9 Justitiële jeugd

Aan de orde is het VAO Justitiële jeugd (AO d.d. 05/04).

De voorzitter:

Een hartelijk woord van welkom aan de minister voor Rechtsbescherming, die gearriveerd is. Aan de orde is het VAO Justitiële jeugd. Het algemeen overleg vond plaats op 5 april jongstleden. We hebben vijf sprekers van de zijde van de Kamer en de eerste staat reeds te trappelen van ongeduld. Dat is mevrouw Van Toorenburg van de fractie van het CDA. Het woord is aan haar. Zij heeft zoals iedereen twee minuten spreektijd.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dank u, voorzitter. We hebben een mooi AO gehad, waarin we eigenlijk hebben gesproken over de grote lijnen van het jeugdsanctierecht. Daar zijn we nog lang niet mee klaar. Er zijn een aantal duidelijke suggesties gedaan. De minister komt nog met allerlei uitwerkingen, maar toch hebben wij het gevoel dat het misschien goed is om daar vandaag nog iets over te zeggen. Wij hebben in het AO vooral benadrukt dat wij vinden dat de strafmaat voor jeugdigen te weinig ruimte biedt om proportioneel te kunnen sanctioneren. De minister heeft toegezegd dat hij hier serieus aandacht aan zal besteden in de herijking — zo zal ik het noemen — van het jeugdsanctierecht. Wij nemen daar voor nu genoegen mee. Maar laat duidelijk zijn dat we willen dat die strafmaat wordt opgerekt, vooral níet omdat we willen dat ieder kind dat een misdrijf heeft begaan, zijn jeugd achter de tralies zou moeten slijten, maar juist omdat duidelijk begint te worden dat straffen, wat oudere jeugdigen betreft, soms niet voldoende proportioneel kunnen zijn.

Dat gezegd hebbende, is het wat mijn fractie betreft wel zo dat er niet alleen gekeken zou moeten worden naar de jongvolwassenen in jeugdinrichtingen, de kwetsbaarste groep die soms in jeugdinrichtingen terechtkomt, maar ook naar hoe het überhaupt gaat met de jongvolwassenen. Aangezien de minister ook met het volwassenrecht bezig is, zouden wij de volgende suggestie willen doen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering werkt aan plannen om het jeugdsanctierecht aan te passen;

overwegende dat de regering daarbij heeft toegezegd ook te zullen kijken naar de strafmaat;

overwegende dat adolescenten behalve in jeugdinrichtingen ook in inrichtingen voor volwassenen verblijven;

verzoekt de regering in de analyse naar de verbeteringen voor het jeugdsanctierecht ook de bejegening van jongvolwassenen in de inrichtingen voor volwassenen te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Toorenburg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45 (28741).

Een vraag van de heer Van Oosten.

De heer Van Oosten (VVD):

Zou mevrouw Van Toorenburg mij kunnen uitleggen waar de motie dan precies en concreet op doelt? Wat heeft zij voor ogen? Is mevrouw Van Toorenburg van mening dat jongvolwassenen een ander soort strafregime zouden moeten krijgen dan de gewone volwassenen, terwijl het misdrijf mogelijk niet minder erg is?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Precies. Wij vinden inderdaad dat jongvolwassenen in inrichtingen voor volwassenen een ander regime zouden moeten krijgen dan volwassenen. Zij staan namelijk aan het begin van hun leven, hebben vaak geen werkervaring en hebben niet voldoende onderwijs genoten. Daardoor kunnen ze, als ze uit de inrichting komen, uiteindelijk helemaal niks. Dus als je het begin van hun carrière ook in die zin stevig maakt, zodat ze een goede kans maken, denk ik dat we uiteindelijk ervoor zorgen dat die jongeren, als ze de gevangenis uit komen, er daadwerkelijk beter aan toe zijn.

De voorzitter:

Prima, dank u wel. De heer Nispen van de fractie van de SP.

De heer Van Nispen (SP):

Op veel belangrijke onderwerpen van het justitiële jeugdbeleid zijn brieven toegezegd. Daar komen we dus later nog uitgebreid op terug. Ik zal twee moties indienen. Ik denk dat de inhoud voor zichzelf spreekt, dus ik draag ze gewoon voor.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het jeugdstrafrecht een pedagogische aanpak voorop moet staan, waarbij geldt dat minderjarigen moeten kunnen leren van hun fouten en zo veel mogelijk moeten herstellen van wat er mis is gegaan, wat ook van groot belang is voor de slachtoffers;

constaterende dat er verschillende succesvolle pilots plaats hebben gevonden, maar deze nog niet toegankelijk zijn voor alle minderjarigen en jongeren en nog geen vaste plaats gekregen hebben in het jeugdstrafrecht;

verzoekt de regering om het herstelrecht een vaste plaats te geven binnen de wijkaanpak van de politie, de ZSM-werkwijze en de OM-afdoening voor justitiële jeugd;

verzoekt de regering voorts om de voorlichting aan minderjarigen en ouders over de mogelijkheden van een mediationgesprek of herstelrecht te verbeteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen, Buitenweg en Kuiken. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46 (28741).

De heer Van Nispen (SP):

De tweede motie dien ik mede in namens collega Van Oosten.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat minderjarigen zouden moeten worden gedemotiveerd om criminele feiten te plegen teneinde zo snel, makkelijk en veel geld te verdienen;

constaterende dat financieel toezicht na veroordeling nu slechts mogelijk is op vrijwillige basis;

van mening dat bij veroordeelde jongeren niet alleen het misdaadgeld en bezittingen afgepakt moet worden, maar ook voor bepaalde duur controle daarop mogelijk moet zijn, bijvoorbeeld in de vorm van onderbewindstelling als voorwaarde in strafrechtelijk kader;

verzoekt de regering het mogelijk te maken dat verplicht financieel toezicht op veroordeelde jongeren mogelijk wordt indien de rechter dit wenselijk acht zodanig dat misdaad niet kan lonen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Nispen en Van Oosten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47 (28741).

De voorzitter:

Een vraag van de heer Raemakers.

De heer Raemakers (D66):

Voorzitter. Een ambitieuze motie, die tweede. We hebben in het strafrecht het beginsel dat je niet verplicht hoeft mee te werken aan je eigen veroordeling. Ik vraag me met name af of de heer Van Nispen deze motie wel in overeenstemming acht met dat algemene beginsel uit het strafrecht.

De heer Van Nispen (SP):

Ik denk dat dat inderdaad daarmee in overeenstemming is. Dat is een belangrijk beginsel. De motie komt voort uit de gedachte dat wij vinden dat wij de criminele levensstijl van jongvolwassen veelplegers moeten doorbreken. Dat kan en dat hebben we in het verleden ook bepleit in navolging van hoogleraar Weijers, die zei: je zou eigenlijk de bezittingen niet alleen af moeten pakken, maar ook toezicht moeten uitoefenen, bijvoorbeeld op waar de dure auto vandaan komt waarmee een jonge veelpleger loopt te patsen in zijn woonomgeving. Het gaat om door de strafrechter veroordeelde jongeren, voor een bepaalde duur. Dus een justitiële voorwaarde in strafrechtelijk kader zou moeten zijn dat zij moeten aantonen hoe zij daaraan komen.

De voorzitter:

We gaan luisteren naar mevrouw Buitenweg van de fractie van GroenLinks. Nog een vraagje? Eentje?

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Ja, inderdaad. Ik probeer dit te begrijpen, want ik heb het idee dat verschillende dingen door elkaar lopen. Het gaat erom te weten waar bijvoorbeeld zo'n auto vandaan komt. Maar iemand is dan al veroordeeld. Je zou denken dat dat juist informatie was die nuttig is geweest voor de veroordeling. Daarna wordt gezegd: het gaat erom dat mensen kunnen omgaan met geld om te laten zien dat criminaliteit niet kan lonen. Volgens mij worden er heel veel verschillende dingen op één hoop gegooid. Kan er toch iets meer toelichting komen van de heer Van Nispen?

De heer Van Nispen (SP):

Ik denk inderdaad dat mevrouw Buitenweg een hoop dingen door elkaar haalt. Er loopt nu een pilot, waarbij veroordeelde jongeren tijdelijk inzicht moeten bieden in hoe zij aan hun bezittingen komen: heb je wel een baan waar je dit alles van kan betalen? Dat we voorwaarden stellen bij veroordeelden is heel normaal. Dat doen we wel vaker in strafrechtelijk kader. Nu is er een pilot waarbij jongeren op vrijwillige basis hieraan kunnen meewerken. Wat blijkt nou? Heel veel jongeren willen daar niet aan meewerken. Dat is niet zo raar. Dus stellen wij een nieuwe justitiële voorwaarde voor, waarbij gewoon alle partijen, zoals dat nu ook is, betrokken zijn: het Openbaar Ministerie, de rechter die de voorwaarde oplegt en de reclassering die dan natuurlijk ook een rol heeft. Dus ik geloof dat hier heel weinig door elkaar wordt gehaald. We borduren gewoon voort op de weg die is ingeslagen in navolging van het voorstel van de hoogleraar en de pilot die nu op vrijwillige basis loopt.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Buitenweg van de fractie van GroenLinks.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Dank u wel, meneer de voorzitter. Er is inderdaad heel veel besproken tijdens het algemeen overleg, onder andere de jeugdhulp. Gesproken is over het feit dat goede hulp vaak niet aanwezig is, dat er wachtlijsten zijn bij gemeentes en dat problemen vaak veel te laat worden gesignaleerd bij jongeren, terwijl juist effectieve jeugdhulp heel belangrijk is, ook om te voorkomen dat jongeren verder afglijden van spijbelen en winkeldiefstallen naar het zijn van loopjongens van zware criminelen. De jeugdhulp is ook heel erg belangrijk om te zorgen dat jongeren dan weer op het rechte pad komen.

Een flink aantal brieven is onderweg. Volgens mij gaat de minister het heel erg druk krijgen in, voor en na de zomer, en zullen wij dat allemaal met elkaar bespreken. Om richting te geven aan een van die brieven heb ik een motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat kleinschalige voorzieningen succesvol zijn, maar dat de minister overweegt deze alternatieven voor jeugddetentie alleen in grote steden aan te bieden;

overwegende dat vergelijkbare voorzieningen ook voor jongeren buiten de grote steden beschikbaar moeten zijn;

verzoekt de regering om te onderzoeken hoe alternatieven voor jeugddetentie, zoals de kleinschalige voorzieningen, ook buiten de grote steden kunnen worden aangeboden en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Buitenweg en Raemakers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48 (28741).

Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Van Oosten van de fractie van de VVD.

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Tijdens het algemeen overleg heb ik vier punten opgebracht. Die ga ik niet allemaal herhalen, maar ik vind het wel belangrijk om nog een keer te benadrukken dat ik in het bijzonder uitkijk naar de uitwerking van het toegezegde onderzoek naar het verlengen van de jeugddetentie. Ook kijk ik in het bijzonder uit naar de uitwerking en de rechtsvergelijking van mogelijkheden om te voorkomen dat jongvolwassenen — want dat ligt mij echt zwaar op de maag — worden berecht naar het jeugdrecht. Ik vind dat heel lastig uit te leggen.

Een ander punt dat ik heb opgebracht, is de patseraanpak. Daarbij sta ik nu wat langer stil, voor zover de tijd mij dat toelaat. Ik weet niet of het bij dit VAO past maar graag hoor ik, anders schriftelijk, hoe het staat met de maatregelen die genomen worden in bijvoorbeeld Rotterdam. Daar pakken politie en Openbaar Ministerie jongeren aan als die hun goederen niet kunnen verantwoorden en zij hun welvaart niet kunnen verklaren door bijvoorbeeld een baantje als vakkenvuller bij een supermarkt. Ik hoor graag van de minister de stand van zaken. Ik vind het ook heel belangrijk dat jongeren die zijn veroordeeld en die daarna alsnog met allerlei van dat soort goederen rondlopen, kunnen worden aangepakt. Dat is de reden dat ik met collega Van Nispen van de SP een motie heb ingediend, die hij zo-even heeft voorgedragen. Misdaad kan en mag niet lonen. We hebben heel vaak, ook in deze zaal, met elkaar gedebatteerd over de situatie dat op, nota bene, schoolpleinen scholieren worden geronseld voor drugshandel of nog veel ergere zaken. De jongeren die dat doen, hebben maar één drijfveer: het verdienen van geld. Als je dat etaleert, wordt je dat afgenomen. Zo werkt het in dit land.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Raemakers van de fractie van D66.

De heer Raemakers (D66):

Voorzitter, dank u wel. Tijdens het AO heb ik namens D66 twee punten aan de orde gesteld. Allereerst was dat het advies van de RSJ, de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, om de strafrechtelijke minimumleeftijd te verhogen van 12 jaar naar 14 jaar. Onze fractie is er nog niet aan toe om daarover een principiële uitspraak te doen. De minister is dat ook niet. Wij vinden het vooral heel belangrijk dat er meer aandacht komt voor de positie van 12-jarigen en 13-jarigen. We zijn blij dat de minister heeft toegezegd om specifiek naar die groep meer onderzoek te doen.

Voorzitter. Ik heb ook een punt gemaakt over voorlopige hechtenis. Daarover wil ik graag de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat terughoudend moet worden omgegaan met voorlopige hechtenis, en voorlopige hechtenis slechts als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke duur dient te worden toegepast;

constaterende dat het stelsel van "schorsen, tenzij" risico's in zich draagt voor rechtmatige toepassing van voorlopige hechtenis omdat de voorlopige hechtenis moet worden bevolen voordat via een schorsing in behandeling en begeleiding van de jongere kan worden voorzien;

verzoekt de regering alternatieve pedagogische instrumenten te onderzoeken voor het stelsel van "schorsen, tenzij" dat onderdeel is van het huidige jeugdstrafprocesrecht;

verzoekt de regering met maatregelen te komen waardoor sneller uitspraak kan worden gedaan bij strafzaken voor jongeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Raemakers en Kuiken. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49 (28741).

Tot zover de termijn van de Kamer. De minister is nu reeds in staat om de ingediende moties te becommentariëren, waarvoor ik graag het woord geef aan hem.

Minister Dekker:

Voorzitter, dank u wel. Ook ik vond het een boeiend, goed en nuttig debat. Mevrouw Buitenweg heeft helemaal gelijk: er ligt wat huiswerk. We zijn sowieso bezig met een aantal wat fundamentelere vragen op dit gebied. Het helpt dan wel om van tevoren een debat met de Kamer te hebben en het gevoelen van en de wensen die leven bij de Kamer mee te krijgen.

Voordat ik inga op de moties, zeg ik dat ik graag even schriftelijk terugkom op de vraag van de heer Van Oosten over de patseraanpak. Daarbij is het onderscheid tussen jeugd en volwassen namelijk minder strak en ook mijn collega Grapperhaus is ermee bezig. Wij kunnen u er dan samen over informeren.

Dan de motie op stuk nr. 45 van mevrouw Van Toorenburg, die vraagt om ook te kijken naar jongvolwassenen die in een reguliere p.i. zitten. Het merendeel komt daar terecht. Ik denk dat het nuttig is om dat erbij te betrekken en er eens goed naar te kijken. Ik kan het oordeel over de motie dan ook aan de Kamer laten.

De motie-Van Nispen c.s. op stuk nr. 46 is een bekende motie, want die is volgens mij al een keer eerder ingediend. Het herstelrecht is belangrijk en wordt nu ook al toegepast op een aantal plekken. Ik noem mediation in strafrecht waar proeven mee lopen of Halt-afdoeningen die ook een herstelkarakter hebben. Een ander voorbeeld is het meer herstelgericht werken in de jeugdinrichtingen. De vraag is wat het kabinet gaat doen om er een schepje bovenop te leggen. U vroeg mij bij de begroting wanneer wij daarmee zouden komen. Toen ben ik iets te optimistisch geweest en zei: binnen drie maanden. Maar dat gaat niet lukken. Ik denk dat het voor de zomer wordt. Ik zou u in een brief laten weten wanneer, maar misschien kunnen wij dat afdoen. Ik ben het nagegaan: heel veel versnelling levert het niet op. Het zal ergens eind juni, begin juli zijn als wij het op een goede manier willen doen en ook de andere hersteltrajecten daarin willen meenemen. Daarom kijk ik de heer Van Nispen aan met de vraag of hij deze motie wil aanhouden totdat wij dat debat kunnen voeren.

De voorzitter:

Daar gaat de heer Van Nispen nu antwoord op geven.

De heer Van Nispen (SP):

De reden waarom ik een identieke motie heb ingediend, is inderdaad omdat de minister had toegezegd met een uitwerking te komen. Hij zei dat hij het enthousiasme over het herstelrecht tot op zekere hoogte deelt. Die brief kwam niet en dus ligt hier weer een motie. Ja, ik geef de minister nog enig uitstel, dus ik zal de motie aanhouden, maar wel met de aanmoediging om hiermee echt aan de slag te gaan. Stel ons niet teleur op dit punt.

Minister Dekker:

Ik zal de deadline niet twee keer overschrijden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van Nispen stel ik voor zijn motie (28741, nr. 46) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Dekker:

Dan de motie-Van Nispen/Van Oosten op stuk nr. 47 over het financiële bewind. Deze motie ligt in lijn met een proef die in Utrecht draait. Dat is volgens mij een proef die ooit zijn oorsprong vond in een eerdere motie van het lid Van Nispen, waarin vrijwillig stappen worden ondernomen met de jongeren. Eigenlijk zegt iedereen daarvan: op basis van vrijwilligheid is er te weinig animo. Wij zouden het, bijvoorbeeld als onderdeel van een voorwaardelijke straf, in een wat meer dwingend kader willen opleggen, met bijzondere bevoegdheden of als vorm van dwingende jeugdhulp. Ik laat het oordeel aan de Kamer. Als de Kamer deze motie aanneemt, denk ik dat ik daar goed mee uit de voeten kan.

Dan de motie-Buitenweg/Raemakers op stuk nr. 48 over de kleinschalige voorzieningen. Ik vind dat wij daarover een eerlijk en open debat hebben gevoerd. Als je dat wilt doen à la Amsterdam heb je daar ook voldoende massa voor nodig. Dat kan dus waarschijnlijk alleen in grote steden en niet op andere plekken in Nederland. Als je het dictum heel strikt leest, wordt er gevraagd of wij er niet toch iets op kunnen verzinnen. Maar volgens mij is dat niet wat mevrouw Buitenweg bedoelt: "verzoekt de regering om te onderzoeken hoe alternatieven voor jeugddetentie, zoals de kleinschalige voorzieningen, ook buiten de grote steden kunnen worden aangeboden." Daar zit een beetje een spagaat. Wij zien dat de kleine voorzieningen op andere plekken niet van de grond komen, omdat er onvoldoende massa is. Ik wil bezien of wij nader tot elkaar kunnen komen. Ik begrijp best dat mevrouw Buitenweg zegt: als het in Amsterdam kan, is het eigenlijk gek als jongeren op andere plekken in Nederland gewoon naar de traditionele p.i.'s zouden moeten, terwijl eigenlijk die manier van werken wel werkt. Kunnen we daar nu niet een alternatief voor verzinnen, als zo'n kleinschalige voorziening in meer landelijke gebieden niet haalbaar is? Dan zou ik ermee uit de voeten kunnen.

Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):

Volgens mij is dat ook wat ik bedoel te zeggen. Ik heb het over "alternatieven voor jeugddetentie, zoals de kleinschalige voorzieningen". Het gaat om alternatieven die hiermee een beetje in lijn zijn, waarbij je winstpunten van de kleinschalige voorzieningen hebt. Het gaat erom dat je daarnaar kijkt: wat zijn de winstpunten uit de kleinschalige voorzieningen? Wetende dat de minister heeft gezegd dat dit niet levensvatbaar is buiten de grote steden. Dan gaat het erom hoe je de winstpunten toch in iets alternatiefs tot ontwikkeling kunt laten komen.

Minister Dekker:

De lucht tussen mevrouw Buitenweg en mij is volledig geklaard. Hier kan ik mee uit de voeten. Ik laat het oordeel aan de Kamer.

Dan de motie van de heer Raemakers op stuk nr. 49. We hebben tijdens het debat al even kort stilgestaan bij dat onderzoek dat naar voorlopige hechtenis is gedaan. Als je puur kijkt naar die beslissingen, dan zijn die uitvoerig genormeerd. In mijn ogen zijn ze zorgvuldig genomen, maar toch gaat er iets van een signaal uit van dat proefschrift. Bepaalde vormen van behandeling en verplichte begeleiding die pas na opschorting van dat bevel van voorlopige hechtenis kunnen worden opgelegd, zou je misschien ook rechtstreeks beschikbaar willen hebben. Ik lees de motie als een verzoek aan ons om daar vorm en inhoud aan te geven. Als de motie zo bedoeld is, kan ik ermee uit de voeten en kan ik het oordeel over de motie aan de Kamer laten.

De voorzitter:

De heer Raemakers schudt ja. Tot zover dit debat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij stemmen dinsdag over de moties.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven