3 Sterk beroepsonderwijs, praktijkleren en passende ondersteuning mbo-studenten

Aan de orde is het VAO Sterk beroepsonderwijs, praktijkleren en passende ondersteuning mbo-studenten (AO d.d. 31/05). 

De voorzitter:

Ik heet iedereen van harte welkom, en natuurlijk ook de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het woord is als eerste aan de heer Özdil van GroenLinks. 

De heer Özdil (GroenLinks):

Voorzitter. Mbo-studenten die bij persoonlijke problemen de deur worden uitgestuurd, die op een kind moeten passen en meteen ongeoorloofd afwezig zijn, bij wie een familielid overlijdt en die daarom worden verwijderd van de studie enzovoorts, enzovoorts. Dat zijn allemaal zaken die de rechtspositie van mbo-studenten ernstig aantasten. Zaken die vooral voortkomen uit de zogeheten onderwijsovereenkomst: in de praktijk al te vaak een wegstuurcontract, een contract dat niet bestaat in het hbo en op de universiteit. Daarom dien ik drie moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de onderwijsovereenkomst in het leven is geroepen om de rechten en plichten van de student en van de instelling schriftelijk vast te leggen; 

constaterende dat die rechten en plichten al worden gewaarborgd in andere wet- en regelgeving; 

overwegende dat de onderwijsovereenkomst te vaak wordt gebruikt door instellingen om eenzijdig plichten op te leggen aan de student; 

verzoekt de regering, een wetswijziging aan de Tweede Kamer voor te leggen om de verplichting tot een onderwijsovereenkomst af te schaffen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 317 (31524). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de minister een onderzoek gaat doen naar het nut en de wenselijkheid van de onderwijsovereenkomst; 

verzoekt de regering, het onderzoek de opdracht te geven aanbevelingen te doen voor de versterking van de rechtspositie van studenten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Özdil, Van den Hul, Van der Molen en Diertens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 318 (31524). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het voor mbo-studenten vaak niet duidelijk is waar zij een klacht kunnen indienen en hoe zij een beroeps- of bezwaarprocedure kunnen starten; 

overwegende dat de rechtspositie van studenten sterk verbeterd kan worden met een duidelijke en toegankelijke klachtenprocedure; 

constaterende dat in het hbo en wetenschappelijk onderwijs wel wettelijk geregeld is dat iedere instelling een toegankelijke faciliteit kent waar studenten worden ondersteund in de klachtenprocedure; 

verzoekt de regering om mbo's eveneens te verplichten een faciliteit op elke instelling in te richten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Özdil. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 319 (31524). 

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. We kunnen terugzien op een mooi overleg, en dat resulteert wat ons betreft in één motie, die overlap heeft met die van collega Özdil. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de wettelijk verplichte, schriftelijke onderwijsovereenkomst in het mbo nadelig kan werken voor studenten en dat deze voor instellingen extra administratieve belasting betekent; 

constaterende dat een schriftelijke overeenkomst tussen deelnemer en instelling niet noodzakelijk is voor het regelen van een goede rechtspositie van deelnemers, zoals blijkt uit de regeling van de geneeskundige behandelingsovereenkomst; 

verzoekt de regering, in het kader van de toegezegde uiteenzetting over de onderwijsovereenkomst in het mbo te onderzoeken in hoeverre de belangen van deelnemers en instellingen gediend zijn met het vervallen van het vereiste dat de overeenkomst schriftelijk moet worden aangegaan en als alternatief te kiezen voor een wettelijk model waaraan deelnemers basale waarborgen kunnen ontlenen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bisschop, Van der Molen en Diertens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 320 (31524). 

De heer Kwint (SP):

Voorzitter. Ik zal heel snel moeten gaan praten, want het zijn nogal wat moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat deelnemersovereenkomsten van onderwijsinstellingen zouden moeten voldoen aan de eisen van het overeenkomstenrecht, waaronder moet worden begrepen het consumentenrecht zoals geregeld in het Burgerlijk Wetboek; 

verzoekt de regering, samen met instellingen, studentenbonden en deskundigen op het gebied van onderwijsrecht een landelijke kaderstellende deelnemersovereenkomst vast te stellen, opdat voor ieder duidelijk wordt wat de rechtspositie is van de student en welke rechtspositie door de onderwijsinstellingen minimaal dient te worden gerespecteerd, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 321 (31524). 

De heer Kwint (SP):

Bij deze eerste motie maak ik de kanttekening dat ik er ook buitensporig goed mee zou kunnen leven als het voorstel van de heer Özdil zou worden aangenomen. 

De tweede motie gaat over een eerlijk proces in het geval van een dispuut met een onderwijsinstelling. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat studenten die een conflict hebben met de school een eerlijk proces verdienen; 

verzoekt de regering om bij onderwijsgeschillen zorg te dragen voor een transparant eerlijk proces bij de landelijke Geschillencommissie passend onderwijs als bij de rechtspleging ten behoeve van de naleving van de deelnemersovereenkomst, daarbij zorg te dragen voor voldoende onafhankelijk juridisch advies en rechtsbijstand op het gebied van het onderwijsrecht en de mogelijkheid van mediation in onderwijsgeschillen waar mogelijk te bevorderen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 322 (31524). 

De heer Kwint (SP):

Bij nader inzien geef ik mijzelf trouwens geen voldoende voor de formulering van de motie, waarvoor mijn excuus. 

De voorzitter:

En dat van een onderwijswoordvoerder! 

De heer Kwint (SP):

Ik schaam mij diep. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er studenten zijn van wie een klacht gegrond is verklaard, maar die als gevolg van de aard van de klacht studievertraging en studieschulden hebben opgelopen; 

verzoekt de regering om ervoor zorg te dragen dat als een klacht van een student gegrond is verklaard, de opgebouwde studieschuld van een student vanwege een toerekenbare tekortkoming van de onderwijsinstelling wordt kwijtgescholden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kwint. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 323 (31524). 

De heer Kwint (SP):

De laatste motie gaat over de positie van zwangere mbo-studenten. Die motie dien ik samen met collega Van den Hul van de PvdA in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat veel zwangere studenten moeilijkheden hebben om de studie op tijd af te ronden; 

verzoekt de regering om voor zwangere studenten een formeel recht vast te leggen op zwangerschapsverlof en tevens de examencommissies opdracht te geven om in geval van studievertraging ten gevolge van een zwangerschap daarvoor een individueel examenprogramma vast te stellen waarmee de vertraging waar mogelijk kan worden voorkomen; 

verzoekt de regering tevens om in samenspraak met onder andere de onderwijsinstellingen en studentenvakbonden te bepalen dat zwangerschap en ouderschap meebrengen dat de student aanspraak kan maken op extra ondersteuning vanuit de opleiding en aanpassingen in het onderwijsprogramma, waaronder de stage en de examinering, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kwint en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 324 (31524). 

De heer Wiersma (VVD):

Voorzitter. De sectoren zitten te springen om werknemers met een mbo-opleiding. Dat was het goede nieuws van de afgelopen week uit onderzoek van het UWV en SBB. Er liggen veel kansen in het mbo. Ook dat mag weleens gezegd worden, maar tegelijkertijd zijn er natuurlijk ook nog werkgevers die zeggen dat een opleiding niet altijd even goed aansluit op de arbeidsmarkt. Daarom dien ik twee moties in, eentje over het belang van goede studiekeuze-informatie en de andere over het zo dicht mogelijk bij het bedrijfsleven opleiden. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat bij het maken van een goede studiekeuze een goede, volledige en vergelijkbare informatievoorziening van groot belang is; 

overwegende dat onderwijsinstellingen wel informatie aan aspirant-studenten moeten verstrekken, maar dat dit niet op een eenduidige en heldere wijze gebeurt; 

constaterende dat de aspirant-studenten door het ontbreken van duidelijke richtlijnen ten aanzien van de studiebijsluiter te maken kunnen krijgen met te beperkte informatie over de opleiding en hun perspectief op doorstromen of werk; 

verzoekt de minister om haar bevoegdheid volgend uit artikel 6.1.3, lid 2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs zo spoedig mogelijk aan te wenden en een ministeriële regeling op te stellen waardoor instellingen een vergelijkbare en goed vindbare studiebijsluiter gaan hanteren bij hun voorlichting, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wiersma, Özdil en Diertens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 325 (31524). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat mbo-studenten die de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgen, gemiddeld sneller een baan vinden, meer verdienen en dichter op de arbeidsmarkt leren dan studenten die een beroepsopleidende leerweg (bol) volgen; 

overwegende dat het aantal bbl-studenten nog lang niet op het niveau is van een aantal jaren geleden, ondanks de aantrekkende economie; 

constaterende dat uitvoerig onderzoek ontbreekt naar de actuele oorzaken van het lage aantal bbl-studenten; 

verzoekt de regering, een uitvoerig onderzoek te laten uitvoeren naar de redenen dat het aantal bbl-plekken, onder meer in de techniek, zo laag is, en hier in ieder geval een kosten-batenanalyse in op te nemen voor werkgevers en de bekostigingsprikkels van de overheid; 

verzoekt de regering voorts, dit onderzoek van een kabinetsreactie te voorzien en voor het kerstreces 2017 te versturen naar de Kamer, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wiersma, Diertens en Van der Molen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 326 (31524). 

Mevrouw Van den Hul (PvdA):

Voorzitter. Elke jongere moet als het maar even kan met een startkwalificatie zijn of haar schoolloopbaan afsluiten. In het mbo vallen echter altijd nog te veel jongeren uit. Zeker jongeren die extra begeleiding nodig hebben, verdienen alle steun die ze nodig hebben. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat per augustus 2017 het klachtrecht in het mbo wettelijk is geregeld en ook het wetsvoorstel toelatingsrecht in werking treedt; 

van oordeel dat hiermee de zorgplicht in het mbo beter wordt geregeld, maar nog niet voldoende; 

overwegende dat in het voortgezet onderwijs zorgplicht zich niet enkel uitstrekt tot leerlingen met een handicap of chronische ziekte, maar met name ook tot leerlingen die begeleiding nodig hebben bij het volgen van onderwijs, onder andere in verband met leerachterstanden, zodat het bevoegd gezag een onderzoeksplicht heeft om na te gaan of de leerling extra begeleiding nodig heeft en indien nodig te zorgen voor een alternatief op een andere school; 

voorts overwegende dat mbo-studenten in geval van studievoortgangs- of verwijderingskwesties "alleen" bij hun eigen, interne commissie van beroep examens een klacht kunnen indienen of anders de gang moeten maken naar de kantonrechter; 

verzoekt de regering, voorstellen uit te werken die, naar analogie met het voortgezet onderwijs, de zorgplicht van mbo-instellingen verder gestalte geven door de onderzoeksplicht en de mogelijkheid van formeel bezwaar/beroep bij studievoortgangs- en verwijderingskwesties, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 327 (31524). 

De heer Kuzu (DENK):

Voorzitter. We hebben met elkaar een mooi algemeen overleg gehad, waarin het onder andere ging over vroegtijdig schoolverlaten. Dat is dalende de laatste jaren. Het kabinet heeft een ambitie gesteld van 20.000. Dat is goed. We zien echter dat bij de entreeopleidingen het uitvalpercentage nog enorm hoog is. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het uitvalpercentage aan entreeopleidingen met 28,8% zorgwekkend te noemen is; 

constaterende dat samenwerkingsverbanden tussen onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven kunnen leiden tot beroepsperspectief en maatwerk voor studenten en daarmee tot een reductie van de uitval; 

constaterende dat de regering het Regionaal investeringsfonds mbo (RIF) met één jaar verlengt en als gevolg ook volgend jaar scholen een beroep kunnen doen op het RIF; 

constaterende dat uit de tussenevaluatie van het RIF blijkt dat per saldo entreeopleidingen duidelijk minder vaak vertegenwoordigd zijn in RIF-verbanden; 

verzoekt de regering om in overleg met het Regionaal investeringsfonds en onderwijsinstellingen te bewerkstelligen dat het RIF nadrukkelijker ten goede komt aan het door samenwerkingsverbanden versterken van entreeopleidingen en daarmee bij te dragen aan een verdere reductie van de uitval aan entreeopleidingen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 328 (31524). 

De heer Kuzu (DENK):

Een tweede motie gaat over de urennorm in het mbo. We hebben het in het primair onderwijs en we hebben het in het voortgezet onderwijs. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de Kamer in de aangenomen motie van de leden Van Meenen en Ypma (31293, nr. 315) heeft uitgesproken dat er gestreefd dient te worden naar een maximaal aantal lesuren in het p.o. en het vo, om het mogelijk te maken voor docenten om tijd te besteden aan beroepsmatige ontwikkeling, onderwijsvernieuwing en overige taken; 

constaterende dat de noodzaak tot het inrichten van tijd voor persoonlijke ontwikkeling, maar tevens voor studieloopbaanbegeleiding, examinering, stagebegeleiding en lesontwikkeling ook speelt in het mbo; 

verzoekt de regering om in overleg met betrokken partijen in het mbo voorstellen uit te werken om te komen tot een maximumaantal lesuren voor docenten in het mbo, inclusief financiële gevolgen en gevolgen voor studenten, waardoor docenten in het mbo meer tijd en ruimte krijgen voor persoonlijke ontwikkeling, studieloopbaanbegeleiding, examinering, stagebegeleiding en lesontwikkeling, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kuzu. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 329 (31524). 

Mevrouw Diertens (D66):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen in het AO. Toch ben ik niet helemaal gerustgesteld. Naast het verminderen van de bureaucratie en de administratieve lasten in het mbo zal D66 blijven pleiten voor een betere connectie van werk en onderwijs. Innovaties in de arbeidsmarkt gaan razendsnel en dit vraagt om een wendbare school, met veel vertrouwen in de kennis en kunde van bedrijven maar ook van docenten. Wij zullen aandacht blijven vragen voor ondernemende vaardigheden in het curriculum. Bedrijven vragen immers ondernemende medewerkers, die zelf kennis blijven vergaren, samenwerken, nieuwe kansen benutten en kunnen werken in een netwerk. Want we leiden op voor de toekomst en niet voor het verleden. Daar zal ik me de komende jaren voor inzetten. Daarom heb ik meegetekend bij de moties van Wiersma, Bisschop en Özdil. 

De heer Van der Molen (CDA):

Voorzitter. Hartelijk dank aan de minister voor de toezeggingen die zij heeft gedaan in het AO. Het CDA hecht met name aan de toezegging om nut en noodzaak te onderzoeken van de onderwijsovereenkomst, die verplicht is in het mbo. Het CDA hecht ook aan de toezegging om voor de zomer nog een brief naar de Kamer te sturen over de stand van zaken rond de schoolkosten voor minderjarige mbo'ers. 

Mede namens de Partij van de Arbeid dien ik een motie in om een vervolg te geven aan de door de Kamer aangenomen motie over de verlengde leerplicht. Nog altijd is het aantal jongeren van boven de 18 die zonder diploma van school gaan tien keer zo groot als het aantal jongeren onder de 18 die dit doen. Dat vinden de CDA-fractie en de PvdA-fractie onacceptabel. Wij vinden dat het tijd is om in de praktijk te ervaren of we met de verlengde leerplicht ook een trendbreuk kunnen maken. Vandaar dat ik een motie indien over het experiment met een verlengde kwalificatieplicht. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de Kamer met het aannemen van de motie-Rog/Vermue heeft aangegeven de toegevoegde waarde van een verlengde kwalificatieplicht te willen onderzoeken; 

overwegende dat, ondanks een forse daling, het aantal voortijdig schoolverlaters ouder dan 18 jaar in 2015 nog altijd 20.135 bedroeg en het aantal jonger dan 18 jaar 2.813; 

verzoekt de regering, uitvoering te geven aan de aangenomen motie om in de praktijk te onderzoeken hoe een verlenging van de kwalificatieplicht het beste uitgevoerd kan worden; 

verzoekt de regering tevens, de Kamer nog dit jaar te informeren over een concrete uitwerking van dit voornemen en de wijze waarop een experiment zou kunnen plaatsvinden, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Molen en Van den Hul. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 330 (31524). 

De laatste motie wordt nu gekopieerd. Er zijn veertien moties ingediend. De minister kan direct reageren. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. We hebben inderdaad een goed algemeen overleg gehad, dat desalniettemin heeft geresulteerd in een behoorlijk aantal moties. Die loop ik snel langs. 

In zijn motie op stuk nr. 317 vraagt de heer Özdil de regering om een wetswijziging voor te leggen om de verplichting tot een onderwijsovereenkomst af te schaffen. Er zijn meer moties ingediend over de onderwijsovereenkomst. In de motie-Özdil c.s. op stuk nr. 318 wordt de regering bijvoorbeeld gevraagd om een onderzoek te doen naar de wenselijkheid van de onderwijsovereenkomst. Ook de motie-Bisschop c.s. op stuk nr. 320 gaat daarover. Laat ik dus eerst in algemene zin antwoorden dat ik al heb toegezegd dat ik ga onderzoeken of de onderwijsovereenkomst nog steeds voorziet in het doel. Wat de onderwijsovereenkomst namelijk naar mijn idee moet doen, is de rechtspositie van studenten borgen en duidelijk maken wat hun rechten en plichten zijn. Ik hoor de heer Özdil maar ook anderen zeggen dat er vraagtekens bij te zetten zijn of die onderwijsovereenkomst dat op een goede manier doet en dat dit misschien zou moeten leiden tot afschaffing of een andere vormgeving. Ik zou die vraag mee willen nemen bij het onderzoek dat ik al heb toegezegd. Ik stuur de Kamer daar nog voor het eind van dit jaar een brief over. Ik vind het dus voorbarig om nu al vooruit te lopen op wat de conclusies zouden moeten zijn. Ik zou de heer Özdil willen vragen om de motie aan te houden tot het onderzoek er is. Als hij daar niet toe bereid is, kan ik niet anders dan de motie ontraden. 

De heer Özdil (GroenLinks):

Ik wil de minister bedanken voor haar heldere toelichting. Ik heb wel een correctie. Mijn tweede motie gaat niet over de vraag om een onderzoek te doen, maar over het onderzoek dat de minister heeft aangekondigd en waarvan ik en de medeondertekenaars vinden dat het ook aanbevelingen moet doen over de rechtspositie van studenten. Die correctie wil ik even maken. Als de minister kan beloven dat het onderzoek en de brief binnen afzienbare tijd komen, ben ik bereid om mijn eerste motie aan te houden. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Özdil stel ik voor, zijn motie (31524, nr. 317) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Minister Bussemaker:

Ik zeg de heer Özdil toe dat de reactie op dat onderzoek nog dit jaar komt. Ik heb de onderzoekers echter niet in de hand, dus ik kan er geen gedetailleerdere uitspraak over doen. 

Over de tweede motie van de heer Özdil kan ik zeggen dat de versterking van de rechtspositie van de student de aanleiding is voor dit onderzoek, samen met het klachtrecht dat per september ingaat. Dat is allemaal bedoeld om de rechtspositie van studenten te waarborgen. Dit wordt dus al meegenomen. Daarmee acht ik een uitspraak van de Kamer daarover overbodig. Ik zou de heer Özdil dus eigenlijk willen vragen de motie in te trekken, omdat ik dat al min of meer heb toegezegd in eerdere brieven. 

De heer Özdil (GroenLinks):

Ik herhaal wat ik net zei. Met mijn tweede motie wil ik een opdracht meegeven aan het onderzoek om aanbevelingen te doen. Ik wil graag dat dit een van de uitkomsten zal zijn. Het is eigenlijk een verdere inkadering van het aangekondigde onderzoek. Het is aanvullend, denk ik. 

Minister Bussemaker:

Ik zei net al dat ik juist wil bekijken of de onderwijsovereenkomst nog voldoende voorziet in het doel om de rechtspositie van studenten te versterken. Dat is het onderzoek. Daarna is het aan de politiek om te concluderen wat er verder moet gebeuren. Als de heer Özdil per se concrete suggesties wil doen voor wat er uit dat onderzoek moet komen, dan ontraad ik deze motie. We doen namelijk eerst een onderzoek. Daarna bekijken we verder wat er nog meer nodig is boven op wat we allemaal al hebben gedaan de afgelopen jaren. 

Ik kom bij de motie op stuk nr. 319 van de heer Özdil. Daarin vraagt hij om een centraal loket op het mbo voor het indienen van klachten. Ik hecht zeer aan een laagdrempelige en onafhankelijke klachtenprocedure vanuit het oogpunt van de student. Juist daarom wordt vanaf 1 augustus het klachtrecht in het mbo wettelijk verankerd. Laat ik er ook bij zeggen dat ik het belangrijk vind dat studenten fysiek contact met iemand kunnen hebben als zij twijfel of klachten hebben over de manier waarop dat vorm krijgt. Daarom heb ik de MBO Raad gevraagd om samen met de JOB te kijken naar het vormgeven van een servicedocument om instellingen te ondersteunen bij hoe zij dit op een goede manier kunnen doen. Een van de aanbevelingen aan instellingen is om één loket in te richten waar studenten terechtkunnen tegen beslissingen van de examencommissie of examinator. Ik vind dat een goede suggestie en ga ervan uit dat veel mbo-instellingen dit advies ter harte zullen nemen. Ik zal de JOB vragen deelnemersraden in het kader van hun instemmingsrecht hierop attent te maken. Ik vind het een stap te ver gaan om, terwijl dat klachtrecht nog in moet gaan en we net die discussie hebben afgerond, nu al voor te schrijven dat elke instelling een fysiek klachtenloket moet hebben. Kijk ook naar de verscheidenheid in mbo-instellingen. Er zijn mbo-instellingen die op heel veel verschillende locaties zitten. Als die één fysiek klachtenloket gewoon direct onder het college van bestuur plaatsen, vraag ik me af of studenten daar veel aan hebben. Ik constateer ook dat het mbo echt anders werkt dan het hoger onderwijs. Ik vind dat we eerst maar even moeten bekijken hoe een en ander in zijn werk gaat en wat instellingen zelf doen. Ik ontraad dus deze motie. 

De voorzitter:

Mijnheer Özdil, de inhoudelijke discussie is in het algemeen overleg al gevoerd, dus graag alleen een vraag over uw motie. 

De heer Özdil (GroenLinks):

Mijn vraag aan de minister is of de raden dan ook instemmingsrecht hebben over de vraag of zo'n klachtenloket op elke instelling zal komen. 

Minister Bussemaker:

De deelnemersraden hebben instemmingsrecht over de klachtenregeling die op hun instelling komt. Ze hebben een servicedocument voor mbo-instellingen van de MBO Raad samen met de JOB. De besturen en de studenten hebben dus al een belangrijke suggestie gedaan om één loket in te richten. Laten we bekijken hoe dat gaat. Het klachtrecht gaat per 1 augustus in. Men gaat daarmee aan de slag. Laten wij over enige tijd de balans opmaken. 

De motie-Bisschop op stuk nr. 320 gaat ook over de onderwijsovereenkomst. Hij wil bekijken of de belangen van deelnemers en instellingen gediend zijn met het vervallen van het vereiste dat de overeenkomst schriftelijk wordt aangegaan en of er alternatieven mogelijk zijn. Ook hier zeg ik dat dit onderdeel kan worden van het onderzoek. Ik ben bereid om na te denken over de vorm van de overeenkomst, zolang — ik kijk nu ook weer naar de heer Özdil — dat niet ten koste gaat van de rechtspositie van de student. Het gaat hier aan de ene kant natuurlijk altijd over de bescherming en aan de andere kant over de administratieve lasten en de mate waarin wij van bovenaf generiek voor alle instellingen willen vastleggen hoe men iets moet regelen. Ik ben dus graag bereid om ook dit mee te nemen bij het onderzoek. Misschien is de heer Bisschop dan ook bereid om deze motie aan te houden totdat het onderzoek verricht is en hij dat heeft gekregen. Dat lijkt mij het meest logische. Ik zeg toe dat ik dit meeneem bij dat onderzoek. Ik kijk nu even naar de heer Bisschop en volgens mij begrijpt hij mij goed. 

De voorzitter:

Mijnheer Bisschop, wat hebt u precies begrepen? 

De heer Bisschop (SGP):

We begrijpen elkaar heel goed, denk ik. Dank in ieder geval voor de toezegging. Ik beraad me even op de vraag of ik de motie aanhoud of niet. Ik zie dit echt als een ondersteuning van de lijn die de minister toegezegd heeft, dus ik beraad me. 

Minister Bussemaker:

Misschien kan ik het de heer Bisschop makkelijker maken. Ik ben in dit geval ook wel bereid om de motie over te nemen, omdat dit al nadrukkelijk een onderdeel van het onderzoek is. 

De heer Bisschop (SGP):

Dit verdient een staande ovatie. Dank u wel. 

Minister Bussemaker:

Kijk, dan is mijn dag ook weer goed. 

De voorzitter:

Als niemand bezwaar hiertegen heeft, wordt deze motie overgenomen. 

De motie-Bisschop c.s. (31524, nr. 320) is overgenomen. 

Minister Bussemaker:

Dan kom ik op de motie van de heer Kwint op stuk nr. 321. Deze motie gaat ook over de onderwijsovereenkomst. De heer Kwint wil vastgelegd hebben hoe de rechtspositie verder geborgd kan worden. Ook hier geldt dat de modelovereenkomst gebruikt wordt bij de onderwijsovereenkomst. Ik zal in mijn brief en in het onderzoek ingaan op de noodzaak van een uitgebreider landelijk kader voor de rechtspositie van de mbo-student. Ik vind deze motie wel zeer dwingend voorgeschreven. Daarom ontraad ik deze motie in deze vorm. Maar als de motie geherformuleerd wordt, kan die meegenomen worden bij het onderzoek en maken we daarna de balans op over wat we daar politiek met z'n allen van vinden. Zo niet, dan ontraad ik deze motie, omdat ik vind dat het onderzoek echt eerst moet plaatsvinden. 

De heer Kwint (SP):

Gezien mijn eigen conclusies over de formulering van sommige moties, is herformuleren misschien sowieso geen slecht idee. Ik wil daar natuurlijk best over nadenken, maar dan ben ik wel benieuwd wat het bezwaar nu precies zou zijn. Ik kan straks best nog even bekijken of ik iets kan doen aan de formulering, maar ik ben wel benieuwd wat het meest zwaarwegende argument is. 

Minister Bussemaker:

Het is voor mij problematisch dat u mij nu vraagt om een kaderstellende deelnemersovereenkomst vast te stellen opdat duidelijk wordt hoe we de rechtspositie van de studenten beter kunnen borgen. Voordat ik dat kan doen en voordat ik uitspraken kan doen over de vraag of dit de meest wenselijke manier is, wil ik eerst het onderzoek over nut en noodzaak van de onderwijsovereenkomst afwachten, ook indachtig de moties die de heer Özdil heeft ingediend. Afhankelijk van wat daaruit komt, moeten we samen de balans opmaken en bekijken of er nog meer nodig is, hoe dat er dan uit zou moeten zien en wie dat vervolgens zou moeten doen. 

De motie-Kwint op stuk nr. 322 gaat over de mogelijkheid van mediation en transparantie in het proces. In de rechtsstaat, en die geldt ook voor studenten en instellingen, spreekt transparantie voor zich. Met het klachtrecht dat zal ingaan, leveren wij daaraan een belangrijke bijdrage, ook aan de landelijke klachtencommissie. In het servicedocument, dat ik al eerder heb genoemd in antwoord op de vraag van de heer Özdil, wordt mediation juist aangeraden. Ik ben er echt niet voor om boven op alles wat over een maand wettelijk ingaat, nu als een soort doorlopend proces gelijk weer nieuwe eisen te stellen. Laten wij dit eerst maar goed invoeren. Ik ontraad deze motie dus. 

De motie-Kwint op stuk nr. 323 over de studieschuld die moet worden kwijtgescholden, ontraad ik. Zij is overbodig, want dit is al mogelijk. Als blijkt dat een klacht gegrond is, zet DUO het terugbetalen van de prestatiebeurs stop. Dit moet per student worden bekeken. Mbo-instellingen en studenten kunnen ook al afspraken maken over een schadeloosstelling in geval van een leenschuld. 

De heer Kwint (SP):

In die laatste zin zit nu net de crux. Instellingen kunnen afspraken maken over de leenschuld, maar hier wordt geconstateerd dat instellingen aantoonbaar nalatig zijn geweest en de fout zijn ingegaan. Wij hopen natuurlijk dat dit zo weinig mogelijk gebeurt, maar daardoor hebben mensen hun opleiding moeten verlaten en zijn zij met een forse leenschuld blijven zitten. Het verzoek is dus niet dat zij afspraken kunnen maken, het verzoek is ervoor te zorgen dat het wordt kwijtgescholden als de instellingen nalatig zijn geweest. 

Minister Bussemaker:

Daarvoor is nu net het klachtrecht bedoeld dat per 1 augustus ingaat, om die klachten serieus te nemen. Ik zeg het nog een keer: als de klacht gegrond is, zet DUO de terugbetaling van de prestatiebeurs stop. Dat zijn de regels en daarom ontraad ik deze motie. 

De motie van de leden Kwint en Van den Hul op stuk nr. 324 over zwangerschap en ouderschap, een terugkerend thema, ontraad ik. Er is ruimte voor instellingen om in specifieke situaties specifieke maatregelen te nemen. Dat gebeurt ook voor zwangere studenten. Ik zie daar wel verschillen tussen instellingen. Ik zie instellingen die daar buitengewoon goed mee omgaan en die allerlei soorten voorzieningen treffen. Ik zie echter ook instellingen die nog wel een tandje kunnen bijzetten om het beter te maken. Wij hebben daarvoor ook het passend onderwijs en instellingen hebben daar de mogelijkheid voor. Ik denk niet dat het helpt om daarvoor nu weer centraal regels op te stellen. Wij moeten er vooral voor zorgen dat het op decentraal niveau, niet eens op instellingsniveau, maar op opleidings- of locatieniveau gebeurt. Ik heb regelmatig overleg met de organisatie over zwangerschap en ouders, want dit geldt niet alleen voor het mbo maar ook voor het hoger onderwijs. Ik ben graag bereid specifieke cases of specifieke problemen daar neer te leggen, maar dit is naar mijn mening niet het moment om te spreken over landelijke kaders. 

De heer Kwint (SP):

Wederom zit de crux in de laatste zin. Het zou toch niet mogen uitmaken voor de manier waarop de onderwijsinstelling met die situatie omgaat of je zwanger bent in Limburg of in Friesland? Dit is toch bij uitstek een dusdanige generieke omstandigheid, namelijk je bent zwanger, dat het niet van de regio of instelling afhankelijk zou moeten zijn hoe daarmee wordt omgegaan? Wij kunnen daar toch een kader voor stellen? 

Minister Bussemaker:

Vrouwen die zwanger zijn, zijn allemaal zwanger, maar zij kunnen toch verder verschillende behoeften hebben. Dat kan met hun persoonlijke situatie te maken hebben, of ze alleen wonen, of ze thuis wonen, of ze andere sociale problemen hebben. Het gaat erom dat er maatwerk wordt geleverd. Dus wil ik dat er niet alleen naar een categorie wordt gekeken. Ik wil dat instellingen veel meer kijken naar de student en de persoon achter die student. Dat vraagt maatwerk en ik wil met instellingen praten over de vraag hoe zij dat verder kunnen verbeteren. 

De voorzitter:

U kunt overwegen om die motie in stemming te brengen. 

Minister Bussemaker:

De motie op stuk nr. 325 van de leden Wiersma, Özdil en Diertens heeft betrekking op een ministeriële regeling voor de studiebijsluiter. Het belang van een studiebijsluiter is groot. Ik zie gelukkig dat de studiebijsluiter steeds meer wordt gebruikt; nu al in 46 mbo-instellingen. De SBB ondersteunt de implementatie van de studiebijsluiter, net als het verbeteren van de herkenbaarheid en vindbaarheid ervan. Met de heer Wiersma ben ik van mening dat er verbetering mogelijk is. Met de komst van de mbo-portal zal de vindbaarheid binnenkort toenemen. De SBB zal de studiebijsluiters nog dit jaar integreren in de mbo-portal. In het najaar wordt de tweede fase van de evaluatie van de studiebijsluiter uitgevoerd, met focus op de gebruikers en het effect op de studiekeuze. Daarenboven heb ik de Kamer al toegezegd om in de LOB-brief naar aanleiding van de motie-Duisenberg de stand van zaken met betrekking tot de studiebijsluiter mee te nemen. Die brief kunt u verwachten in september/oktober van dit jaar. Daarom vind ik het nu te ver gaan om tot een ministeriële regeling over te gaan. Er is echt nog verbetering mogelijk. Daar zijn we mee bezig. Ik doe er graag verslag van in de brief die u in september/oktober over LOB krijgt. Het lijkt me logisch dat ook deze motie wordt aangehouden tot die brief er is, om dan te bekijken of er nog meer nodig en wenselijk is. 

De heer Wiersma (VVD):

Dank. Ik ben blij met de toezegging die we al in het AO hebben gekregen om goede voorbeelden van instellingen te laten zien. Daarbij komt dat we dit in het hoger onderwijs ook doen. Waarom doen we dit niet eenduidig in het hele onderwijs, dus ook in het mbo? Volgens mij is een bijsluiter nog steeds niet altijd even goed vindbaar als een instelling die heeft. Daar doet deze motie ook een beroep op. Om die reden denk ik dat het belangrijk is om er nu al direct iets mee te doen en niet te wachten tot na de zomer, als we een hele nieuwe lichting naar school hebben zien gaan. 

Minister Bussemaker:

Geen misverstand over de noodzaak van het verbeteren van de vindbaarheid en de herkenbaarheid. Daar heb ik net ook het nodige over gezegd. De vraag is of het maken van een ministeriële regeling, met alle verplichtingen voor instellingen van dien, daar de oplossing voor is. Zo dadelijk hebben we een debat over onder andere de werkdruk en administratieve lasten. Ik vraag dus echt om niet de fout te begaan om bij elk probleem dat we tegenkomen te vragen om een ministeriële regeling, om een kaderstellend schema of om een nieuwe wet. We zijn juist op dit thema heel hard bezig om tot verbetering te komen. Als dat nergens toe leidt, hebt u een punt, maar ik geef net aan wat we aan het doen zijn, wat de SBB aan het doen is en wat de mbo-portal gaat bewerkstelligen. 

De voorzitter:

De volgende motie. 

Minister Bussemaker:

De motie op stuk nr. 326 van de heer Wiersma gaat over de bbl. Daarin wordt verzocht om een diepgaand onderzoek te doen en daar de Kamer voor het kerstreces over te informeren. Die motie ontraad ik, want ik heb net de SER al gevraagd om onderzoek te doen naar de bbl. Ik maak me met u zorgen over de bbl. We hebben al een analyse gemaakt van de daling van de bbl. Een deel ligt bij de economische ontwikkeling. Die is nu beter. Ik hoop dat dit leidt tot meer bbl-plaatsen, zoals ook de verwachting is. Ook hebben studenten behoefte aan bol; zij gaan nu liever naar een baan. Ook dat geeft aan dat er een verandering kan zijn. Er is aandacht voor uitwerking in de regelgeving. Met de SBB versterk ik de informatievoorziening actiever. Ik heb de SBB gevraagd om een bbl-offensief op te voeren. De SER komt nog in het najaar met een vervolgadvies, dat ook ingaat op het versterken van de bbl. Ik kan wel toezeggen dat ik naga of uw vragen in dat advies worden meegenomen. Mocht dat niet het geval zijn, dan zal ik de SER vragen om dat alsnog te doen. Dan krijgen we een tweede advies van de SER, waarbij we nog dieper bekijken wat we nog meer kunnen doen boven op alles wat we al doen om de bbl te versterken. 

De motie op stuk nr. 327 van mevrouw Van den Hul gaat over een zorgplicht. Die motie ontraad ik, want het mbo kent al de zorgplicht om alle studenten, dus ook studenten met leerachterstanden, goed onderwijs te bieden en voor hen aanpassingen te doen. Een onderzoeksplicht zoals in het vo bestaat, voegt hier naar mijn idee niets aan toe. Voor het tweede punt van de motie kom ik weer terug op de onderwijsovereenkomst en het klachtrecht, waarover ik al het nodige heb gezegd. Ook hierbij benadruk ik nog maar een keer dat de medezeggenschap instemmingsrecht heeft bij de regeling voor het klachtrecht. Dat wordt dus ook meegenomen. Ik zou graag eerst willen zien wat het klachtrecht, dat we per 1 augustus invoeren, gaat opleveren voordat we allerlei nieuwe regels maken. 

Ook de motie op stuk nr. 328 van de heer Kuzu over het Regionaal investeringsfonds mbo en de entreeopleidingen ontraad ik omdat die overbodig is. Ik heb namelijk vorig jaar de regelgeving al zo gewijzigd dat dit fonds ook ruimte biedt voor kwetsbare jongeren. Ik heb daarbij nadrukkelijk gevraagd ervoor te zorgen dat het perspectief op gelijke kansen in de aanvraag in het regionaal investeringsfonds mbo zou worden meegenomen. Dit fonds heb ik inderdaad met een jaar verlengd. Het loopt volgend jaar af. Dan is het aan het nieuwe kabinet om te beslissen of het die regeling voortzet en hoe het daarin ook vraagt om specifieke aandacht voor entreeopleidingen en voor gelijke kansen in het algemeen. 

De heer Kuzu (DENK):

De minister is lekker bezig vandaag. Zij ontraadt alle moties. Dat is haar goed recht. Als deze motie overbodig is, hoe kan de minister dan verklaren dat er in de afgelopen periode, terwijl het Regionaal investeringsfonds mbo er was, heel weinig sprake is geweest van samenwerkingsverbanden? Daarvan zijn er maar vijf op dit moment, terwijl het er veel meer kunnen zijn. 

Minister Bussemaker:

Ik heb ook geconstateerd dat er in het begin misschien niet zo veel aandacht was voor entreeopleidingen als ik zou willen. Daarom heb ik de regeling veranderd, zodat daarvoor meer ruimte komt. Al doende leert men, ik ook, dus ik sta hier niet om moties te ontraden omdat ik ze zo graag wil ontraden, maar omdat ik blij ben dat we elkaar al eerder hebben gevonden dan we misschien nu denken. Deze discussie heb ik ook al eerder met de Kamer gevoerd. 

De voorzitter:

Dan de motie op stuk nr. 329. De heer Kuzu blijft staan omdat hij denkt dat die zal worden ontraden, waarop hij dan gelijk iets kan zeggen. 

Minister Bussemaker:

In de motie op stuk nr. 329 wordt de regering verzocht, voorstellen uit te werken voor een maximaal aantal lesuren. Ik heb instellingen al de ruimte gegeven om naar minder dan 1.000 uur te gaan, dus ook deze motie moet ik ontraden. Ik heb dat namelijk inmiddels al vier jaar geleden gedaan als een van mijn eerste acties, omdat ik vind dat de urennorm wel richtinggevend maar niet dwingend voorgeschreven moet zijn. Ik heb daaraan wel voorwaarden gesteld. Er moet een goede onderwijsvisie zijn, er moet steun zijn van studenten en docenten, de studieresultaten moeten goed zijn en er moet instemming van de studentenraad zijn. Dat biedt ruimte voor scholen om te doen wat juist nodig is. Ik vind het jammer dat men daarvan minder gebruikmaakt dan ik en wij allen zouden willen. Dat heeft alles te maken met de cultuur waarin vaak naar regels wordt gekeken en met de ruimte die er wel degelijk is. Misschien komt dat straks in het volgende debat ook nog terug. 

De heer Kuzu (DENK):

Dit is nu precies het punt. Wij geven een leidraad, een advies hoe wij het zouden kunnen doen. Ik vind dat wij in dit parlement en de minister in het bijzonder het vanuit onze taakopvatting wat dwingender zouden kunnen doen, door de scholen ertoe te bewegen om daadwerkelijk tot die norm te komen. Ik zie daarin een wat afwachtende houding. Ik vraag de minister of het mogelijk is om met een dergelijke motie in de hand naar de scholen te gaan en hun te vragen met elkaar een modus te vinden om meer aan dit probleem te doen, aangezien de minister dit probleem ook onderschrijft. 

Minister Bussemaker:

Dat doe ik eigenlijk voortdurend. Dit is al jaren een thema dat ik in alle geledingen met het mbo bespreek. In de motie vraagt u mij voorstellen uit te werken om tot een maximaal aantal lesuren te komen. Dat heb ik al gedaan, dus daar ligt het probleem niet. Het probleem zit erin hoe je ook die cultuurverandering in het onderwijs krijgt. Dat geldt overigens niet alleen voor het mbo. Hoe zorgen wij er met elkaar voor, bijvoorbeeld ook bij het nieuwe toezichtkader, dat instellingen niet allemaal denken dat het wel niet zal mogen en dat ze wat hier gevraagd wordt dus maar niet doen omdat ze niet weten of ze daarvoor een keer gestraft worden? Hoe zorgen we ervoor dat ze juist gestimuleerd worden om zelf initiatieven te nemen of een eigen onderwijsvisie te ontwikkelen en ons en anderen ervan te overtuigen dat dat specifiek past bij hun instelling? 

De voorzitter:

De laatste motie. 

Minister Bussemaker:

Over de motie op stuk nr. 330 van de leden Van der Molen en Van den Hul hebben wij al heel lang met elkaar gesproken. Dit is een terugkerend thema, waarover de fracties van het CDA en de PvdA vasthoudend zijn. De Kamer weet ook dat een algemene verhoging boven de 18 jaar op veel en grote juridische problemen stuit. Naar aanleiding van eerdere debatten hebben wij het er uitgebreid met elkaar over gehad. Ik constateer ook dat de SER dit najaar het tweede advies over toekomstgericht beroepsonderwijs uitbrengt. Ik verwees daar net ook al naar. Ik heb de SER gevraagd om te adviseren over wat nodig is om de uitval onder 18-plus tegen te gaan en te bevorderen dat die groep duurzaam werk vindt. Ik weet dat de SER het verlengen van de kwalificatieplicht ook betrekt bij dit advies. Ik vraag de heer Van der Molen om deze motie aan te houden totdat het SER-advies er is en om dan verder te kijken. Ik constateer overigens dat er ook nog een initiatiefwetsvoorstel van het CDA en de PvdA op dit terrein ligt. Gezien alle discussies in voorgaande jaren zal het wellicht niet bevreemden dat ik juridisch niet snel op andere gedachten gebracht zal worden. Maar een initiatiefwetsvoorstel is natuurlijk altijd een manier om het punt nog een keer te bespreken. 

De heer Van der Molen (CDA):

Dat is het zeker. Ik kan mij zeker voorstellen dat de SER naar de verlengde leerplicht zal kijken, omdat men alle opties overweegt. De minister gaf al aan dat wij het er vaak over hebben. De motie beoogt juist om in de praktijk met elkaar te bekijken wat de voors en tegens zijn. De minister heeft met de Kamer een heel hoge ambitie om het voortijdig schoolverlaten terug te dringen. Dit is de groep die wij bij de kop moeten pakken. Wij zeggen nu dat wij de slag naar de praktijk moeten maken en moeten kijken hoe het daar gaat werken. Graag een reactie van de minister op die praktijk en uitvoering van de motie. 

De voorzitter:

Nee, op de motie. Wij blijven bij de motie. 

Minister Bussemaker:

Ja, voorzitter. Ik ben het helemaal eens met de heer Van der Molen dat daarvoor meer aandacht nodig is. Dat doen we ook, maar ook een pilot moet echt passen in een juridisch kader. Omdat we met het grote probleem zitten dat 18-jarigen volwassen zijn, kun je die niet zomaar onder de wetgeving brengen die voor de categorie onder de 18 geldt. Daar zit het probleem. Laten we verder zien welke wijze raad de SER meegeeft aan mij, aan mijn opvolger en aan u als Kamer. 

De voorzitter:

Dank u wel. En daarmee zijn wij aan het eind … 

Minister Bussemaker:

Daarmee ontraad ik dus de motie, zeg ik formeel nog. 

De voorzitter:

Ja, dat was duidelijk. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Daarmee zijn wij aan het eind van dit VAO gekomen. Over de ingediende moties zullen wij volgende week dinsdag stemmen. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven