4 Vragenuur: Vragen Voordewind

Vragen van het lid Voordewind aan de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het bericht dat Syrische kinderen in Turkse kledingfabrieken aan het werk zijn gezet. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Syrische kinderen die zijn gevlucht voor de oorlog in hun land, worden in Turkije aan het werk gezet om kleding te maken voor westerse bedrijven, voor westerse kledingmerken. Kinderen worden uitgebuit en werken onder zware, soms gevaarlijke omstandigheden. Die harde werkelijkheid zagen we gisteren in een uitzending van de BBC over vluchtelingen die onze kleren maken. Ik vraag de minister: hoe cynisch moet het worden? Het is verschrikkelijk dat deze kwetsbare groep gevluchte Syriërs nu in Turkije in moderne slavernij terechtkomt. Tijdens mijn eigen werkbezoek in Turkije in de afgelopen zomer heb ik verschillende Syrische en Irakese families gesproken waarvan de kinderen aan het werk moesten omdat die families geen inkomen hadden om het onderdak te betalen. In mei van dit jaar berichtte Human Rights Watch ook al dat Syrische vluchtelingenkinderen in Turkije massaal aan het werk werden gezet. Minstens een half miljoen Syrische kinderen in Turkije gaan niet naar school, zo zei UNICEF afgelopen zomer tegen mij in Turkije. 

Dit roept bij mij de volgende vragen op. Is de minister bereid om de genoemde bedrijven die in Nederland actief zijn, zoals Marks & Spencer en Zara, direct aan te spreken? Is de minister bereid om de bedrijven die in het Nederlandse kledingconvenant zitten, aan te sporen om onmiddellijk extra controles en onderzoek uit te voeren bij hun Turkse toeleveranciers? Kan het Nationaal Contactpunt hier ook voor worden ingeschakeld? Een bedrijf als Zara heeft het kledingconvenant nog niet ondertekend. Gaat de minister de druk nu opvoeren om ook dat bedrijf dit convenant te laten ondertekenen? 

Minister Ploumen:

Voorzitter. Ik dank de heer Voordewind voor zijn opmerkingen en vragen. Degenen die de uitzending of de berichten hebben gevolgd, zullen net zo geshockeerd zijn als de heer Voordewind; ook ik ben dat. 

De situatie in Turkije is, zoals de heer Voordewind schetst, dat er 2,6 miljoen Syrische vluchtelingen zijn. Nederland heeft zich er zeer voor ingezet om ervoor te zorgen dat vluchtelingen werkvergunningen krijgen, zodat ze in de formele sector werkzaam kunnen zijn. Nederlandse bedrijven hebben een aantal van hun vacatures ook opengesteld voor Syrische vluchtelingen, omdat het duidelijk is — dat blijkt ook uit wat de heer Voordewind zegt — dat mensen natuurlijk wel een inkomen moeten en willen hebben om zo zelf voor hun kinderen te kunnen zorgen, hen naar school te kunnen sturen en hen niet uit werken te hoeven sturen. 

We doen een aantal dingen. Ik heb onlangs, een paar weken geleden, contact gehad met mijn Turkse evenknie over dit onderwerp. We hebben dat ook in Shanghai tijdens de G20 besproken. Er is binnenkort een gezamenlijk economisch comité tussen Turkije en Nederland. Ik ga de mogelijkheden onderzoeken om in de marge daarvan een rondetafel te organiseren met de grote kledingmerken, met mijn Turkse counterpart en met wie hij aan zijn zijde zou willen zien vanuit Turkije. Dat zeg ik de heer Voordewind dus heel graag toe. 

Ik wil mijn Turkse collega ook bellen over deze specifieke zaak en hem het voorstel doen dat ik net deed. Ik wil hem ook voorstellen om te bezien of het mogelijk is dat hij en ik samen een bezoek gaan brengen aan de regio waar we nu al een aantal keren dit soort uitwassen hebben gezien. Dat doe ik niet met de illusie dat een bezoek van twee ministers alles oplost, maar wel in de wetenschap dat de zaken vaak sneller verbeteren wanneer er politieke aandacht en politieke druk zijn dan wanneer je die achterwege laat. 

Nederland heeft nu ook een samenwerking met de Fair Wear Foundation. Die gaat voorlichting geven in Turkije aan Syrische vluchtelingen over arbeidsrechten. Die heeft ook een klachtenlijn geopend. Men kan daar natuurlijk in het Arabisch terecht, want de vluchtelingen spreken Arabisch. 

Ik ben ook bereid om de bedrijven aan te spreken. Dat kan zijn in het kader van het convenant dat we hebben, maar ook in het kader van andere samenwerkingsverbanden. Voor zover mij nu bekend is, zeggen de bedrijven dat zij niet weten dat dit gebeurt. Het lijkt me goed om daar een gesprek met hen over te hebben, in welk verband dan ook. Zara is voornemens om het convenant te ondertekenen. We zijn regelmatig met Zara in gesprek. Het is dus werk in uitvoering, maar we zetten er nog even een paar tanden bij. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Het is goed om te horen dat de minister dit heel serieus neemt, ook al zijn het maar enkele signalen. Als dit namelijk het topje van de ijsberg is, geeft het alle aanleiding om dit ook te bespreken binnen het Nederlandse textielconvenant. Ik ben blij om te horen dat ook Zara nu uiteindelijk het textielconvenant gaat tekenen. Dat is in ieder geval goed nieuws. 

Ik kom op de klachtencommissies et cetera. Ja, de kinderen kunnen wel een klacht indienen, maar als ze geen geld hebben voor de reiskosten om naar school te gaan, omdat de scholen te ver weg zitten of omdat ze zelf in de uithoeken van de grote steden zitten, dan kunnen ze gewoon niet naar school. Dat is ook een probleem dat ik met UNICEF heb besproken. 

Er zijn inderdaad enkele werkvergunningen afgegeven. Ik geloof dat het er nu 2.000 zijn op een vluchtelingenaantal van 2,7 miljoen. Ik houd dus nog een keer het pleidooi om niet de werkgevers de werkvergunningen te laten aanvragen. We hebben namelijk begrepen dat daar het probleem zit. Eigenlijk zou de overheid die werkvergunningen moeten afgegeven, in ieder geval aan de Syrische en de Irakese vluchtelingen, zodat zij niet onder de arbeidsnormen van de ILO terechtkomen. Kan de minister daar nog op reageren? 

Minister Ploumen:

Ik zal zeker graag de mogelijkheden onderzoeken om te bevorderen dat in Turkije sneller en in grotere hoeveelheden werkvergunningen afgeven worden. De heer Voordewind schetst overigens de situatie heel precies. Het gaat om 2,7 miljoen vluchtelingen. De druk op de voorzieningen en op de economie is in Turkije dus echt groot. Dat wil niet zeggen dat men het niet zou moeten doen, maar ik vraag daar wel begrip voor. De heer Voordewind weet hoe ingewikkeld het soms al in ons land is. Hij kan zich dus voorstellen hoe het met die aantallen in Turkije gaat. Maar ik zeg de heer Voordewind graag toe dat we daarover in gesprek blijven met de Turkse overheid. Ik kan me ook voorstellen dat ik een geschikt moment zoek om in een Kamerbrief terug te rapporteren waar we staan. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Nogmaals: het gaat niet over het afgeven van werkvergunningen door werkgevers, maar door de overheid zelf, waardoor men aan de slag kan en in ieder geval in het eigen onderhoud kan voorzien. 

Ten slotte ga ik in op de Turkse kinderen zelf. We weten dat nog steeds ongeveer de helft van de agrarische werknemers minderjarig is. Daar heeft de minister eerder ook flink aandacht voor gevraagd, ook bij de Turkse regering; dat weet ik. Ondanks die aandacht is er echter nog een grote stijgende lijn te zien bij de katoenplantages en noem maar op. Dat betreft seizoensarbeid, waarbij gezinnen hun kinderen gewoon meenemen. Is de minister bereid om dit verder aan de kaak te stellen, mogelijk met de Europese collega's, binnen de Europese Unie maar ook binnen de OESO? De OESO moet hierop toezien en is nu ook bezig om de ILO-normen ten aanzien van de confectie en de textiel te specificeren. Dit om de Turkse regering misschien niet de wacht aan te zeggen, maar wel verder te helpen om de inspecties op orde te krijgen en de kinderen uit de krochten van die fabriekjes te halen en ze naar school te laten gaan. 

Minister Ploumen:

Mijn indruk is dat de Turkse overheid er alles aan doet om kinderarbeid tegen te gaan. We werken ook samen met de Turkse regering. De ILO doet dat ook. Het is ook steeds een onderwerp van gesprek met de Turkse regering. Ik stel me voor dat ik dit ook bespreek met mijn collega, en samen met hem bekijk of we bijvoorbeeld de OESO kunnen inschakelen. We kunnen bekijken op welke manier de Turkse overheid zich gesteund weet in het aanpakken van kinderarbeid. Want ook daar wil men dat niet. 

De voorzitter:

Dank u wel. 

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter, tot slot. Ik heb een rapport gemaakt van mijn bezoek aan Turkije, dat ik graag wil aanbieden aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. 

De voorzitter:

Dat is goed. Dank u wel. 

De heer Van Laar (PvdA):

Het lijkt er toch op dat de uitbuiting en de kinderarbeid in Turkije alleen maar toenemen. Dat horen wij ook van kledingbedrijven. Het is bijzonder zorgelijk dat de kinderarbeid nu in de laatste schakel is gevonden, bij het strijken, dus vlak voordat de kleding naar Europa verzonden wordt. Dat stond een jongen van 15 jaar te doen. Dat is het allerlaatste stapje. Kledingbedrijven zeggen altijd: het is moeilijk, het zit ver weg en we kunnen het niet zien. Maar dit hadden ze toch moeten zien? Hoe kan het dat bedrijven dit niet zien? En wat kan de minister doen zodat er op Europees niveau voor gezorgd wordt dat deze kleding niet meer in onze schappen belandt? Het maakt niet uit waar die kleding vandaan komt. 

Minister Ploumen:

Het is duidelijk dat bedrijven daar gewoon verantwoordelijk voor zijn, hoe lang hun keten ook is en op welk punt in de keten er ook zorgen zijn. In de afgelopen periode zijn bedrijven zich ook steeds meer bewust geworden van die verantwoordelijkheid, en zijn ze samenwerkingen aangegaan om misstanden tegen te gaan. Hoe dit kan gebeuren en hoe zij er zelf tegen aankijken, weet ik niet. Ik mag aannemen dat ze het afkeuren, maar de vraag is inderdaad: hadden ze het kunnen weten? Ze hadden het moeten weten, vind ik, maar hadden ze het kunnen weten? Het is goed om daarover het gesprek aan te gaan, ook binnen het convenant. Dat ben ik zeer met de heer Van Laar eens. 

De voorzitter:

Dank u wel. 

Naar boven