Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | nr. 67, item 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | nr. 67, item 9 |
Aan de orde is het VAO Leraren (AO d.d. 14/03).
De voorzitter:
Aan de orde is het VAO Leraren. Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van harte welkom. Ik geef de heer Kwint als eerste spreker het woord.
De heer Kwint (SP):
Dank u wel, voorzitter. Het was een vrij onbevredigend debat door een veel te volle agenda. Wat krijg je dan? De volgende vijf moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat beloningen van bestuurders in het onderwijs in veel gevallen niet onder de onderwijs-cao vallen;
constaterende dat ook bestuurders in het onderwijs taken verrichten die binnen het onderwijs vallen;
verzoekt de regering om alle salarissen, ook die van bestuurders, onder te brengen in de onderwijs-cao,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het lerarentekort op dit moment wordt geregistreerd door vrijwilligers via de website lerarentekortisnu.nl en nog niet alle scholen hierbij aangesloten zijn;
overwegende dat de registratie van het lerarentekort een taak is van het ministerie van OCW, zodat er een landelijk beeld kan ontstaan over hoeveel uitval er is en welke noodgrepen scholen doen om leerlingen niet naar huis te hoeven sturen en in welke regio's er een succesvolle aanpak van het lerarentekort is;
verzoekt de regering de problematiek van het lerarentekort in de praktijk in kaart te brengen door landelijk te gaan registreren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat studenten die nieuw zijn in het hoger onderwijs en per collegejaar 2018-2019 beginnen aan een pabo-opleiding of een andere lerarenopleiding, twee jaar halvering krijgen van het collegegeld;
constaterende dat deze halvering van collegegeld niet geldt voor mensen met minimaal een hbo-diploma die alsnog de pabo-opleiding of een lerarenopleiding willen gaan doen;
overwegende dat door het oplopende lerarentekort mensen die de pabo-opleiding of een andere lerarenopleiding willen gaan doen, maar al een andere hbo-studie gevolgd hebben, juist aangemoedigd moeten worden;
verzoekt de regering de twee jaar halvering van het collegegeld voor de pabo-opleiding of een andere lerarenopleiding ook te laten gelden voor studenten die al eerder minimaal een hbo-opleiding hebben afgerond,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Kwint (SP):
Dapper voorwaarts!
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uitzend- en detacheringsbureaus leraren die al in loondienst zijn wegkapen op scholen, door bijvoorbeeld hogere salarissen te bieden, waarmee het lerarentekort op scholen wordt vergroot en deze scholen uiteindelijk weer via die bureaus het tekort moeten opvullen;
overwegende dat onderwijsgeld weglekt naar dit soort bureaus omdat leraren via deze weg veel duurder zijn voor scholen dan hen direct in loondienst te nemen;
verzoekt de regering om samen met scholen voorstellen te doen over een maximumpercentage van de lumpsum dat scholen mogen uitgeven aan uitzend- en detacheringskrachten,
en gaat over tot de orde van de dag.
Hoe groot is de volgende motie?
De heer Kwint (SP):
Klein. Ook omdat ik fysiek een langere motie gewoon niet meer volhoud.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de minister wil gaan experimenteren met nieuwe vormen van leraarschap, zoals hybride en circulaire leraren;
overwegende dat leraar zijn een vak is dat bedreven wordt door professionals;
verzoekt de regering bij nieuwe vormen van leraarschap een geschiktheidsonderzoek te verplichten alvorens een leraar in spe voor de klas komt te staan, waarna bij voldoende bekwaamheid om direct voor de klas te staan de eis blijft gelden dat binnen twee jaar een onderwijsbevoegdheid wordt behaald, zoals ook geldt voor zijinstromers,
en gaat over tot de orde van de dag.
U mag even op adem komen. Dank u wel.
Dan ik ga nu naar mevrouw Westerveld die spreekt namens GroenLinks. Hoeveel moties heeft u?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Vier. Ik praat niet zo snel als meneer Kwint.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er op termijn 100 miljoen euro structureel wordt uitgetrokken voor de maatschappelijke diensttijd;
overwegende dat het bestrijden van het lerarentekort een grotere prioriteit heeft;
verzoekt de regering om de middelen die voor de maatschappelijke diensttijd zijn gereserveerd in te zetten voor het bestrijden van het lerarentekort,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat mensen met een tweede opleiding in de richting gezondheidszorg of onderwijs het instellingscollegegeld moeten betalen;
overwegende dat de hoge kosten van het instellingscollegegeld een grote drempel zijn;
constaterende dat als we niets doen het lerarentekort in tien jaar stijgt naar 16.000 banen in het primair onderwijs en naar 1.500 in het voortgezet onderwijs;
verzoekt de regering de lerarenopleidingen aan te spreken op hun maatschappelijke rol en hun te vragen om het wettelijke collegegeld te hanteren voor alle studenten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering verschillende plannen heeft aangekondigd om het lerarentekort terug te dringen, maar er geen concrete berekeningen zijn van de verwachte resultaten;
verzoekt de regering een meerjarig deltaplan te maken voor de bestrijding van het lerarentekort, waarbij verschillende maatregelen in samenhang worden bezien, inclusief een tijdslijn met wanneer welke maatregelen worden genomen, door wie en met welk beoogd resultaat,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een groot deel van de toezichthouders in het primair en voortgezet onderwijs onbezoldigd zijn;
constaterende dat in het hoger onderwijs juist alle toezichthouders bezoldigd zijn en ruim €10.000 per jaar krijgen;
verzoekt de regering nut en noodzaak van toezichthouders in het onderwijs te onderzoeken in relatie tot de bezoldiging die zij krijgen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb nog één vraag. In het debat hebben we ook gesproken over de stille reserve en de vraag hoe we die kunnen activeren. De minister zei dat hij vanwege privacygevoeligheden niet zomaar alle afgestudeerde leraren een e-mail kan sturen, maar hij stond wel open voor verschillende suggesties. We hebben daar geen concrete toezegging over gehad. Ik zou de minister daarom nog eens willen vragen of hij in overleg kan treden met de lerarenopleidingen om hen te vragen wat zij kunnen doen om deze stille reserve te enthousiasmeren om voor de klas te gaan staan.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Meenen namens D66.
De heer Van Meenen (D66):
Dank, voorzitter. Op mijn leeftijd ben je al blij als je er één motie doorheen krijgt in twee minuten, hoewel mijn record op zeven staat.
Mijn motie, die ik mede namens de heer Rog indien, sluit aan bij mijn bijdrage in het algemeen overleg over de toekomst van de Onderwijscoöperatie en in het bijzonder van het bestuur daarvan. Zij luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het van groot belang is voor het Nederlandse onderwijs dat leraren zich organiseren in een zelfbewuste, professionele beroepsgroep;
constaterende dat de Onderwijscoöperatie beoogd was deze rol te vervullen;
constaterende dat de Onderwijscoöperatie hierin niet geslaagd is, en nimmer het noodzakelijke draagvlak en het vertrouwen van leraren heeft verworven;
constaterende dat door de bestuurlijke constructie de Onderwijscoöperatie nooit van, voor en door de leraren zal zijn;
overwegende dat recente ontwikkelingen, zoals PO in actie, aantonen dat het mogelijk is om de beroepsgroep zelfbewust en professioneel te verenigen;
verzoekt de regering te bevorderen dat op een zo kort mogelijke termijn het bestuur van de Onderwijscoöperatie wordt overgedragen aan een interim-bestuur van leraren die het vertrouwen hebben van de beroepsgroep;
verzoekt de regering voorts dit interim-bestuur alle ruimte te geven de taken en bevoegdheden van de huidige coöperatie die op draagvlak kunnen rekenen te behouden, en de overdracht naar een definitief bestuur voor te bereiden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb een vraag over deze motie. De heer Van Meenen zegt in de motie dat de beroepsgroep in staat moet worden gesteld om zich professioneel te verenigen, terwijl we weten dat het bestuur van de Onderwijscoöperatie nu voor een deel bestaat uit mensen die uit de vakbonden komen. Betekent deze motie van de heer Van Meenen nou dat bestuurders van vakbonden of mensen die in vakbonden zitten, onderwijsbonden, niet in dat nieuwe interim-bestuur mogen komen?
De heer Van Meenen (D66):
De motie zegt wat zij zegt en dat is dat dat interim-bestuur zou moeten bestaan uit leraren. Het definitieve overigens ook, maar ik denk dat het nu zeer urgent is. Er bereiken mij ook signalen vanuit de medewerkers van de Onderwijscoöperatie die erop wijzen dat het echt urgent is om snel tot een bestuur te komen dat wel op draagvlak kan rekenen. Dat zou moeten bestaan uit leraren. Als de vakbondsbestuurders ook leraar zijn en dagelijks voor klas staan dan lijkt me dat geen bezwaar, maar dat is nu volgens mij niet het geval. In de motie staat dat het leraren moeten zijn die onomstreden op een draagvlak binnen de beroepsgroep kunnen rekenen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat levert toch wel een vraag op. Hoe weten we nou en hoe kunnen we nou regelen dat deze leraren die dan worden voorgedragen, draagvlak hebben binnen de beroepsgroep?
De heer Van Meenen (D66):
Ja, dat is een ingewikkelde vraag, maar het begint met het te willen. Dat is wat deze motie zegt. Ik verzoek de regering om daar goed naar te kijken, ik ben ook graag bereid om daarin zelf mee te denken en ik ben ervan overtuigd dat ook anderen binnen het onderwijs dat graag zullen doen. Als u mij tien minuten zou geven, kan ik wel een bestuur samenstellen waarvan ik eigenlijk zeker weet dat het op draagvlak binnen de beroepsgroep kan rekenen. Maar goed, aan mij zal die vraag wellicht niet worden gesteld.
De voorzitter:
Nee. De heer Kwint.
De heer Kwint (SP):
… die dat ook een interessante vraag vindt, maar een andere heeft, namelijk een over het lerarenregister. Het bestuur van de Onderwijscoöperatie heeft de opdracht voor de uitvoering rondom het lerarenregister teruggegeven, maar nu stelt de heer Van Meenen voor: er moet een nieuw bestuur komen. Moet dat dan uiteindelijk zelf besluiten om weer verder te gaan met de uitvoering van het lerarenregister? Of staat die stil? En heeft het bestuur straks ook het mandaat om bijvoorbeeld wijzigingen in het lerarenregister aan te brengen? En wat nu als een nieuw bestuur komt met wijzigingen die mogelijk een wetswijziging noodzakelijk maken? Welke ruimte ziet de heer Van Meenen voor het nieuwe bestuur en wat is voor hem de status van het lerarenregister na aanname van deze motie?
De heer Van Meenen (D66):
Het regeerakkoord is hier heel duidelijk over. Wij, de regeringspartijen — daar hoort D66 ook bij, en ik ook — wensen dat dat lerarenregister van, voor, en door de leraren zal zijn. Tot voor kort was het zo dat we dat wilden beleggen bij de Onderwijscoöperatie. Stel dat de motie die ik zojuist heb ingediend, aangenomen en uitgevoerd wordt. Daarmee zou er een Onderwijscoöperatie komen die wellicht wél het vertrouwen van de beroepsgroep zou kunnen krijgen, en dus van, voor en door de leraar wordt. En daarmee kan de coöperatie ook de beroepsorganisatie zijn, zoals ook de AMvB bij het wetsvoorstel over het lerarenregister voorschrijft. Daarmee zou ze ook verantwoordelijk kunnen zijn voor de uitvoering van het lerarenregister. Ik denk dat er tot het moment dat dat zo is, niet feitelijk maar wel materieel sprake is van een situatie waarin we goed moeten kijken hoe het op dit moment nu verdergaat, dus totdat dat nieuwe bestuur van leraren er dan is. Maar goed, dat is aan de minister.
De heer Kwint (SP):
In dit specifieke geval vind ik stilstand vooruitgang, dus dat is mooi. Maar ik had ook een andere vraag. De opdracht is nu teruggegeven. Die opdracht ligt dus niet meer bij het bestuur van de Onderwijscoöperatie. Stel, er komt een nieuw bestuur van de Onderwijscoöperatie, moet dat dan de uitvoering van dat lerarenregister actief terughalen? Moet daar nog iemand toestemming voor geven? En heeft dat bestuur ook het mandaat om wijzigingen in dat register door te voeren die mogelijk verder gaan dan wij nu hebben afgesproken?
De heer Van Meenen (D66):
Dat lijkt mij eerlijk gezegd ook een vraag aan de minister. Maar op het moment dat wij erin slagen om die zelfbewuste, professionele beroepsgroep te creëren door dat bestuur van leraren te hebben, zou ik vinden dat het ook zeer voor de hand ligt dat dat bestuur die opdracht ook weer aanneemt. Bovendien schrijft de wet op dit moment middels die AMvB feitelijk voor dat het daar ook terechtkomt. Dus stel nou eens dat ik de minister zou zijn. Laten we eens zo'n gedachtenexperiment doen; het gaat niet gebeuren, maar dat terzijde. Als ik minister zou zijn, zou ik eerlijk gezegd zeggen dat ik dat teruggeven van dat lerarenregister aan de minister niet zou toestaan.
De voorzitter:
Dank.
De heer Van Meenen (D66):
Maar dat is mijn opvatting.
De voorzitter:
Dank u wel. Misschien wordt u ooit minister; dat kunt u nooit uitsluiten, toch?
De heer Van Meenen (D66):
Nou voorzitter, dat kan ik wel uitsluiten.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Beertema. Ik zie dat hij er geen gebruik van wil maken. Dan ga ik naar mevrouw Van den Hul.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Voorzitter. Ik heb slechts één motie vanavond.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat we allemaal zeker willen zijn van een goede leraar voor de klas;
constaterende dat het werk van leraren in het basis- en voortgezet onderwijs even belangrijk is;
van mening dat de loonkloof tussen het basis- en voortgezet onderwijs te groot en onterecht is;
van oordeel dat er snel een oplossing voor het lerarentekort in het basisonderwijs nodig is;
verzoekt de regering de loonkloof te dichten en bij de Voorjaarsnota meer geld vrij te maken voor de leraren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Rog namens het CDA.
De heer Rog (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Naast de motie die ingediend is door de heer Van Meenen en mijzelf, heb ik er nog twee. De eerste daarvan luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er grote verschillen bestaan tussen de salarisgebouwen en carrièreperspectieven in de verschillende onderwijssectoren;
overwegende dat er met name in het primair onderwijs grote onrust is ontstaan over de verschillen in beloning tussen de sectoren, en dat het functiewaarderingssysteem, waarop de verschillen in beloning als gevolg van opleidingsniveau, taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn gebaseerd, al langere tijd niet is herzien;
verzoekt de regering de Stichting van het Onderwijs op te roepen te komen tot een intersectoraal functiewaarderingstraject, waarbij in ieder geval de lesgevende functies in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs worden betrokken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Rog (CDA):
Mijn tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de bewindspersonen hebben aangekondigd de lerarenbeurs te gaan evalueren;
overwegende dat de middelen die beschikbaar zijn voor de lerarenbeurs in de afgelopen jaren regelmatig onderbenut bleven;
voorts overwegende dat thans alleen bachelor- en masteropleidingen in aanmerking komen voor gebruik van de lerarenbeurs;
verzoekt de regering bij de evaluatie nadrukkelijk te overwegen om ook geaccrediteerde post-hbo-opleidingen voor vergoeding in aanmerking te laten komen en de Kamer over de uitkomst van die overweging bij de evaluatie te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot de heer Rudmer Heerema namens de VVD.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Ik heb nog zes moties — nee, grapje. Ik heb geen moties nodig om de toezeggingen om te zetten. Ik heb een terugblik op het AO.
De VVD is tevreden over de beantwoording die wij hebben gekregen op onze vragen tijdens het algemeen overleg. We hebben op een aantal onderwerpen suggesties gedaan en positieve respons van deze minister gekregen, bijvoorbeeld dat het duidelijk is dat er verruiming mogelijk is bij de Wet werk en zekerheid en dat de sociale partners nu aan zet zijn; wij gaan ervan uit dat die kans nu gegrepen wordt. Normaliseren van de bovenwettelijke regeling geeft kansen om de salarissen voor docenten verder op te hogen, naast wat dit kabinet al voor docenten in het primair onderwijs doet. Deze regeling kost 103 miljoen euro per jaar, kwamen we achter in het algemeen overleg. Ten derde gaat de minister ons informeren over de mogelijkheden met betrekking tot het Vervangingsfonds. Dank daarvoor. Daarnaast hebben we nog gesproken over zzp'ers, parttimers, voller parttime of meer fulltime en werk-naar-werktrajecten.
Voorzitter. De VVD is dus tevreden over de uitkomst van het algemeen overleg, maar we hebben als Kamer ook opmerkingen gemaakt over het bestuur van de Onderwijscoöperatie. Dat bestuur heeft vervolgens zijn knopen geteld en de opdracht met betrekking tot het lerarenregister teruggegeven aan het ministerie. Wat mij betreft stapt dit bestuur op. De Onderwijscoöperatie is uitgekleed. Het moet van, voor en door docenten zijn. Het ligt nu aan de leiband van de vakbonden. Maar het klopt toch dat wij hier als politiek niet over gaan? Het is een vereniging en bij andere verenigingen grijpen wij ook niet in. Graag een reactie op deze vraag. En ik ben benieuwd naar de beoordeling van de moties door de minister.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de eerste termijn van de kant van de Kamer. Ik kijk of de minister direct kan reageren. Twee minuten? Dan schors ik de vergadering voor twee minuten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik zie dat de minister kan antwoorden. Het woord is aan de minister.
Minister Van Engelshoven:
Voorzitter, dank u wel. Ik dank ook de Kamer voor het uitvoerige debat dat we in het AO hebben gevoerd en voor de bijdragen hier. Even voor ieders administratie: ik zal reageren op de moties op de stukken nrs. 286, 288, 290, 292, 294 en 298. Collega Slob zal reageren op de moties op de stukken nrs. 287, 289, 291, 293, 295, 296 en 297. Het was bijna gelukt om de even en de oneven nummers te verdelen, maar dat ging net niet helemaal goed.
De voorzitter:
Net niet!
Minister Van Engelshoven:
Voorzitter. Laat ik beginnen met de vraag van mevrouw Westerveld over de stille reserves: zijn wij bereid om de opleidingen te vragen om hun alumni daarvoor te benaderen? We gaan uitzoeken of dat kan, maar er zijn wel op een aantal punten bezwaren in de sfeer van de privacy. Daar moeten we natuurlijk rekening mee houden, maar ik vind het wel belangrijk om dit te verkennen en te kijken of dit kan. Er zijn natuurlijk ook heel veel alumni die zichzelf als zodanig bekendmaken bij een opleiding. Daar moet wel wat mogelijk zijn, dus we gaan dit verkennen. Volgens mij kunt u dit echt als een toezegging zien.
Dan de motie op stuk nr. 286 van de heren Kwint en Beertema, die verzoekt om alle salarissen, ook die van bestuurders, onder te brengen in de onderwijs-cao. Er is eerder een vergelijkbare motie geweest. Die is toen ontraden en ik houd vast aan die lijn. Ik begrijp wel de wens om de vakbonden te betrekken bij de cao van bestuurders, maar het is echt aan de cao-partijen om zelf te bepalen wie onder welke cao valt. Dat kunnen wij als kabinet niet opleggen. Dat volgt ook uit de internationaalrechtelijk gewaarborgde contract- en onderhandelingsvrijheid. Wij vinden het wel van belang om onze rol daarbij zuiver te houden. Bovendien zou dit ook nog wel een complicatie kunnen geven, want dit betekent dat bestuurders met een dubbele pet op aan die cao-tafel zitten: als bestuurder/werkgever moeten zij dan waken voor een gezonde loonontwikkeling en als bestuurder/werknemer onderhandelen ze over hun eigen salaris. Dat kan toch wel toch een gekke dubbelepettenproblematiek leiden. Om die reden ontraad ik de motie.
De voorzitter:
Een korte vraag, meneer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Nu onderhandelen ze over de bestuurders-cao, dus dat lijkt mij evenzeer een dubbele pet. Volgens de minister kan het niet, maar wij kunnen toch gewoon besluiten dat bestuurders werkzaam zijn in het onderwijs en dat zij dientengevolge vallen onder de onderwijs-cao? Als wij ze zien als "bestuurders", krijgen ze een eigen cao. Als wij ze zien als "werkzaam zijnde in het onderwijs" — wat ze de facto zijn of wat een goede onderwijsbestuurder tenminste zou moeten zijn — kunnen ze toch gewoon prima onder de onderwijs-cao vallen?
Minister Van Engelshoven:
We hebben hier echt goed naar gekeken, ook naar aanleiding van een eerdere motie. Het is echt aan partijen zelf om te bepalen wie onder welke cao valt. Een bestuurder heeft nu gewoon ook die werkgeversrol. Als men daar beslist dat werkgevers echt in die andere rol zitten, is dat hun vrijheid. Je raakt hiermee echt aan contractvrijheid. We kunnen dat blijven herhalen, maar ik ontraad echt deze motie.
De voorzitter:
De volgende motie.
Minister Van Engelshoven:
Dan de motie op stuk nr. 288 van de heer Kwint en mevrouw Westerveld, over de halvering van het collegegeld. Het wetsvoorstel over de halvering van het collegegeld is onlangs bij uw Kamer ingediend. U heeft daar afgelopen week een technische briefing over gehad en volgens mij gaat u volgende week het verslag daarbij indienen. Dit is nou echt een vraag die bij de behandeling van dat wetsvoorstel thuishoort. Ik zou zeggen: kom met dit punt bij de behandeling van dat wetsvoorstel, dan kunnen we er dan over debatteren.
De voorzitter:
En als de heer Kwint zegt dat hij die motie in stemming wil brengen?
Minister Van Engelshoven:
Dan ontraad ik die, maar misschien is het verstandig om haar aan te houden.
De heer Kwint (SP):
Dat was inderdaad precies mijn mededeling.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Kwint stel ik voor zijn motie (27923, nr. 288) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Van Engelshoven:
Dan de motie op stuk nr. 290, ook van de heer Kwint, over de hybride docenten. De heer Kwint heeft het in zijn motie over experimenteren met een nieuwe vorm van leraarschap. Ik wil maar aangeven dat enkele duizenden hybride leraren op dit moment al aan het werk zijn. Het is geen kwestie van experimenteren meer. Zeker in het beroepsonderwijs is het een bewezen, heel waardevolle vorm van leraarschap. Die leraren zijn daar heel welkom en hebben ook toegevoegde waarde. Natuurlijk is het zo dat ook deze docenten hun pedagogische en didactische vaardigheden moeten hebben en ook certificaten moeten halen om leerlingen goed te kunnen begeleiden. Daartoe moeten ze ook een opleiding volgen. We doen dit dus al, dus eigenlijk is de motie overbodig. Er worden aan de docenten al de benodigde eisen gesteld en het zijn ook geen experimenten meer, dus over de motie zeg ik: ontraden.
De voorzitter:
Een korte vraag.
De heer Kwint (SP):
Even heel scherp. Als het al gebeurt, trek ik de motie met liefde in. Staat in al deze nieuwe vormen — het ging over circulair, over hybride; er waren nogal wat verschillende experimenten — zowel het geschiktheidsonderzoek als de eis om binnen twee jaar alsnog de bevoegdheid te halen, overeind?
Minister Van Engelshoven:
Als een docent nog geen bevoegdheid heeft, is dat geschiktheidsonderzoek een voorwaarde om voor de klas te staan. En ja, die docenten moeten voldoende pedagogische en didactische vaardigheden hebben en moeten dus ook die aanvullende opleiding volgen.
De voorzitter:
Wat doet u met de motie, meneer Kwint?
De heer Kwint (SP):
Een miniem puntje: geldt dat ook voor die twee jaar?
De voorzitter:
Nee, nee.
De heer Kwint (SP):
Afhankelijk van het antwoord daarop trek ik de motie in of niet.
De voorzitter:
Ik zie de minister naar de ambtenaren kijken.
Minister Van Engelshoven:
Ik durf niet met zekerheid te zeggen of dat altijd in twee jaar is. Ik zie de ambtenaren ja-knikken. Het is in twee jaar.
De voorzitter:
Dan?
De heer Kwint (SP):
In dat geval trek ik de motie in.
De voorzitter:
Wat doet u met uw motie?
De heer Kwint (SP):
Ik trek haar in.
De voorzitter:
Minister Van Engelshoven:
Dank. Soms doen wij ook zonder motie gewoon wat u wil.
De voorzitter:
Soms.
Minister Van Engelshoven:
Dan de motie op stuk nr. 292 van mevrouw Westerveld en mevrouw Van den Hul, over het hanteren van het wettelijke collegegeld voor alle studenten bij een tweede opleiding in de gezondheidszorg of het onderwijs. Dat is weer een beetje een herhaling van zetten, want ik heb met uw collega Özdil dit debat uitvoerig gevoerd. Volgens mij hebben wij toen eenzelfde motie aan de hand gehad, die ik toen ook ontraden heb. Dat ga ik nu ook doen. Als het gaat om de vraag waar wij middelen aan besteden, moeten er keuzes gemaakt worden. Geld kan maar één keer worden uitgegeven. We hebben mensen nodig in het onderwijs en in de zorg. Het is dus geen doelmatige besteding van middelen als we mensen gaan stimuleren om binnen die twee sectoren over te stappen.
Ik heb destijds toegezegd dat we bij tekortsectoren zullen monitoren of we te maken hebben met een probleem. Die toezegging ligt er. In de voorgestelde motie wordt een rekening bij de lerarenopleidingen zelf gelegd. Dat vind ik niet helemaal terecht. Instellingen bepalen zelf de hoogte van het instellingscollegegeld. Er is hier onlangs een motie aangenomen waarin staat dat dat gemaximeerd wordt.
De voorzitter:
En het oordeel is?
Minister Van Engelshoven:
Ik ontraad de motie, omdat hierdoor een rekening bij de opleidingen wordt gelegd.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik kan me inderdaad het debat nog herinneren waarin we het hierover hebben gehad, maar het ging toen om een motie waarin we zeiden: laten we er nou voor zorgen dat dat collegegeld sowieso het wettelijk collegegeld is en niet meer het instellingstarief. In deze motie vragen we eigenlijk of u hierover in gesprek zou willen gaan, want we weten ook uit een vorig debat dat sommige opleidingen ook gewoon lichtelijk winst maken als het gaat om het vragen van collegegeld. Zou u dus in gesprek …
De voorzitter:
Zou de minister …
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
… willen gaan met de opleidingen om hen te vragen om het collegegeld omlaag te brengen?
De voorzitter:
Een korte reactie. De minister.
Minister Van Engelshoven:
We hebben hier onlangs de discussie gevoerd over dat instellingscollegegeld. Er is toen een motie aangenomen waarin staat dat we dat gaan maximeren. Die motie gaan we gewoon uitvoeren. Dat gaan we doen, maar als we dat nog verder omlaag brengen voor deze specifieke opleidingen, dan leggen we een rekening bij opleidingen die ik niet terecht vind.
De voorzitter:
Nee, mevrouw Westerveld. Nee. Gaat u verder, minister.
Minister Van Engelshoven:
Dan de motie-Westerveld/Kwint op stuk nr. 294, over het nut van toezichthouders. In die motie wordt de regering verzocht om hun bezoldiging te onderzoeken. Volgens mij hebben we ook dit debat eerder gevoerd met elkaar — ik zie de heer Kwint knikken — dus u weet wat mijn antwoord gaat zijn. Wij hechten aan heel goede raden van toezicht. We zien gelukkig ook een professionalisering in dat toezicht, wat ook echt nodig is. Ja, er komen meer toezichthouders met een bezoldiging en die gemiddelde bezoldiging stijgt langzaam, maar we hebben dat ook gemaximeerd in de wet, in de WNT. Daar staan staffels in. Er kan een heel goede reden zijn voor bezoldigingen, omdat je soms te maken hebt met een grote mate van complexiteit. Daar is dus ook verschil in. Ik zie daarom geen aanleiding om deze motie niet te ontraden.
De voorzitter:
Heeft u het gehoord, mevrouw Westerveld?
Minister Van Engelshoven:
De motie wordt ontraden.
De voorzitter:
O, dat is het. Het was een dubbele ontkenning. Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb tijdens dat debat inderdaad een aantal vragen gesteld over de toezichthouders. De heer Kwint heeft dat ook gedaan. Uit de antwoorden werd ons toen gewoon niet duidelijk waarom er zo'n groot verschil zit tussen wat toezichthouders in het hoger onderwijs krijgen en wat toezichthouders in het primair onderwijs krijgen. We hebben daarom deze motie ingediend om te vragen of eens goed kan worden onderzocht waarom daar zo'n enorm verschil in zit. Nogmaals, dat is mij niet duidelijk.
De voorzitter:
In het geval dat deze discussie uitgebreid ergens is gevoerd doe ik een beroep op iedereen om die niet te herhalen.
Minister Van Engelshoven:
Ik kan het heel kort doen. Er is gewoon een groot verschil in omvang en complexiteit. Het maakt nogal uit of je toezichthouder bent van een p.o.-school met één of twee scholen of van een heel grote hbo-instelling. Dan heb je het echt over een andere omvang en over een andere mate van complexiteit. Gelet daarop zijn de verschillen in beloning vrij logisch.
De voorzitter:
Dan de laatste motie. Dat is de motie op stuk nr. 298 van de heer Rog.
Minister Van Engelshoven:
Die motie van de heer Rog gaat over de post-hbo-opleidingen. We gaan de lerarenbeurs evalueren. Dat weet de heer Rog ook. Ik ben best bereid om ook te kijken naar die geaccrediteerde post-hbo-opleidingen. Ik zeg daar wel het volgende bij. Willen wij echt kunnen toezien op de kwaliteit van deze post-hbo-opleidingen, dan zullen zij wel moeten beschikken over een NVAO-accreditatie. Dat vind ik wel de voorwaarde. Ik weet niet of er dan al heel veel door de zeef komen, maar bij de evaluatie gaan we dit bekijken.
De voorzitter:
En het oordeel is?
Minister Van Engelshoven:
Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.
Minister Slob:
Ik heb ook begrepen dat dat de precieze benaming schijnt te zijn, mevrouw de voorzitter. Dank u wel. Ik dank ook de Kamer voor de ingediende moties naar aanleiding van het behoorlijk uitgebreide algemeen overleg, dat inderdaad overladen was. Maar het ging ook wel ergens over. Ik denk dat we met elkaar hebben geprobeerd recht te doen aan verschillende onderwerpen. In de moties komen nog een aantal onderwerpen terug. Ik zal ze kort langslopen en uiteraard een oordeel daarover geven namens het kabinet.
Allereerst de motie-Kwint/Westerveld op stuk nr. 287, waarin de regering wordt verzocht om de website lerarentekortisnu.nl over te nemen. Ik heb al in het algemeen overleg gezegd dat we niet van plan zijn om dat te gaan doen, dus ik ontraad deze motie. Uiteraard is het goed dat we vanuit de scholen gevoed worden met hun informatie over waar ze tegen aanlopen, over hun problemen en over de kansen die ze zien. In dit geval gaat het natuurlijk om de moeilijkheden waar ze tegen aanlopen in het kader van het lerarentekort. Maar ik heb ook aangegeven dat als wij een website als deze over gaan nemen, we alle scholen moeten verplichten om daar informatie voor aan te gaan leveren. Dat zou ook een behoorlijke belasting zijn voor de scholen. Ik steek onze energie liever in het bundelen van alle krachten om het lerarentekort weg te werken. Daar staan we met elkaar voor. Daar hebben we ook intensief met elkaar over gesproken tijdens het algemeen overleg. Er ligt een duidelijk kader van waaruit we werken. Dat is wat ons betreft de weg die we moeten gaan, dus ik ontraad deze motie.
De voorzitter:
Korte opmerking.
De heer Kwint (SP):
Aan die inspanning twijfel ik niet. Maar om te weten of er bijvoorbeeld in de regio's verschillen zijn, verschillende ervaringen zijn, misschien verschillende manieren zijn om het lerarentekort in kaart te brengen en om te zien of dat werkt, is het toch wel van belang dat wij niet door een steekproef gebaseerd op vrijwilligheid, maar gewoon door een melding te zien krijgen wat de gevolgen zijn van het lerarentekort. Is de minister dat niet met mij eens?
Minister Slob:
We zijn met alle betrokkenen bezig met de aanpak van deze problematiek. U weet dat dit er vele zijn. Dit zijn niet een of twee partijen, maar dat zijn het ministerie, de schoolleiders, de docenten en hun vertegenwoordigende organisaties en besturen, die ook hun betrokkenheid hebben. Ook heb ik de regionale transfercentra genoemd. Kortom, over alles wat georganiseerd is om deze problematiek aan te pakken zijn we zeer intensief in contact en wordt ook informatie uitgewisseld. Maar u vraagt hier heel concreet om centraal informatie op te vragen. Dat moeten we gaan opleggen aan scholen. Dat betekent dat er een enorme administratieve last en een verplichting komen voor de scholen. Daar wil ik niet aan gaan. Er zijn andere manieren dan deze website om met elkaar wel deze informatie uit te wisselen.
De voorzitter:
Dan gaan we naar de volgende motie.
Minister Slob:
De volgende motie, die op stuk nr. 289, is ingediend door de leden Kwint en Westerveld en gaat over de uitzendbureaus. Daar hebben we uitgebreid met elkaar over gesproken. Ik ben er denk ik duidelijk over geweest, ook in de beantwoording van zelfs twee sets schriftelijke vragen over dit onderwerp, dat wij deze ontwikkeling niet als wenselijk beschouwen, maar dat het wel primair een verantwoordelijkheid is voor de scholen en besturen op welke wijze zij hun personeel of soms tijdelijk personeel aantrekken. Ik heb u toegezegd dat ik in overleg met de raden zou nagaan waar ze tegen aanlopen en wat hun ervaringen hiermee zijn. Er zijn goede ervaringen, ook vanuit Amsterdam, waar men de krachten heeft gebundeld en de gesprekken is aangegaan. Dat is het traject dat ik ga lopen. Daarom ontraad ik deze motie, om het op deze manier te doen. Ik zal me uiteraard houden aan de afspraken die ik daarover met u heb gemaakt.
De motie-Westerveld op stuk nr. 291 verzoekt de regering om de middelen voor de maatschappelijke diensttijd in te zetten voor bestrijding van het lerarentekort. U weet dat de maatschappelijke diensttijd onderdeel is van een set aan afspraken die de regeringspartijen met elkaar hebben gemaakt. We zijn niet voornemens die los te laten, dus ik ontraad deze motie.
De leden Westerveld en Van den Hul vragen in hun motie op stuk nr. 293 om een meerjarig deltaplan voor de bestrijding van het lerarentekort. Ik ontraad deze motie, want dat plan ligt er al. U heeft zelfs met mij in de afgelopen weken de eerste voortgangsrapportage besproken van een heel omvangrijk plan waarvan alle betrokkenen die ik net noemde onderdeel uitmaken. We zullen dat immers met elkaar moeten doen. Door overheid, werkgevers en werknemers wordt ook via de actielijnen gewerkt. Ik heb ook gewezen op de regionale aanpak daarbij. Over deze plannen zult u voortdurend, conform de daarvoor gemaakte tijdsafspraken, voortgangsrapportages krijgen. We bespreken dit ook met de onderwijsorganisaties. Dat is zelfs al vrij snel nadat het overleg met u heeft plaatsgevonden opnieuw gebeurd. Kortom, uw motie ontraad ik. Zij is overbodig, want het ligt er al en we zijn zelfs al met elkaar op weg.
Dan ga ik in op de motie van de heer Van Meenen en de heer Rog over de OC. Ik kort het maar eventjes af. Het volgende is ook gelijk een antwoord op de vraag wat hierbij de mogelijkheden zijn, een vraag die de heer Heerema mij stelde. Ik ontraad deze motie omdat we hierbij te maken hebben met een private organisatie. Conform wet- en regelgeving behoor ik dan als bewindspersoon mijn plek te kennen.
Maar, mevrouw de voorzitter, in met name het tweede gedeelte van het algemeen overleg ging de discussie vooral over het lerarenregister. Ik ben — dat geldt niet alleen voor mij; dat geldt ook voor de coalitiepartijen — verbonden aan het regeerakkoord en intrinsiek zeer gemotiveerd om dit punt uit te voeren. In het regeerakkoord staat klip-en-klaar: als we van het lerarenregister een succes willen maken, dan moet het straks van, voor en door de docent zijn. Dat is de opdracht die we met elkaar hebben gekregen. Om die reden ben ik vrij snel nadat ik ben aangetreden hierover in gesprek gegaan met de afvaardiging van de deelnemersvergadering. Ik heb de Kamer daar toen vrij snel de brief van 1 december over gestuurd. Daarin heb ik aangegeven via welke lijnen ik dat "van, voor en door" zou willen realiseren. Er staat "straks", maar dat doe ik natuurlijk zo snel mogelijk. Ruim drie maanden later zijn we daarover in de Kamer met elkaar in gesprek gegaan. Onder andere uit de bijdrage van de heer Van Meenen, maar ook uit die van anderen uit de commissie, bleek dat er toch vragen waren. Omdat de afvaardiging van de deelnemersvergadering in de huidige constructie statutair onderdeel is van de Onderwijscoöperatie, vroeg men zich af of dit "van, voor en door" wel voldoende geborgd is.
Mevrouw de voorzitter, ik heb hier even wat tijd voor nodig. Ik vraag u om begrip daarvoor. Het gaat om een groot onderwerp.
Ik heb de Kamer toen toegezegd dat ik allereerst met de afvaardiging van de deelnemersvergadering zou gaan praten. Daarnaast heb ik nog gesproken met het bestuur van de OC. Dat heeft uiteindelijk geleid tot de brief die ik deze week naar de Kamer heb gestuurd. Daarin staat dat de conclusie uiteindelijk is dat bij het zijn van een statutair onderdeel van de Onderwijscoöperatie een knip zal worden gemaakt. Het bestuur van de OC heeft de Kamer ook gehoord. U weet dat ons beraad steeds openbaar is. Iedereen heeft mee kunnen luisteren en uiteindelijk gezegd: dat is wat wij voor de lange termijn voor ogen hadden, maar dat gaan we nu versneld doen.
Aan mij is nu de taak, ook weer gelet op het regeerakkoord, om het lerarenregister van, voor en door de docent te laten zijn, om te borgen dat dat goed gaat. Dat is de opdracht. We hebben uiteindelijk de keuze om nu ook op die wijze te gaan handelen en ervoor te zorgen dat dit zo snel mogelijk gaat gebeuren en dat de afvaardiging van de deelnemersvergadering niet alleen statutair, maar uiteindelijk ook in haar handelen onafhankelijk haar werk kan doen. Uiteraard zal zij daarbij worden ondersteund. Daar ga ik mij nu voor inzetten. Dat is ook conform het regeerakkoord en in het belang van het lerarenregister. T.z.t. zullen we nog verder moeten praten over de toekomst en over de vraag hoe zich dit allemaal zal moeten gaan voltrekken. Dat spreekt denk ik voor zichzelf. Maar ik ga me allereerst hierop concentreren.
De voorzitter:
En wat is het oordeel over de motie? Daar gaat het straks om.
Minister Slob:
Het oordeel had ik al gegeven. Het oordeel was: ontraden.
De voorzitter:
Ontraden. Oké. Even voor de helderheid: is dit punt niet besproken in het debat? Want het uitgebreid wisselen van argument hoort daar te gebeuren. Dit is een VAO met twee minuten spreektijd voor Kamerleden, maar dat geldt eigenlijk ook voor de bewindspersoon.
Minister Slob:
Mevrouw de voorzitter, naar aanleiding van het debat is overleg gevoerd met organisaties die niet aan het debat deelnamen omdat zij geen deel uitmaken van de Kamer. Daarover heb ik de Kamer schriftelijk gerapporteerd. Daardoor ontspon zich nu een nieuw interessant debat. Want het is een onderwerp dat ons allen zeer bezighoudt.
De voorzitter:
Zeker. Alles wat wij hier bespreken is zeer belangrijk.
De heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik dank de minister natuurlijk voor het uitgebreide verslag van de gebeurtenissen sinds het algemeen overleg. Met het verhaal dat hij daarbij houdt en de koppeling met het lerarenregister gaat hij in mijn ogen volstrekt voorbij aan wat deze motie feitelijk vraagt. Deze motie gaat over de Onderwijscoöperatie. Die gaat het niet over lerarenregister, maar over het bestuur van de Onderwijscoöperatie. De stelling in deze motie is dat de Onderwijscoöperatie op de wijze waarop zij nu is ingericht, niet van, voor en door de docenten kan zijn, maar van, voor en door — ik zeg maar even — de bonden. Deze motie vraagt om te bevorderen dat dat bestuur vervangen wordt door een bestuur van leraren. Dat is wat deze motie vraagt. Dan kunnen we een heel verhaal houden over de vraag of het lerarenregister al dan niet bij de Onderwijscoöperatie blijft, maar dat is helemaal niet de strekking van deze motie. Ik schrik er overigens van dat dat met zo veel gemak daar weggehaald wordt, want ik beschouw dat echt als een vlucht naar voren van het huidige bestuur. Maar dat terzijde.
De voorzitter:
Helder.
De heer Van Meenen (lid Tweede Kamer):
De motie gaat over een ander bestuur van de Onderwijscoöperatie, niets meer en niets minder. Er wordt hier gezegd dat wij daar niet over gaan. Ik wijs erop dat wij ook niet over de salarissen bij ING gaan. Daar gaan we ook niet over, maar we kunnen er wel iets van vinden.
De voorzitter:
Goed. Helder, mijnheer Van Meenen. Dank u wel.
De heer Van Meenen (D66):
In dit geval zijn wij dan ook nog de partij die de Onderwijscoöperatie bekostigt.
Minister Slob:
Ik ontzeg de heer Van Meenen niet het recht om ergens iets van te vinden. Sterker nog, dit is de plek waar vrijuit gesproken moet kunnen worden, ook vanuit de invalshoeken die men wenselijk acht. Ik zou de heer Van Meenen er wel aan willen herinneren dat de hele discussie hierover nadrukkelijk vanuit het lerarenregister gestart is. Dat is ook hetgeen waar u mij op mag aanspreken, omdat het ook vanuit het regeerakkoord een verantwoordelijkheid is die ik draag om dat lerarenregister ook van, voor en door de docenten te maken. Op die wijze zijn wij in de discussie over de Onderwijscoöperatie terechtgekomen en heb ik gehandeld zoals ik gehandeld heb, zoals u dat in mijn brief hebt kunnen terugvinden.
De voorzitter:
Dank u wel. Gaat u verder.
Minister Slob:
Voorzitter. Dan heb ik nog de motie op stuk nr. 296 van mevrouw Van den Hul, die de discussie zoals we die ook bij de begroting hebben gevoerd nu richting de Voorjaarsnota weer oppakt. Het is in feite de oude discussie. Het zal u niet verbazen dat ik deze motie ontraad.
Dan is er tot slot de motie op stuk nr. 297 van de heren Rog en Van Meenen, die mij vraagt om de Stichting van het Onderwijs op te roepen om te komen tot een intersectoraal functiewaarderingstraject. Dan volgt er nog het een en ander. U kent mijn positie ten opzichte van de Stichting van het Onderwijs. Als ik de motie zo mag lezen dat u mij vraagt om de stichting te vragen om dit op te pakken en ons te informeren wat haar bevindingen zijn, dan kan ik deze motie oordeel Kamer geven.
De heer Rog (CDA):
Ik vraag de minister niet om het zelf uit te voeren, maar om dat te laten doen door het instituut dat speciaal is opgericht door werkgevers en werknemers. De minister kan dat dus op die manier interpreteren.
De voorzitter:
Dank u wel.
Minister Slob:
Voorzitter. Dit waren volgens mij de moties die ik van een oordeel moest voorzien.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn wij aan het einde gekomen van dit debat.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Over de ingediende moties zullen we volgende week stemmen.
Ik zie dat het volgende onderwerp onder dezelfde minister valt en door dezelfde leden wordt gevoerd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20172018-67-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.