter van de Landelijke Studentenvakbond serieus?
Voorzitter. Ik noemde een aantal individuele studenten, maar de kritiek wordt breed gedeeld. Dat blijkt ook wel uit de internetconsultatie van het onderhavige wetsvoorstel. Een grote meerderheid van de respondenten heeft in meer of mindere mate bezwaar tegen dit wetsvoorstel. Zij noemden een aantal punten. Het punt dat het meeste is gemaakt, ook door de studentenorganisaties, is dat deze maatregel de toegankelijkheid van het hoger onderwijs zou verslechteren, met name voor bepaalde groepen.
Een ander punt dat door respondenten wordt gemaakt, is de koppeling die zij maken met de afschaffing van de basisbeurs. Zij wijzen op de Wet studievoorschot hoger onderwijs. Deze wet bevatte een combinatie van maatregelen, waaronder een aanpassing aan de terugbetaalvoorwaarden. Dat de rente van nu al zo snel wordt aangepast, wordt door sommigen als onrechtvaardig gezien.
De derde categorie was kritisch over het doel van het wetsvoorstel, want in de reacties wordt aangegeven dat wellicht een klein deel van de studenten meer leent dan nodig is, maar dat de anderen daardoor niet meer benadeeld zouden worden. Die moeten niet benadeeld worden door die hogere rente.
De laatste categorie, de vierde, gaat over de druk die studenten nu ervaren. Die druk neemt alleen maar toe als de rente hoger wordt. Het Nibud schrijft daarover: de psychische belastbaarheid door schulden moeten we niet onderschatten. Tot slot wordt door de LSVb gewezen op initiatieven van de overheid om de schuldenproblematiek terug te brengen en de relatie met het voorstel.
Ik wil afronden met een technische vraag. Mijn vraag is wie dit nou eigenlijk bedacht heeft. Daar zijn door de collega's al vragen over gesteld. Is dit nou een idee van de ChristenUnie en het CDA? De minister heeft dat een keer zijdelings gesuggereerd, zo las ik in het Leids Universitair Weekblad Mare, maar het kan zijn dat ik dat fout heb. Ik wil dat graag weten. Of was het het idee van de VVD, of toch stiekem van D66?
Dan die technische vraag. Lees ik het nou goed dat de rente ieder jaar zal worden vastgesteld op basis van de rendementen van obligaties? Er staat namelijk letterlijk: onze minister stelt "jaarlijks uiterlijk in december een rentepercentage vast dat gelijk is aan het gemiddeld effectief rendement over de periode van 12 maanden, gerekend van oktober van het voorafgaande jaar tot en met september van het lopende jaar, van de openbare lening, uitgegeven door de Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 5 jaren." Bent u er nog? Ik hoor graag van de minister in gewonemensentaal wat ze nou precies bedoelt.
Heel kort, tot slot, samenvattend. Studenten- en jongerenorganisaties zijn woedend over het plan om de rente op de studieschuld voor studenten die vanaf 2020 gaan studeren, te verhogen. Zij roepen de Tweede Kamer op om dit wetsvoorstel van tafel te halen. Dat doen wij als DENK ook.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Azarkan. Dan geef ik nu het woord aan de heer Beertema namens de PVV.
De heer Beertema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. De beoogde wijziging van de Wet studiefinanciering 2000, waarbij de rentemaatstaf aangepast zal gaan worden, dient volgens het kabinet om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te verbeteren. Collega Futselaar heeft daar al een indrukwekkend betoog over gehouden. Vanaf deze plek wil ik hem daar een compliment voor geven.
Voorzitter. De opbrengst zou structureel 226 miljoen zijn. Wij zien helemaal niets in deze wijziging van de wet. Als het het kabinet echt om de houdbaarheid gegaan was, had het er ook voor kunnen kiezen om de dividendbelasting niet af te schaffen; ik noem maar wat. Ook had het kabinet ervoor kunnen kiezen om geen gehoor te geven aan die smeekbeden van een popzangeres uit de Verenigde Staten en dus geen 100 miljoen te "investeren" in het onderwijs in ontwikkelingslanden. 100 miljoen. Alweer een minister, voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in dit geval, van de zelfverklaarde onderwijspartij D66 die niet schroomt om het geld uit de zakken van onze studenten te halen en uit te delen aan buitenlandse studenten.
Voorzitter. Na de invoering van het leenstelsel, waar de PVV zich altijd tegen verzet heeft, onder meer samen met het CDA, nu een coalitiepartij, zou men de studenten enigszins tegemoetkomen door de universiteiten en hogescholen te laten investeren in verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs. Dat zou gebeuren via de zogenaamde voorinvesteringen. We hebben het er hier over gehad, collega's hebben het ook al genoemd. Maar die beloofde voorinvesteringen kwamen niet van de grond. Ze zijn niet of amper uitgevoerd binnen het hoger onderwijs en dat bleek ook uit dat vernietigende rapport van de Algemene Rekenkamer. Een vernietigend rapport. Desondanks vindt het kabinet het toch nodig om de studenten nog verder in het nauw te brengen door de rente op studieleningen te baseren op de tienjaarsrente in plaats van op de vijfjaarsrente.
Door te benadrukken, want dat doet de minister, dat de rente nog steeds veel lager zal zijn dan de rente die gehanteerd wordt bij andere leningen en kredieten kan de minister wel op cynische wijze en op zalvende toon de gevolgen van deze wijziging van de rentemaatstaf bagatelliseren in de memorie van toelichting, maar het staat buiten kijf dat deze wijziging extra gevolgen zal hebben voor de toegankelijkheid van ons hoger onderwijs voor onze Nederlandse studenten.
Onze studenten worden nu al verdrongen door de internationalisering, door de verengelsing die daarbij hoort. Ze moeten op dit moment concurreren met 122 buitenlandse studenten als het gaat om de numerus fixus, als het gaat om woonruimte, als het gaat om persoonlijke begeleiding. Dat gaat ten koste van toegankelijkheid. Daar komt deze renteverhoging bij, zo kort na de invoering van het leenstelsel.
Voorzitter. Wij stellen vast dat de regering geen oog heeft voor de psychologie van de student, meer specifiek van de eerstegeneratiestudent, de student voor het eerst in zijn familie de weg naar het hoger onderwijs zou moeten kunnen vinden.
Dan gaat het juist om de ouders en kinderen die wij, maar ook meneer Azarkan, tot onze achterban mogen rekenen, de mensen die hard werken om het hoofd boven water te houden, die moeite hebben om aan het eind van de maand iets over te houden. De mensen die het meest te lijden hebben van de onzekerheid die de globalisering met zich meebrengt. Dat zijn de mensen die zich in dezelfde positie bevinden als de mensen die nu in Frankrijk demonstreren in hun gele hesjes. Dat zijn de mensen die afkerig zijn van het aangaan van langlopende leningen.
Leenangst, leenangst die leeft in onze achterban, is sinds de afschaffing van de basisbeurs al een keiharde realiteit en deze maatregel zal dat alleen maar verder aanwakkeren. Deze studenten en hun ouders vinden het op dit moment al onverantwoord om een studie te volgen omdat ze zichzelf niet willen overladen met schulden. Nu wordt deze schuld dus nog hoger en nog meer talentvolle jongeren uit dat deel van de samenleving, ons deel van de samenleving, zullen de facto uitgesloten worden van een studie binnen het hoger onderwijs. De concurrentie met de 122 buitenlandse studenten en de verengelsing van het onderwijs die daarbij hoort, samen met de verhoogde rente, zorgen bij onze mensen voor een beeld van een onbetrouwbare overheid die er niet voor hen is maar wel voor de voor de kosmopolitische elite en de rijken.
Voorzitter. Voor een partij die geen moment onbenut laat om zich in woord uit te spreken voor toegankelijkheid en die geen moment voorbij laat gaan om zich te positioneren als dé onderwijspartij is dit het moment dat keizer zijn kleren verliest. Dat geldt overigens ook voor de andere partijen die aan het eind van de dag vóór deze wetswijziging zullen stemmen. Ik hoop dan ook van harte dat al die studenten die zich nu verzetten tegen dit plan, die nu zo boos zijn, eindelijk inzien dat juist de partijen waar zij en masse op stemmen verantwoordelijk zijn voor een hoger onderwijs dat steeds minder toegankelijk is en steeds minder betaalbaar.
Bijna elke week spreek ik jonge mensen die wél het plan hadden om via die lange weg, van het vmbo en dat stapelen naar het mbo, mbo-3, mbo-4, naar het hoger onderwijs door te stromen. Ze zien ervan af. Ze zien ervan af omdat ze zich laten afschrikken door het idee van een levenslange schuld. Afgelopen vrijdag sprak ik nog weer indringend met zo'n meisje. Want de effecten van dit plan zullen niet beperkt blijven tot de toegankelijkheid van ons hoger onderwijs. Nee, deze beoogde wijziging zal ook tot gevolg hebben dat er nog meer druk komt op de starters die zich nu al amper een starterswoninkje kunnen veroorloven, laat staan het stichten van een gezin. We moeten niet vergeten dat uitstromers uit het hoger onderwijs niet allemaal terechtkomen in de best betaalde carrières, in multinationals en banken. De meesten zullen gaan werken in de zorg, in het onderwijs, in de banen waar helemaal geen grote salarissen met bonussen worden binnengesleept. Zij zijn de mensen die 35 jaar met een nu hogere restschuld met de pet in de hand naar de bank moeten om een hypotheekje los te praten.
Maar uiteindelijk gloort er misschien toch nog wat hoop aan de horizon voor onze studenten. Het is al gememoreerd door andere collega's. Ik heb het indertijd ook al gedaan. De CDA-jongeren, het CDJA, vinden net als de PVV en andere partijen hier dat het veranderen van de rentemaatstaf een buitengewoon slecht plan is. Tijden het CDA-congres van 3 november hebben zij door middel van een aangenomen resolutie de partij opgedragen om die vijfjaarsgrens te behouden, tot ergernis van de partijleiding die erop gebrand was om deze resolutie niet aangenomen te krijgen. De lange geschiedenis van het CDA leert ons dat aangenomen resoluties vanuit de eigen partij niet zo maar terzijde geschoven worden. Het is zelfs nog nooit gebeurd dat een aangenomen resolutie niet werd uitgevoerd. Dat dreigt nu wel te gebeuren, terwijl diezelfde partij onze PVV heel gretig de maat neemt als het gaat om interne partijdemocratie. Daar sta je dan CDA, met je grote mond over interne verbintenis met de leden, over luisteren naar elkaar! Ik verwacht niet anders dan dat het CDA of het regeerakkoord vandaag openbreekt om recht te doen aan die congresresolutie, of in ieder geval met een passende oplossing komt om de beoogde besparing van 226 miljoen ergens anders vandaan te halen. Gewoonweg instemmen met deze wetswijziging zou wel heel ongeloofwaardig zijn. Dan zou ik zeggen, een beetje in de tale Kanaäns: je verkoopt dan je bijzondere positie voor een bord linzensoep.
De voorzitter:
Dank.
Het woord is aan de heer Gijs van Dijk namens de PvdA.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Voorzitter. Ik vervang Kirsten van den Hul, onze woordvoerder op het onderwijsgebied. Zij is ziek. Ik heb een verleden in het onderwijs, dus ik vind het leuk om me een keer in dat onderwijsdebat te mengen. Want er gebeurt zo ongelooflijk veel in onze samenleving. Het is 2018. Ik doe zelf Sociale Zaken, de toekomst van werk. We zien dat banen enorm snel veranderen. We leven in een digitale revolutie. Het leven van veel mensen is wat onzeker aan het worden, zeker als ze naar de toekomst kijken. Het credo, in ieder geval bij Sociale Zaken, is: wij moeten mensen goed opleiden. Ook de jongere generatie wil vaste grond onder de voeten. Ze willen zeker zijn van een mooie toekomst. Daarbij is opleiding van levensbelang. Je weet niet precies hoe de sectoren gaan veranderen en hoe ze zich gaan verhouden. Dat antwoord kunnen we politiek ook niet geven, maar we moeten politiek wel zekerheid voor een ieder garanderen. Als je die vaste grond onder de voeten voelt, dan kun je ook weer vooruitkijken.
Ik was blij dat ik me mag mengen in het onderwijsdebat. Ik heb de wet bestudeerd en wat schetst mijn verbazing? In tijden van grote veranderingen, in tijden van grote vragen over hoe we omgaan met de snelle veranderingen als het gaat om werkgelegenheid, banen, zorg, woningbouw, waar veel jongeren moeilijk tussen komen en dus terecht onzeker zijn over hun toekomstperspectief, toont dit kabinet zich als een kabinet van boekhouders, op de winkel passen. Wat verwacht je in zo'n onderwijsdebat? Dat we kijken hoe we mensen gaan opleiden, hoe we mensen vaste grond onder de voeten geven, zodat ze wel vooruit kunnen kijken. Maar nee, wat dit kabinet doet, na een zware financiële crisis, met enorme financiële overschotten, is wel goed zorgen voor onze bedrijven. Dat hebben we gezien met al die maatregelen die het bedrijfsleven bevoordelen. Maar op allerlei andere vlakken kijkt het kabinet niet naar de mensen. De grote vraag aan dit kabinet en aan deze minister is: gaat deze minister op de winkel passen en letten op de financiële houdbaarheid? Of gaan ze ook wat betekenen voor al die mensen, onder wie de studenten?
Ik heb goed naar de wet gekeken en ik begrijp er oprecht niks van. De heer Futselaar heeft echt een uitgebreid betoog gehouden over de inhoud, de toedracht, de gevolgen enzovoort. Maar ik moet gewoon constateren — ik ben een vrij simpele ziel — dat het gewoon een hele slechte wet is. Er is geen enkele onderbouwing. Ik hoor allerlei partijen, ook in de coalitie, die zich grote zorgen maken over de toegankelijkheid van het onderwijs. Er is geen enkele noodzaak om op dit moment de lasten voor studenten met gemiddeld €5.000 — inderdaad, meneer Van Meenen, als je eenmaal werkt — op langere termijn te verhogen.
Wat is de ratio van deze wet, vraag ik de minister. Er is geen financiële reden om het te doen. De studenten willen het niet. De studenten vragen vooral om zekerheid en om toegankelijk hoger onderwijs. Ze vragen om een zekere toekomst. Het kabinet beantwoordt dat met: we gaan de lasten voor u nog wat verhogen. Terwijl we net zitten met een nieuw stelsel, waarvan de oorspronkelijke partijen zeiden: "De toegankelijkheid moeten we koesteren, daar moeten we goed op letten. We zullen er de komende tijd en de komende jaren goed op letten dat die toegankelijkheid, waar je ook vandaan komt, voor iedereen bestaat en dat je het hoger onderwijs zo kan instappen." Ik constateer dat dit kabinet met deze wet, drie jaar na invoering van het sociaal leenstelsel, daar totaal geen oog voor heeft. Ik roep de minister op: trek deze wet alsjeblieft van tafel. Wat is de ratio erachter? En bovenal: is het kabinet, is deze minister, bereid om de opbrengsten, die ruim 200 miljoen, terug te investeren in het hoger onderwijs, mochten ze deze wet toch invoeren? We moeten even afachten hoe dit debat loopt, maar we zien dat de coalitiepartijen elkaar vasthouden. Dan heb je het niet over financiële houdbaarheid, maar over een investering in studenten zelf, terwijl ze er zelf iets meer voor zouden moeten betalen.
Mijn oproep en onze oproep is: ga regeren in tijden van grote vraag voor de toekomst en stop met studenten pesten. Doe het niet.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Tielen namens de VVD.
Mevrouw Tielen (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Een opleiding aan een beroepsopleiding of universiteit draagt bij aan een mooi toekomstperspectief. Leuk, uitdagend werk dat bij je past, met een inkomen waarmee je je leven leuk kan maken. Een inkomen dat overigens meestal hoger uitvalt dan wanneer je die opleiding niet zou hebben gedaan.
Voor de VVD is het dan ook logisch dat studenten investeren in hun eigen toekomst en perspectief, door tijd en energie in hun studie te steken en door hun studietijd zelf te bekostigen, zodat geld uit de schatkist kan worden besteed aan de hoge kwaliteit en verdere verbetering van ons onderwijs. Het studievoorschotstelsel is gemaakt om studenten daarbij te ondersteunen. Het is een eerlijk stelsel, dat voorkomt dat de stratenmaker via zijn belastingen moet bijdragen aan geld voor de studerende zoon van de consultant. Een eerlijk stelsel, dat veel waarborgen biedt om bijna risicoloos te kunnen lenen. Ja, een eerlijk en sociaal stelsel voor alle jongeren in Nederland die willen en kunnen studeren.
Voor de VVD staat de hoge kwaliteit van onderwijs nu en in de toekomst voorop, voor de studenten van nu en voor de studenten van de toekomst. Door het studievoorschot toekomstbestendig te maken blijkt dat ook mogelijk. Vandaag hebben we het over die toekomst. Dan gaat het over een technisch en financieel element van het studievoorschot. We hebben hier al een aantal betogen over gehoord, met een hoop grote woorden en een fors aantal drogredeneringen, maar dat terzijde. Ondanks de verbeeldingskracht van de menselijke geest zijn sommige dingen heel moeilijk voor te stellen. Hoe 226 miljoen euro eruitziet, bijvoorbeeld. Dat kan ik me echt heel moeilijk voorstellen. Waar ik me over twintig jaar zorgen over maak, bijvoorbeeld. Dat kan ik me nu echt heel moeilijk voorstellen. Toen ik 21 was, kon ik me niet voorstellen dat ik ooit een kind zou hebben dat zelf bijna gaat studeren. Maar dat zijn wel precies de dingen waar dit wetsvoorstel over gaat. Met de voorliggende aanpassing van de wet wordt de rente die wordt berekend over studieleningen niet voor vijf, maar voor tien jaar vastgezet. Het is namelijk nu zo dat de Staat verliest op de studieleningen. Ik heb er een vraag over gehoord en ik hoor ook graag het antwoord van de minister.
De rente die de overheid betaalt over de uitstaande studieleningen is groter dan wat de overheid terugkrijgt als de leningen worden afgelost. Stel dat de wet niet wordt aangepast en de vijfjaarsrente blijft bestaan. Dan leidt dit tot een fors verlies op de begroting van OCW, niet dit jaar, niet volgend jaar, maar over vele jaren in de toekomst. En dat is gewoon heel moeilijk voor te stellen. Maar voor de studenten van dan, in de toekomst dus, is er dan dus minder geld beschikbaar voor goed onderwijs. Dat is er dan minder beschikbaar omdat er nu een krediet wordt genomen op die toekomst. Er kan dan veel te weinig geïnvesteerd worden in de kwaliteit van onderwijs. Ja, dan word ik toch een beetje boos. En ik wil me dus ook liever niet voorstellen hoe zo'n groot tekort op de toekomstige onderwijsbegroting voor de kwaliteit van onderwijs eruitziet. Die rekening willen we niet bij toekomstige generaties studenten leggen. En daarom ligt dit wetsvoorstel voor. De studenten van nu gaan als hoogopgeleide werkenden hun lening terugbetalen tegen een rente die de huidige rente ook verkleint, opdat de onderwijsbegroting ook op lange termijn houdbaar blijft. Niet doorschuiven, maar aanpakken. Daar herkent u de VVD ook weer.
Dat voorstel ligt nu voor, niet meer en niet minder. En sommigen willen het graag platslaan met leuzen als: studenten worden kaalgeplukt. Hoe graag sommigen het daarmee ook plat willen slaan, het is gewoon echt niet waar. Dus laat mij die leuzen nogmaals met kracht weerleggen. De eerlijkheid van het stelsel blijft zoals die is. De leenvoorwaarden blijven gunstig. De aflossingstermijn blijft ruim. Je mág er 35 jaar over doen, het hoeft niet. De aflossing blijft mede afhankelijk van de draagkracht. En de aanvullende beurzen voor minder draagkrachtige ouders blijven onverminderd van toepassing op een deel van de studenten. Sterker nog, de aanvullende beurs gaat stijgen. En daarnaast gaat er veel extra geld naar het onderwijs zelf, om de kwaliteit hoog te houden en verder te verhogen. En dat zien we graag. Op die manier kan iedere jongere die dat kan en wil, studeren voor zijn eigen toekomstperspectief.
Dank u wel.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Om in de woorden van de VVD te blijven: niet doorschuiven, maar afpakken. Dat is volgens mij het credo.
Mevrouw Tielen (VVD):
Flauw.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Dat is helemaal niet flauw, want dat is precies wat de VVD doet. Men houdt een heel financieel verhaal. Men zegt dat er goede voorwaarden zijn en dat het sociaal leenstelsel allerlei voordelen biedt. Maar de essentie is toch dat de spelregels, drie jaar na invoering van het sociaal leenstelsel, worden veranderd. Is dat de essentie?
Mevrouw Tielen (VVD):
De essentie is dat de aflossingsbedragen worden gebaseerd op een andere rentemaatstraf. Maar dat gebeurt al regelmatig omdat de rente wordt aangepast aan de rente in de markt. Dat gebeurt omdat de Staat noch verlies, noch winst wil maken op studieleningen. Dus het is heel logisch dat daarin dingen fluctueren. Wij willen gewoon niet dat we daar in de toekomst last van gaan krijgen. En ik blijf erbij dat ik de opmerking van meneer Van Dijk flauw vind.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Gelukkig ga ik over mijn eigen woorden. Dit is een redenering die wordt gehouden vanuit het oogpunt van financiële houdbaarheid. Maar dit leidt tot lastenverhoging van de werkenden in de toekomst. Ja of nee?
Mevrouw Tielen (VVD):
Dat klopt, ja, naar draagkracht. Dus als één partij daar met de VVD ook eerlijk naar zou moeten kijken, dan zou dat de PvdA wel zijn. Dus ik had hierover toch een andere mening van de PvdA verwacht.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Ik moet concluderen: het is niet "niet doorschuiven, maar aanpakken", maar het is "doorschuiven en afpakken". 't Is niet anders.
De heer Futselaar (SP):
Het is onjuist dat de aflossing in het leenstelsel naar draagkracht gaat. Dat wil ik hier even rechtzetten. Maar daarover gaat mijn vraag niet. Mevrouw Tielen zei: het huidige stelsel leidt in de toekomst tot enorme tekorten bij Onderwijs. Dat is nieuw voor mij, want dat staat niet in het wetsvoorstel en het stond ook niet bij het oorspronkelijke leenstelsel. En het zou ook heel kwalijk zijn als dat niet was gezegd. Kan mevrouw Tielen uitleggen waar dat vandaan komt?
Mevrouw Tielen (VVD):
Dat is een goede vraag van meneer Futselaar. Ik heb al zijn vragen daarover gehoord. Met de manier waarop ik naar mijn stukken heb gekeken, heb ik dat erin gelezen. Dat zou verkeerd kunnen zijn. Maar in ieder geval gaat het erom dat er 226 miljoen euro in de toekomst ergens tekortschiet. Dan zal dat ergens gedekt moeten worden.
De heer Futselaar (SP):
Wij weten helemaal niet wat er in 2060 wel of niet tekort zal schieten op een volstrekt fictieve en hypothetische rijksbegroting. Het enige wat we weten, is dat deze maatregel dan 226 miljoen zou opleveren. Nou ja, zelfs dat weten we eigenlijk niet, maar het wordt beweerd. Maar het is wel echt iets anders als je beweert: zonder die maatregel komt er een tekort. Want dan suggereer je wél dat er een groot probleem dreigt. Dat probleem zie ik niet. Deelt mevrouw Tielen die mening?
Mevrouw Tielen (VVD):
Wat ik terugzie, is dat de rente die wij in de toekomst terugkrijgen van de uitstaande leningen tekortschiet ten opzichte van wat er door de Staat wordt betaald. Dat lijkt me gewoon zonde van het geld.
De heer Futselaar (SP):
Ik heb net al betoogd dat dat volgens mij heel erg weinig is. Ik heb genoteerd dat mevrouw Tielen heeft gezegd dat het niet de bedoeling is dat er winst wordt gemaakt op het leenstelsel, dus daar zal ik met de minister ook nog over in debat gaan.
Mevrouw Tielen (VVD):
Daar vinden meneer Futselaar en ik elkaar dan echt.
De heer Beertema (PVV):
Ik denk dat meneer Futselaar in zijn eigen betoog al heel duidelijk heeft gemaakt dat er eigenlijk geen nut een noodzaak was voor deze wetswijziging. Meneer Futselaar en collega Westerveld hebben al nadrukkelijk de vraag naar voren gebracht: uit wiens koker komt dit? Waar komt dit nou vandaan? Dat zou ik u willen vragen, mevrouw Tielen.
Maar ik heb nog een vraag. Heeft dat houdbaarheidsverhaal misschien ook te maken met het feit dat jullie bezig zijn met het compenseren van toekomstige verliezen? We spreken nu bijvoorbeeld over 122.000 buitenlandse studenten die ook allemaal van deze leningen gebruikmaken. In de toekomst is het misschien heel moeilijk om die rente en die terugbetalingen te incasseren. Ik denk bijvoorbeeld aan Roemeense en Bulgaarse studenten. Ik denk dat het voor DUO een enorme inspanning wordt om dat te doen. Dat gaat enorme verliezen opleveren. Die hele internationalisering gaat ons gigantisch veel geld kosten. Is deze maatregel bedoeld om dat te compenseren?
Mevrouw Tielen (VVD):
Volgens mij stelt meneer Beertema twee vragen. Ik beantwoord ze een voor een. De eerste vraag was eigenlijk: whodunit? We hebben al een aantal literaire vormen langs zien komen vanochtend: sciencefiction, de whodunit, wie heeft het gedaan. Er staat gewoon een regeerakkoordafspraak, waarbij we zowel voor de korte als de lange termijn hebben gekeken naar primair de kwaliteit van het onderwijs, daarnaast de toegankelijkheid van het onderwijs en uiteindelijk ook de houdbaarheid van het onderwijs. Daar staat onze handtekening onder en volgens mij maakt het niet zo veel uit wie op welk moment aan welke tafel wat heeft gezegd. Het is gewoon de afspraak die wij met elkaar hebben gemaakt en die ook hier in de Kamer uitgebreid is besproken en bediscussieerd, en waar we de meerderheid van de Kamer achter kunnen vinden, punt.
De andere vraag van meneer Beertema was een verhandeling over de internationale studenten. Daar herken ik meneer Beertema natuurlijk in. Meneer Beertema weet ook dat ik bij de begrotingsbehandeling aan de minister heb gevraagd om de ramingen voor internationale studenten elk jaar separaat te maken, zodat we er ook inzicht in kunnen hebben. Uiteindelijk is Nederland volgens mij gebaat bij een internationale visie op onderwijs, zodat we de kwaliteit daarvan kunnen waarborgen en verder verbeteren. Dat staat voorop.
De heer Beertema (PVV):
Die riedel ken ik. Ik vroeg: is het u bekend, mevrouw Tielen, dat er zorgen zijn over het incasseren van de terugbetalingen van Roemeense en Bulgaarse studenten nu en in de toekomst? Dat vroeg ik, want dat gaat ons heel veel geld kosten. Is dat u bekend?
Mevrouw Tielen (VVD):
Het verrast mij niet, laat ik het zo zeggen. De andere vragen die meneer Beertema stelt, wil ik dan via meneer Beertema ook wel aan de minister stellen; die kunnen we eigenlijk pas over een aantal jaar stellen. Die 86,4% is hier al een paar keer langsgekomen. Wat is nou de waarde van dat percentage? Oftewel, hoe gaat het daadwerkelijke gedrag er straks uitzien? Dat weten we nu nog niet. Maar ja, regeren is vooruitzien. Je maakt plannen op basis van aannames. Bij voortschrijdend inzicht pas je die aan, om uiteindelijk je doelstellingen te kunnen bereiken.
De heer Beertema (PVV):
Concluderend: onze Nederlandse studenten worden opgescheept met een extra schuld en allerlei studenten uit Roemenië en Bulgarije zijn niet meer te achterhalen. Dat geld is gewoon weg. Dat is ons geld. Dat is gewoon weg. Onze Nederlandse studenten draaien ervoor op.
De heer Azarkan (DENK):
Ik heb goed geluisterd naar mevrouw Tielen. Met name ben ik geïnteresseerd in de onderbouwing. Zij zegt: "Dit is niet eerlijk, want de overheid betaalt meer dan de studenten betalen. De looptijd van de leningen die de overheid afsluit is langer dan die vijf jaar van dit moment en daarom moet het aangepast worden van vijf naar tien. Dan is dat meer in overeenstemming." Wanneer wist de VVD dit?
Mevrouw Tielen (VVD):
Meneer Azarkan citeert mij niet helemaal juist, maar dat is voor zijn vraag misschien ook niet zo relevant. Ik begrijp de relevantie van zijn vraag wanneer de VVD dit wist ook niet helemaal. Uiteindelijk is de VVD voortdurend bezig, en zo herkent u de VVD ook, om de houdbaarheid van de financiële basis voor nu, voor komend jaar maar ook voor de verre toekomst, gewoon goed door te rekenen. Op basis daarvan maken wij afspraken om te zorgen dat in dit geval kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs hoog blijven.
De heer Azarkan (DENK):
Collega Tielen wandelt er vakkundig omheen. Mijn vraag is heel simpel: bij de invoering van dit stelsel zijn verwachtingen gewekt bij studenten en bij collega-partijen, die op basis van die uitgangspunten hebben ingestemd. Toen was volgens mij al bekend tegen welke rente en welke looptijd de overheid die staatsobligaties dekte ten opzichte van wat aan studenten werd uitgeleend. Als u dat toen al wist, dan heeft u of een verkeerde voorstelling van zaken gegeven door het te koppelen aan de vijfjaarsrente of u heeft zitten slapen.
Mevrouw Tielen (VVD):
Dat is een goede vraag. Ik was er zelf niet bij, dus wellicht sliep ik in die tijd. Bij de invoering van het studievoorschotstelsel zijn aannames gemaakt die goed zijn onderbouwd en bekeken. Maar soms veranderen dingen door de tijd heen. Wanneer dat was, durf ik niet te zeggen. Op die vraag van de heer Azarkan moet ik het antwoord dus schuldig blijven. Maar ik weet ook niet in hoeverre dat relevant is voor dit debat.
De voorzitter:
Tot slot, de heer Azarkan.
De heer Azarkan (DENK):
De VVD staat er niet om bekend, zeker niet de laatste tijd, dat ze heel goed nadenkt voordat dingen worden gedaan. We hebben vele proefballonnen voorbij zien komen die niet uitgewerkt waren en op veel weerstand stuitten bij parlement en kabinet. Het verbaast me dus niet, maar dit is toch echt anders. Ik vind dat u zich er iets te makkelijk van afmaakt. Wilt u dat eens uitzoeken, want ik vind het van wezenlijk belang wat we hier in het parlement doen. Ook al hebben we informatie waaruit blijkt dat de uitgangspunten toen al bekend waren, dan nog blijft staan dat we tegen een groep studenten en tegen partijen hebben gezegd dat het vijf jaar is, waarover we goed hebben nagedacht. Als dat toen al bekend was dan is dat, nogmaals, een verkeerde voorstelling van zaken, wat ik goed uitgezocht wil hebben. Zijn de looptijden van de staatsobligaties gewijzigd in de afgelopen jaren? Of is er met de informatie van toen gezegd: we gaan het zo doen? En wordt dat nu gewijzigd? Ik vind het iets te makkelijk als de VVD zegt: dat is onze manier van werken, zo doen wij dat nu eenmaal.
Mevrouw Tielen (VVD):
Ik vind de suggestie van de heer Azarkan te makkelijk — ik werp die verre van mij — om te doen alsof er toen verborgen informatie is geweest. Dat slaat natuurlijk nergens op. We moeten gewoon kijken naar het wetsvoorstel zoals het nu voorligt, naar de financiële houdbaarheid voor nu, volgend jaar en vooral ook op de langere termijn. Daar gaat het om.
De heer Azarkan (DENK):
Ik vraag ...
De voorzitter:
Derde interruptie.
De heer Azarkan (DENK):
We zien ...
De voorzitter:
De heer Azarkan.
De heer Azarkan (DENK):
Wat we zien in de praktijk is dat een aantal partijen zegt: dit was niet de afspraak. Wat we zien in de praktijk is dat een heleboel groepen studenten zich ook een beetje misleid voelt. Die zeggen: waarom zo snel weer aanpassen? Wees dan eerlijk, had het voorstel toen ingediend en als je informatie toen had, als de looptijd van de staatsobligaties ongeveer hetzelfde was als nu, heb je gewoon expres gekoppeld aan de vijfjaarsrente. Toen was die houdbaarheid nog geen probleem, wat ik overigens een flauwekulargument vind. De houdbaarheid van de begroting van de Staat en de rijksfinanciën, daarvoor doet dit echt helemaal niets. Dat bespreken we af en toe in de commissie financiën, maar ...
De voorzitter:
U dwaalt een beetje af.
De heer Azarkan (DENK):
Ja, ik dwaal een beetje af. Dat is een beetje een flauwekulargument, maar ik zoek er wel naar. Mijn heel concrete vraag is daarom wanneer de VVD wist dat dat niet in de pas liep met elkaar.
Mevrouw Tielen (VVD):
Dat zal rond de bespreking van het regeerakkoord zijn geweest.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik vind dit ook iets te makkelijk van de grootste regeringspartij. Mevrouw Tielen zei net letterlijk dat ze een aantal partijen hier drogredenen heeft horen noemen. Vervolgens vertelt zij dat het hier gaat om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en geeft ze nog wat meer toelichting dan de minister doet. Ze zegt dat, als we nu de rente niet verhogen, toekomstige generaties in gevaar komen of dat er in ieder geval moet worden bezuinigd op toekomstige generaties. Vervolgens vraagt de heer Futselaar terecht om een uitleg en ...
De voorzitter:
U gaat toch niet het hele debat samenvatten, mevrouw Westerveld?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Nee, ik kom tot mijn vraag. Ik kijk ervan op hoe dit gaat. Als u dan net tegen de heer Futselaar zegt dat u de wet of de toelichting misschien verkeerd hebt gelezen ...
De voorzitter:
Oké.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
... bent u dan bereid om deze maatregel weer in te trekken?
Mevrouw Tielen (VVD):
Het antwoord is: nee.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan wordt het wel een beetje komisch. Mevrouw Tielen geeft net aan dat ze de toelichting misschien verkeerd heeft gelezen. Maar dat is wel het argument waarop ze baseert dat we die renteverhoging moeten invoeren. Dan zou ik mevrouw Tielen willen vragen waarom die renteverhoging doorgevoerd moet worden.
Mevrouw Tielen (VVD):
Ik vind dat mevrouw Westerveld ook een beetje flauw is. Ze legt mij woorden in de mond. Uiteindelijk gaat het erom wat we wel of niet willen met afgeloste schulden. Hoe staan die in verhouding tot het geld dat de overheid eraan besteedt? Daar zit nu een te groot gat tussen, dat gedicht moet worden. Dat wordt niet helemaal gedicht met deze maatregel maar wel voor een groot deel. Volgens mij is dat voor de toekomst het beste.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Met hoeveel dan, zou ik willen vragen. GroenLinks ziet geen groot gat en van een aantal andere partijen hebben ik ook gehoord dat ze geen groot gat zien. Wat is dan dat grote gat dat volgens de VVD gedicht moet worden?
Mevrouw Tielen (VVD):
Volgens mij kunt u dat gewoon teruglezen in de toelichting bij de wet.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga ik nu naar de heer Van Meenen namens D66.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter, dank u wel. Met deze wetswijziging wordt voor toekomstige gevallen de rente op studieleningen gebaseerd op de tienjaarsrente in plaats van op de vijfjaarsrente. Dat is inmiddels genoegzaam bekend, schat ik zomaar in. Hierdoor moeten in de toekomst werkenden met een toereikend inkomen bij een gemiddelde lening van €21.000 per maand €12 per maand meer betalen: in plaats van €70 betalen ze €82. Meer betalen is nooit leuk. Daarom stond deze maatregel ook niet in ons verkiezingsprogramma, niet in doorrekeningen of wat dan ook en het is ook zeker niet onze favoriet in het regeerakkoord. Veel meer favoriet is datgene wat we wel voor elkaar krijgen, namelijk een investering van 1,9 miljard in onderwijs. Dat is heel mooi. Het onderwijs heeft daarmee de grootste investering en de hoogste prioriteit.
Voorzitter. Deze maatregel doet niets af aan de kwaliteit van het onderwijs en ook niet aan de financiële positie van studenten. Daarom vindt D66 deze maatregel verdedigbaar. Bij het invoeren van het leenstelsel werd rekening gehouden met een gemiddelde rente van 2,5% — daar zijn alle berekeningen in het wetsvoorstel op gebaseerd — over een looptijd van 35 jaar. Op dit moment is de rente praktisch nul procent. De tienjaarsrente stond de afgelopen tien jaar gemiddeld op 2,56%. Ik geloof dat die op dit moment slechts op een half procent staat, moet u zich voorstellen. Ik ben geloof ik de enige hier die aanwezig was bij de onderhandelingen over het leenstelsel. Toen was de verwachting: 2,5% rente met een looptijd van vijf jaar. Nu is de tienjaarsrente nog maar een half procent. Het zijn dus wel andere tijden. De tienjaarsrente stond de afgelopen jaren dus gemiddeld precies op die 2,5% die wij destijds in gedachten hadden om het stelsel betaalbaar te houden. Deze maatregel doet dus niet veel af aan de situatie waar in die tijd GroenLinks, de Partij van de Arbeid, de VVD en mijn eigen partij voorstemden.
Voorzitter. Een andere belangrijke voorwaarde voor een studielening is dat niemand in een benarde financiële positie terecht moet komen vanwege die lening. De toegankelijkheid van het hoger onderwijs staat voor D66 altijd volledig voorop. Als ik ook maar het idee zou hebben dat door maatregelen die we hier nemen er één student in dit land zou zijn die niet kon gaan studeren, dan zou ik er nooit mijn handtekening onder gezet hebben. Maar dat is niet zo. Door de sociale voorwaarden van het leenstelsel en de draagkrachtregeling worden werkenden beschermd tegen hoge maandlasten. Maximaal 4% van het inkomen boven het minimumloon mag uitgegeven worden aan die terugbetaling. Even ter vergelijking. Het is natuurlijk helemaal niet nieuw dat er een leenstelsel is, er was al een leenstelsel: het oude leenstelsel, waarbij tot 12% van je inkomen boven de bijstandsnorm moest worden terugbetaald. Dat leidde tot hele grote terugbetalingslasten per maand. Daarom is het verkrijgen van een hypotheek onder het nieuwe stelsel, ondanks de beperkte stijging van de schuld, veel eenvoudiger dan onder het oude stelsel. Het feit dat studenten nu bij de bank komen en moeilijk een woning kunnen krijgen — om te beginnen zijn dat oude studenten — heeft te maken met de huizenmarkt. Laten we daar geen misverstand over laten bestaan. Daar moet ook iets aan gebeuren, maar dat is vandaag niet aan de orde.
Voorzitter. Als de lening niet is afgelost aan het eind van de terugbetaalperiode, wordt het restant kwijtgescholden. Voornamelijk degenen van wie het inkomen toereikend is gaan een iets hogere rente betalen. Werklozen of werkenden met een lager salaris betalen minder of niets terug en bij gelijke schuld vallen zij onder de draagkrachtregeling. Dus alleen de sterke schouders dragen de lasten van deze renteverhoging.
Voorzitter. Het nieuwe leenstelsel is socialer en zet dus in op toegankelijkheid van het onderwijs. Studenten die het niet kunnen betalen hebben recht op een aanvullende beurs — daar ging het ook wel even over — die zij niet hoeven terug te betalen. Deze is met invoering van het nieuwe leenstelsel substantieel verhoogd. De voorwaarden voor terugbetaling — ik zei het al — zijn enorm versoepeld. De afbetalingstermijn is naar 35 jaar gegaan, waardoor dat maandelijkse bedrag zo laag is. Alle problemen die nu in de media verschijnen over studieleningen en hypotheken gaan dus over het oude stelsel en wakkeren daarmee, in mijn ogen althans, onnodige leenangst aan. Ik zou haast willen zeggen "Leenangst? Nee, studieangst, studeerangst." Dat is heel erg slecht. Dat moeten we niet doen. Daar spelen wij hier met z'n allen een rol in. De informatie naar de nieuwe studenten moet echt feitelijk blijven. Daarmee kijk ik ook met een schuin oog naar de publieke tribune.
Daarnaast zorgt het nieuwe leenstelsel dat er een gigantische investering kan worden gedaan in het hoger onderwijs. Ik weet dat er veel te doen is geweest over de voorinvesteringen. Dat is terecht; daar ben ik ook heel kritisch over. Maar als het gaat om de investeringen die de overheid zelf doet: die gaan gebeuren. We hebben dat bij de begroting gezien. Volgend jaar gaat er netto 577 miljoen euro extra naar het hoger onderwijs voor kleinere groepen, betere begeleiding, meer docenten en noem het allemaal maar op. De studenten hebben instemmingsrecht op waar dat geld naartoe gaat. Daar heb ik met name zelf enorm voor gepleit. Het was voor ons een voorwaarde om überhaupt in te stemmen met het leenstelsel. Daarmee kan een enorme impuls worden gegeven aan de kwaliteit van het onderwijs. Daar ging het uiteindelijk om: waar wil je dat onderwijsgeld landt? Ik begrijp nog steeds niet dat bijvoorbeeld de SP vindt dat de basisbeurs weer terug moet komen. Dat is geld voor jongeren die het echt niet nodig hebben. Het is een buitengewoon merkwaardige redenering van de SP die ik gewoon niet kan begrijpen. Als prinses Amalia 18 wordt, krijgt zij weer een basisbeurs van de SP. Daar komt het grofweg op neer. Ik denk dat we er veel beter aan doen — dit gaat nog over leenstelsel zelf — om het geld niet noodzakelijkerwijs te laten gaan naar de studenten uit gezinnen met een hoger inkomen, maar naar de kwaliteit van het onderwijs. Daar zijn zij het beste bij gebaat. Dat is ook de reden dat we er destijds voor gekozen hebben om de aanvullende beurs te verhogen. Dat is geld dat echt nodig is om die toegankelijkheid te garanderen. Daarom is de aanvullende beurs ook verhoogd en daarom kan ik vandaag voluit uitleggen waarom dit een goede maatregel is: én voor de kwaliteit én voor de toegankelijkheid.
Voorzitter. Ten slotte. In de schriftelijke ronde heeft D66 gevraagd naar het effect van deze gewijzigde rentemaatstaf op het vervroegd aflossen en daarmee op de financiële gevolgen. Het is denkbaar dat bij een hoger of een stijgend rentepercentage mensen vervroegd gaan aflossen. Daar wordt geen rekening mee gehouden in de berekening van de financiële gevolgen. Er worden alleen extra rente-inkomsten verwacht, maar geen misgelopen rente-ontvangsten door afbetaling. De minister geeft aan dat onbekend is wat dit effect is. Toch geeft zij ook aan dat er rekening moet worden gehouden met vervroegde of extra aflossing, waardoor rentelasten kunnen worden voorkomen. Dat gebeurde namelijk ook op grote schaal bij de terugbetalingstermijn van vijftien jaar in het oude leenstelsel. Zeker bij een rentestijging is te verwachten dat dit gaat gebeuren. Hierdoor kunnen de financiële gevolgen tegenvallen. Kan de minister nader toelichten waarom er bij de financiële gevolgen helemaal geen rekening wordt gehouden met dit effect?
Voorzitter, ten slotte. D66 vindt het vreemd dat de tienjaarsrente wordt ingevoerd, maar toch om de vijf jaar wordt vastgesteld. Hierdoor heb je wel de lasten, maar niet de zekerheid van een annuïteit van tien jaar. Bij de aanvraag van een hypotheek zou je daar nooit mee akkoord gaan. D66 wil dat de rentestand minder fluctueert, zodat er meer zekerheid ontstaat voor werkenden die hun studielening afbetalen. Dit kan bijvoorbeeld door een gemiddelde over de tienjaarsrente te nemen. Dit sluit ook beter aan op de situatie tijdens de studie, waarbij voor elk jaar dat wordt geleend de rentestand van dat jaar geldt. Daardoor heb je bij het begin van de aflossingstermijn een gemiddelde rente over de tijd dat je hebt geleend. De minister stelt dat hierdoor rentearbitrage of lenen op de commerciële markt wordt bevorderd. D66 heeft daar wellicht andere verwachtingen bij en vindt dit lastig in te schatten omdat staatsobligaties altijd kredietwaardiger zijn dan andere leningen en omdat studenten, net als wij, ook niet kunnen weten hoe de rentestand zich in de toekomst wijzigt. Graag een reactie van de minister.
Dat was het, voorzitter.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Het is 5 december.
De heer Van Meenen (D66):
Ja!
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Dat is een mooie dag, en het is misschien ook een mooie dag om iets moois te doen. Ik ben in een constructieve bui; wellicht de heer Van Meenen ook.
De heer Van Meenen (D66):
Altijd.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Nou, dat is mooi. De heer Van Meenen zei in het begin: dit is niet een van onze favoriete maatregelen uit het regeerakkoord. Nou hebben wij in het amendement-Nijboer/Stoffer het voorstel gedaan om dit niet te doen. En dat kunnen we ook netjes dekken, namelijk door de expatregeling boven de balkenendenorm — weet je wel: de mensen die van buiten komen en die hier allerlei kortingen krijgen — af te schaffen. Dat lijkt mij heel redelijk. Het lijkt mij goed om dat voorstel vandaag samen te doen. Dan kunnen we het oplossen.
De heer Van Meenen (D66):
Ook de heer Van Dijk weet hoe het is in coalitieland: je krijgt wat en soms verlies je wat. In die afrekening ga ik niet op zo'n voorstel in en ben ik daartoe ook niet in de positie. Ik zou het misschien best willen, als we in een volkomen vrije wereld leefden, maar dat is niet zo. We hebben met elkaar afspraken gemaakt en daar houd ik mij aan.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Wij weten inderdaad hoe dat werkt en dat het af en toe met sommige partners best ingewikkeld is. Als je dit doet, levert dat ruim 200 miljoen op. Zouden we dan wel kunnen zeggen dat we dit terug investeren in het onderwijs? Dat is eigenlijk ook uw pleidooi bij het invoeren van het sociaal leenstelsel. Als we dat stapje kunnen zetten, dan bereiken we echt iets vandaag.
De heer Van Meenen (D66):
Nou ja, laten we wel zijn. Het effect van deze maatregel laat nog heel lang op zich wachten; we zijn zomaar twee verkiezingen verder. Laten we elkaar rond die tijd weer eens spreken, dan kunnen we altijd kijken wat we hierover in onze verkiezingsprogramma's opschrijven. Want ik zei het net al: in de linkse tegenbegroting — zo zeg ik het maar even — heb ik er niets over gezien. Het is altijd mogelijk om dingen weer beter te maken dan ze op dit moment zijn. Daar sta ik voor open, maar op dit moment zie ik geen andere mogelijkheid.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Ja. Moet ik echt weg, voorzitter?
De voorzitter:
Nou, dat zou fijn zijn, want dan kan tot slot de heer Van der Molen zijn verhaal houden.
Dank u wel.
De heer Van der Molen namens het CDA.
De heer Van der Molen (CDA):
Voorzitter. De heer Van Meenen zei: we kunnen het ook wel samen doen. Nou, dan begin ik maar met voorlezen. Dan kan de heer Van Meenen bepalen of dat een goede zaak zou zijn geweest.
Voorzitter. Een meerderheid in deze Kamer heeft in 2015 het leenstelsel ingevoerd. Tot op de dag van vandaag is een flinterdunne meerderheid in deze Kamer nog altijd voor dat stelsel. Maar — dat is dan aan de heer Van Meenen — er zitten vanaf dag één wel weeffouten in. Want bijvoorbeeld de voorinvesteringen waarvan studenten zouden profiteren, kwamen er maar amper. Het werd al genoemd. Deze week zagen we bij de UvA de ontwikkeling dat, als er dan op het niveau van een universiteit afspraken gemaakt moeten worden, de personeelsgeleding samen met het bestuur ten opzichte van de studenten over de investeringen gaat beslissen. Dat vond ik een vreemde figuur, maar ik ben ook benieuwd wat de minister daarvan vindt. Er werd toen ook gezegd dat studieleningen niet zouden meetellen voor je hypotheek, maar dat doen ze in de praktijk dus wel. We zien vooral dat jongeren die uit gezinnen met een lager inkomen komen, vanwege het leenstelsel minder snel besluiten om te gaan studeren en misschien wel besluiten om helemaal niet te gaan studeren.
Het is om die reden dat het CDA geen voorstander was en is van het leenstelsel. En het is ook om die reden dat we in deze Kamer op verschillende momenten en punten daar wat aan probeerden te doen. Maar vanaf het begin waren er ook een aantal andere kritiekpunten vanuit het CDA op het leenstelsel. Wij zeiden: je moet naar de financiering voor de langere termijn kijken. De kritiek was dat het onder dit stelsel wel erg makkelijk wordt om maximaal te lenen. In de praktijk zien we beide ontwikkelingen de kop opsteken. Het totaalbedrag van de uitstaande leningen staat nu al op 21 miljard. Als je gewoon kijkt naar het aantal studenten in de komende jaren, dan zal dat bedrag rap gaan toenemen. En we weten ook dat niet al die leningen volledig terugbetaald zullen worden, dus dat er op een gegeven moment afgeboekt zal moeten worden. Want die beperkte financiering die we nu zien, is eigenlijk de bezuiniging van de toekomst. Heel veel Kamerleden hebben gezegd dat we niet zo ver in de toekomst kunnen kijken. Dat kan niemand, en dat kan ik ook niet, maar ik weet wel dat we, als we dit niet solide financieren, eigenlijk zeggen dat we het acceptabel vinden dat de maximale leningen die nu worden aangegaan, op een gegeven moment gedragen moeten worden in de totale financiën van de overheid. Dan zullen de afgestudeerden daaraan moeten bijdragen.
Dit probleem wordt maatschappelijk ook vergroot door dat maximaal lenen. Er zijn vaak gesprekken aangehaald, en die gesprekken heb ik ook. Steeds meer jongeren zeggen dat er vrij makkelijk maximaal geleend wordt, en niet alleen voor uitgaven voor studie, maar dat daarbij ook een rol speelt dat studenten, en in ieder geval beginnende studenten, op dit moment het gevoel hebben dat leningen historisch goedkoop zijn en dat je dus een dief van je eigen portemonnee bent als je niet maximaal leent. De huidige vijfjaarsrente helpt daarbij niet. In de discussie van een aantal jaren geleden over het leenstelsel noemde mijn collega Michel Rog dat toen "de Staat als pinautomaat". Je kunt dus bij de Staat ontzettend goedkoop lenen. Dat is voor de toegankelijkheid goed, maar maatschappelijk gezien, en dus ook voor de rijksfinanciën op langere termijn, is dat geen verstandige keuze. Als we de tienjaarsrente gaan toepassen, krijgt de lening die je afsluit nog altijd een hele acceptabele maandlast, zeker als je later een baan krijgt waar je niet ontzettend veel mee verdient, want heel vaak betaal je dan amper. Maar dat is wel een reëlere prijs. En een reëlere prijs zorgt ervoor dat mensen, studenten, niet al te makkelijk een maximale lening aangaan. Dit komt daarmee tegemoet aan de zorg die het CDA vanaf het begin had, namelijk dat we de jongere generaties zo wel heel makkelijk van studieschulden voorzien. Wij denken dan ook dat het voorstel van de minister kan bijdragen aan het voorkomen daarvan.
De voorzitter:
Bent u klaar?
De heer Van der Molen (CDA):
Nee, ik ben niet klaar, maar ik probeerde even tussen de heer Futselaar, die klaarstaat voor een interruptie, en u te pendelen, om in te schatten of u de heer Futselaar eindelijk het woord zal geven.
De voorzitter:
Nee, want ik wil eerst dat u uw verhaal afmaakt.
De heer Van der Molen (CDA):
Dan ga ik verder, voorzitter.
De toepassing van de tienjaarsrente op studieleningen is een maatregel die op korte termijn vragen oproept. Die zijn hier ook in alle ruimte gesteld. Wij hebben die ook gesteld bij de schriftelijke inbreng. Maar wat het CDA betreft is de maatregel wel verdedigbaar. Ik heb daar een aantal punten voor genoemd. De financierbaarheid van de leningen, ook naar de toekomst — en ook voor de toekomst moeten we zorgen — neemt toe, terwijl het Rijk nog altijd voor die studieleningen een bijzonder lage rente garandeert. Huidige studenten, en bijvoorbeeld studenten die volgend jaar beginnen met hun studie, worden niet geraakt door het invoeren van de tienjaarsrente. Dat is een misverstand dat ik heel vaak hoor. Huidige studenten wordt gevraagd wat ze daarvan vinden. Nou, die mogen daar natuurlijk best een mening over hebben, maar dat kan niet zijn omdat zij ermee te maken hebben, omdat dat niet in het voorstel zit. De kostenstijging zal voor afgestudeerde studenten uiteindelijk beperkt zijn, want je moet echt ver boven modaal gaan verdienen, wil je echt een hele nadrukkelijke stijging van je maandlasten merken. Daar draagt de draagkrachtregeling in het leenstelsel aan bij, maar ook de terugbetalingsvoorwaarden. Ik sluit af. Het is dan ook om die reden dat de CDA-fractie deze afspraken uit het regeerakkoord verdedigbaar vindt en ook kan steunen.
De heer Futselaar (SP):
Eerst weer een correctie: het is onjuist dat het Rijk een hele lage rente garandeert. Het Rijk koppelt die aan de tienjaarsobligaties, maar de rente kan best 7% worden, zoals die begin jaren negentig was. Ik wil dat toch gezegd hebben. Ik probeer de redenering van de heer Van der Molen te volgen. Hij zegt eigenlijk dat studenten te veel maximaal lenen en dat dit op termijn schadelijk voor de rijksfinanciën, omdat een groot deel niet zal worden terugbetaald. Zo vat ik het samen. Op het moment dat je de rente verhoogt, zullen studenten veel meer bezig zijn met rente afbetalen. Dan is het bedrag dat aan het einde, na die 35 jaar, overblijft waarschijnlijk alleen maar groter. Met die maatregel veroorzaak je dus eigenlijk een tegengesteld effect. Ziet de heer Van der Molen dat probleem ook?
De heer Van der Molen (CDA):
Nee, dat probleem zie ik niet. Ik moet daarbij ook aannames maken op basis van de gegevens die wij van de minister krijgen. Het is over een langere termijn. Ik wil er reëel over zijn dat we dat moeten doen. Eerst even over uw eerste punt. U zei dat de rijksoverheid geen lage rente garandeert. Dat klopt. Die rente kan in de toekomst fluctueren. Het hele idee dat je 0% rente betaalt, is van nu. Het kan zelfs negatief worden, maar het kan ook heel anders zijn. Dat hebben we in het verleden ook gezien. De tienjaarsrente was bijvoorbeeld lager dan de vijfjaarsrente. Maar dat is ook een uitzondering. Het Rijk garandeert een lage rente, want als je het vergelijkt met andere leningen die op de kapitaalmarkt moeten worden afgesloten, kun je nooit ergens beter lenen dan op basis van de kredietwaardigheid van de rijksoverheid. Dat vind ik ook goed. Dat betekent dat je met de tienjaarsrente, zoals die in het voorstel staat, studenten tegemoetkomt, omdat die veel lager is dan als je daarbuiten zou lenen.
Ik ben het met u eens dat een tienjaarsrente natuurlijk effect heeft op het aangaan van die schulden. De heer Futselaar zegt dat het er op de langere termijn voor kan zorgen dat je meer moet afbetalen. Dat is juist. Dat is annex aan het voorstel. Daar kan ik niet omheen. Onze verwachting is dat studenten, als ze zich realiseren dat ze een reëlere rente betalen voor de studieschuld die ze aangaan, minder snel geneigd zijn om een lening aan te gaan voor andere uitgaven dan voor hun studie. Daardoor wordt de kans op maximaal lenen ook kleiner. Dat vind ik niet alleen financieel maar ook maatschappelijk verstandig.
De heer Futselaar (SP):
Nu hebben we dus een situatie waarin de ene coalitiepartij zegt dat die renteverhoging niks uitmaakt, want dat er geen student is die niet gaat studeren vanwege die lening en waarin de andere zegt dat die renteverhoging heel zichtbaar is voor studenten en dat ze daarom minder gaan lenen. Het is van tweeën een: of dit is een zeer kleine maatregel die geen effect heeft, of is het wel degelijk een grote maatregel die het gedrag van studenten zal beïnvloeden. Maar kan ik uit de woorden van de heer Van Meenen opmaken, uit zijn toch vrij gloedvolle betoog over dit voorstel, dat dit een CDA-voorstel in het regeerakkoord is geweest? Komt het daarvandaan?
De heer Van der Molen (CDA):
De heer Futselaar sprak de heer Van Meenen aan, maar die staat niet naast mij. Zo hadden we het afgesproken toen ik hier kwam staan. U maakte een onjuiste tegenstelling. De heer Van Meenen heeft gezegd dat dit geen effect zal hebben op de keuze om te gaan studeren. Dat ben ik in dit geval met de heer Van Meenen eens, omdat ik het met u eens ben, principieel, dat het enkele feit dat je nu een lening moet aangaan, jongeren ervan weerhoudt, en niet zozeer de rentestijging. Dat is nog steeds de reden waarom wij delen dat wij tegen het leenstelsel zijn. Ik vind het wel van belang dat wij zorgen dat die leningen die aangegaan worden, betaalbaar zijn en ook financierbaar zijn voor de langere termijn. Dat ik vrij helder en duidelijk ben over waarom het CDA dit een verdedigbaar voorstel vindt, wil nog niet zeggen dat ik dit ook zelf als gloedvol zie. Maar goed, dat is dan aan u.
De voorzitter:
Meneer Futselaar, ik zie u twijfelen.
De heer Futselaar (SP):
Ik probeer helderheid te krijgen uit de brij. De heer Van Meenen is van mening dat het leenstelsel een negatief effect heeft op het aantal mensen dat gaat studeren, dat de renteverhoging daar niets voor uitmaakt, maar dat het wel een effect heeft op hoeveel ...
De voorzitter:
Laat meneer Van Meenen even met rust.
De heer Futselaar (SP):
… studenten gaan studeren. Sorry, zei ik Van Meenen? O, excuses. Ik bedoelde de heer Van der Molen. Ik begrijp die redenering niet. Het leenstelsel is heel schadelijk. De renteverhoging maakt niks uit voor het gaan studeren, maar heeft wel weer een heel groot effect op hoeveel studenten gaan studeren. Dan verwacht je van dezelfde maatregel toch totaal verschillende effecten?
De heer Van der Molen (CDA):
Die laatste zin, waar de heer Futselaar de inconsequentie aan ophangt, heb ik niet gezegd.
De voorzitter:
Dan ga ik naar de heer Azarkan.
De heer Azarkan (DENK):
De heer Van der Molen gaf net aan dat dit voor het CDA verdedigbaar is. Nu zei zijn congres iets anders. Tijdens het CDA-congres werd de fractie opgeroepen om hier niet mee in te stemmen. Vindt u dat u voldoende invulling geeft aan die oproep van uw eigen leden?
De heer Van der Molen (CDA):
De leden hebben gezegd dat het CDA dit voorstel niet zou moeten steunen. Dat is een heldere oproep geweest in dat congres. Ik geef u aan dat wij dat wel steunen. Dus ik kan mij best voorstellen dat leden die voor die resolutie op het congres hebben gestemd, er verschil tussen zien, en dat is ook zo. Ik sta hier wel om dat te verdedigen. Er is hier een hele discussie geweest over: wie heeft het gedaan, wie is de schuld en wie neemt de verantwoordelijkheid? Het is hier inderdaad aan de lopende band een spel dat iedereen probeert weg te lopen voor maatregelen die heel lastig of moeilijk zijn. Het CDA heeft een handtekening onder een regeerakkoord gezet. Dat betekent dat wij ook blij zijn als andere partijen gehouden zijn aan wensen die ze zelf niet plezierig vinden. Er zitten inderdaad ook maatregelen in die ook voor ons lastig kunnen zijn en ook voor onze eigen leden, maar daar staan we wel voor. En dan kan ik zeggen "het doet pijn" of welke andere kwalificatie je eraan kunt geven, maar ik kan ook uitleggen waarom wij dat een verdedigbare maatregel vinden en dat doe ik nu.
De heer Azarkan (DENK):
Dank ook aan de heer Van der Molen voor deze openheid en hoe hij dit uitlegt. Alle waardering daarvoor. Mijn vraag was heel specifiek: als u nu kijkt naar de resolutie die aangenomen is en waarin opgeroepen werd om over dit punt in het regeerakkoord in gesprek te gaan, heeft u daar dan voldoende invulling aan gegeven? Of zegt u: we hebben het gewoon als fractie nog eens bekeken en dit is gewoon ons standpunt en we vinden het verdedigbaar?
De heer Van der Molen (CDA):
Op het moment dat je met elkaar een regeerakkoord sluit, dan maak je over het totaal afwegingen. Dat betekent dat je je niet alleen op dit punt realiseert dat je iets uit te leggen hebt, maar ook op andere punten en andere terreinen. Het grote voordeel van in een coalitie zitten — dat geef ik u wellicht voor een volgende keer maar mee — is dat je een heel aantal dingen kunt regelen waar je ontzettend blij mee bent, waar je congres voor op de banken gaat staan en die het echt fantastisch vindt, maar dat er ook een aantal maatregelen in zitten waar je dan ook gewoon voor moet staan. Dat is gewoon wel annex aan verantwoordelijkheid dragen.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Azarkan (DENK):
Ik begrijp dat en ik vind de redenatie vanuit de fractie van het CDA hier heel goed, hoewel die volgens mij niet helemaal in lijn is met de oproep, want hetgeen de heer Van der Molen nu schetst, wisten de leden natuurlijk ook. Die leden nemen op dat congres namens het CDA een resolutie aan waarin ze oproepen om hierover in gesprek te gaan en dit gewoon niet te tekenen. Dus ze wisten dat er een regeerakkoord lag. Er is toch aan u verzocht vanuit uw eigen leden om er over in gesprek te gaan. U zegt: dat doen we niet. Nou, dat is helder.
De heer Van der Molen (CDA):
Het congres van het CDA is zelfstandig en besluit zelf. Ik ben in het verleden voorzitter geweest van de CDA-Jongeren. Toen probeerde ik soms ook het congres mee te krijgen, dus ik weet uit de eerste hand hoe dat werkt. Dat mislukte wel eens, vaker dan dat het wel lukte, maar ja, dat is uiteindelijk wel het gegeven. Het gegeven is ook dat met een mandaat van de kiezer vervolgens hier een regeerakkoord wordt gesloten en dat we daar ook uitvoering aan moeten geven.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Als invaller ben ik toch even op zoek, in de zin van: wil het echte CDA opstaan? Ik hoor het CDA in interrupties en ook vanaf het spreekgestoelte — dat is de heer Van der Molen zijn goed recht — het sociaal leenstelsel aanvallen met de vraag hoe ze dat ooit hebben kunnen bedenken, maar ondertussen zit de heer Van der Molen niet meer in de oppositie maar in de coalitie. Dat iets niet gelukt is in de coalitiebespreking, kan gebeuren, dat kennen we. Maar er wordt nu gedraaid aan een van de voorwaarden, namelijk een toegankelijk, betaalbaar sociaal leenstelsel. Dan verwacht ik van het CDA dat het met ons gaat staan voor die uitgangspunten van het sociaal leenstelsel — dat heet verantwoordelijkheid dragen — en zegt: dit gaat in ieder geval niet gebeuren. Wat is er gebeurd?
De voorzitter:
Meneer Van der Molen, wat is er gebeurd?
De heer Van der Molen (CDA):
Daar wreekt zich een beetje dat u invalt maar dat doet u overigens best goed, hoor, dus dat is het punt niet. U wil niet weten hoeveel debatten ik op het scherp van de snede en soms met steun buiten coalitiepartijen om heb proberen te voeren om de beloften recht te zetten die uw partij ooit aan studenten heeft gedaan en die niet worden nagekomen. Dat als eerste. Twee: als wij er inderdaad van overtuigd zouden zijn dat dit een extra grote horde zou zijn, dan zouden we dat zeker niet doen. Wij zijn echt overtuigd — misschien moet u dat maar extra aannemen van iemand die echt geen warme gevoelens heeft ten opzichte van het leenstelsel — dat dit verdedigbaar is.
De voorzitter:
Tot slot, de heer Gijs van Dijk.
De heer Gijs van Dijk (PvdA):
Dit is zo'n dubbele opstelling. Het is misschien de arrogantie van de macht die het CDA al heel snel weer bekleedt, want zo'n antwoord slaat natuurlijk nergens op. Ik wens u daar veel succes mee de komende jaren.
Het gaat wat ons betreft om de inhoud. Wij hebben ook een voorstel gedaan via het amendement-Nijboer/Stoffer. We hebben nu ook een motie in de maak, die zegt: als u dit doet, investeer dat geld dan ten minste terug in het onderwijs. Als strijder tegen het sociaal leenstelsel en als strijder voor de toegankelijkheid, reken ik op het CDA — met iets minder arrogantie, want dat past de heer Van der Molen niet.
De voorzitter:
Korte reactie, al hoeft het niet.
De heer Van der Molen (CDA):
U heeft dat voorstel ook aan mijn collega van D66 voorgelegd. Ik kan hier als onderwijswoordvoerder niet in de breedte van allerlei portefeuilles toezeggingen doen en zeggen of ik iets wel of niet sympathiek vindt. Dan loop ik ook collega's voor de voeten en dat ben ik niet gewend te doen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja, ik wil aansluiten bij deze discussie, want ik begrijp het nog steeds niet. Hoe kun je nou als partij aangeven, en hoe kan de fractievoorzitter van de heer Van der Molen aangeven, dat het zo problematisch is dat studenten ernstige schulden hebben en tegelijkertijd instemmen met een voorstel om die schulden verder te verhogen?
De heer Van der Molen (CDA):
Ik heb u al eerder aangegeven — dat is wel semantisch zijn, hoor — dat je schuldenbedrag niet toeneemt op het moment dat de rente wijzigt. Maar dat is even hoe je naar het voorstel en naar de techniek ervan kijkt.
Nogmaals, in het begin, toen wij tegenover GroenLinks stonden — wij tegen het leenstelsel, GroenLinks voor het leenstelsel — zeiden wij: je zult naar de financierbaarheid op de langere termijn moeten kijken, want de studieschulden zullen toenemen. Dit voorstel probeert daar iets aan te doen.
En het tweede was dat je zult moeten ontmoedigen dat studenten de gelegenheid te baat nemen om maximaal te lenen. Het is onze overtuiging, en dat is ook de reden dat het een verdedigbare maatregel is, dat als je een reëlere rente betaalt voor de studieschuld die je aangaat, je dan behoedzamer om zal gaan met maximaal lenen. En wij vinden dat zowel maatschappelijk als financieel als voor de student zelf gewoon te verdedigen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik hoor uit deze woorden dat het CDA de studenten gaat vertellen dat ze vooral niet te veel moeten lenen. Ik denk dat studenten over het algemeen prima zelf kunnen bepalen waarvoor zij moeten lenen. Maar dan zou ik het CDA willen vragen waarom zij vinden dat dit een semantische discussie is. We hebben namelijk een tabel gekregen van de minister van Onderwijs, en die geeft daarin gewoon aan dat de studieschuld voor hele groepen hoger wordt. Dat geldt echt niet alleen maar voor mensen die ver boven modaal zitten. We hebben een keurige tabel waarin staat dat er meer rente betaald moet worden door verschillende inkomensgroepen.
De heer Van der Molen (CDA):
Als u naar de tabel zou kijken — maar dan verwijzen we naar iets wat het publiek niet in beeld heeft — dan ziet u juist dat de afspraken die gemaakt zijn over bijvoorbeeld de terugbetalingstermijn en de harde grens van 4% boven het minimumloon, ervoor zorgen dat ook voor een hele grote groep studenten een verhoging naar de tienjaarsrente sterk beperkt wordt als het gaat om het effect daarvan. Dat is daarmee gewoon annex. Dat zorgt er ook voor dat deze maatregel niet alle studenten zal raken. Ik denk dat dat dan maar gewoon als positief zou moeten worden ingeschat.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De heer Van der Molen zegt: áls u naar de tabel zou kijken. Natuurlijk heb ik naar die tabel gekeken. Sterker nog, we hebben ernaar gevraagd in de laatste feitelijke vragen. Daarin zie je inderdaad dat er verschillen zijn voor die verschillende inkomensgroepen, maar daarin zien we ook heel duidelijk dat je echt niet ver boven modaal hoeft te verdienen om toch een hogere studierente terug te moeten betalen. En daar gaat mijn vraag over.
De heer Van der Molen (CDA):
En ik gaf alleen maar aan dat je dan ook het hele verhaal over die tabel moet vertellen. Uit die tabel blijkt heel nadrukkelijk dat juist de terugbetalingsvoorwaarden die nu in het leenstelsel zitten, ervoor zorgen dat studenten die geen €80.000 verdienen als ze zijn afgestudeerd en een baan hebben, behoorlijk worden ontzien. En ik denk dat dat op zich een goeie zaak is.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van der Molen. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde van de Kamer.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering tot 14.20 uur. Dan gaan we eerst stemmen, daarna hebben we de regeling van werkzaamheden, en daarna gaan we verder met dit debat.
De vergadering wordt van 13.46 uur tot 14.20 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20182019-32-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.