9 Lerarentekort in het basisonderwijs

Aan de orde is de voortzetting van het debat over het lerarentekort in het basisonderwijs. 

De voorzitter:

We beginnen met de antwoorden van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het woord is aan hem. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. In februari hebben we de Kamer een plan van aanpak lerarentekort toegestuurd, een plan dat gaat over het volledige onderwijs: het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs, het mbo en natuurlijk ook de lerarenopleidingen, die een grote rol spelen bij het terugdringen van het lerarentekort. In het voortgezet onderwijs is er al jaren een hardnekkig tekort aan leraren, met name met de specialisaties vreemde talen en bètavakken. Dat weten we. In het mbo raakt het tekort voornamelijk de beroepsgerichte technische opleidingen. Als we naar het basisonderwijs kijken, is de urgentie daar het hoogst en de omvang het grootst, ook als je aan forecasting doet en kijkt wat eraan zit te komen. Als we niets doen, stevenen we af op een geraamd tekort van ruim 4.000 fte aan leraren en schoolleiders in 2020, dat vervolgens zou doorgroeien naar 10.000 in 2025. Dat is als we niets doen, en we doen natuurlijk wel iets. We willen niet dat deze voorspellingen uitkomen en zijn dus hard aan de slag om te voorkomen dat het lerarentekort zo hoog oploopt. 

Nu wordt het lerarentekort in deze sector ook in relatie gebracht met salaris en werkdruk. Over beide punten zal ik straks wat zeggen. Een groot aantal basisscholen is afgelopen dinsdag een uur later begonnen om een signaal af te geven als het gaat om het salaris, de werkdruk en het lerarentekort. Vele leden zijn aanwezig geweest bij de manifestatie op het Malieveld. Ik neem dat signaal serieus. Tegelijkertijd lossen we het probleem niet alleen maar op met meer geld, een vraagstuk waarover overigens vooral een nieuw kabinet zich zal moeten buigen. Met de uitvoering van het plan van aanpak hebben we acties opgezet waarmee we nu al aan de slag kunnen, moeten en zijn. 

Nu hebben we te maken met een onderwijsstelsel met gedeelde verantwoordelijkheden, dus heb je in het onderwijs in Nederland ook alleen gezamenlijke problemen die je gezamenlijk moet oplossen. Voor het lerarentekort geldt dat bij uitstek. Het is een probleem dat niemand in z'n eentje kan oplossen, dus dat moet samen met lerarenopleidingen, werkgevers, werknemersorganisaties, vakbonden, gemeenten en de schoolbesturen zelf. Zij moeten aan de slag om beetje bij beetje, stukje voor stukje, wat te doen om problemen te voorkomen. Dat vraagt inzet en creativiteit. Ik ben het helemaal eens met de heren Rog en Bisschop — ik geloof dat het ook doorklonk in de inbreng van een aantal anderen — dat die inzet en creativiteit nooit ten koste mogen gaan van de kwaliteit van ons onderwijs, bijvoorbeeld door onbevoegde docenten voor de klas te zetten of kinderen naar huis te sturen die gewoon les zouden moeten krijgen. 

Voorzitter. Ik wil mijn betoog opbouwen langs drie lijnen. Ik zal eerst iets zeggen over beloningen en salarissen. Vervolgens zeg ik het een en ander over werkdruk in het onderwijs. Tot slot ga ik specifiek in op maatregelen uit het plan van aanpak lerarentekort. 

De voorzitter:

Dit was uw algemene inleiding? Dat is het geval. De heer Kwint heeft een interruptie. 

De heer Kwint (SP):

De staatssecretaris zegt dat hij begrip heeft voor de leraren die op het Malieveld stonden. Ik waardeer dat. Hij zegt dat het een probleem is dat je niet alleen oplost met extra geld. Dat waardeer ik ook. Onlangs, op een congres van de PO-Raad, deed de staatssecretaris een dringend verzoek aan docenten om eens te stoppen met telkens te vragen om extra geld. Mijn vraag is nu toch een beetje welke van de twee het nou is. Is het een probleem dat niet alleen op te lossen is met extra geld? Of — en dat is toch echt iets anders — moeten de leraren voor wie de staatssecretaris zonet begrip toonde, eens ophouden met het vragen om extra geld? 

Staatssecretaris Dekker:

Om precies te zijn: het was geen bijeenkomst met leraren, maar het was een bijeenkomst van de PO-Raad. Daar zaten de werkgevers, de besturen. Misschien waren er ook wel een aantal leraren aanwezig, maar ik sprak met name de PO-Raad toe. Kijkend naar alle financiële claims die in de afgelopen twee of drie jaar gedaan zijn, constateerde ik dat het een heel lange lijst is. Ik heb daar ook aangegeven dat ik er best begrip voor heb als ook een komend kabinet misschien wel iets doet met het onderwijs, ook in financiële zin. Ik heb de verkiezingsprogramma's gelezen. Ik zie dat heel veel partijen wel iets met onderwijs doen. Maar dat vraagt ook om het maken van keuzes. Je kunt niet voor ieder probleem weer de rekening in Den Haag neerleggen. Ik heb daar de oproep gedaan: help ons en geef aan waar de nood het hoogst is; help ons ook bij het maken van die keuzes. Dat is de vraag die ik daar heb neergelegd. 

De heer Kwint (SP):

Dan zijn we het erover eens dat het lerarentekort weliswaar een probleem is dat je niet alleen oplost met geld, maar dat wel degelijk óók met geld kan worden opgelost. Maar ik zal het niet aan u vragen, want u bent demissionair staatssecretaris. 

Staatssecretaris Dekker:

Soms kan geld onderdeel zijn van een oplossing, maar ik zie dat verschillende politieke partijen daar ook weer verschillende wensen en ideeën over hebben. Daarnaast vind ik het nu onverstandig om te zitten wachten op iets wat een komend kabinet eventueel gaat doen, omdat wij nu ook al heel veel kunnen doen in het terugdringen van het lerarentekort, met het geld dat we op dit moment hebben. Dat heb ik tijdens die bijeenkomst gezegd, maar ik zeg het hier ook nog een keer. Dit kan op heel veel vlakken, zelfs op het gebied van salaris. Daar zal ik nu wat over zeggen. 

Voorzitter. Ik heb ongelofelijk veel waardering voor meesters en juffen die iedere dag keihard werken. Het vak van leraar is veelzijdig. Misschien is het wel een van de meest relevante vakken die je kunt uitoefenen. Het is niet altijd even makkelijk; ook dat zie ik. Goed lesgeven is een vak, maar er komt ook veel de klas binnen. We zien maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de invoering van het passend onderwijs. Er zijn ook ontwikkelingen op het gebied van ICT. Er zijn mondige, kritische ouders. Ook spanningen in de samenleving komen rechtstreeks in de klas terecht. Al die ontwikkelingen hebben een grote invloed op de manier waarop een leraar vandaag de dag zijn vak uitoefent. Dat vraagt heel veel van leraren; er worden hoge eisen gesteld. Ik zie ook heel veel leraren die voor zichzelf de lat heel erg hoog leggen. 

We moeten oog hebben voor de aantrekkelijkheid en de waardering van het beroep. We moeten dat niet alleen met de mond belijden. Daar hoort ook een goed salaris bij. De afgelopen jaren hebben wij geïnvesteerd in de beloning van leraren. Vanaf 2015 is door dit kabinet na een jarenlange periode van de nullijn voor het eerst sinds lange tijd weer een kleine inhaalslag gemaakt. Dit kabinet heeft geïnvesteerd in ruimte voor een loonstijging van ruim 5% over de periode 2015-2016. Ook hebben we de afgelopen jaren ingezet op meer doorgroeimogelijkheden en carrièreperspectief met de invoering van het actieplan LeerKracht. Dat dateert overigens van enige tijd ervoor, namelijk van 2007. Het gaat hierbij om een stevige herwaardering van het beroep met investeringen die oplopen tot in totaal 250 miljoen in 2020. 

Doordat het aantal treden binnen een salarisschaal is verminderd, zitten leraren eerder op hun maximale trede in de schaal. Ze groeien daar dus sneller naartoe. Voor wie al op de maximale trede zit, is een toelage mogelijk gemaakt. Ook zijn er meer mogelijkheden gecreëerd om door te groeien naar hogere salarisschalen. Dat noemen we met z'n allen de "functiemix". Met de versterking van de functiemix is in overleg met de sociale partners de doelstelling geformuleerd dat in 2014 40% van de leraren in de LB-schaal zit en 2% in de LC-schaal, die net even iets hoger is, ook qua inkomen. Op dit moment zit in het basisonderwijs nog maar 26% van de leraren in de LB-schaal en 0,2%, in plaats van de afgesproken 2%, in de LC-schaal. De scholen, de werkgevers hebben daarin hun eigen verantwoordelijkheid, want wij hebben geen leerkrachten in dienst. Dat wisselt. Sommige scholen, sommige besturen hebben het geld heel goed ingezet en de landelijke doelstelling, vertaald naar hun eigen school, gehaald. Dat geldt niet voor alle besturen. Vaak zit er echt nog wel ruimte tussen de ambitie die we destijds met zijn alleen hebben geformuleerd, ook met de sociale partners, en de werkelijkheid. Die besturen moeten in mijn ogen nog een slag maken. Het geld hebben ze gekregen, dus ik zou zeggen: gebruik het dan ook. 

De heer Rog vroeg terecht hoe ik heb aangekeken tegen de rol van de PO-Raad in dezen. Dat zijn immers de werkgevers die ook een handtekening onder die afspraken hebben gezet. Eerlijk gezegd heb ik mij daar wel een klein beetje over verbaasd; er ging wel een wenkbrauwtje omhoog. Je ziet namelijk gewoon dat er een discrepantie bestaat tussen datgene wat er met de mond wordt beleden en datgene wat er in de praktijk wordt gerealiseerd. 

Dan is er nog een inhoudelijk punt over het verschil in functie tussen een leraar in het primair onderwijs en een leraar in het voortgezet onderwijs. De heer Kwint vroeg daar ook naar. Er is altijd verschil geweest tussen die twee schoolsoorten. Verschillen in functie komen tot uitdrukking in functiebeschrijvingen, die weer deel uitmaken van een zogenaamd functiewaarderingssysteem. Daarom vond ik het belangrijk om de Kamer ook die brief te sturen, om enigszins aan te geven hoe het er in de praktijk uitziet. Dat is overigens niet iets wat wij doen vanuit het ministerie. Het is een systeem dat gebruikt wordt en dat ook steeds weer wordt aangepast, als daar behoefte aan is, door de sociale partners. De vraag of deze beschrijving moet worden aangepast aan de actualiteit, bijvoorbeeld gezien de omstandigheden waarin de leraren hun werk moeten doen, kan eigenlijk alleen door hen worden beantwoord. Hetzelfde geldt voor het afschaffen van de LA-functie, uiteraard altijd binnen de ruimte die de sociale partners daarvoor ter beschikking staat. De heer Kwint zei: ik wil die dingen wel een keer zien. Dat heeft hij volgens mij ook in een eerder debat gevraagd, ik meen de eerste keer dat we over de werkdruk spraken. Het punt is dat de functiewaardering niet van ons is, maar van de sociale partners. Het staat de sociale partners vrij om die ter beschikking te stellen, te openbaren. Wat ik wel kan doen, is het verzoek van de Kamer overbrengen. 

Omdat er in de sector p.o. heel veel leraren werken — in het gewone basisonderwijs al zo'n kleine 80.000 — heeft iedere generieke salarismaatregel een ongelofelijk groot effect. Zoals de minister en ik namens het kabinet in de brief over beloningen in het primair onderwijs hebben geschreven, is er in de huidige begroting geen ruimte voor een dergelijke salarisverhoging. Wij hebben de afgelopen maanden dan ook aangegeven dat het aan een nieuw kabinet is om eventuele investeringen in het onderwijs te bepalen en de doelen waaraan dat geld wordt besteed. Nu is de vraag natuurlijk hoe het gaat als de formatie heel lang gaat duren. Hoe gaat het als het oude kabinet er nog zit op Prinsjesdag? Dat zou een unieke situatie zijn, maar dan moet het huidige kabinet voor 2018 een begroting opstellen. Ook dat moet dan echter niet gebeuren door één of twee dingen eruit te pikken, maar door een integrale afweging te maken van problemen, van politieke wensen, uiteraard ook van de beschikbare financiële ruimte, met inachtneming van het feit dat het gaat om een demissionair kabinet. Het is een kabinet dat niet automatisch kan rekenen op een meerderheid in uw Kamer. 

Tot slot op dit punt: misschien is het ook zo dat wij op de OCW-begroting nog een aantal forse tegenvallers hebben. De heer Van Meenen noemt dat "bezuinigingen". Dat vind ik echt te kort door de bocht. Het gaat hier om autonome tegenvallers in ramingen. Maar ook dat is iets waar vroeg of laat wel een keer een besluit over moet worden genomen en waarvoor een oplossing moet worden gevonden. Dat zal in zo'n integrale afweging moeten worden betrokken. Kortom, daar kunnen we nu niet op vooruitlopen. 

De heer Kwint (SP):

De staatssecretaris zegt: ik zie geen ruimte in de begroting van OCW om tegemoet te komen aan de vraag om iets te doen aan de inkomenspositie van meesters en juffen in het basisonderwijs, die binnen en buiten de Kamer is geuit. Het is natuurlijk een volstrekt hypothetisch voorbeeld, maar stel dat een minister van een ander ministerie ineens zou zeggen: nou, staatssecretaris, ik zou het eigenlijk wel een goed idee vinden om de salarissen van meesters en juffen te verhogen, en ik weet misschien ook wel waar we dat geld vandaan kunnen halen. Zou de staatssecretaris dan zeggen: nou, minister, geeft u dat maar lekker uit aan uw eigen ministerie? Of zou hij dan zeggen: laten we samen optrekken om te bekijken of we iets voor de meesters en juffen kunnen doen? Dit is natuurlijk wederom volstrekt hypothetisch. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik kan wel genieten van de humor van de heer Kwint, maar het eerlijke antwoord is dat deze discussie eerst moet plaatsvinden in het kabinet. Ik heb de afgelopen vier jaar nooit vooruitgelopen op welke inzet van begrotingen dan ook, ook omdat ik vind dat we geen verkeerde verwachtingen moeten wekken. Mocht het geval zich voordoen dat dit kabinet zich nog over de begroting van 2018 moet buigen, dan moeten we die gesprekken echt eerst in het kabinet voeren. 

De heer Kwint (SP):

Ik waardeer in algemene zin die terughoudendheid, maar via de voorpagina's van de kranten wordt nu vanuit het kabinet gecommuniceerd dat er extra geld voor leraren bij moet. Tegelijkertijd krijgen wij een brief waarin staat dat er nu echt geen ruimte is voor extra geld voor leraren. Ik vind het vervelend dat ik dit de staatssecretaris voor de voeten moet werpen, aangezien hij niet degene was die die interviews gaf. Maar er ligt nu wel een concreet idee voor, namelijk dat er extra geld bij moet voor leraren in de komende begroting als het kabinet er nu niet uit komt. Dan vind ik het ook legitiem dat de Kamer aan de staatssecretaris vraagt: als dat aanbod u gedaan wordt, hoe gaat u daar dan mee om? 

Staatssecretaris Dekker:

Nogmaals, ik ga niet vooruitlopen op besprekingen rond de begroting. In een interview met de partijleider van de Partij van de Arbeid, want zo zie ik het dan maar even, is gezegd dat het voor de Partij van de Arbeid belangrijk is dat er wat wordt gedaan aan die salarissen. Heel eerlijk gezegd verrast mij dat ook niet zo ongelofelijk, want dat stond al in het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid. Maar dat is niet iets wat is gezegd namens het kabinet. Er ligt een brief van het kabinet waarin staat wat de kabinetslijn is: het is aan een volgend, nieuw kabinet om daarover te praten. Dat moet dus aan de formatietafel gebeuren. Als dat nog heel erg lang duurt en als het huidige, demissionaire kabinet nog een begroting zou moeten maken, zullen we dit integraal bespreken en afwegen, maar dan voeren we die besprekingen eerst binnen het kabinet zelf. 

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, mijnheer Kwint. 

De heer Kwint (SP):

De staatssecretaris zegt dat het een interview met de partijleider van de PvdA was. Nu ben ik geen staatsrechtdeskundige, maar volgens mij hoeft de partijleider van de PvdA geen begrotingen te ondertekenen maar moet de vicepremier en minister van Sociale Zaken dat wel. Dit is een interview met iemand die een belangrijke positie heeft in deze onderhandelingen en die uiteindelijk moet beslissen of hij een handtekening zet of niet. Ik kan het antwoord wel raden, maar ik vraag de staatssecretaris toch wat hij gaat doen met deze nieuwe steun voor zijn belangrijke werk. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik ben bang dat we nu echt in rondjes gaan draaien. Ik weiger gewoon om daarop vooruit te lopen. Ik heb dat nog nooit gedaan en ik vind het voor de ingewikkelde puzzel die het waarschijnlijk wordt als een demissionair kabinet nog een begroting moet maken, ook helemaal niet verstandig om daar nu een voorschot op te nemen. 

De heer Van Meenen (D66):

De verleiding is heel groot om nu verder te spreken over dat proefballonnetje, maar misschien komen we daar straks nog wel op, als de minister van Onderwijs antwoord gaat geven op de vraag of zij die begroting gaat ondertekenen. 

Mijn vraag gaat over de ramingsbijstelling of bezuiniging, zoals ik het noem. Die staat in de Voorjaarsnota. Dit kabinet besluit nog wel om die op deze manier vast te stellen. Waarom heeft dit kabinet, hebben deze bewindslieden niet verhinderd dat er op dit moment een gat van 300 miljoen, oplopend tot bijna een half miljard, op de begroting van Onderwijs staat? Als we zien voor welke uitdaging het onderwijs staat, is dat wel een heel valse start. 

Staatssecretaris Dekker:

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we het voor het lopende jaar hebben opgelost. Daarvoor heeft ook dit demissionaire kabinet zijn verantwoordelijkheid genomen. Ik kan niet verhelen dat er voor de komende jaren echt nog wel een financieel probleem zit op de OCW-begroting en dat een komend kabinet moet bekijken hoe het dat kan en wil oplossen. Ik kan het niet mooier maken dan het is. Dit geeft maar weer aan hoe ingewikkeld het hele begrotingsproces is, want voordat je überhaupt kunt praten over hier en daar wat extra's, hebben we echt nog een grote opgave op te lossen. 

De heer Van Meenen (D66):

Maar dat klinkt alsof er een soort autonome kracht is die ervoor zorgt dat er tekorten op de OCW-begroting zijn, maar dat is niet zo. Het is gewoon een besluit van dit kabinet. Dát moet u niet verhelen. Mijn vraag is wat deze bewindspersonen nu hebben gedaan om er bij hun collega's op aan te dringen dat we dat tekort niet zouden laten ontstaan. Met andere woorden: hoe kan dit ontstaan in een tijd waarin we met z'n allen zeggen dat we ten minste niet willen bezuinigen op onderwijs? 

Staatssecretaris Dekker:

Maar het is geen besluit van het kabinet om die tekorten op de begroting te zetten. Het heeft bijvoorbeeld te maken met het feit dat de studentenaantallen sterker zijn gegroeid dan we hadden vermoed en dat de leerlingenaantallen zijn toegenomen. Dat zijn autonome tegenvallers. Je moet bekijken of je die kunt oplossen. Voor het lopende jaar, 2017, hebben we dat gedaan, maar voor de komende jaren nog niet, omdat dat ook weer ingrijpende maatregelen vergt. Dan moet je kijken waar het vandaan komt. Dan is de lijn vaak: kijk ook naar je eigen begroting. Dan is direct te zien hoe ingewikkeld dat is. Waar moet dat dan vandaan komen? Met andere woorden, ook omdat het kabinet demissionair is, hebben wij gezegd: wij stellen een beleidsluwe Voorjaarsnota op en parkeren dit nu even voor 2018 en verder. Dat zal betekenen dat een nieuw kabinet ook over zo'n ingewikkelde kwestie knopen moet doorhakken. 

De voorzitter:

Gaat u verder. U was volgens mij toegekomen aan het volgende onderwerp. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik kom op de functiemix meer in het algemeen. Mevrouw Becker vroeg hoe het nou komt dat die doelstellingen niet zijn gehaald. Dat is een vraag die ook ik heb en die ik ook weleens heb gesteld in bestuurlijke overleggen, en soms ook in een-op-eengesprekken met individuele besturen, werkgevers. Dan krijg ik tal van dingen te horen. Je krijgt te horen dat er te weinig geld is om LB, LC te betalen. Maar dat vind ik dan een beetje vreemd omdat het geld wel is toegevoegd. Soms krijgt je te horen dat er niet voldoende leraren zijn die aan de eisen voldoen die aan LB of LC zijn gekoppeld, of dat er soms niet voldoende leraren zijn die willen doorstromen. Soms krijg je te horen dat schoolbesturen soms andere prioriteiten en uitdagingen hebben. Ik noem krimp, lerarentekort, aanpak van ziekteverzuim. Sommige scholen vinden het ook moeilijk om door de toch wel wat egalitaire cultuur heen te breken en dus verschil te maken tussen leraren LA en leraren die je een promotie geeft. 

Maar om heel eerlijk te zijn vind ik dit allemaal niet zulke sterke argumenten. Scholen hebben geld gekregen. Er is een tripartiete afspraak gemaakt tussen vakbonden, werkgevers en de overheid. Er is afgesproken dat dat geld bestemd wordt voor dit doel. Ik vind dat dat dan ook gerealiseerd moet worden. Enige tijd geleden hebben we een debat daarover gevoerd. De heer Rog heeft daar toen op gehamerd. We zitten maandelijks ambtelijk aan tafel en ik heb het ook nog een aantal keren bestuurlijk goed opgebracht. Ik heb gezegd dat we dit gewoon moeten gaan realiseren. OCW is ook betrokken bij een heel traject daarnaartoe. 

De voorzitter:

Bent u klaar met dit onderdeel van de beantwoording? 

Staatssecretaris Dekker:

Ja, met het onderdeel over de functiemix. 

De voorzitter:

Nee, bent u klaar met het onderdeel over beloning en salarissen? 

Staatssecretaris Dekker:

Nee. 

De voorzitter:

Hoelang hebt u daarvoor nog nodig? 

Staatssecretaris Dekker:

Daarover zijn wel heel veel vragen gesteld, voorzitter. 

De voorzitter:

Oké. Ik zie dat de heer Van Meenen een vraag wil stellen. Misschien dat uw vraag er ook tussen zit, mijnheer Van Meenen. 

De heer Van Meenen (D66):

Nee. 

De voorzitter:

Nee? Dat weet u zeker? 

De heer Van Meenen (D66):

Ja, want de vraag die ik wil stellen, sluit aan op het punt dat de staatssecretaris nu volgens mij wel heeft afgerond, namelijk de functiemix. Ik deel zijn opvatting dat het niet te verdedigen is als je dat geld daarvoor niet hebt ingezet. Maar ik hoor de staatssecretaris een argument niet noemen dat door de besturen wel wordt ingebracht in deze discussie, namelijk dat juist aan de materiële kant de bekostiging onvoldoende is. Berenschot heeft meen ik recentelijk nog berekend dat het om 375 miljoen euro per jaar gaat. Kijk, dan kun je natuurlijk makkelijk zeggen: geef dat geld uit aan salarissen, want daar heb je het voor gekregen. Maar als scholen ondertussen de verwarming en het licht uit moeten doen, dan wordt het wel een ingewikkelde zaak. Dus misschien kan de staatssecretaris nog eens op dat argument van de besturen ingaan. Dat is een reden die zij noemen. Daardoor is het in ieder geval een aantal van hen niet gelukt om hun docenten in die hogere schalen te zetten. 

Staatssecretaris Dekker:

In de eerste plaats zeg ik het volgende. Berenschot, het bureau dat het onderzoek heeft gedaan, schrijft ook heel expliciet in zijn rapport dat op basis van het onderzoek dat is gedaan, niet geconcludeerd kan worden dat de materiële bekostiging ontoereikend is. Men heeft alleen maar gekeken naar feitelijke uitgaven. Wat daarachter zit, is heel moeilijk te achterhalen. Nou vind ik de systematiek ook een beetje ouderwets, want die hoort nog heel erg bij een declaratiestelsel. We hebben nu een aantal keren zo'n ronde gedaan. Dat doen we om de vijf jaar. Iedere keer komt er dan een ander beeld uit en dan zegt de overheid: we constateren het, maar wat betekent dit nou? En dan doen we er eigenlijk niet zo vreselijk veel mee. 

In de tweede plaats kan ik mij best voorstellen dat een schoolbestuur soms tegen wat tegenvallers aan loopt en dat sommige dingen duurder worden. Tegelijkertijd is het onderwijs de enige sector in Nederland die in de afgelopen jaren niet heeft hoeven bezuinigen en die geen flinke interne efficiencyslagen heeft moeten maken. Heel veel andere sectoren hebben dat wel gedaan. Soms kun je het veld, de schoolbestuurders, vragen om ook daarnaar te kijken. Je kunt een beetje schuiven met dingen. 

In de derde plaats is de materiële bekostiging, het geld dat je bijvoorbeeld kwijt bent aan gas, water en licht, misschien wel iets duurder geworden, maar datzelfde geldt voor het voortgezet onderwijs. Het voortgezet onderwijs is zijn afspraken over de functiemix wel nagekomen. Als ik de verbeterende financiële positie van het p.o. bekijk — daarover is de Kamer uitgebreid geïnformeerd — zie ik geen enkele reden waarom de bestuurders in het primair onderwijs niet gewoon hun afspraken zouden kunnen nakomen. 

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Van Meenen. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik denk dat er een heleboel scholen waren waarbij het water tot de lippen kwam. Dat werd destijds — ik meen in 2013 — ook geconstateerd door de Algemene Rekenkamer. Het is er ietsje beter op geworden, maar het is nogal wat om te zeggen: we hebben niet bezuinigd. Als je elk jaar hetzelfde krijgt terwijl de kosten oplopen, dan moet je per saldo toch bezuinigen. Het is vrij makkelijk om te redeneren dat je het extra geld dat je krijgt voor salarisverhoging, ook daaraan kunt uitgeven. Ik denk dat de besturen dat heel graag hadden willen doen. Maar goed, die discussie kunnen we eindeloos met elkaar voeren. Is de staatssecretaris het met mij eens dat het van belang is om met elkaar vast te stellen waarom er niet is voldaan aan de doelstellingen van de functiemix, bijvoorbeeld door daar een onderzoek naar te laten doen, zodat we niet langer blijven speculeren over de vraag welke redenen dat wellicht heeft? Kunnen we dat een keer door een onafhankelijke instantie laten vaststellen? 

Staatssecretaris Dekker:

Ik zou daar geen voorstander van zijn. Waarom niet? Omdat je dan het basisonderwijs wederom een excuus geeft om te wachten en om er niet aan te hoeven werken. Het basisonderwijs heeft dat geld ontvangen. De collega's in het voortgezet onderwijs houden zich netjes aan hun afspraken. Zij zijn al klaar. Zij hebben aan al hun eisen van de functiemix voldaan en hebben het geld ook daarvoor ingezet. Ik zou zeggen: hup, hup, werkgevers in het basisonderwijs, ga niet alleen maar richting het Malieveld, maar ga ook aan de slag in jullie eigen scholenorganisaties. 

Mevrouw Becker (VVD):

De VVD vraagt al langer hoe we ervoor kunnen zorgen dat het geld dat we via de lumpsum beschikbaar stellen, ook echt naar kwaliteit gaat. Het kabinet heeft dat geprobeerd af te dwingen door afspraken te maken en door doelstellingen op te leggen, maar die worden uiteindelijk in de praktijk niet waargemaakt. Schoolbesturen voeren daarvoor heel andere redenen aan dan de reden dat er te weinig geld zou zijn. Zij maken een eigen afweging, maar daarmee wordt de kwaliteit die we hebben beoogd, uiteindelijk niet bereikt. Heeft de staatssecretaris voldoende instrumenten om die kwaliteit toch af te dwingen? Of zegt dit ook iets over de instrumenten die we misschien zouden moeten toevoegen aan de lumpsum, om in dit soort gevallen vanuit Den Haag iets meer eisen te stellen aan de manier waarop het geld wordt besteed? 

Staatssecretaris Dekker:

De lumpsum kent geen onderverdeling waarmee we zeggen: deze euro moet precies daaraan worden besteed. Dat zou de afwegingsruimte van scholen enorm beperken. Als je daarvan af zou stappen, is het medicijn erger dan de kwaal. Als je een afspraak maakt met schoolbesturen en met de PO-Raad waarin je zegt "hier krijg je geld voor en daar staat dit tegenover", dan moet er worden geleverd. Dat geldt niet alleen voor de functiemix, maar ook voor de investeringen die dit kabinet heeft gedaan en de afspraken die in de sectorakkoorden zijn gemaakt. Als er niet wordt geleverd, is het aan de politiek om te bekijken of dat redelijk is. Daar kunnen soms allerlei goede redenen voor zijn. Maar als het geen goed verhaal is, is het ook aan de politiek om te zeggen: voordat we er iets extra's bovenop doen, moeten eerst de oude doelstellingen worden gehaald. Ik vind dat die zakelijkheid ook bij het onderwijs hoort. Het kan niet alleen maar "meer, meer" zijn. We doen dit om de kwaliteit te verbeteren en daarbij hoort ook verantwoording over de wijze waarop de middelen zijn ingezet. 

Mevrouw Becker (VVD):

De staatssecretaris heeft gezegd dat hij daarover in gesprek is gegaan met de besturen en dat hij dat in de toekomst zal blijven doen, zodat die 40% misschien toch gehaald gaat worden. Ik heb daarover een concrete vraag: als de besturen zeggen dat zij dit om tal van redenen niet gaan realiseren, heeft de staatssecretaris dan uiteindelijk voldoende instrumenten om dat op de een of andere manier af te dwingen? 

Staatssecretaris Dekker:

We hebben niet de afspraak gemaakt dat het geld van de functiemix kan worden teruggevorderd. Dan zou het parlement kunnen zeggen: het geld wordt daar niet voor ingezet, dus dan gaan we op het onderwijs korten. Ik wil daar helemaal niet naartoe. We hebben geld gegeven voor meer salaris wat een promotie naar LB mogelijk maakt. Laten we dat dan ook gewoon met zijn allen doen. Ik denk dat de vakbonden dat ook heel graag willen. Ik wil het in ieder geval heel graag. We zijn vanuit het ministerie heel hard bezig om te kijken hoe je dat kunt doen. We zijn daarover ook in gesprek met de PO-Raad. 

Ik wil hier nog een ding aan toevoegen. Die promotie naar hogere schalen en het carrièreperspectief moeten natuurlijk vooral een kwaliteitsimpuls zijn. Dat moet dan ook hand in hand gaan met een opwaardering van het hele hrm-beleid. Daarvoor moeten regelmatig functioneringsgesprekken worden gevoerd. Vroeger gebeurde dat heel weinig in het onderwijs. De laatste keer dat we dat gemeten hebben, dat was een paar jaar terug, kwam daar 82% uit. Ik vind dan ook dat het onderwijs echt flink aan het bijtrekken is. Het mag natuurlijk wel naar 100% gaan, maar dat vraagt dat schoolbesturen bereid zijn om mensen te beoordelen op wat ze hebben gedaan, op hun kwaliteiten en op hun verantwoordelijkheden. Zij moeten ook bereid zijn om, als leerkrachten echt stappen hebben gezet, dat te belonen met een promotie van A naar B. 

De voorzitter:

U bent nu een half uur bezig met het eerste onderwerp. U hebt nog heel veel vragen liggen en u moet ook nog ingaan op twee belangrijke onderdelen van dit debat. Ik wil u daarom toch verzoeken om er een beetje vaart achter te zetten, want de minister moet ook nog aan het woord komen. 

Staatssecretaris Dekker:

Over het volgende punt kan ik kort zijn. Er is gevraagd om een reactie op het amendement over de Voorjaarsnota. Mijn voorstel is om dat bij de Voorjaarsnota te bespreken. Het gaat hier namelijk niet om iets dat alleen betrekking heeft op onderwijs, maar dat de begroting breder raakt. 

Er is een aantal vragen gesteld, onder andere door mevrouw Westerveld, maar de meesten hebben hierover gesproken, zoals de heer Kuzu van DENK, de VVD en de heer Rog, over het carrièreperspectief en of we op dat punt niet wat kunnen doen. Ik vind dat heel belangrijk. Dat was ook een van de kwalitatieve doelstellingen van die functiemix. Er lopen nu gesprekken over hoe je dat inhoudelijk handen en voeten kunt geven. Je moet dan bijvoorbeeld denken aan de leiderschapsroute of specialisering op het gebied van zorg of curriculumontwikkeling. Bij dat carrièreperspectief hoort inderdaad ook de mogelijkheid om door te groeien in salaris. Daar is wat mij betreft ook nog ruimte voor. 

Hoe verlopen die gesprekken? We voeren die gesprekken in het vo en in het mbo. Ik zie hierbij wel dat de blik erg gericht is op een komend kabinet. Ik vind het jammer dat we er nu weer tijd overheen laten gaan. Dit zijn echt dingen die we gewoon nu zouden kunnen bespreken. Ik roep dus ook de werkgevers op om hier niet al te lang mee te wachten, maar om gewoon om de tafel te gaan zitten en te bekijken hoe we die carrièrepaden kwalitatief kunnen vormgeven. 

Het volgende punt dat ik ga behandelen is de werkdruk. Ik ben het helemaal eens met de heer Van Meenen, die zei: als je iets kunt doen aan de werkdruk, dan maak je het vak zo veel aantrekkelijker en trek je misschien ook meer mensen naar het onderwijs toe of kun je leerkrachten die nu al in het onderwijs zitten, verleiden om misschien een aantal dagen meer te gaan werken. 

Tijdens het debat dat we daar een tijdje geleden over hebben gevoerd, hebben we uitgebreid gesproken over de problematiek en vooral ook over de mogelijkheden die we hebben om de werkdruk te verlagen. Daar kunnen wij als ministerie het een en ander in doen. Denk aan de Regeldrukagenda, het gewoon schrappen van wet- en regelgeving die overbodig is geworden. Denk ook aan de invoering van het vernieuwd toezicht. Wij horen echt terug dat ook dat op positieve reacties kan rekenen in het p.o. Er wordt meer vertrouwen in scholen gesteld; zij kunnen hun eigen ambities stellen en hun eigen kwaliteitsmaatregelen nemen. 

Verder is het ook belangrijk dat bestuurders, schoolleiders en leraren kritisch reflecteren op de vraag welke administratie relevant is voor het geven van goed onderwijs en dat zij daar het gesprek over voeren. Dat gaat niet vanzelf. We zijn daarom vorig jaar met de Operatie Regels Ruimen gestart. Die operatie is bedoeld om concreet in de praktijk te bekijken waar je dat kunt doen. We zien in de praktijk en we weten ook uit onderzoek dat het onderwijzend personeel vooral veel last heeft van zelfopgelegde regels en administraties. Die komen vanuit de eigen organisatie. 

Ik was vorige week bij een fantastisch mooie bijeenkomst over de opbrengst van de Operatie Regels Ruimen. Tijdens die bijeenkomst vertelde Riny van der Mark, bestuurder van de Stichting Scholen met de Bijbel in de Betuwe, een heel verhaal over de wijze waarop hij dat als voorloper al heeft aangepakt door te prioriteren, door te zeggen: dit doen we nog wel en dat doen we niet meer; we leggen alleen nog vast wat strikt noodzakelijk is of wat bijdraagt aan het onderwijs. Dan zie je dat het kan. 

Om ervoor te zorgen dat meer scholen kunnen leren van die goede voorbeelden van het aanpakken van onnodige administratie, formuleren we lessen vanuit de Operatie Regels Ruimen. Daarin komen allerlei tools aan bod die ook andere scholen kunnen gaan gebruiken. Op dit moment zijn we bezig met wat is gaan heten "Operatie Regels Ruimen 2.0". We doen dit omdat we zien dat het niet alleen maar komt vanuit de eigen organisatie en het eigen bestuur. In het passend onderwijs komt dit bijvoorbeeld ook door de samenwerkingsverbanden. Door de gezamenlijke besturen wordt een nieuwe bureaucratie opgetuigd, die soms niet noodzakelijk is. Daar ligt dus heel veel ruimte, zeg ik tegen mevrouw Becker. 

Dit sluit eigenlijk naadloos aan bij het betoog van de heer Beertema. Het begint met regels schrappen waar het kan. Vervolgens moet er ook vertrouwen zijn in het vakmanschap en de autonomie van leerkrachten, vanuit de politiek, maar ook vanuit de eigen organisatie. Maar leerkrachten moeten natuurlijk ook de durf en het lef hebben om die ruimte te pakken, zoals ook terug te lezen is in het recente onderzoek van de Onderwijsraad. Het komt echt van alle kanten. Iedereen moet daar zijn schouders onder zetten. De oproep die ik doe en die ik ook eerder heb gedaan, luidt dus: doe vooral alleen nog maar de dingen waarvan je zelf het idee hebt dat het iets bijdraagt aan beter onderwijs; stop dit echt en kom misschien in actie, niet alleen op het Malieveld — dat is je goed recht — maar ook in je eigen organisatie. Ik zou dat hier nog eens willen onderstrepen. 

Er werd ook gevraagd of we af kunnen van de handelingsplannen. Het eerlijke antwoord daarop is: ja, want dat is helemaal geen verplichting voor een school. Ik ben er ook eerlijk over dat een school wel een ontwikkelingsperspectief moet opzetten voor kinderen die zorg nodig hebben. Dat hebben wij met z'n allen zo bepaald, maar dat hoeft niet een heel dik boekwerk te worden; dat kan ook op twee A4'tjes. Het gaat erom dat een school nadenkt over een kind dat extra zorg nodig heeft: waar zou het kind naartoe kunnen als het extra zorg krijgt en op welk niveau zou het kind uiteindelijk kunnen uitstromen? Dat zou ik dus heel graag in de lucht willen houden, maar kritisch bekijken of het minder, compacter en eenvoudiger kan, juich ik alleen maar toe. 

De voorzitter:

Was u klaar met dit stuk over de werkdruk? Bijna? 

Staatssecretaris Dekker:

Wel bijna. 

De voorzitter:

Dan wachten we daarop. O, de heer Beertema heeft een heel kleine vraag. 

De heer Beertema (PVV):

Ik ben elke keer weer blij als de staatssecretaris met deze geluiden komt, maar het komt niet over. Ik heb het op het Malieveld ook geroepen en ik heb het getwitterd, maar dat wordt dan twintig keer geretweet. Dat vind ik niets. Het is bepaald niet mijn favoriete programma, maar staatssecretaris, ga nou naar Jinek. Ga daar nou zitten in plaats van Erik van Muiswinkel, die daar over onderwijs gaat zitten vertellen. Ga daar nou voor het hele land vertellen: juffen en meesters, houd daarmee op! Dan komt het pas goed aan. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik neem iedere kans te baat om dit te roepen. Op een gegeven moment gingen de tegels waarop deze uitspraken werden opgetekend, het hele internet rond. Maar ik heb ook geleerd — daar ben ik heel eerlijk in — dat er meer voor nodig is dan alleen dit zeggen. Voor een deel is er namelijk ook ongeloof bij leerkrachten: die Dekker kan dat wel zeggen, maar is dat nou ook echt zo? Voor een deel lopen die leraren soms ook in hun eigen organisaties tegen een soort leemlaag aan, waardoor zij zelf een gevoel hebben in de zin van: hoe verander ik dit nou in mijn eentje? Of: ik kaart het wel aan, maar ik krijg onvoldoende support. Heel belangrijk daarbij — dat is een van de dingen waarop we de afgelopen tijd veel hebben ingezet; mevrouw Van den Hul en de heer Kuzu vroegen daar ook naar — is dat dit ook vraagt om schoolleiders die dit zelf entameren, de ruimte zoeken en hun leraren daarin goed ondersteunen. Daar zie ik fantastische voorbeelden van. Ik zie dus dat dat kan. Dat is ook een van de redenen waarom we veel meer zijn gaan investeren in schoolleiders, omdat krachtig leiderschap ongelofelijk veel verschil maakt op scholen. 

De heer Beertema (PVV):

We zijn op de goede weg. Het is een taai gevecht, maar ik denk dat er wel iets zal gaan gebeuren. 

De voorzitter:

Gaat u verder, staatssecretaris. U was bezig met het afronden van dit onderdeel. 

Staatssecretaris Dekker:

De heer Bisschop stelde een aantal vragen over professionele ruimte en het TIAS-rapport. Ik denk dat ik al iets heb gezegd over het belang van die financiële ruimte, zonder dat ik op ieder detail van het rapport hoef in te gaan. Hiermee lok ik wel weer een interruptie uit, zie ik. 

De heer Bisschop (SGP):

Juist omdat in dat rapport een lijn wordt aangeduid die wat minder naar voren komt in de beleidsstukken, zou ik een schriftelijke reactie daarop op prijs stellen. Dan kan dat toch heel evenwichtig en afgewogen meegewogen worden. Is de staatssecretaris daartoe bereid? 

Staatssecretaris Dekker:

Daar ben ik zeer toe bereid. Na de zomer komen we te praten over de hele Lerarenagenda, ook over dit soort thema's. Ik vind die thema's heel belangrijk. Laten we dan een reactie geven op wat we kunnen leren uit dat rapport. 

Mevrouw Van Brenk vroeg of onderwijsondersteuners kunnen bijdragen aan het verlichten van de werkdruk. Het antwoord daarop is: ja, zeker. Scholen hebben ook de ruimte om daarin te variëren, ook in het kader van het lerarentekort. Ik kan mij best voorstellen dat er gezegd wordt: bekijk of je de werkdruk naar beneden kunt brengen, bijvoorbeeld door ook voor andere zaken een goede klassenassistent aan te nemen. Dat verlicht leerkrachten en biedt hun de mogelijkheid om zich echt op het lesgeven en het onderwijs te focussen. Hetzelfde geldt voor de conciërges, over wie mevrouw Van Brenk ook een vraag stelde. Ik wijs erop dat voor conciërges in het Nationaal Onderwijsakkoord extra geld is gevoteerd, ongeveer 29 miljoen. Dat biedt niet alle scholen de mogelijkheid om een fulltime conciërge aan te stellen. Gemiddeld gaat er echter wel zo'n €10.000 naar een school toe. Daar kun je wel het een en ander van doen, bijvoorbeeld een dag of anderhalve dag in de week. Uiteraard kunnen grotere schoolbesturen er iets meer mee doen. 

De heer Van Raan vroeg een reactie op zijn plan voor twee commissies. De ene moest geen inspectietoezicht meer hebben en de ander moest van binnenuit werken. Ik vind dat heel spannend, maar dat zijn dingen die we op dit moment al doen. Er loopt een pilot voor regelluwe scholen. Zij mogen zelf aangeven welke regels zij buiten beschouwing willen laten. Met het vernieuwde toezicht gaan wij veel meer uit van de kracht van scholen zelf. We laten hen hun eigen visie en kwaliteitsstandaarden bepalen. Ik vind dat belangrijk, want het zet aan tot nadenken. Alleen dat gesprek op scholen is al heel belangrijk. 

In het kader van de werkdruk stelde de heer Van Raan ook de vraag hoe het zit met leraren die verplicht de overblijf moeten doen. Even heel helder: scholen zijn verplicht om tussentijdse opvang te treffen als ouders daarom vragen. Ik zie op heel veel scholen dat dit gedaan wordt door opvangmedewerkers of vrijwillige opvangkrachten. De medezeggenschapsraad heeft een adviesfunctie als scholen dit vaststellen of wijzigen. Mocht de school dit advies niet opvolgen, dan kan de medezeggenschapsraad naar de geschillencommissie stappen. Bij de vormgeving van de tussentijdse opvang, de overblijf, moet ook het personeelsdeel altijd instemmen met hoe dat gebeurt. Laat ik heel helder zijn: ik vind de tussentijdse opvang niet de kerntaak van leerkrachten. Als het personeel het zelf wil opvangen dan is dat aan hen. Ze kunnen daar zelf toe besluiten. Ik vind het echter ook niet gek dat scholen naar vrijwilligers, ouders of professionele organisaties kijken om dat te regelen. 

Daarmee ben ik klaar met het blok over werkdruk, voorzitter. 

De heer Van Raan (PvdD):

Misschien is de staatssecretaris dan bereid om de Kamer te informeren over de vraag of dit een groot probleem is. Ik hoor alleen maar dat dit een groot probleem is; dat heb ik zelf ook ervaren. De staatssecretaris geeft aan dat scholen er zelf over gaan en dat als docenten niet instemmen zij het niet hoeven te doen. Dat is niet helemaal met elkaar te rijmen. Is de staatssecretaris bereid om daar eens informatie over aan de Kamer te verstrekken? 

Staatssecretaris Dekker:

Dat kunnen we volgens mij licht doen. Dan ga ik te rade bij de werkgevers en de vakbonden. Ik kom daarop terug bij de voortgangsrapportage Lerarenagenda. 

Ik kom op het plan van aanpak rond het lerarentekort. We hebben dat eerder dit jaar, in februari, opgestuurd. Mevrouw Westerveld wilde weten wat de laatste stand van zaken is voordat we de zomer ingaan. Heel veel plannen zijn inmiddels in gang gezet. Sommige zijn zelfs al afgerond. Op verzoek van de Kamer heb ik een brief gestuurd waaruit blijkt dat we nog een aantal aanvullende dingen doen, boven op wat we in februari beloofden. 

Ik zal een aantal dingen langslopen. Ik begin met de regionale aanpak. Daarna wil ik iets zeggen over de zijinstroom, het behoud van leraren en het activeren van de stille reserves. De minister zal straks uitvoeriger ingaan op alles rond de lerarenopleidingen. Denk daarbij aan bijscholing, flexibele opleidingen en de instroom van studenten in de lerarenopleiding. 

Het lerarentekort verschilt van regio tot regio. Met name in de grote steden en een aantal regionale gebieden zien we dat de problematiek het urgentst is. Ik noem Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, maar bijvoorbeeld ook de Gelderse Vallei. Voor mij is het zaak om daar te beginnen waar de urgentie het hoogst is. Dat is in ieder geval de aanpak waarvoor wij, in overleg met sociale partners, hebben gekozen. We beginnen de aanpak in de grote steden en een aantal specifieke regio's. Vervolgens kunnen we die meer uitrollen naarmate het voelbaarder wordt op andere plekken. 

Mevrouw Van den Hul vroeg welke maatregelen ik het meest kansrijk acht. Waar verwacht ik het meest van? Ik denk dat dit heel moeilijk te zeggen is omdat dit ook nog weleens van regio tot regio kan verschillen. In de ene regio kun je bijvoorbeeld veel meer bereiken met een goed programma voor zijinstroom en in een andere regio kun je met goede afspraken met de hogescholen in de buurt het een en ander doen. Wij kunnen het ons echter niet veroorloven om een van die maatregelen buiten beschouwing te laten. Het is dus en-en-en-en en niet of-of. 

Mevrouw Becker heeft gevraagd hoe de regionale aanpak eruit gaat zien. Wij gaan om de tafel zitten met de schoolbesturen daar. Dan zit je ook een-op-een, zonder dat het per se via raden moet. Die zijn er uiteraard wel bij, maar als je het hebt over de grootstedelijke problematiek, bijvoorbeeld in Rotterdam, heb je met twee of drie heel grote schoolbesturen al het overgrote deel van de scholen te pakken. Je hebt hen dan direct aan tafel en het zijn ook de directe werkgevers, want dat ben ik niet en dat is ook de PO-Raad niet. Dit schakelt dus heel direct. Bij de regionale aanpak helpt verder dat je gebruik kunt maken van de kracht van gemeenten. Ik zie een aantal heel actieve wethouders die een eigen lerarenagenda hebben. Zo slaan wij de handen ineen. 

Lukt het om alles naar nul te brengen en een perfect evenwicht te bereiken, vroeg mevrouw Becker verder. Dat is een illusie. Je hebt altijd te maken met een tekort dan wel een overschot. Het is de uitdaging voor de komende jaren om vooral dat tekort te beperken. 

Dan is gevraagd om een reactie op het plan van de AOb, dat volgens mij gisteren is gepubliceerd. Ik heb het nog niet van a tot z kunnen lezen, maar een eerste blik stemt mij positief. Er staat echt een aantal dingen in waar ik heel erg voor ben en waarmee wij naar mijn mening aan de slag kunnen. Ik noem de begeleiding van jongeren om de uitval te verminderen en het vertrouwen in de leraren. Op het laatste punt ben ik de afgelopen tijd heel goed met de bonden opgetrokken, ook op het punt van de carrièrepaden. Er staat echter ook een aantal onderwerpen in zoals hogere salarissen of kleinere klassen, dingen die heel veel geld kosten, waarop dit kabinet in ieder geval geen actie kan nemen. 

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

De staatssecretaris zei iets interessants in een bijzinnetje, namelijk dat een aantal wethouders ook lerarenagenda's heeft. Ik ken een aantal voorbeelden zoals bonussen voor leraren die in de stad aan de slag gaan. Vindt hij dat een goed idee? Daardoor ontstaat de situatie dat steden met elkaar gaan concurreren om leraren naar zich toe te trekken. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik zeg niet op voorhand dat ik tegen bonussen ben, maar je moet er altijd voor oppassen dat het probleem van de ene gemeente niet wordt opgelost door een andere gemeente met problemen op te zadelen. Je kunt wel bijvoorbeeld lokaal bekijken wat je kunt doen om meer studenten aan te trekken. De heer Rog sprak over de baangaranties die worden gegeven, ook in de achtervang van de gemeenten. Dat vind ik erg goed. Dit betekent dat iemand die nu aan de slag gaat, zeker weet dat hij na zijn studie aan de slag kan. Dat zijn heel creatieve dingen waarbij een gemeente kan helpen. 

Dan is het een en ander gezegd over de zijinstroom. De minister komt hier straks nog uitvoerig op terug. Ook de heer Bisschop heeft kritische vragen gesteld over een aantal trajecten. Nogmaals, voor ons beiden staat kwaliteit bovenaan. Vooruitlopend op de regionale aanpak hebben wij bijvoorbeeld contact met de G-4 over het lerarentekort. Wij kregen van de gemeente Amsterdam het signaal dat leraren van het voortgezet onderwijs graag in het basisonderwijs zouden werken. Dan moet je denken aan de zogenaamde overschotvakken, vakken waarvoor nog steeds meer leraren zijn dan er werk is, bijvoorbeeld geschiedenis. Die leerkrachten/docenten komen nu niet in aanmerking voor de subsidieregeling zijinstroom. Daardoor krijgt het schoolbestuur geen subsidie voor de begeleiding en de aanvullende scholing. De gemeente Amsterdam vindt dit onwenselijk. Ik ben het daarmee eens en dan probeer je dat zo praktisch mogelijk op te lossen. Dat is het voordeel van zo'n regionale aanpak: gewoon praktisch aan de slag. Om die reden zullen wij de subsidieregeling zijinstroom ook verbreden naar deze doelgroep. 

De heer Kwint vroeg hoe het kan dat deze subsidieregeling in het verleden met name in het basisonderwijs niet is uitgeput. Ik zie dat ook. Dat komt omdat de situatie in het basisonderwijs één à twee jaar geleden een heel andere was. Toen was er helemaal geen tekort. Toen voerden wij in deze Kamer discussies over het feit dat de studenten van de pabo niet aan het werk kwamen. Nu bevinden wij ons wat dat betreft echt op een kantelpunt. Ik kan mij niet voorstellen dat werkgevers in het primair onderwijs van deze regeling geen gebruik zullen gaan maken. 

Ik ga over naar het behoud van leraren. 

De voorzitter:

Voordat u verdergaat: de heer Kwint. 

De heer Kwint (SP):

Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord. Ik heb even een verhelderende vraag. Is dat alleen daaraan toe te schrijven? Vermoedelijk hebben wij deze regeling in deze tijd wel hard nodig. Het zou zonde zijn als we er ineens achter komen dat ook allerlei praktische zaken niet goed geregeld zijn, want dan halen wij er misschien niet het maximale uit. 

Stel dat er in een keer sprake is van een overbesteding doordat er nu wel heel veel aanvragen worden gedaan, is er dan nog ruimte om deze regeling eventueel te verruimen? 

Staatssecretaris Dekker:

Als er praktische dingen zijn, dan staan wij daar heel erg voor open. Ik nodig werkgevers ook uit om het aan te geven als zij ergens tegen aanlopen. Dan gaan wij er reëel naar kijken. Als het geld op een gegeven moment op is, zullen wij ook dat opnieuw moeten bezien. Dat betekent niet dat er plotseling een hele bak met geld is omdat wij op een kamer ergens in de toren een machine hebben staan. Tegelijkertijd vind ik echter dat, als er iets is wat extra zijinstromers aan een bevoegdheid kan helpen, wij daar echt heel reëel naar moeten kijken gelet op de uitdaging waarvoor wij staan. 

Er zijn enkele vragen gesteld over het behoud van leraren. Ook dat is een van de dingen die wij wel wat beter kunnen doen. Als wij erin slagen om studenten die hun diploma hebben behaald en aan de slag zijn gegaan, minder te laten uitvallen, dan is dat ook weer een kleine bijdrage aan het terugdringen van het lerarentekort. De heer Bruins en mevrouw Becker vroegen daarnaar. Wij zien dat de scholen op dit vlak echt wel wat meters hebben gemaakt. Bij de Lerarenagenda hebben wij ingezet op een betere begeleiding van starters. Het aantal starters dat aangeeft begeleiding te krijgen is toegenomen, van 72% in 2014 naar 79% in 2015. Ik denk dat dit aantal alleen maar verder zal stijgen en dat is heel erg positief. 

Kan de begeleiding worden verbeterd en kun je meer doen om beginnende docenten vast te houden, bijvoorbeeld met vaste contracten? Wij gaan natuurlijk niet over de contracten en de cao's, maar ik constateer hierbij twee dingen. Ten eerste kunnen goede werkgevers het zich nog maar moeilijk veroorloven om echt goede leerkrachten iedere keer alleen maar met tijdelijke contracten aan te houden. Als ik werkgever was, zou ik, gelet op het lerarentekort dat eraan komt, mensen aan mij willen binden. Dat doe je eerder met een vast contract dan met een tijdelijk contact. Ten tweede ben je door de vervangingspools, die op steeds meer plekken in ons land ontstaan, in staat om mensen die soms tijdelijk voor de klas staan meer aan je te binden. Ook dat is een positieve ontwikkeling. 

Dan ga ik in op de stille reserves. Er is nog potentieel onbenut. Als ik in deze zaal rondkijk, dan zie ik ook een kleine stille reserve. Op heel veel plekken zijn er mensen die wel een onderwijsbevoegdheid hebben, maar niet voor de klas staan. Soms hebben zij ander heel goed werk, maar er zijn ook mensen die het arbeidsproces hebben verlaten. Zij werken niet meer. Zij willen misschien best wel weer aan de slag, maar dan moet de boel een beetje opgefrist worden. Verder vallen heel veel bevoegde leerkrachten onder het Participatiefonds. Die leraren ontvangen nu een uitkering. Dat zijn er in totaal zo'n 6.000. Als wij hen weer aan werk kunnen helpen, snijdt het mes aan twee kanten en misschien zelfs wel aan drie kanten. Eén: deze mensen hebben een baan. Twee: er staat een extra meester of juf voor de klas. Drie, niet onbelangrijk: die uitkeringen worden nu betaald door de onderwijsorganisaties zelf. Als je ze uit de bakken kunt halen, is echt iedereen daarmee gediend. Ik begrijp best dat dit misschien niet voor alle 6.000 zal lukken, maar laten we een keertje beginnen. Rotterdam is daarmee gestart. Daar hebben ze ook speeddates gedaan. Wij maken het ook mogelijk, zeker voor mensen die langer dan een jaar uit het werkproces zijn, om weer even met een soort opfriscursus te beginnen. Ook dit kan wellicht een bijdrage leveren aan het terugdringen van het tekort. Het is en-en-en-en. 

De heer Van Meenen vroeg wat de mogelijkheden zijn om mensen minder in deeltijd te laten werken. Sommige schoolbesturen stellen het als eis en vragen leraren om minimaal vier dagen te werken. In het basisonderwijs zien we, veel meer dan in andere onderwijssoorten en andere sectoren, heel veel deeltijdwerk. Dat heeft ook te maken met het combineren van arbeid en zorg. Tegelijkertijd blijkt uit onderzoeken dat er best mogelijkheden liggen als je mensen ernaar vraagt — die vraag moet uiteraard wel gesteld worden — en er ook wat tegenover stelt, zoals carrièreperspectief. En als je meer gaat werken, krijg je voor de uren die je meer werkt natuurlijk ook extra salaris. Ik zou als werkgever die gesprekken in ieder geval aangaan. 

De heer Rog (CDA):

Volgens mij was de staatssecretaris klaar met het onderwerp stille reserves. Ik heb eerder een motie ingediend over de bovenwettelijke WW-uitkering. Daar is in drie sectoren, p.o., vo en mbo, meer dan 100 miljoen euro mee gemoeid. Daar zou je 1.600 voltijdbanen voor kunnen realiseren, dus veel meer handen in de klas. Heeft de staatssecretaris er zicht op of de sociale partners, zoals de motie oproept, eindelijk aan de slag gaan om geld voor onderwijs niet naar inactiviteit te laten gaan, maar naar extra handen in de klas? 

De voorzitter:

Was het een motie of een amendement? 

De heer Rog (CDA):

Dit was een motie. 

Staatssecretaris Dekker:

De sociale partners hebben erover gesproken en hebben de bovenwettelijke WW-regeling wat versoberd, mede in het licht van de Wwz. Dat levert overigens niet meteen opbrengst op, maar pas in de toekomst. Ze is niet volledig afgebouwd. Daar kunnen dus nog stappen mee worden genomen. U komt uit die wereld en weet net zo goed als ik dat dit niet aan de overheid is. Dit zullen sociale partners moeten afspreken. Maar als je de bovenwettelijke WW versobert, geeft dat inderdaad meer ruimte voor onderwijsgeld in de toekomst. 

De heer Rog (CDA):

Ziet de staatssecretaris nog een rol voor zichzelf weggelegd om dit aan te jagen? Ook de vakbonden lopen erover te hoop dat er te weinig handen in de klas zijn. Daardoor is de werkdruk hoog, maar ze kunnen hieraan zelf ook een bijdrage leveren. Klopt dat? 

Staatssecretaris Dekker:

Ja, dat klopt, maar tegelijkertijd zijn de cao-onderhandelingen ingewikkeld. Ik heb de indruk dat het niet altijd het proces helpt naarmate ik mij er meer tegenaan ga bemoeien. Ik krijg in ieder geval altijd te horen dat ik er niet over ga. Feitelijk hebben de sociale partners daar natuurlijk gelijk in. Maar in de huidige cao's zie ik wel ruimte om wat te doen aan de modernisering van arbeidsvoorwaarden. Daarmee maken we het voor de mensen die in het onderwijs werken beter. Tot een wat dunnere cao komen, zou misschien ook heel erg schelen. Daarmee zorgen we er ook voor dat onderwijseuro's echt gaan naar de kinderen in de klas. 

De heer Bisschop stelde een vraag over AOW'ers. Daarover schrijven we niet in onze brief, maar ook dat is inderdaad een stille reserve. Waarom zouden mensen die wat ouder zijn ook niet wat langer voor de klas kunnen blijven staan als ze dat willen? In het verleden hebben we in het voortgezet onderwijs een project gehad, dat volgens mij Wijs Grijs heette. Je zou kunnen bekijken of zoiets ook zou passen in het primair onderwijs. Ik neem de suggestie in ieder geval mee; dank daarvoor. 

Tot slot vroeg mevrouw Van Brenk naar mijn mening over een generatiepact. Ik ben er altijd erg voor om te bekijken wat je in je sociale afspraken kunt doen om ervoor te zorgen dat mensen zo lang mogelijk kunnen blijven doorwerken. In vakbondstermen — en dat is de achtergrond van mevrouw Van Brenk — gaat dat echter vaak gepaard met minder werken naarmate je ouder wordt. Met de BAPO hebben we dat er nu juist een beetje uit willen halen. In ieder geval helpt dit niet bij het terugdringen van het lerarentekort. 

Voorzitter. Daarmee ben ik gekomen aan het einde van mijn betoog. 

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Het ging ook om het inwerken van beginnende leraren door oudere leraren. Die combinatie had ik gemaakt. De staatssecretaris haalt dat niet aan. Het is heel belangrijk. De staatssecretaris gaf aan dat mensen anders in het eerste jaar uitvallen. Hoe kijkt hij ertegenaan dat daar vooral een rol is weggelegd voor de oudere leraar? 

Staatssecretaris Dekker:

Dat is inderdaad wat anders dan een breed generatiepact, in een cao beklonken. Het gaat dan om een goede begeleiding van jonge leerkrachten door ervaren leerkrachten. Daar ben ik helemaal voor. Sterker nog, wij moedigen met zijn tweeën ook heel erg aan dat scholen jonge leerkrachten niet zomaar in het diepe gooien. De ervaring van wat oudere werknemers is daarbij heel erg waardevol. 

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Als we niet uitkijken, betekent dit weer een belasting voor de oudere leraar. Ik kan me voorstellen dat het in het begin iets meer geld kost om dit gerealiseerd te krijgen. Wij verschillen af en toe van mening over de vraag of er voldoende geld is. In de beleving van de staatssecretaris is dat het geval. Ik blijf dan toch maar even zeggen dat de kost soms voor de baat uit gaat. 

Staatssecretaris Dekker:

Ja, het klopt helemaal dat de kost soms voor de baat uit gaat, maar volgens mij is dat een afweging die werkgevers ook heel goed zouden kunnen maken. Je schiet jezelf in de voet als je niet investeert in de begeleiding van jonge leerkrachten omdat je iemand niet voor een paar uur wilt uitroosteren. Je loopt dan een veel groter risico dat de jonge leerkracht straks uitvalt, met alle gevolgen van dien, en dat je hem kwijt bent. Dit hoort echt thuis bij goed werkgeverschap. Er wordt heel erg hard gewerkt om dat op een hoger plan te trekken. 

De voorzitter:

Dank u wel. Voordat ik de minister het woord geef, schors ik de vergadering voor twee minuten. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Ik begin met mijn waardering uit te spreken voor alle meesters en juffen die elke dag weer bevlogen voor de klas staan. Ik waardeer het dat zij al onze kinderen op weg helpen in de wereld, ondanks de werkdruk die zij ervaren en de soms negatieve publicaties over hun beroep, de collega's die zij moeten vervangen en alle andere uitdagingen waar zij mee te maken krijgen. Wij zijn inderdaad geneigd om er nogal eens een uitdaging aan toe te voegen. Zij helpen onze kinderen op te laten groeien tot verantwoordelijke burgers die hun eigen talenten kunnen benutten en hun weg in de samenleving gaan vinden. Op een school komt de wereld samen. Een school is de wereld in het klein. Dat maakt het beroep van leraar tot een van de mooiste maar ook een van de zwaarste beroepen. Dat betekent dat de opleidingen om leraar te worden, de pabo maar ook de andere lerarenopleidingen, misschien wel de belangrijkste opleidingen zijn die hogescholen en universiteiten te bieden hebben. Als het daar niet goed gaat, hebben niet alleen alle onderdelen van het onderwijs maar de hele samenleving daar last van. Kortom, zij verdienen onze waardering en aandacht. 

Ik wil benadrukken dat er ook van schoolleiders veel gevraagd wordt. In de regio's waar de tekorten nu spelen — de staatssecretaris is daar uitgebreid op ingegaan — staan zij voor de uitdaging om ook bij tijdelijke uitval van leerkrachten elk kind toch goed onderwijs te kunnen blijven bieden. 

Het lerarentekort is een urgent vraagstuk. Dat verdient ook onze aandacht. De staatssecretaris heeft al aangegeven dat wij daar niet gisteren mee begonnen zijn. Daar zijn wij de afgelopen vierenhalf jaar al mee bezig geweest, mede in het kader van de Lerarenagenda, die we samen ontwikkeld hebben. Die begint met de vraag hoe we de juiste mensen voor de lerarenopleidingen werven en eindigt met de vraag hoe je het interessant kunt houden voor iemand die al 40 jaar in het onderwijs werkt, opdat hij of zij toch met energie en creativiteit onderwijs kan blijven geven. Dat is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van ons, van de scholen, van uw Kamer, van de docenten, van de vakbonden, van de lerarenopleidingen. Dat is dus echt iets wat we samen moeten doen. 

Zoals ik al zei, begint dat met de juiste mensen stimuleren voor de pabo. Vervolgens moet je hun een goede opleiding bieden. Ik wil benadrukken dat we niet voor gemakkelijke oplossingen gaan. De zogenaamde groenpluk — mevrouw Van den Hul had het daarover — van de pabo's is een ogenschijnlijk makkelijke maar onacceptabele oplossing. Van de pabo's begrijp ik dat hier gelukkig nog geen sprake is van een structurele tendens. Dat moeten we vooral zo houden. De voorbeelden uit de media zijn incidenten die bovendien niet altijd goed omschreven zijn. Zo is in het geval van de tweedejaarsstudent aan wie via een commercieel bureau een betaalde stage werd aangeboden, de desbetreffende pabo daar helemaal niet mee akkoord gegaan. Die pabo heeft dus verstandig gehandeld. De inspectie heeft aangekondigd de komende tijd toe te zien op het oneigenlijk inzetten van pabostudenten. Daar ben ik blij mee, want het kan niet de bedoeling zijn dat studenten zonder goed diploma al van de pabo gaan. 

In zijn algemeenheid staan de lerarenopleidingen er goed voor. Ook dat is belangrijk om te constateren. Ik ben graag bereid om alles te doen om meer studenten naar de lerarenopleidingen te krijgen, maar ik ben niet bereid om te tornen aan de kwaliteitseisen. Die hebben we verhoogd en dat hebben we zeer bewust gedaan. Het slechtste wat we naar mijn idee kunnen doen — dat zeg ik in het bijzonder tegen mevrouw Westerveld — is nu een zigzagbeleid voeren door te zeggen: het wordt nu even moeilijk; dan gaan we toch maar weer de eisen verslappen. Dan hebben we straks weer precies de situatie die we een aantal jaren geleden aantroffen. Het imago van de lerarenopleidingen was slecht. We hadden een enorm grote uitval. Er waren veel klachten over de lerarenopleidingen. Daar moeten we vanaf. Daar kunnen we ook vanaf, want die opleidingen staan er goed voor. De pabo's zijn een paar jaar geleden buitengewoon goed geaccrediteerd. De kwaliteit blijft onverminderd van belang, ook in tijden van een tekort. 

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik wil graag afstand nemen van de suggestie dat wij willen tornen aan de kwaliteit, want dat heb ik niet gezegd. Het voorstel van GroenLinks betrof de toetsen die leerlingen van de havo en het mbo moeten maken voordat zij instromen, als zij vakken zoals aardrijkskunde niet hebben gehad. Daarbij heb ik ook de vraag gesteld aan de minister of bijvoorbeeld al zichtbaar is dat er de afgelopen tijd betere leraren zijn gekomen. Dat vragen wij ons namelijk ten zeerste af. 

Minister Bussemaker:

De laatste vraag kan ik nog niet direct beantwoorden, omdat het nog te vroeg is om te zien hoe het gaat met de studenten die van de pabo zijn gekomen na de aanscherping van de eisen. Wat ik u wel kan vertellen — de heer Rog verwees daar ook al naar — is dat we zien dat de pabo's in het jaar van invoering van de eisen weliswaar hun instroom hebben zien dalen, maar dat er daarna weer een stijging was en dat de doorstroomcijfers na invoering van de eisen heel duidelijk een grote afname van uitval laten zien. We hebben die instroomeisen niet alleen aangescherpt om het imago te verbeteren, maar ook omdat de pabo's klaagden dat ze, als ze zo veel aan niveau moeten inhalen, de tijd gewoon niet goed kunnen benutten om studenten in vier jaar op te leiden tot een startbekwame positie. Daar is dan maar één manier voor — dat moeten wij goed begeleiden en daar mag de Kamer mij op aanspreken — en wel dat wij er alles aan doen om aankomende studenten die niet voldoen aan die eisen, helpen bij het inhalen, maar ik wil niet tornen aan de eisen zelf. 

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Volgens mij leveren wij goede leraren af als wij ervoor zorgen dat ze een goede opleiding hebben. Dat is natuurlijk deels ook een kwestie van ervaring. Wat zou de minister van de suggestie vinden om die toetsen te gebruiken om aan het begin van de opleiding vast te stellen welke eventuele deficiënties er nog zijn? Dan kan er vervolgens voor gezorgd worden dat leerlingen die dat nodig hebben, die deficiënties of tekortkomingen in kennis kunnen wegwerken in de jaren dat ze met de opleiding bezig zijn. 

Minister Bussemaker:

Daar begint dan dus wel een probleem, want dat betekent dat de lerarenopleidingen al een extra taak erbij hebben. Wat we willen doen, is ervoor zorgen dat die deficiënties worden weggewerkt voordat ze beginnen aan de lerarenopleiding. Dat kan met programma's als Goed voorbereid naar de pabo. Daar investeren we in en dat helpt om ervoor te zorgen dat aankomende studenten in de regionale aanpak mee kunnen doen, met maatwerk, om hun deficiënties weg te werken. Dat loopt goed. Dit jaar hebben 2.400 studenten al aan het traject Goed voorbereid naar de pabo deelgenomen. Het traject zal ook volgend jaar worden aangeboden, waarbij er extra ruimte is voor de werving van studenten en specifiekere begeleiding ter voorbereiding op de toelatingstoetsen. Dus ik hoop dat dat tegemoetkomt aan uw wens om die begeleiding te intensiveren. 

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik snap heel goed het antwoord van de minister en ik weet dat het steeds beter gaat, maar toch vinden nog lang niet alle studenten op de pabo hun opleiding uitdagend genoeg. Dat zou, vind ik, er wel voor pleiten dat we zeggen: jullie kunnen hier instromen en wij zorgen ervoor dat waar er nog tekorten zijn, die worden weggewerkt met een op maat gemaakt programma. 

Minister Bussemaker:

U had het over de pabo en dat is wel een algemene opleiding. We maken dat programma ook op maat, want het hangt ervan af welke deficiënties je hebt. Als je van de havo komt, kan het zijn dat je geen deficiëntie hebt. Als je het goede keuzeprogramma hebt gevolgd op de havo, dan heb je alles. Als je van het mbo komt, heb je al vaker een deficiëntie. We beginnen nu extra vroeg. We begeleiden ze nu vanaf het begin van bijvoorbeeld de mbo-opleiding voor onderwijsassistente, in wat ze nog moeten doen om goed op de pabo te komen. In het mbo hebben we keuzedelen ingevoerd. Dat zijn allemaal manieren om zo goed mogelijk beslagen ten ijs te komen op het moment dat je begint. Als er dan toch nog wat is, dan kan een pabo je daarin begeleiden, zeker in het eerste jaar. Daarna is er nog de mogelijkheid om, als het echt niet lukt, een bindend studieadvies te geven. 

De heer Van Raan (PvdD):

Dank aan mevrouw Westerveld dat zij dit ter sprake brengt. Ik moest namelijk even aan mezelf denken. Dat doe ik graag en vaak. Toen ik mijn docentenopleiding startte, had ik voor het vak economie aardig wat deficiënties, maar dat kon opgelost worden tijdens de studie. Mijn vraag aan de minister is dan ook: als dat bij de lerarenopleiding voor het voortgezet onderwijs kan, waarom dan niet bij de pabo? 

Minister Bussemaker:

Omdat we hebben vastgesteld dat die deficiënties op een gegeven moment zo groot zijn dat ze niet meer weggewerkt kunnen worden. De pabo heeft vier jaar om iemand startbekwaam te maken. Als je zegt dat je ergens nog onvoldoende goed in bent, dan kun je een ondersteuningstraject doorlopen. Mevrouw Westerveld vroeg of dat dan kosteloos is. Laat ik die vraag ook gelijk beantwoorden: ja, die ondersteuningstrajecten zijn kosteloos. Je moet ze dus wel doen, maar daar zijn geen extra vouchers voor nodig. We kunnen die begeleiding zo goed mogelijk maken. Ook als er in het eerste jaar sprake is van twijfel, kun je dan naar de pabo. Dan moet je het wel in het eerste jaar laten zien. Stel, je moet bijvoorbeeld nog een rekentoets doen, op het niveau van groep 8+. Studenten mogen dan drie pogingen doen om die toets te halen. Het is aan de pabo's hoe zij de studenten hierin ondersteunen, net als bij de overige toetsen tijdens de opleiding. Maar de deficiënties moeten dus zodanig zijn dat de pabo's niet zo veel moeten wegwerken dat ze niet aan de wezenlijke onderdelen van de opleiding toekomen. Dat besluit hebben we een paar jaar geleden ook met brede steun van de Kamer genomen. Met mij valt over alles te praten als het gaat om de vraag hoe we aankomend studenten daar nog beter bij kunnen begeleiden. Maar als we het imago van de leraren, ook die in het basisonderwijs, echt willen verbeteren, dan moeten we hoge eisen blijven stellen aan de studenten aan de pabo. 

De heer Van Raan (PvdD):

Dan stel ik vast dat dat inderdaad precies hetzelfde is als bij de lerarenopleiding voor het voortgezet onderwijs. Als er niets gedaan wordt aan de basisdeficiënties, dan kom je er ook niet op. Dat is dus inderdaad hetzelfde. 

Minister Bussemaker:

Met dien verstande dat we bij de pabo de afgelopen jaren bewust een aantal eisen verhoogd hebben, omdat de uitval enorm groot was en er klachten waren over de pabo's. Bovendien viel een heel groot deel van degenen die wel afstudeerden in het begin van hun carrière al heel snel uit, omdat ze eigenlijk niet goed voorbereid waren op het werk als juf of meester op een basisschool. Kortom, we doen er alles aan om dit goed te begeleiden. 

Laat ik in dit kader ook nog zeggen dat we specifieke acties ondernemen om mbo'ers, van wie er de laatste tijd veel afhaakten, te interesseren voor de pabo. Ik heb aan de grote steden Rotterdam, Amsterdam en Den Haag het akkoord gegeven voor een aanvullende pilot, die specifieke ondersteuning biedt aan mbo'ers voor wie goed voorbereid naar de pabo gaan niet het vanzelfsprekende traject is. Dan gaat het met name om mbo-studenten uit opleidingen anders dan die tot onderwijsassistent. 

Nu ik het toch over onderwijsassistenten heb: de heer Kwint vroeg of er winst te boeken is als we onderwijsassistenten die afgestudeerd zijn op mbo-niveau en al als onderwijsassistent werken, omscholen tot leraren. Nee, zij kunnen wel gebruikmaken van de nascholingsbudgetten die werkgevers hebben. Overigens vind ik de gedachte om de lerarenbeurs daarvoor te gebruiken sympathiek, maar dat kan niet binnen de huidige regelgeving voor de lerarenbeurs. Die regelgeving wordt nu wel geëvalueerd; ik geloof dat de staatssecretaris dat ook al zei. Daarover krijgt de Kamer informatie. Dit is een van de onderdelen die daarin zouden kunnen worden meegenomen. 

Ik wil ook nog wat zeggen over onderzoek dat wij hebben laten doen naar de overwegingen van studiekiezers om wel of niet voor het leraarschap te kiezen. Dat is ook van belang voor de werving en voor het imago dat studenten van het leraarschap hebben. De uitkomsten van het onderzoek zijn gelijk met de brief over het lerarentekort naar de Kamer gezonden. Mevrouw Westerveld vroeg wat de carrièremogelijkheden en de wensen zijn. Uit dat onderzoek blijkt dat carrièremogelijkheden en mogelijkheden voor professionele ontwikkeling redenen zijn om af te zien van het beroep van leraar. Andere redenen die worden genoemd zijn gebrek aan uitdaging, financiële beloning en een professionele werkomgeving. Ja, zeg ik dus ook, beloning is relevant, maar het is niet de enige relevante factor. Wij hebben veel gedaan om variatie in carrièremogelijkheden te bewerkstelligen. Daar hebben wij hard op ingezet, zodat iemand niet alleen maar lerares of leraar en vervolgens schoolleider kan worden, maar bijvoorbeeld ook leraar-ontwerper, leraar-ambtenaar, leraar-onderzoeker of wat dan ook. 

Uit het onderzoek blijkt verder dat baanzekerheid en de mogelijkheid die je als leraar hebt om iets voor anderen te betekenen, de belangrijkste redenen zijn om wel voor het beroep van leraar te kiezen. De baanzekerheid wordt door scholieren en mbo 4-studenten veelal lager ingeschat dan die voor hun geprefereerde beroep. Dat betekent dat het oplopende lerarentekort gepaard gaat met goede kansen om in de toekomst een baan als leraar te bemachtigen, maar dat dat nog niet breed bekend is onder de respondenten. Er is dus werk aan de winkel om die voorlichting te verbeteren. Dat behoort tot onze verantwoordelijkheid. Ik ben overigens blij dat een aantal pabo's nu baangaranties afgeeft, want dat is voor aankomend studenten een extra stimulans om naar de pabo te gaan. Qua imagoverbetering van het leraarschap hechten havisten en mbo 4-studenten waarde aan kleinere klassen. Vwo'ers hechten dan weer meer waarde aan carrièreperspectief en intellectuele uitdaging. 

Een interessante observatie, die ik graag met u wil delen, is dat de meeste scholieren en mbo 4-studenten het salaris, het startsalaris en het maximumsalaris van een leraar onderschatten. Maar liefst 94% van de respondenten onderschat het startsalaris in het basisonderwijs. Het is dus goed om hier met elkaar over salaris te spreken, en ik wil daar zeker niet voor weglopen, maar laten we niet een te negatief beeld schetsen. Ik trek mij die 94% aan. Ik vind dat daar werk aan de winkel is om het juiste perspectief neer te zetten. Dat kan ik als minister van Hoger Onderwijs ook doen door in het kader van Studiekeuze123 het gemiddelde startsalaris van afgestudeerden nog een beter te vermelden en ervoor te zorgen dat die informatie ook in de studiebijsluiter goed bekend wordt gemaakt. Ik zal dus deze gegevens ook onder de aandacht brengen van de werkgroep Studie in Cijfers. 

Mevrouw Becker en de heer Rog vroegen naar een specialisatie voor kleuterjuffen. Daar hebben we het al vaak met elkaar over gehad. Enerzijds willen we breed inzetbare leerkrachten, omdat daarmee ook de doorlopende leerlijnen geborgd kunnen worden en er flexibiliteit in het systeem zit. Anderzijds willen we ook ruimte voor specialisaties. Daarom leiden pabo's leerkrachten op voor het hele basisonderwijs, met de brede bevoegdheid, maar ook met een specialisatie op het jonge, dan wel het oudere kind. Ik denk dus dat we de situatie waar mevrouw Becker ook naar verwijst, zo op een goede manier hebben geborgd. 

De heer Rog vroeg naar het Teachnasium. Ook daarover hebben we het wel eerder gehad. Dit is een mooi initiatief van de Christelijke Hogeschool Ede, die daarbij samenwerkt met vier Rotterdamse vo-scholen. Op dit moment is de conceptuitwerking in de laatste fase. Komende maand beslissen de scholen of ze daadwerkelijk vanaf het komend schooljaar gaan starten. Vanuit OCW denken we constructief mee. Dat hebben we de laatste tijd gedaan. Vooralsnog zijn er geen zaken gesignaleerd die dit initiatief in de weg staan. Ik denk dat dit een mooi initiatief is dat ook weer een bijdrage kan leveren aan het werven van meer mensen voor het mooie vak van leraar. 

De heer Bruins en de heer Kuzu hebben het gehad over de mannen op de pabo. Dit onderwerp hebben we begin februari uitgebreid met elkaar besproken. Ik zeg erbij dat ik heel graag meer mannen op de pabo heb omdat ik zeer hecht aan diversiteit. Ik denk dat het goed is voor jonge kinderen om zich te kunnen identificeren. Ook op andere vlakken wil ik graag meer diversiteit, bijvoorbeeld als het gaat om vooropleiding. Vandaar die mbo'ers. Maar ik wil ook graag mensen met een migrantenachtergrond. Ook die vinden we meer bij de doorstroom vanuit het mbo dan bij de reguliere havisten en vwo'ers. Dat zijn dus allemaal redenen om daar op in te blijven zetten. 

Gelukkig signaleer ik op dit vlak een positieve ontwikkeling, want het aantal mannelijke studenten is sinds 2012 gestegen van een op vijf naar bijna een op vier. Ik heb een paar jaar geleden een voorlopersgroep Veel Meer Meesters gestart. Daaraan nemen inmiddels achttien pabo's deel. Je ziet bij die pabo's uit deze voorlopersgroep nu een instroom van 30% tot bijna 40% mannelijke eerstejaarsstudenten. Dat is echt een heel forse verandering. Misschien zijn het er nog niet genoeg in absolute aantallen, zoals de heer Bruins zei, maar in ieder geval wel in wervingskracht. 

Tegen de heer Kuzu zeg ik: dat zijn dus allemaal ambassadeurs voor ons. Dat zijn de mensen die dat verhaal ook weer verder vertellen. Dat zijn de meesters Bart van de toekomst. 

Als wij meer mannen weten te werven, ontstaat er ook een andere nadruk op thema's. Dat helpt daar ook bij. Er komt dan misschien iets meer nadruk op natuur en wetenschap. Er zijn gemiddeld meer mannen die liever daarmee aan de slag gaan. Ik leg de nadruk op "gemiddeld". Misschien gaan deze mannen de sportklas wat ruiger vormgeven. Kortom, zij kunnen een mooie bijdrage leveren. 

Een mooi voorbeeld is het Teachers College van de Hogeschool Windesheim. Daar wordt veel keuzevrijheid geboden. Studenten lopen er stage in zowel p.o. als vo. Daar ontwikkelen ze zich breed op thema's als innovatie, ICT en internationalisering. En daar waren in dit eerste jaar voor het eerst de mannen in de meerderheid. Het gaat dus de goede kant op, mevrouw de voorzitter. 

Meer meesters in de klas. Ik steun iedereen die daarmee bezig is. De heer Bruins heeft daar een mooie nota en een gezamenlijk plan over gemaakt. Daarover hebben we het in februari gehad. Hij heeft mij gevraagd om dat te ondersteunen. Ik heb gezegd dat ik daartoe bereid ben, als het maar uit de sector komt. Ik heb begrepen dat men daar nu mee bezig is en dat er daaraan gewerkt wordt door verschillende partijen: door mannengroepen, door pabo's, door verschillende meestersbewegingen. Ik kijk uit naar de ontvangst van dat plan. Ik ben dan graag bereid om te bekijken of ik op een of andere manier daaraan ook mijn bijdrage kan leveren. 

De heer Kuzu (DENK):

Er is nogal wat te doen … 

De voorzitter:

De heer Kwint stond er eigenlijk eerder. Toen heb ik hem weggestuurd. Ja, het mag? De heer Kwint kan het hebben, zegt hij. Dat is aardig. De heer Kuzu. 

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter, dank u vriendelijk. Ik dank ook de heer Kwint. 

Er is nogal wat te doen om de salarissen in het primair onderwijs. De minister heeft aangegeven dat zij niet voor die discussie wegloopt. Haar antwoord op de vraag die werd gesteld, was echter: we moeten het beter vermelden in de studiebijsluiter. Ik vraag de minister of zij dat afdoende vindt om het probleem dat heel veel leraren op dit moment ervaren, te verhelpen. 

Minister Bussemaker:

Nee. Dat heb ik ook gezegd. Ik was bezig met hoe we aankomend studenten kunnen interesseren voor de lerarenopleidingen. Dan is het wel van belang dat we ze de juiste informatie geven. Een van de dingen waar ze evident verkeerde informatie over hebben, is over het salaris. Dat is jammer. 

De heer Kuzu (DENK):

De minister voelt 'm waarschijnlijk al aankomen. De minister is op dit moment demissionair. Is zij bereid om de Prinsjesdagstukken te tekenen als de leraren in het p.o. geen salaris erbij krijgen? 

Minister Bussemaker:

Ik kom op die vraag zo dadelijk nog terug. Dit was alleen in het kader van de werving voor de lerarenopleidingen. En nogmaals, salaris doet ertoe, maar salaris is niet het enige en dat was de kern van mijn betoog als het gaat over hoe we de juiste studenten naar de lerarenopleidingen krijgen. 

De voorzitter:

Tot slot op dit punt. 

De heer Kuzu (DENK):

Ik begrijp dus dat de minister nog terugkomt op dat punt. 

De voorzitter:

Ja, dat zei ze. 

De heer Kwint (SP):

Ik sluit niet uit dat ik me tegen die tijd ook nog een keer meld. Is dit het einde van het blokje "enthousiasmeren van mensen om de lerarenopleiding te doen"? Ik had nog een vraag gesteld over het geschiktheidsonderzoek bij zijinstromers. 

Minister Bussemaker:

Daar kom ik ook nog op. Ik ben nog lang niet klaar. 

De heer Kwint (SP):

Dan loop ik mijn eigen enthousiasme in de weg. 

De voorzitter:

Tegen de minister zeg ik dat zij ook kort mag zijn. We hebben ook nog een wetsvoorstel dat behandeld moet worden. 

Minister Bussemaker:

Ik doe mijn best, voorzitter. 

Ik wil eerst de vragen van de heer Bisschop beantwoorden over de crash course. Dat heeft nog te maken met het imago en of dat dan niet een deuk oploopt. Nee, wat mij betreft. Want anders dan de naam suggereert zijn die crash courses niet bedoeld om snel een bevoegdheid te halen, maar bedoeld om naar het voorbeeld van het initiatief in Amsterdam kennis te maken met het beroep en te kijken via welke route de geïnteresseerde een bevoegdheid kan halen. Op die manier kunnen de crash courses bijdragen aan het verminderen van uitval, ook van zijinstromers, vooral ook door te kijken of het beroep echt bij hen past, dus ook of zij geschikt zijn om naar de lerarenopleiding te gaan. 

De heer Van Raan vroeg wat wij allemaal al gedaan hebben. Volgens mij hebben we daar voldoende over gezegd. Ik zeg er wel bij: een en ander heeft dus ook wel tijd nodig. Dit zijn geen oplossingen waarbij je als je een wet tekent of een regeling maakt, onmiddellijk in een jaar verandering ziet. Vandaar dat we naar mijn idee vooral in moeten blijven zetten op de ingezette weg en moeten leren van initiatieven die wel goed en die minder goed gaan. 

De heer Van Meenen vroeg nog een reactie op het deltaplan van de AOb. Dat heb ik alleen nog maar vluchtig kunnen bekijken, want ik heb het net gekregen. Een aantal thema's uit dat banenplan herkennen wij in onze plannen, zoals behoud van leraren, begeleiding van starters, professionalisering van leraren. Andere maatregelen die worden genoemd, kosten veel geld. Dat betreft niet alleen een salarisverhoging, maar ook een nieuwe ouderenregeling. Dat is wel een manier om de lerarenopleidingen financieel aantrekkelijker te maken. Ik wil het allemaal graag bestuderen, maar ik neem er nu vooral kennis van. Ik zie dat ook zij aangeven dat — de staatssecretaris heeft dat al gezegd; ik ga dat niet herhalen — veel daarvan ook aan de sociale partners is. 

We hebben studenten die direct naar de lerarenopleiding gaan, maar heel belangrijk zijn ook de zijinstromers. Ik denk dat daar echt nog wel veel potentieel zit. De zijinstromer kan kiezen om zijn bevoegdheid te behalen via een voltijd, verkorte, deeltijd of duale lerarenopleiding, of via het zijinstroomtraject. Dat laatste houdt in dat een zijinstromer direct voor de klas mag staan. Bij het algemeen overleg over de Lerarenagenda hebben we gesproken over het belang om deze groep te motiveren om voor het beroep van leraar te kiezen. Het is belangrijk dat zij een traject krijgen aangeboden dat past bij wat zij al kennen en kunnen. Ik heb toen toegezegd dat ik met vertegenwoordigers van lerarenopleidingen in gesprek zou gaan. We hebben in de afgelopen tijd veel gesprekken gevoerd met zijinstromers, lerarenopleiders en scholen uit zowel het p.o., het vo als het mbo. Afgelopen dinsdag heb ik al die perspectieven samen om tafel gezet. Dat was een stimulerende bijeenkomst, waarin veel opgehaald kon worden uit de praktijk om te bekijken wat nog beter kan. Het gaat bijvoorbeeld om het vinden en het weten te interesseren van zijinstromers. Dat gaat niet via reguliere vacatures. Dat moet je op een andere manier doen. Je hebt leraren nodig die als ambassadeur kunnen optreden en je hebt matchingsgesprekken nodig waar mensen open en zonder allerlei verplichtingen naartoe kunnen. We kunnen bekijken of we nog meer voor zijinstromers kunnen doen; dat heb ik afgelopen dinsdag geleerd. 

We moeten zorgen voor flexibiliteit en maatwerk. Gelukkig doen lerarenopleidingen daar al veel aan. Ze werken steeds meer met elders verworven competenties. Er zijn onderwijsprogramma's waarin wordt gewerkt met leeruitkomsten. Dat betekent dat studenten niet een vast programma hoeven te volgen, maar dat er per geval wordt bekeken wat ze nog moeten kennen en kunnen. Dat wordt veel meer op maat gemaakt. We hebben op universiteiten de educatieve module ingelast. Dat is een laagdrempelige mogelijkheid om kennis te maken met het onderwijs en intussen een beperkte tweedegraadsbevoegdheid te halen. Ook een aantal universitycolleges is daarmee aan de slag gegaan. Er zijn daarnaast een aantal maatwerktrajecten om dat onderwijs toegankelijker te maken. 

Wat wijzelf nog beter kunnen doen — dat mag de Kamer als een toezegging beschouwen — is bekijken hoe we alle dingen die we nu hebben, veel beter bij elkaar kunnen brengen. Ik merk dat de communicatie niet goed genoeg is. Er zijn best veel mensen die iets willen en die op zich interesse hebben in het beroep van leraar. We hebben een onderzoek laten doen door Motivaction. Uit de voorlopige uitkomsten blijkt dat maar liefst 40% van de werkenden met opleidingsniveau mbo 4 en hoger die op dit moment geen leraar of leraar in opleiding zijn, interesse toont om les te geven in het p.o., vo of mbo. Dat zou misschien het makkelijkst zijn voor het mbo, omdat veel vakmensen les zouden kunnen geven in hun vak, en het ingewikkeldst voor het basisonderwijs. Het is een uitdaging om alles wat er loopt en alles wat we doen — ik houd het kortheidshalve bij deze voorbeelden — te laten zien en daarover beter te communiceren. Daar hoort bij dat we niet alleen maatwerk leveren, informatie geven en ervoor zorgen dat er goed wordt begeleid, maar dat er vanzelfsprekend ook financiële regelingen zijn. Ook daarbij is het van groot belang om beter te communiceren voor welke regeling iemand in aanmerking komt en hoe we die persoon kunnen helpen om de goede informatie te vinden. 

In dat kader vroeg de heer Van Meenen of het mogelijk is om leraren in aanmerking te laten komen voor wettelijk collegegeld als ze zich willen laten omscholen. Ook die discussie hebben we eerder gevoerd. Ik heb in mijn brief van 7 april, naar aanleiding van de motie-Van Dijk/Mohandis, twee opties geschetst om het instellingscollegegeld te maximeren. De meest vergaande optie is om tweede studies weer te bekostigen en studenten het wettelijk collegegeld te laten betalen. Dat kost structureel 180 miljoen. De heer Van Meenen vraagt specifiek om het volgen van een tweede onderwijsstudie tegen wettelijk collegegeld mogelijk te maken als de student hierin eerder een graad heeft behaald. Dat kan alleen worden bezien binnen de totale uitzondering voor tweede studies in de richting zorg en onderwijs. In het studiejaar 2016-2017 volgen meer dan 3.000 studenten een tweede studie in de richting zorg of onderwijs waarvoor ze het instellingscollegegeld betalen. Als een tweede studie goedkoper wordt, is de verwachting dat het aantal studenten zal toenemen naar het niveau van voor 2010. Daarbij zal het gaan om circa 4.000 studenten, en het weer bekostigen daarvan kost 30 miljoen. Dan heeft de Kamer in ieder geval de gegevens paraat. Er hangt dus inderdaad een financieel prijskaartje aan. Overigens hebben we wel een aantal financiële regelingen waar men nu al gebruik van kan maken. Want men kan, als men geen recht heeft op studiefinanciering, een tegemoetkoming in het kader van het lerarenbeleid aanvragen. Voor studenten die kiezen voor een voltijds eerstegraadslerarenopleiding in een tekortvak in het wo, is er een tegemoetkoming in de studiekosten. Er is subsidie voor zijinstroom in het beroep, en de staatssecretaris heeft al aangegeven dat de doelgroep zal worden uitgebreid. Een leerkracht die zich wil laten omscholen tot een andere bevoegdheid — in het voorbeeld van de heer Van Meenen ging het om de omscholing van leraar geschiedenis naar leraar wiskunde — kan in heel veel gevallen gebruikmaken van de lerarenbeurs. 

Ook kan ik de Kamer het volgende melden. De minister van SZW heeft de Kamer in februari geïnformeerd over de scholingsvouchers. Dat is een arbeidsmarktinstrument voor mensen die naar een sector willen waar behoefte aan is. Thans wordt de lijst van kansberoepen geactualiseerd; de heer Bruins heeft daar eerder naar gevraagd. Er wordt bekeken wie in aanmerking komt om een voucher te kunnen gebruiken. Deze actualisatie is gebaseerd op arbeidsanalyses. Ik heb nu van de collega van Sociale Zaken bevestigd gekregen dat het erg voor de hand ligt dat het beroep van groepsleerkracht basisonderwijs aan deze lijst wordt toegevoegd. Die lijst wordt half juli vastgesteld en vanaf dat moment komt er dus weer een financiële ondersteuning bij. 

Mevrouw Becker vroeg of de lerarenbeurs niet ook voor zijinstromers besteed kan worden. Tegen de heer Kwint zei ik net al dat het geld daarvoor niet zomaar aan een ander doel of een andere categorie kan worden besteed. Voor de zijinstromers hebben we al de zijinstroomregeling waar schoolbesturen aanspraak op kunnen maken, maar op dit moment wordt onderzocht of het beschikbare bedrag voor een zijinstromer de kosten voldoende dekt. We zullen op een gegeven moment ook weer met nieuwe informatie over de lerarenbeurs komen. 

De heer Kwint heeft gevraagd of de geschiktheidsonderzoeken geen probleem voor de schoolbesturen opleveren. De kosten voor een geschiktheidsonderzoek komen ten laste van het schoolbestuur. Indien uit het geschiktheidsonderzoek blijkt dat de persoon kan instromen als zijinstromer, dan kan het schoolbestuur voor zijinstroom subsidie aanvragen. Hieruit kunnen ook de kosten van het geschiktheidsonderzoek worden bekostigd. Ik heb de Kamer reeds toegezegd om de kostendekkendheid van de subsidie voor zijinstroom te onderzoeken. De resultaten hiervan ontvangt de Kamer dit najaar. 

Op het gebied van de zijinstroom gebeurt er dus veel bij de lerarenopleidingen, bij de scholen en bij ons, maar het belangrijkste is dat we dat beter bij elkaar brengen en inzichtelijk maken. Waar nodig, maar dat is gezien de demissionaire status vooral aan de Kamer, bekijken we of er verschuivingen wenselijk en nodig zijn. 

De heer Van Meenen (D66):

Even terug naar die docenten die zich omscholen naar een tekortvak. De minister kwam met een berekening waaruit bleek dat er ongeveer 1.000 extra studenten zouden zijn. Als dat klopt, zou dat op zich heel mooi zijn. Ook zei ze dat de kosten daarvan 30 miljoen per jaar zouden bedragen. Kan de minister uitleggen hoe dat komt? Ik reken €30.000 per student per jaar. Volgens mij zijn dat niet de kosten van de gemiddelde lerarenopleiding geneeskunde. 

Minister Bussemaker:

Het ging om instellingscollegegeld of wettelijk collegegeld. In het studiejaar 2016-2017 waren er 3.191 studenten die een tweede studie zorg of onderwijs volgen en daarvoor instellingscollegegeld betalen. Als we teruggaan naar het niveau van een tweede studie van voor 2010 is de verwachting dat het aantal studenten zal toenemen. De verwachting is dat het dan om 4.000 studenten gaat. Als je die dan dus weer gaat bekostigen, niet tegen het instellingscollegegeld, maar tegen het wettelijk collegegeld, dan kost dat uiteindelijk 30 miljoen. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat begrijp ik gewoon niet. Als je van 3.100 naar 4.000 studenten gaat, dan zijn dat 900 studenten meer. Laat ik het voor het gemak even afronden op 1.000. En dat zou dan 30 miljoen per jaar gaan kosten? 

Minister Bussemaker:

Nee, want het gaat niet alleen om die 1.000 studenten, maar ook om die 3.191 studenten. 

De heer Van Meenen (D66):

Maar die bekostigen we al. 

Minister Bussemaker:

Nee, want die betalen nu het instellingscollegegeld en die gaan dan het wettelijk collegegeld betalen. Het is dus een groep van 4.000 studenten. 

De heer Van Meenen (D66):

De minister heeft gelijk. Is zij trouwens klaar met haar betoog? Ik heb namelijk nog een vraag. 

Minister Bussemaker:

Nee, ik zou nog iets zeggen over de beloning. Dat is eigenlijk nog het enige wat ik wil, want er zijn mij ook vragen daarover gesteld. Daar ga ik dus nog even op in. 

De heer Kwint (SP):

Laten we daarvoor nog even teruggaan naar het blokje over het geschiktheidsonderzoek. Mijn punt is nu juist a) dat het een best stevig bedrag is — het kan oplopen tot €4.000, €5.000; maar goed, naar de kostendekkendheid wordt onderzoek gedaan — en b) dat dit pas gedaan wordt nadat iemand aangenomen is, nadat een school het hele traject doorlopen heeft van zelf een beetje iemand inschatten, een sollicitatiegesprek voeren en een contract opstellen. Zou het niet makkelijk zijn om zo'n geschiktheidsonderzoek wat naar voren te halen, in het kader van regeldruk, maar ook om te voorkomen dat scholen misschien overdreven conservatief worden en denken "dan ben ik misschien die paar duizend euro kwijt en dan heb ik al een contractonderhandeling met iemand gevoerd"? Zou je kunnen kijken naar de mogelijkheden om zo'n geschiktheidsonderzoek wat naar voren te halen, zodat je voordat je het hele traject ingaat van contractonderhandelingen, gesprekken enzovoorts, al aan zo'n geschiktheidsonderzoek zou kunnen beginnen? 

Minister Bussemaker:

Ik kijk even naar mijn medewerkers. De heer Kwint heeft het over minder administratieve lasten, maar ik kan me voorstellen — dat bedenk ik nu — dat dit misschien ook wel tot meer lasten kan leiden. Ik heb de Kamer al eerder toegezegd dat ik naar aanleiding van de motie-Bruins de kostendekkendheid van de subsidie-instroom zal onderzoeken. Ik kijk even of we deze vraag nog bij dat onderzoek kunnen betrekken en anders kom ik daar in tweede termijn nog even op terug. 

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

De minister noemt scholingsvouchers. Ik heb daar gisteren een paar vragen over gesteld aan haar collega Asscher, waarbij ik hem het verzoek heb gedaan om met minister Bussemaker in overleg te gaan. Maar ik heb nu de kans om dit hier zelf aan de orde te stellen. De scholingsvouchers kennen een beperking: mensen tot 50 jaar kunnen daar gebruik van maken. Wij zien dat toch echt als een vorm van leeftijdsdiscriminatie. De SER heeft onlangs geadviseerd om het gebruik van die vouchers toch vooral door te laten lopen tot de AOW-leeftijd. Wil de minister dat advies ter harte nemen? 

Minister Bussemaker:

Dat wil ik graag ter harte nemen, maar dat geef ik dan toch vooral door aan collega Asscher, want uw vraag is een algemene vraag over de scholingsvouchers. Ik heb er hier iets over gezegd omdat het relevant is voor de tekorten op de onderwijsarbeidsmarkt. Ik ben blij dat ik in dat verband in ieder geval positief nieuws kan melden. 

Tot slot kom ik op de vragen over de beloning. De staatssecretaris is daar al uitgebreid op ingegaan. Eigenlijk heb ik daar niet zo heel veel aan toe te voegen. In de brief die de staatssecretaris en ik maandag aan de Kamer hebben gestuurd hebt u kunnen lezen dat er op dit moment binnen de OCW-begroting geen ruimte is om tegemoet te komen aan een generieke salarisverhoging. U hebt ook kunnen lezen dat wij te maken hebben met tegenvallers. Ook ik wil wel persoonlijk tegen de heer Van Meenen zeggen dat dit dus geen bezuinigingen zijn. Politiek gaat erover of je bezuinigingen wel of niet accepteert. Wij hebben een begroting voor 2017 ingediend waar geen bezuiniging in zit. We hebben de informatie gegeven voor 2018. Het is dus sowieso aan degene die de begroting 2018 maakt om daar een nieuwe afweging in te maken. 

Dat geldt ook voor de vraag of er een generieke verhoging moet komen voor leraren. Een mogelijkheid is dat er dan een nieuw kabinet zit. Ik ben optimistisch gestemd, dus ik ga ervan uit dat er tegen die tijd wel een nieuw kabinet zit. Alle verkiezingsprogramma's bij elkaar in ogenschouw nemend denk ik dat dit vast heel mooie plannen voor het onderwijs zal presenteren. Mocht dat niet zo zijn en mocht het huidige kabinet de begroting van 2018 moeten opstellen, dan is sprake van een integrale afweging waarbij alle beleidsterreinen en alle mee- en tegenvallers meegenomen moeten worden. En ja, de fractievoorzitter en partijleider van de PvdA, die ook vicepremier is, heeft het nodige gezegd over wat in dat geval zijn inzet is. 

De voorzitter:

Bent u klaar? 

Minister Bussemaker:

Daarmee ben ik eigenlijk klaar. Het is volgens mij geen geheim dat ik lid ben van dezelfde partij als de heer Asscher. Als hij interessante dingen over het onderwijs zegt, neem ik daar natuurlijk kennis van en dan sta ik daar als PvdA'er positief tegenover. Ik zeg nog maar eens dat dit niet wegneemt dat wij thans geen ruimte in onze begroting vinden voor welke verregaande stap dan ook; dat hebben wij de Kamer afgelopen maandag namens het kabinet ook laten weten. 

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid voor interrupties, maar ik zeg daarbij dat er ook nog een tweede termijn komt. Dus als het kort kan, heel graag. 

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dit maakt de discussie nog een keer heel interessant. We horen heel duidelijk van de minister dat dit kabinet geen ruimte ziet om de salarissen te verhogen, terwijl wij twee weken geleden allemaal op de voorpagina van het Algemeen Dagblad hebben kunnen lezen dat de minister van Sociale Zaken, inderdaad een partijgenoot en tevens vicepremier van dit kabinet, namens het kabinet — tenminste, dat zegt de krant — eigenlijk het volgende heeft beloofd: als er nog geen nieuw kabinet is, gaan wij ervoor zorgen dat in de komende begroting geld wordt vrijgemaakt voor het verhogen van de lerarensalarissen. Bij dezen wil ik de minister van Onderwijs dus vragen of wat daar stond, niet klopt. Was die oproep niet namens het kabinet? 

Minister Bussemaker:

Ik probeer in mijn inbreng een duidelijk onderscheid te maken tussen de begroting van 2017, waar wij verantwoordelijk voor zijn — die hebben wij vorig jaar gemaakt en daar hebben wij aan gerefereerd in de brieven die wij afgelopen maandag hebben gestuurd — en de eventuele verantwoordelijkheid van het huidige kabinet voor de begroting van 2018. Daar heeft de heer Asscher uitspraken over gedaan, niet over de begroting van 2017. 

De voorzitter:

Kort. 

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Dat begrijp ik, maar dan zou ik de minister van Onderwijs willen vragen of dat voorstel of die oproep van de heer Asscher over de komende begroting — eigenlijk heeft hij gezegd: wij tekenen die begroting niet als daar geen salarisverhoging voor leraren in staat — wel of niet is gedaan namens het kabinet waarvan ook deze minister deel uitmaakt. 

Minister Bussemaker:

Nee. De heer Asscher is daar zelf ook heel helder over geweest. Hij heeft zijn inzet voor een eventuele verantwoordelijkheid die de huidige coalitie, waaronder dus de PvdA, zou moeten nemen voor de begroting van 2018, helder geformuleerd. 

De heer Van Meenen (D66):

Dat ben ik helemaal met de minister eens. Hij is zelfs zo helder geweest dat hij heeft gezegd dat hij zijn handtekening niet onder de begroting zal zetten als dat extra geld er niet komt en als dit kabinet nog moet zorgen voor de begroting van 2018. Hij verwacht dat alle PvdA-ministers dat niet zullen doen. Mijn vraag aan deze PvdA-minister is dan ook of dat zo is. Zal zij in dat geval haar handtekening niet onder de begroting zetten? 

Minister Bussemaker:

Ik vind dat die vragen voor nu te ver weg zijn. Het duurt nog twee maanden voordat die begroting wordt gemaakt. Ik zei zojuist al dat ik een optimistisch mens ben. Ik ga ervan uit dat er partijen zijn die, nadat wij vierenhalf jaar de verantwoordelijkheid hebben genomen, de verantwoordelijkheid willen nemen om de formatie af te ronden en dat zij dan die begroting zullen maken. Als het huidige kabinet dat moet doen, weet u wat de door de partijleider van de PvdA geformuleerde inzet is. 

De heer Van Meenen (D66):

Dit is de omgekeerde wereld. Het is niet zo dat ík begin over de inzet in die als-dansituatie. Dat heeft de partijleider van de PvdA annex de vicepremier gedaan. Hij stelde daarbij dat, in het geval er geen salarisverhoging in de plannen van dit kabinet komt — die kans is best groot; kijkt u maar even naast u — de PvdA-ministers hun handtekening aan die begroting zullen onthouden. Deze vraag komt dus op omdat uw eigen partijleider dat heeft gezegd, niet omdat ik nou eens zin heb om die vraag te stellen. Sterker nog: ik wou dat hij dat nooit had gezegd, want dit wekt alleen maar verwarring. Nogmaals: mijn vraag aan de minister van Onderwijs is of zij haar handtekening gaat zetten onder zo'n begroting, waarin geen salarisverhoging voor docenten staat. Ja of nee? Het is heel simpel: ja of nee? 

Minister Bussemaker:

Ik ga niet antwoorden op deze vraag, want ik ga over mijn eigen antwoorden. Maar u mag wel weten dat de PvdA de enige is die in haar verkiezingsprogramma — daar is al eerder aan gerefereerd — heel breed, ook in de doorrekening, middelen heeft uitgetrokken voor salarisverhogingen. Als je een begroting maakt voor 2018 omdat anderen er niet in slagen om binnen een halfjaar een kabinet te formeren, teken je niet alleen bij het kruisje. 

De heer Kwint (SP):

Mijn interesse gaat niet echt uit naar het PvdA-verkiezingsprogramma, want dat is prima online terug te lezen. 

Minister Bussemaker:

Jammer, echt jammer. 

De heer Kwint (SP):

Wat niet online terug te lezen is en wat veel interessanter is, is de komende begroting. De minister zegt dat de onderhandelingsinzet door haar partijleider, tevens toevallig vicepremier, helder is neergezet. Dat is geen onderhandelingsinzet, maar een uitkomst! De uitkomst is dat hij niet tekent als er geen geld bij komt voor leraren, en al zijn PvdA-collega's ook niet trouwens. 

De voorzitter:

En uw vraag is? 

De heer Kwint (SP):

Gaat u dat doen? 

Minister Bussemaker:

Dat is dezelfde vraag. Ik ben daar helder over geweest. 

De heer Kwint (SP):

Daar lopen de meningen dan wat over uiteen. Ik heb dezelfde vraag aan de staatssecretaris gesteld. Hij heeft gezegd dat hij niet de onderhandelingen in de Kamer gaat voeren. Ik heb hetzelfde nu aan u gevraagd en u zegt eigenlijk min of meer hetzelfde: ik ga niet nu al een voorschot nemen op de uitkomst van de onderhandelingen. Dan zijn er twee teams: team-Asscher en team-Dekker. Dan zit de minister van Onderwijs dus meer in team-Dekker dan in team-Asscher. Dat vind ik toch een wonderlijke conclusie. 

Minister Bussemaker:

Dat vind ik ook een zeer wonderlijke conclusie, want daar herken ik me op geen enkele manier in. Ik heb net heel duidelijk aangegeven wat de heer Asscher heeft gezegd, dat hij dat als partijleider heeft gezegd en dat ik heel goed snap wat hij heeft gezegd, gezien hetgeen in ons verkiezingsprogramma staat en waarvoor wij al heel lang pleiten. 

De heer Rog (CDA):

Ik vind het een buitengewoon wonderlijke situatie. De minister begint steeds over het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid. Misschien is het goed om te weten dat de verkiezingen al geweest zijn en dat deze minister net als minister Asscher deel uitmaakt van een demissionair kabinet. Een demissionair kabinet past op de winkel. Vindt de minister het passend bij de functie van een vicepremier om op deze manier kennelijk die campagne door te zetten en in een demissionair kabinet de boel voor het blok te zetten en te dreigen met opstappen? Vindt zij dat passend? 

Minister Bussemaker:

Je bent demissionair. Dat betekent dat je moet doen wat goed is voor het land. Er staat nergens dat je alleen maar op de winkel mag passen. Naarmate je langer demissionair bent, dus naarmate het langer duurt voordat andere partijen of degenen die bezig zijn met formeren erin slagen om tot resultaat te komen, word je minder demissionair. Als je dan in een situatie komt dat je een halfjaar na de verkiezingen de begroting voor het jaar daarop moet maken, mag je daar dan alsjeblieft ook wat van vinden? Dat lijkt mij niet heel onredelijk. 

De heer Rog (CDA):

Het is natuurlijk klinklare kolder dat een demissionair kabinet minder demissionair wordt naarmate het langer demissionair is. Het is en blijft een demissionair kabinet, tenzij de Partij van de Arbeid op enig moment aan de onderhandelingstafel was aangeschoven en was gaan meeonderhandelen en uiteindelijk in het nieuwe kabinet zou hebben gezeten. Maar dat hebben de Partij van de Arbeid en Asscher niet gedaan. Dat is een keuze. Maar nu doet de minister alsof zij nog wel missionair is. Zij probeert een PvdA-plannetje door te zetten om de salarissen van p.o. en vo verder uit elkaar te laten groeien in de komende begrotingsbehandeling. Ik vind dat eerlijk gezegd tamelijk ongepast. Ik vind dat de minister, die wij kennen als iemand met een moreel kompas en die iedereen erop aanspreekt dat je volgens de juiste regels moet handelen, daar in deze zaal afstand van moet nemen. 

Minister Bussemaker:

Dank voor het compliment, maar het spijt me dat ik het echt niet met u eens ben. Als je standpunten hebt in een demissionaire periode en die periode steeds langer duurt, is dat geen kolder. Je wordt minder demissionair omdat er gewoon dingen op je af komen die opgelost moeten worden. In het eventuele geval dat anderen er niet in slagen de formatie vlot te trekken en af te ronden, is dat misschien wel het maken van een nieuwe begroting. Als je dan al een half jaar demissionair bent en je moet zo iets beleidsinhoudelijks doen als het opstellen van een begroting, dat is altijd beleidsinhoudelijk, vraag dan niet van degenen die dat doen dat ze alleen maar tekenen bij het kruisje. Dat is het hele punt. 

De heer Kuzu (DENK):

De minister hoeft van de fractie van DENK geen afstand te nemen van de uitspraken van haar partijleider. Wij zouden haar juist willen vragen om die te omarmen. Zij heeft gezegd dat zij hierover heel duidelijk is geweest, maar ik denk dat ik niet de enige ben die het niet helemaal begrijpt. Je kunt begrip hebben voor de standpunten van de PvdA, je kunt begrip hebben voor dat specifieke standpunt in het licht van het verkiezingsprogramma, maar het lijkt mij ook wel goed dat wij de leraren, de onderwijzers die het nu betreft, duidelijkheid geven. Dus heel concreet is de vraag: zet de minister, demissionair, haar handtekening als er geen geld bij komt in de begroting. 

De voorzitter:

Die vraag is net gesteld. 

Minister Bussemaker:

Die vraag is nu al een aantal keren gesteld en volgens mij ben ik daarover heel helder geweest. Er is een verschil tussen de begroting voor 2017 en het maken van een eventuele begroting voor 2018. Als het augustus is en wij zien hoe de stand van zaken dan is, of anderen erin zijn geslaagd om al dan niet een kabinet te formeren, zult u van ons horen, van het PvdA-smaldeel in het kabinet, welke conclusies wij trekken. U mag weten wat wij als partijleden van de verhoging van de salarissen vinden. Dat hebt u allemaal kunnen lezen en dat ga ik niet herhalen, want dan wek ik de irritatie van de heer Rog, die daarin niet is geïnteresseerd. 

De heer Kuzu (DENK):

Dat zal niet de eerst keer zijn, dus dat is niet erg. Maar er is toch een duidelijk verschil tussen de lijn en de duidelijkheid van demissionair minister Asscher op dit moment en die van demissionair minister Bussemaker. Ik zie dat de minister het uitstelt tot augustus terwijl minister Asscher heel duidelijk heeft gezegd: nee, er gaat geen handtekening onder. Mijn conclusie is dat er een verschil is tussen de standpunten van de twee bewindspersonen. 

Minister Bussemaker:

Dat zijn dan de woorden van de heer Kuzu. Ik heb het ook over augustus en over de begroting voor 2018. Collega Asscher heeft het ook daarover gehad. De heer Kuzu zal begrijpen dat als minister Asscher verstandige dingen zegt, ik geen aanleiding heb om daarvan verder afstand te nemen. 

De voorzitter:

Wij gaan nu over naar de tweede termijn. Ik geef het woord aan mevrouw Westerveld namens GroenLinks. De spreektijd is 1 minuut en 20 seconden, inclusief het indienen van moties, dat wil zeggen een derde van de totale spreektijd. Als ik een tip mag geven? Als u veel moties hebt, zou ik daar direct mee beginnen. 

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Voorzitter. Helaas hebben wij vandaag niet meer duidelijkheid gekregen over de vraag of het kabinet nu wel of niet de salarissen wil verhogen. De minister van Onderwijs zegt duidelijk nee en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt ja. GroenLinks ziet dit als een voldoende aanmoediging om het kabinet uit te dagen om de daad bij het woord te voegen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de lerarensalarissen in het primair onderwijs fors lager zijn dan salarissen in het voortgezet onderwijs; 

verzoekt de regering, bij de begroting van 2018 voorstellen te doen om de werkdruk structureel te verminderen en de salarissen structureel te verhogen in het basisonderwijs, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Van Raan, Kwint en Van Brenk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 267 (27923). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de instroom in de lerarenopleiding sterk is gedaald; 

overwegende dat de huidige prognoses laten zien dat het tekort aan basisschoolleraren oploopt tot 10.000 voltijdbanen in 2025; 

verzoekt de regering om samen met lerarenopleidingen in regio's met een oplopend tekort pilots te starten waarbij er geen aanvullende toelatingseisen voor lerarenopleidingen worden gesteld, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 268 (27923). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de instroom in lerarenopleidingen sterk is gedaald; 

overwegende dat huidige prognoses laten zien dat het tekort in het basisonderwijs oploopt tot 10.000 voltijdbanen in 2025; 

overwegende dat het onderwijs op de lerarenopleiding van voldoende kwaliteit moet zijn; 

overwegende dat studenten de kans moeten krijgen tijdens de opleiding deficiënties weg te werken; 

van mening dat de eindtermen dienen te worden gehandhaafd; 

verzoekt de regering, in samenwerking met lerarenopleidingen uit te zoeken welke extra ondersteuning leerlingen nodig hebben op het gebied van taal en rekenen, geschiedenis, aardrijkskunde en natuur & techniek; 

verzoekt de regering tevens, met de opleidingen in gesprek te gaan over manieren om deze vakken aan te bieden zonder extra kosten voor de student, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 269 (27923). 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Ik heb één motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat overheid, werkgevers en werknemers in het actieplan LeerKracht een "functiemix" zijn overeengekomen, waarbij vanaf 2015 48% van de leraren in het basisonderwijs in schaal LB zou worden ingeschaald (of 40% in LB en 2% in LC) en de overheid daartoe de middelen heeft toegevoegd aan de lumpsum; 

overwegende dat vakbonden en PO-Raad deze afspraken sinds 2015 niet zijn nagekomen en in het basisonderwijs thans slechts 26% van de leraren is ingeschaald in schaal LB; 

verzoekt de regering, er bij de sociale partners op aan te dringen dat de afspraken over de functiemix in het basisonderwijs, waarbij veel meer leraren zouden doorgroeien naar een hogere salarisschaal, worden nagekomen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog en Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 270 (27923). 

De heer Kwint (SP):

Voorzitter. Laat ik eens beginnen met een compliment. Ik wil mijn waardering uitspreken voor de toon van de staatssecretaris in dit debat. In vergelijking met eerdere debatten hoor ik echt verschil op het vlak van de inkomensverschillen in het primair en het voortgezet onderwijs. Ook de uitspraak dat het lerarentekort niet alleen op te lossen is met meer geld waardeer ik zeer. Ik wil hem daarvoor bedanken. 

Ik wil de staatssecretaris en eigenlijk ook de minister meegeven dat zij wel iets enthousiaster mogen reageren als zij een cadeautje van de vicepremier krijgen. Laat ik in ieder geval hopen dat wij dat in de eerstkomende begroting terugzien. 

De staatssecretaris speelt de besturen van de basisscholen soms wel iets te makkelijk de zwartepiet toe. Dat geldt zeker als je zegt dat je niets wilt doen aan de lumpsum. Of het is hun schuld en dan ga je er iets aan doen, of het is niet hun schuld en dan is het niet hun schuld, maar ik vond deze samentrekking wel iets te makkelijk. 

Ter afsluiting dien ik een motie in over de onderwijsassistenten. Ik dank de minister voor het feit dat zij in ieder geval nagaat of het mogelijk is om dit mee te nemen in de lerarenvoucher. De motie luidt als volgt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er voor zijinstromers met een hbo- of wo-opleiding compensatie mogelijk is voor inkomstenderving als zij de pabo-opleiding volgen naast hun baan via de subsidie voor zijinstromers; 

overwegende dat er reeds werkzame onderwijsassistenten zijn die mogelijk zeer geschikt zijn om een bevoegdheid tot leraar in het basisonderwijs te behalen, maar dat zij niet in aanmerking komen voor deze compensatie omdat zij een mbo-opleiding gevolgd hebben; 

verzoekt de regering, te komen met een uitgewerkt plan in samenwerking met onderwijsassistenten, scholen en lerarenopleidingen om de doorstroom van onderwijsassistenten te stimuleren en te vergemakkelijken en daarin voorstellen te doen die rekening houden met de problematiek rondom inkomstenderving en hoge kosten voor het collegegeld, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 277 (27932). 

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter. Wij voeren vandaag de hele dag debatten over het onderwijs. Eerst ging het over het beroepsonderwijs, nu gaat het over het lerarentekort. Dan vraag je je af wat we in één dag zijn opgeschoten. Over de salarissen zegt de minister dat zij in augustus duidelijkheid zal geven, terwijl de partijleider van de PvdA daarover heel duidelijk is geweest. Wat betreft het carrièreperspectief wordt verwezen naar het najaar en naar een onderzoek dat zal worden uitgevoerd. Ik durf daarom bijna geen motie in te dienen, maar ik ga het toch doen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat vrouwen tweemaal zo vaak geïnteresseerd zijn in een lerarenopleiding voor het primair onderwijs dan mannen; 

van mening dat de enthousiasmering en activering van mannen ten behoeve van het vak van leraar van belang is voor het oplossen van het lerarentekort en ten goede komt aan de afspiegeling van het lerarenkorps van de samenleving; 

overwegende dat er voor het mogelijkerwijs nemen van maatregelen om dit te bewerkstelligen gedegen inzicht dient te zijn in de redenen waarom mannen minder geneigd zijn naar een baan als leraar; 

verzoekt de regering om onderzoek te laten doen naar de concrete redenen waarom mannen minder geneigd zijn om een lerarenopleiding te volgen en leraar te worden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 271 (27923). 

De heer Van Raan (PvdD):

Voorzitter. Dank aan de bewindslieden voor de beantwoording van de vragen. Ook dank voor de kleine toezegging om het onderzoek naar overblijven op papier te zetten. 

De bijdrage van de Partij voor de Dieren ging met name over vertrouwen en het geven van meer instrumenten aan de docenten zelf, meer zeggenschap en meer inspraak. Dat werd niet opgevolgd. Vandaar twee moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het gebrek aan tijd in het primair onderwijs nijpend is; 

overwegende dat leerkrachten in het primair onderwijs zelf de beste garantie bieden voor kwaliteit en inzicht hebben in wat wel en wat niet werkt; 

verzoekt de regering, een commissie inspectie van de inspectie uit het primair onderwijs samen te stellen en deze commissie alle mogelijkheden te geven om de knelpunten in het onderwijs met betrekking tot de onderwijsinspectie in kaart te brengen; 

verzoekt de regering, de genoemde commissie ruimhartig te faciliteren; 

verzoekt de regering tevens, de aanbevelingen van de commissie bindend te verklaren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raan en Van Brenk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 272 (27923). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat ons onderwijs gebukt gaat onder grote regeldruk en beperkte middelen en menskracht; 

constaterende dat het gebrek aan tijd in het primair onderwijs nijpend is; 

overwegende dat leerkrachten in het primair onderwijs zelf de beste garantie bieden voor kwaliteit en inzicht hebben in wat wel en niet werkt; 

verzoekt de regering, een commissie snoeien uit het primair onderwijs samen te stellen en deze commissie alle mogelijkheden te geven om de knelpunten in het onderwijs met betrekking tot hun werkzaamheden in kaart te brengen; 

verzoekt de regering tevens, de genoemde commissie ruimhartig te faciliteren; 

verzoekt de regering voorts, de aanbevelingen van de commissie bindend te verklaren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raan, Van Brenk en Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 273 (27923). 

Mevrouw Becker (VVD):

Voorzitter. We stonden een paar dagen geleden met z'n allen op het Malieveld en hoorden daar de zorgen van de leraren. Vandaag staan we in de Kamer. Het goede nieuws is dat wat we vandaag echt hebben gedebatteerd over wat we daar toen zeiden, namelijk om niet de deur dicht te gooien maar te bekijken wat er allemaal meer mogelijk is dan alleen een roep om meer geld. Wat kunnen we meer doen om het lerarenvak aantrekkelijk te maken? 

De antwoorden van het kabinet over hoe het daarmee aan de slag is, stellen tevreden. Wij blijven als Kamer natuurlijk graag op de hoogte van hoe dat vordert, bijvoorbeeld over de Operatie Regels Ruimen 2.0, die er echt voor moet gaan zorgen dat de impact van passend onderwijs in de klas op de werkdruk wordt teruggedrongen. 

Ook blijven wij graag op de hoogte van de vorderingen met meer carrièrepaden. Wij zien dus graag het onderzoek na de zomer tegemoet en verwachten concrete stappen, ook al gaf de staatssecretaris aan dat het soms wat traag gaat. 

Ook zijn we benieuwd wat de staatssecretaris gaat doen om de 40% alsnog te bereiken. We vinden de motie die collega Rog daarover heeft ingediend sympathiek. 

Laten we niet alleen kijken naar Den Haag. We hebben ook gesproken over wat scholen zelf kunnen doen. Er ontstaat een steeds professionelere werkomgeving. Ik ben blij om te zien en te horen dat de staatssecretaris erop blijft inzetten om scholen te stimuleren allemaal met professionalisering en het uitdagen van leraren aan de slag te gaan. 

Ik heb geen moties verder. Dit was het, voorzitter. 

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Dank aan de bewindslieden voor de beantwoording. Rust, regelmaat en structuur terugbrengen in het onderwijs is de omgekeerde revolutie die we nodig hebben. Ga weer tafels stampen. Ga weer staartdelingen doen. Zorg voor rust en structuur. 

Vorige keer heb ik een motie ingediend over het afschaffen van de LA-schaal. Daarna gebeurde er een heleboel, vooral met de PvdA. Zij stemde tegen die motie. Die ga ik recyclen, want ik wil mijnheer Asscher toch nog een keer de kans geven om haar te lezen. Dan hoeft hij niet zo wild om zich heen te slaan en te dreigen met het niet tekenen van begrotingen en zo. Het is dus eigenlijk een tweede kans. Ik ben een echte leraar; ik geef mensen altijd een tweede kans. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat zowel leraren in het basisonderwijs als tweedegraadsleraren in het voortgezet onderwijs, behoudens uitzonderingen, een hbo-opleiding hebben afgerond; 

constaterende dat voor beide onderwijssoorten gelijksoortige competenties worden vereist; 

van mening dat mede door de magere beloning het beroep van leraar basisonderwijs zo onaantrekkelijk is geworden dat er dramatische lerarentekorten dreigen te ontstaan; 

constaterende dat uit onderzoek is gebleken dat de groei van de uitgaven per leerling (1,9% jaarlijks, tussen 1998 en 2012) wél heeft geresulteerd in een forse groei van niet-onderwijzend personeel, maar niet in kleinere klassen, meer leraren of hogere salarissen; 

verzoekt de regering om een halt toe te roepen aan de groei van personeel dat niet werkzaam is in het primaire proces van het onderwijs in p.o., vo en ho, dit aantal niet-onderwijsgevende personeelsleden te verminderen en de vrijgekomen middelen aan te wenden om de laagste salarisschaal voor basisschoolleraren, LA, af te schaffen, zodat zij voortaan net als tweedegraadsdocenten in de LB-loonschaal vallen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 274 (27923). 

De heer Beertema (PVV):

Ik merk nog even op dat de derde alinea, die begint met "van mening dat", nieuw is. 

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording van de vragen en de reactie op bepaalde verzoeken. Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris om schriftelijk te reageren op het onderzoek van TIAS, want ik denk dat het straks, bij de uitwerking van de aanpak van deze problematiek, een toegevoegde waarde kan hebben om te kijken naar de regeldruk en de overlading die daar soms in zit. Ik had daarover een motie voorbereid, maar die dien ik niet in. Ik heb voldoende aan de toezegging. Ik zie die uitwerking met belangstelling tegemoet. 

Tot slot verzoek ik de bewindslieden om nadrukkelijker de aandacht te vestigen op de mogelijkheden die mensen hebben om na het bereiken van de AOW-leeftijd door te werken, waarvoor de afgelopen periode maatregelen genomen zijn. Ik heb het idee dat soms niet helemaal doorsijpelt wat er allemaal mogelijk is, terwijl er een behoorlijk reservoir is aan mensen die een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van het probleem. Mijn verzoek is dus om daar explicieter de aandacht op te vestigen. 

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Voorzitter. Ik zie een haakje om een irritatiepunt van 50PLUS weg te werken, dus ik grijp mijn kans. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat een leven lang leren van groot belang is; 

overwegende dat zijinstromers van groot belang zijn, ook voor het onderwijs; 

overwegende dat een leeftijdsgrens van 55 jaar voor scholingsvouchers ongewenst en discriminerend is; 

roept de regering ertoe op om de leeftijdsgrens voor scholingsvouchers te schrappen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Brenk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 275 (27923). 

De heer Rog (CDA):

Ik heb een vraag over de motie, om mijn fractie daar straks goed over te kunnen adviseren. Ik heb zelf dergelijke moties ook weleens ingediend. Is dit een kostenneutrale motie of heeft zij een open eind, waarbij iedereen boven de 55 ook mag … 

Mevrouw Van Brenk (50PLUS):

Nee. Wij snappen dat er een bepaald budget is. Als dat op is, is het op. U zult volgende week over dit punt een amendement van ons kunnen zien, waaruit blijkt dat wij hiervoor graag meer geld uittrekken, maar wij hebben niet de intentie om veel geld meer te geven. 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Ik bedank de bewindspersonen voor de beantwoording. Ook dit debat heeft na de bijeenkomst op het Malieveld en alle andere acties weer duidelijk gemaakt dat we hier vol op moeten inzetten. Dat zal mijn fractie ook doen, ook bij de formatie. 

Het is jammer om te constateren dat er zo veel ruzie is tussen minister Asscher en premier Rutte, want de leraar moet centraal staan, en niet deze heren. Niemand is bij deze ruzie gebaat. De Partij van de Arbeid kiest er blijkbaar voor — dat blijkt toch ook vandaag weer uit de antwoorden van de minister — om een verwarrend spel te spelen over de rug van hard werkende docenten. Dat is heel jammer. Daar laat ik het maar even bij. 

Ik heb nog een motie over de functiemix. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de functiemix in het primair onderwijs de oorspronkelijke doelstellingen niet heeft waargemaakt; 

verzoekt de regering, onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de redenen hiervoor en de Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling van OCW te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 276 (27923). 

Ik constateer dat de bewindspersonen behoefte hebben aan een schorsing van ongeveer vijf minuten om hun antwoord voor te bereiden. 

De vergadering wordt van 16.33 uur tot 16.43 uur geschorst. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Voordat ik aan de moties begin, geef ik een korte reactie op twee wat algemenere opmerkingen. Mevrouw Becker vroeg of we concrete dingen kunnen krijgen bij de carrièrepaden. Dat zou wel mijn inzet zijn. We zullen niet alleen schetsen wat theoretisch mogelijk is. We zullen ook samen met de sociale partners nadenken over de stappen die je kunt zetten binnen de mogelijkheden die er zijn en binnen het loongebouw. 

De heer Bisschop stelde een vraag, ook in reactie op het debat dat ontstond over de stelling dat er veel meer mogelijk is op scholen om ruimte te nemen, ook binnen het vernieuwde toezicht. Daar heeft het initiatiefvoorstel van de heer Bisschop ook een bijdrage aan geleverd. Wij blijven dat onder de aandacht brengen. Waar dat meer mogelijk is, gaan we daar graag mee aan de slag. 

Ik kom op de motie-Westerveld c.s. op stuk nr. 267. Die motie ontraad ik. Wat daarin staat, is een voorschot op de begroting. Dit is nu niet aan de orde. Daar lopen we niet op vooruit. 

In de motie-Rog/Bruins op stuk nr. 270 wordt het kabinet opgeroepen om bij de sociale partners erop aan te dringen dat de afspraken over de functiemix worden nagekomen. Voordat ik hier wat over zeg, wil ik nog iets anders zeggen. De heer Kwint zei: de staatssecretaris legt eigenlijk de schuld neer bij de onderwijsbesturen. Laat ik het misverstand wegnemen dat onderwijsbesturen de schuld krijgen van het lerarentekort. Dat zou ik echt te grof vinden. Als je met z'n allen een probleem probeert op te lossen, heeft het sowieso niet veel zin om te denken in schuldvragen. Natuurlijk roepen ook werkgevers om meer geld en meer mogelijkheden. Dat is misschien niet zo gek in deze tijd van formeren. Maar gelet op de mogelijkheden die er nu al zijn, vind ik dat wij ook als overheid onze partners mogen aanspreken opdat zij hun afspraken nakomen. Daarom zie ik de motie van de heer Rog en de heer Bruins als een steun in de rug en neem ik haar over. 

De voorzitter:

De motie-Rog/Bruins (27923, nr. 270) is overgenomen. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. De heer Van Raan en mevrouw Van Brenk hebben op stuk nr. 272 een motie ingediend over een soort inspectie op de inspectie. Ik zou dat echt willen ontraden. De inspectie heeft onlangs nog haar hele werkwijze geëvalueerd. Er is verder nieuw inspectietoezicht gekomen. Volgens mij heeft de inspectie dan ook helemaal geen inspecteur op haar eigen handelingswijze nodig. Ze is juist zelf heel erg bereid om te veranderen. Het leidt dus alleen maar tot een hoop extra papier en een hoop extra werk en daarom ontraad ik de motie. 

Datzelfde geldt voor de motie op stuk nr. 273 van Van Raan, Van Brenk en Beertema, want snoeien in de echte wet- en regelgeving doen wij zelf al met de regeldrukagenda. Voor wat de scholen daaraan kunnen doen, hebben we de Operatie Ruimen Regels, die binnenkort een vervolg krijgt. Ik ontraad de motie. 

Dan de motie op stuk nr. 274 van de heer Beertema. Ook die ontraad ik, eigenlijk om een aantal redenen. Laat ik er een paar noemen. De motie suggereert dat er een enorme groei is bij het niet-onderwijzend personeel, personeel dat niet bij het primaire proces betrokken zou zijn. De heer Beertema doet daarmee alsof er enorme bestuursbureaus aan het uitdijen zijn. Ik heb die indruk echt niet! De overhead in het onderwijs is laag. Hij stelt verder dat als je daarin snoeit, je de LA-schaal kunt afschaffen. Laat ik hem maar gelijk van die illusie verlossen: dat is een dermate kostbare maatregel dat dat echt niet uit kan. Bovendien is het niet aan de overheid om functieschalen af te schaffen, want daar gaan de sociale partners over. Er zijn dus meerdere redenen om deze motie te ontraden. 

Tot slot de motie van de heer Van Meenen op stuk nr. 276. Hij wil eigenlijk wel wat meer weten over de oorzaken waardoor de functiemix niet wordt waargemaakt. Ik ontraad deze motie om twee redenen. Ten eerste. Als de overheid met haar partners afspraken maakt, moet de overheid ervan uit kunnen gaan dat de mensen met wie een afspraak is gemaakt, die afspraak nakomen. Als dat niet zo is, is het niet aan de overheid om te onderzoeken waarom dat niet kan. Dan is het aan degenen die hun afspraken niet nakomen om met een goed verhaal te komen. Als iemand behoefte zou hebben aan een onderzoek, dan is het aan de PO-Raad om daar dan maar zelf een onderzoek naar te doen. 

De tweede reden is dat ik de schoolbesturen in de komende maanden geen excuus wil geven om achterover te leunen, want ik zie hoe taai de materie is en hoelang het duurt voordat die afspraken worden nagekomen. Ik weet één ding zeker: als wij straks een onderzoek zouden gaan doen, dan schieten we niet op met het realiseren van die 40%, waarvan ik vind dat leraren er recht op hebben. 

De heer Van Meenen (D66):

Uit wat de staatssecretaris zegt, wordt heel duidelijk dat het ontzettend nodig is om het onafhankelijk vast te stellen. De schoolbesturen nemen het de overheid natuurlijk kwalijk dat die haar afspraken niet is nagekomen en dat er jarenlang sluipende bezuinigingen zijn geweest. En die zijn er ook inderdaad geweest! Ze nemen het de overheid kwalijk dat het geld dat oorspronkelijk voor de functiemix was bestemd, onvoldoende was en dat de materiële bekostiging niet op orde was. Al die verwijten worden ondersteund door bijvoorbeeld de rapporten van de Rekenkamer. Het wordt steeds duidelijker dat de staatssecretaris, gesteund door de motie van de heer Rog, eens stevig de bal bij het onderwijs zelf wil neerleggen. Dat is nou precies wat niet helpt. Wat wel helpt, is de feiten boven tafel halen. Ongetwijfeld zal dan blijken dat sommige schoolbesturen er een potje van hebben gemaakt, maar misschien ook wel dat de overheid iets heeft nagelaten. Ik begrijp dus echt niet waarom de staatssecretaris die feiten niet wil weten. 

Staatssecretaris Dekker:

Het is niet zo dat wij nooit eens iets onderzoeken. Er liggen twee onderzoeken van de Algemene Rekenkamer, waarin staat dat de bekostiging in het basisonderwijs weliswaar sober is, maar toereikend, en dat verschillende schoolbesturen verschillende afwegingen maken; de hele trits. Al deze dingen zijn uit-en-te-na onderzocht. Wij moeten proberen om schoolbesturen te verleiden, zich aan de afspreken te houden. Ze hebben het geld ontvangen om naar die 40% toe te gaan en daar hebben zij hun handtekening voor gezet. Dat geldt niet alleen voor het begin; onlangs is ook nog eens herbevestigd dat wij met de vakbonden en de werkgevers gewoon de plicht hebben om die afspraken na te komen. Dan vind ik het niet zo constructief om nu te zeggen: wij gaan daar een paar maanden onderzoek naar doen. Dan weet ik één ding zeker: dan gaat iedereen zitten wachten op dat onderzoek. Het is uiteindelijk aan de Kamer om hierover een uitspraak te doen, maar het lijkt mij gewoon heel onverstandig. 

De heer Van Meenen (D66):

Ik kan niet anders dan constateren dat wij van mening verschillen. Ik vind dat heel jammer, want ik zou graag die feiten willen kennen, voordat wij zonder meer de schuld bij het onderwijs gaan leggen. Dat gaat mij echt veel te snel. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Voor mij resten een paar moties, te beginnen met de motie-Westerveld op stuk nr. 268 over de lerarenopleiding in de regio en de aanvullende toetsingseisen. Die motie ontraad ik. Wij hebben al ondersteuningstrajecten voor groepen die nu onbedoeld buiten de boot vallen. Zij komen al in aanmerking voor ondersteuning. Wij zien dat studenten die nu aan de pabo beginnen het qua studiesucces beter doen. Het laten vallen van die instroomeisen, ook in experimentvorm, zou echt inboeten op de kwaliteit betekenen. Dat vind ik onwenselijk 

De motie-Westerveld op stuk nr. 269, waarin de regering wordt verzocht om met de opleidingen in gesprek te gaan over manieren om bepaalde vakken aan te bieden zonder extra kosten voor de student, is deels overbodig en voor het overige ontraad ik de aanneming ervan. Er moet echt onderscheid worden gemaakt tussen de eisen voorafgaand aan de pabo en de eisen in het eerste jaar van de pabo. Er bestaan al kosteloze ondersteuningstrajcten voorafgaand aan de pabo: geschiedenis, aardrijkskunde, natuur en techniek. Hiervoor is de motie dus overbodig. Over de vraag of er extra ondersteuning nodig is voor de eisen gedurende de opleiding — dat geldt vooral voor rekenen — wil ik wel overleg voeren, maar ik heb er op dit moment geen beeld van of deze eisen tot extra kosten voor studenten leiden. Dat moeten wij daar wel in meenemen. Alles bij elkaar kan ik niet goed uit de voeten met deze motie, omdat er twee kanten aan zitten en omdat zij voor het overgrote deel overbodig is. 

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Ik begrijp heel goed wat de minister zegt, maar aan de andere kant is de afgelopen tijd ook heel veel in het nieuws geweest dat er steeds meer geld gaat naar het zogeheten schaduwonderwijs: extra onderwijs waarbij ouders of leerlingen zelf betalen om te worden bijgespijkerd. Daar gaat deze motie deels over. Eigenlijk zeggen wij met deze motie: laten wij er nu voor zorgen dat wij het vak van leraar aantrekkelijk maken en laten wij ervoor zorgen dat de kwaliteit goed blijft. Het gaat erom dat mensen niet extra hoeven te betalen als zij bijspijkering nodig hebben, maar dat dit op een of andere manier door de opleiding wordt gefaciliteerd. Mijn vraag zou dus zijn: vindt de minister dat ook niet een goed idee, juist om ervoor te zorgen dat de kwaliteit hoog blijft en dat mensen die extra tekorten willen wegwerken, wel die lerarenopleiding kunnen gaan doen? 

Minister Bussemaker:

Ik ben het op heel veel punten met mevrouw Westerveld eens, maar de vraag is wat dit toevoegt aan het bestaande beleid. Wij willen geen schaduwonderwijs. Ik heb ook geen signalen dat dit bestaat bij de overgang naar de pabo. Wat ik wel heb, zijn kosteloze regelingen voor studenten om, voorafgaand aan de pabo, tekortkomingen eventueel in te halen. Daarmee vermijden wij al de eventuele stimulans van schaduwonderwijs. Dus acht ik de motie echt overbodig. 

Mevrouw Westerveld (GroenLinks):

Die tekortkoming wegwerken heeft vooral betrekking op het leren om die toetsen uiteindelijk te kunnen maken. Het gaat niet over het extra onderwijs dat sommige studenten nu eenmaal nodig hebben, bijvoorbeeld omdat zij op het mbo hebben gezeten en daar heel lang geen rekenonderwijs hebben gehad. Dat probeer ik uitdrukkelijk met deze motie te faciliteren, namelijk dat extra onderwijs kan worden gegeven aan studenten die dat nodig hebben. 

Minister Bussemaker:

Dan zou mevrouw Westerveld volgens mij haar motie echt moeten herformuleren. Als het dictum zou luiden of ik in kaart wil brengen of er nog iets extra's nodig is, bijvoorbeeld voor rekenen, en ook wat dat dan zou kosten — ik kan mij zomaar voorstellen dat het niet gratis is — dan zou ik bereid zijn om dat uit te zoeken. Alleen moet de motie dan heel nadrukkelijk geherformuleerd worden in "wat er dan eventueel nog aan extra's nodig is", zonder de eisen te versoepelen. Aan de eisen wil ik namelijk echt niet tornen, ook niet voor studenten die bij het begin van de opleiding misschien nog extra begeleiding nodig hebben. 

De voorzitter:

Gaat u verder. 

Minister Bussemaker:

De motie-Kwint op stuk nr. 277 over de onderwijsassistenten. Het klopt dat het geschiktheidsonderzoek nu alleen wordt vergoed onder de subsidieregeling als mensen uiteindelijk geschikt blijken. Ik ben graag bereid om dit punt mee te nemen in het onderzoek naar de kostendekkendheid van de subsidieregeling zijinstromers. Ik kan toezeggen dat dit ook nog mogelijk is. Wij kunnen op basis van dat onderzoek kijken of het nodig en wenselijk is om de subsidieregeling aan te passen. Als dit een brede wens van de Kamer is, kan ik de motie overnemen. Zo niet, dan zou ik het oordeel aan de Kamer laten. 

De voorzitter:

Ik kijk eerst naar de heer Kwint en dan naar de rest of men bezwaar heeft tegen het overnemen van de motie. 

Mevrouw Becker (VVD):

Volgens mij heeft een aantal leden wel behoefte aan stemming. 

De voorzitter:

Dan wordt de motie gewoon in stemming gebracht. 

Minister Bussemaker:

De motie-Kuzu op stuk nr. 271 over meer mannen op de lerarenopleidingen acht ik overbodig, want we hebben al veel onderzoeken voorliggen en kennen ook de redenen van mannen om minder interesse te hebben in het leraarschap. Die kunnen we onder andere nog een keer ontlenen aan het onderzoek Qompas dat de Kamer maandag bij de brief heeft ontvangen. Ik zou dus nu de energie echt willen steken in hoe we daarin verandering kunnen aanbrengen en hoe we de verandering die we al aangebracht hebben en die tot positieve resultaten leidt, ook nog verder kunnen opschalen en verspreiden. 

De voorzitter:

Uw oordeel over de motie op stuk nr. 271? 

Minister Bussemaker:

Dat is dan ontraden. 

De motie-Van Brenk op stuk nr. 275 over een leeftijdsgrens van 55 jaar voor de scholingsvouchers. Ik heb in het kader van het studievoorschot een heel uitgebreide en terugkerende discussie met de Kamer gehad, in het bijzonder met de heer Rog, over het collegegeldkrediet. Daar zit een leeftijdsgrens van 55 jaar aan. Dat is zo omdat het allemaal geld kost dat weer terugbetaald moet worden. Dan is ook de vraag of je van iemand die dat krediet krijgt, nog redelijkerwijs mag verwachten dat hij of zij nog lang genoeg werkt om het ook weer terug te kunnen betalen. Daarom hebben we in eerste instantie gezegd dat we vasthouden aan de grens van 55 jaar. Ik heb de heer Rog daar onlangs nog weer een toezegging op gedaan. Als mevrouw Van Brenk daarnaar verwijst, dan zou ik die motie eigenlijk overbodig vinden. Als zij verwijst, wat ik vermoed, naar de scholingsvouchers die passen bij het arbeidsmarktbeleid van collega Asscher, dan zou ik zeggen dat die motie daar thuishoort. Ik ben ingegaan op het beroep van basisleerkracht in de lijst van Kansberoepen, maar daarmee ben ik er nog niet verantwoordelijk voor en acht ik mij ook niet geëquipeerd om over Kansberoepen in zijn algemeenheid vergaande uitspraken te doen. Ik sluit niet uit dat voor de redenering die collega Asscher hanteert bij de Kansberoepen, misschien wel hetzelfde geldt als voor mijn oorspronkelijke redenering bij het collegegeldkrediet. Misschien kan die motie ergens anders ingediend worden en past die meer bij een debat over de arbeidsmarkt. Als de motie hier in stemming zou komen, dan zou ik haar om die reden ontraden. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over de ingediende moties zullen we volgende week dinsdag stemmen. Ik dank de minister, de staatssecretaris en de Kamerleden. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Voorzitter: Van Toorenburg

Naar boven