19 Studievoorschot geneeskundestudenten

Aan de orde is het VSO Studievoorschot en geneeskundestudenten in hun coschapfase (24724, nrs. 140 en 141). 

De voorzitter:

Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom. Ik mag als eerste het woord geven aan de heer Grashoff van de fractie van GroenLinks. Ik herhaal de spelregels bij dit soort debatjes: twee minuten spreektijd, inclusief het indienen van eventuele moties. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. De discussie spitst zich toe op de vraag of coassistenten in ziekenhuizen een vergoeding verdienen of niet, en niet op de vraag of we het studiefinancieringsstelsel moeten aanpassen. De minister heeft erop gereageerd en er is een schriftelijk overleg geweest. De minister stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een stage. Coschappen voldoen aan alle kenmerken voor stages. Het is niet anders dan dat. Er zal dus ook op die manier fatsoenlijk mee moeten worden omgegaan. Daarom dien ik een tweetal moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat geneeskundestudenten tijdens hun driejarige masterfase coschappen lopen maar daar geen vergoeding voor krijgen omdat die niet worden aangemerkt als stage; 

overwegende dat bij een coschap net als bij een stage het leeraspect in het kader van de opleiding centraal staat en dat de opgestelde criteria voor een stage van toepassing zijn op de coschappen; 

van mening dat onbetaalde stages vanuit de overheid en aan de overheid gelieerde instellingen onwenselijk zijn; 

verzoekt de regering, samen met de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra in overleg te gaan om zo spoedig mogelijk een fonds op te richten waaruit coassistenten een stagevergoeding ontvangen gedurende (een deel van) de coschappen, en hierover de Kamer te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Grashoff en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 156 (24724). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat geneeskundestudenten geen vergoeding krijgen voor coschappen; 

constaterende dat de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra aangeeft dat de masteropleiding geneeskunde een formeel zwaardere wekelijkse studiebelasting kent dan andere masteropleidingen en onregelmatige tijden waardoor het genereren van extra inkomen buitengewoon lastig is; 

constaterende dat een coassistent zich tijdens de masteropleiding meerdere jaren, gemiddeld 46 uur per week, inzet en naast studeren bijdraagt aan de zorgverlening door ziekenhuizen; 

verzoekt de regering om samen met de geneeskundeopleidingen, de vertegenwoordigers van geneeskundestudenten in Nederland en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra een plan van aanpak op te stellen om de feitelijke studiebelasting van coassistenten te reduceren naar 40 uur, zoals gebruikelijk is in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Grashoff en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 157 (24724). 

Dan mag ik nu het woord geven aan de heer Jasper van Dijk, maar hij is er niet. Hij is een CETA-feestje aan het vieren, denk ik. 

Het woord is aan de heer Rog van het CDA. 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. De minister meent dat geneeskundestudenten, omdat zij intrinsiek gemotiveerd zijn, eigenlijk geen vergoeding hoeven voor de stage die zij lopen, het coschap dat zij lopen. Want dat coschap — ook de spreker voor mij refereerde eraan — voldoet in alle opzichten aan een stage. Mijn fractie heeft hier vaker aangehaald dat de negatieve gevolgen van het leenstelsel ook en vooral negatief uitpakken bij meerjarige masters. Studenten die coschappen lopen, die dus volledig niet te combineren zijn met een bijbaantje, zijn de klos. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het lopen van coschappen door de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) niet wordt gezien als een stage; 

constaterende dat geneeskundestudenten die hun coschappen lopen geen enkele financiële vergoeding hiervoor krijgen terwijl andere studenten die stage lopen een stagevergoeding krijgen; 

verzoekt de regering, in overleg met de NFU en vertegenwoordigers van de geneeskundestudenten te zoeken naar de mogelijkheid om geneeskundestudenten tijdens hun coschappen financieel tegemoet te komen, te betalen uit de opbrengsten van het leenstelsel, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 158 (24724). 

De heer Rog (CDA):

De minister heeft geen zicht op de effecten. Zij weet niet welke studenten er nu uitvallen vanwege het gebrek aan de mogelijkheid om er tijdens hun coschap bij te werken. Het is belangrijk om daar kennis van te hebben en om die reden dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat in de studievoorschotmonitor niet per opleidingsniveau wordt bijgehouden wat de sociaal-economische achtergrond is van studenten; 

overwegende dat hierdoor niet kan worden bijgehouden wat het effect is van het afschaffen van de basisbeurs voor studies met een meerjarige master in het algemeen en geneeskunde in het bijzonder; 

verzoekt de regering om voortaan in de studievoorschotmonitor voor meerjarige masters bij te houden wat de sociaal-economische achtergrond is van de student, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 159 (24724). 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Geneeskundestudenten zijn boos. Ze moeten drie jaar lang coschappen lopen, drie jaar lang extra studeren. Ze leenden al veel geld als aanvulling op de basisbeurs, maar door het wegvallen van de basisbeurs leiden de coschappen tot een extra studieschuld van ruim €10.000. Hoezo is er niets veranderd, zo vraag ik de minister. Voor studenten kan de schuld in totaal oplopen tot €33.000, terwijl ze gedurende die tijd geen stagevergoeding krijgen en geen tijd hebben voor een bijbaan. Ze lopen in die drie jaar immers gemiddeld 46 uur per week coschappen. Om die reden dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat studenten geneeskunde een extra hoge studieschuld opbouwen door de verplichte drie jaar coschappen; 

constaterende dat deze studenten geen stagevergoeding ontvangen voor deze coschappen; 

constaterende dat zij tijdens deze coschappen van gemiddeld 46 uur per week ook geen reële mogelijkheid hebben voor een bijbaan; 

verzoekt de regering, studenten geneeskunde vanaf het volgende studiejaar een tegemoetkoming te geven ter hoogte van de voormalige basisbeurs gedurende de driejarige masteropleiding waarin zij coschappen lopen; 

verzoekt de regering voorts, deze tegemoetkoming te financieren uit de niet-juridisch verplichte uitgaven en hiertoe op korte termijn een voorstel aan de Kamer voor te leggen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 160 (24724). 

De vergadering wordt van 16.21 uur tot 16.27 uur geschorst. 

Minister Bussemaker:

Voorzitter. De discussie over geneeskundestudenten en coschappen c.q. stages is niet nieuw. Die wordt al langere tijd gevoerd. Misschien is het goed om daar toch even aandacht voor te vragen. Geneeskundestudenten hebben in de afgelopen jaren diverse malen aandacht gevraagd voor de positie van coschappers. Ze vinden al langer dat zij een vergoeding moeten krijgen voor hun coschappen. Die wens bestaat dus al langer, maar het debat daarover liep doorgaans niet via mijn ministerie, maar via cao-onderhandelingen in de zorg. Al in 2008, toen in de cao van ziekenhuizen een vergoeding voor stagiairs is afgesproken, hebben coassistenten bij VWS aangeklopt om dit te vergoeden uit het Stagefonds zorg. Mijn collega van VWS geeft aan dat de middelen daar niet voor bedoeld waren en zijn. Het afgelopen jaar heb ik in diverse brieven, ook vanuit het oogpunt van de opleiding geneeskunde en de voorzieningen in ons stelsel van het studievoorschot, aangegeven waarom een vergoeding voor coassistenten niet op zijn plek is. Ik moet de studenten wel complimenteren met hun volhardendheid, niet alleen sinds 2008, maar ook bij het debat over het studievoorschot, zowel in de Tweede als de Eerste Kamer. Dat heeft alleen niet geleid tot een verandering van standpunten. 

De heer Grashoff stelt in zijn motie op stuk nr. 156 dat het coschap een stage is en dat er daarom een vergoeding moet komen. Ik heb al uitgebreid uitgelegd dat we sinds 2008 nooit tot die conclusie zijn gekomen, ondanks de herhaalde verzoeken. Ik zeg erbij dat ook de NFU, de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra, helder is. Hoewel een stage en een coschap veel op elkaar lijken, is er een aantal belangrijke verschillen, zegt ook zij. Belangrijk is dat een stage een overeenkomst kent, waarbij de zorginstelling, in dat geval de werkgever, ervoor kan kiezen een stagevergoeding te verstrekken. Het coschap is in de eerste plaats een onderwijswerkvorm, waarin het ontwikkelen van klinisch redeneren relevant is. Het is in die zin geen stage. Een geneeskundestudent moet namelijk via de coschappen ook allerlei eindtermen halen. Anders dan bij bijvoorbeeld een leerling-verpleegkundige, die via een stage het reeds geleerde in de praktijk moet toepassen en zo toewerkt naar het eindstadium, is er bij het coschap sprake van competentieontwikkeling vanaf het begin. Het is dus geen stage. Dat doet mij de motie op stuk nr. 156 ontraden. Het gaat om onderwijs in de klinische praktijk. Een stagevergoeding past daar niet in. De NFU is er ook helder over, dus ik ontraad de motie. Ik moet haar zeker ontraden omdat er een fonds opgericht moet worden. De herkomst van de middelen is onduidelijk; dat is toch een beetje gratis bier. Ik kan hier niet in meegaan en moet de motie dus ontraden. 

Dat brengt mij bij de motie op stuk nr. 157. 

De voorzitter:

Dat gaat te snel, want de heer Grashoff heeft een vraag over uw judicium. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

De stelling die ik in de motie verwoord en die door de minister weersproken wordt, namelijk dat het hier gaat om een stage, heb ik niet uit mijn duim gezogen. Onder anderen de minister van Sociale Zaken, de heer Asscher, heeft in 2013 op vragen van het Kamerlid Hamer — ons allen welbekend — een hele serie criteria gegeven waaraan een stage moet voldoen en die dus de definitie van een stage vormen. Ik pik daar drie criteria uit: de stage is bij uitstek gericht op leren en niet op werken, de stagiair onderscheidt zich van een gewone werknemer doordat de te verrichten werkzaamheden niet gericht zijn op productief werken waarmee vooral omzet of winst gegenereerd wordt, de stagiair bezet een additionele plaats en neemt dus geen plaats in die normaliter door een werknemer wordt bezet en begeleiding van de stagiair moet gericht zijn op het leeraspect en niet op het behalen van productie. Ik noem er maar een paar uit een lange serie, die ook allemaal geldig zijn. Omwille van de tijd laat ik ze weg. Ik begrijp niet hoe de minister hier staande kan houden dat er geen sprake is van een stage. 

Minister Bussemaker:

Ja, dat zijn kenmerken van een stage, maar daarmee is nog niet elk coschap een stage. Ik heb net geprobeerd dat uit te leggen. Het is niet voor niks dat ook al in 2008 door VWS is besloten dat een coschap niet past in de definitie van een stage, waarvoor het toenmalig Stagefonds was opgericht. Het is een competentieontwikkeling. Anders dan een stage, waarin het ook gaat om het opdoen van werkervaring en het toepassen van werkervaring in de praktijk, gaat het hier echt om het ontwikkelen van vaardigheden, klinisch redeneren en klinische vaardigheden. Daarbij is een werkgeversrol niet wenselijk, zo benadruk niet alleen ik, maar benadrukken ook de NFU en de umc's. Wij blijven het oneens. Een coschap is geen stage. 

De voorzitter:

Probeer het scherp en op de hoofdlijnen te houden, want een VSO is niet bedoeld om uitputtend alle argumenten nog eens te wisselen, mijnheer Grashoff. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Wat zich hier wreekt, is dat er vanuit VWS al jarenlang een doelredenering in stand wordt gehouden. Die doelredenering is in weerwil van de feiten en de criteria die een stage tot een stage maken. Dat zou deze minister van Onderwijs in elk geval in de richting van haar collega moeten bestrijden. Zij zou zelf ook constructief met de minister van VWS in overleg moeten gaan over op welke manier je de taken nu precies verdeelt tussen het ministerie van Onderwijs en het ministerie van Volksgezondheid. 

Minister Bussemaker:

Wij werken zeer constructief samen. Overigens praat ik deze week nog met de studenten en de NFU, ook naar aanleiding van een herhaalde brief. Ik ben altijd bereid het gesprek aan te gaan. Natuurlijk krijgen coassistenten een vergoeding voor de onkosten die ze maken. Het is niet zo dat ze helemaal niks krijgen. Er wordt om nogal wat middelen gevraagd in deze motie. Er zou 23 miljoen in een fonds gestopt moeten worden. Daar is het studievoorschot niet voor bedoeld. Ik heb verder ook geen middelen om dat te financieren. 

In zijn motie op stuk nr. 157 verzoekt de heer Grashoff de regering om een plan van aanpak op te stellen om de feitelijke studiebelasting van coassistenten te reduceren naar 40 uur. Ook die motie ontraad ik. Eerder dit jaar heb ik al uitvoerig met de NFU en de umc's gesproken over een mogelijk andere organisatie van de coschappen. De uitkomst daarvan heb ik toegelicht in een brief aan de Kamer van 5 april. Een aanpassing van de programma's is niet mogelijk zonder dat dit gevolgen heeft voor de kwaliteit van de masteropleidingen. De intensiteit van de opleidingen en de hogere studie-eisen vereisen een studiebelasting van 46 uur. Zouden we dat naar beneden brengen, dan zou de studie langer gaan duren. Dat zou dus een verlenging van de masterfase betekenen. Studenten zouden dan later op de arbeidsmarkt komen. Deze motie ontraad ik. 

In zijn motie op stuk nr. 158 verzoekt de heer Rog de regering om een financiële tegemoetkoming te geven aan studenten, te betalen uit de opbrengsten van het leenstelsel. Deze motie ontraad ik om dezelfde reden als waarom ik de motie van de heer Grashoff ontraad. Er is hier geen dekking. Ik vind het onwenselijk om de middelen uit het studievoorschot voor één specifieke groep te bestemmen, want die zijn bedoeld voor de verbetering van onderwijskwaliteit, niet voor stagevergoedingen. Ook hier geldt dat coassistenten wel een vergoeding krijgen voor gemaakte onkosten. Deze motie ontraad ik dus. 

De heer Rog (CDA):

De minister zag mij morren. Ik wil alleen even zeggen dat er wel dekking is. 

De voorzitter:

Morren moet gewoon in de microfoon en niet in uw bakje. 

De heer Rog (CDA):

Ja, daarom neem ik die kans graag te baat. De minister kan hier zeggen dat zij de motie ontraadt en het oneens is met de dekking, maar anders dan de motie op stuk nr. 156 is deze motie gedekt. 

Minister Bussemaker:

Als de heer Rog het zo bedoelt dat hij aan de middelen die bedoeld zijn voor verbetering van de onderwijskwaliteit, een andere wending wil geven in die zin dat hij die wil gebruiken voor een vergoeding van coschappen van medische studenten, dan zou dat technisch kunnen. Ik vind dat echter onwenselijk, omdat ik niet zou weten waarom deze groep studenten nou een andere behandeling zou verdienen dan alle andere studenten. Deze studenten hebben het zwaar tijdens hun coschappen; dat erken ik. Daar is het studievoorschot dan ook op gericht. Ze hebben recht op een leenmogelijkheid bij DUO. Ze kunnen langer recht krijgen op een aanvullende beurs en op een ov-kaart. Met het studievoorschot is de positie van deze groep studenten, die tijdens de coschappen studiefinanciering kan krijgen, financieel gedekt. Daarom acht ik het niet wenselijk om de middelen van het studievoorschot op een andere manier te besteden. 

Dan kom ik op de motie-Rog op stuk nr. 159 waarin hij de regering verzoekt om voortaan in de studievoorschotmonitor voor meerjarige masters bij te houden wat de sociaal-economische achtergrond is van de student. Ik hecht met name aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Daarom hebben wij bij de totstandkoming van het studievoorschot uitgebreid onderzoek laten doen naar de positie van meerjarige masters. Daaruit kwam naar voren dat er geen effecten zijn op de instroom in meerjarige masteropleidingen, waaronder de zorgmasters. Studenten aan die masters blijken zelfs sterker intrinsiek gemotiveerd te zijn dan reguliere studenten. Zij laten zich bovendien minder leiden door financiële motieven. Zelfs als zij dat wel zouden doen, valt de kosten-batenanalyse toch positief uit voor deze groep. Nederlandse onderzoekers spreken van 7% tot 9% extra inkomen per extra opleidingsjaar. 

Ik wil dus blijven monitoren hoe het gaat met de instroom in meerjarige masters. Dat heb ik tot nu toe ook gedaan. Uit de monitor blijkt dat de instroom in de meerjarige masters dit jaar op peil bleef of zelfs iets toenam. Die ontwikkeling komt overeen met de ontwikkelingen uit het onderzoek. Ik zie geen reden om nu specifiek voor meerjarige masters bij te houden wat de sociaal-economische achtergrond van de studenten is. Ik wil wel bijhouden of het hoger onderwijs in die mate toegankelijk blijft die wij met zijn allen willen. Dat volg ik wel met de monitor. 

De heer Rog (CDA):

De minister gebruikt ontzettend veel woorden. Ze vertelt wat ze allemaal wel doet. Het gaat erom dat we het risico lopen dat deze studenten een gigantische schuld maken, omdat ze er niets bij kunnen doen, maar de minister het vertikt om deze studenten op enige manier tegemoet te komen. Dat zou deze minister, nota bene een sociaaldemocraat, een zorg moeten zijn. We moeten in ieder geval weten of dit straks een studie voor alleen maar rijkeluiskinderen wordt of dat andere kinderen, over wie deze minister zich zou moeten ontfermen, ook een kans maken om deze studie succesvol af te ronden, inclusief een driejarig coschap. 

Minister Bussemaker:

Daarom heb ik net duidelijk, maar misschien omstandig, uitgelegd dat het studievoorschot ook voor deze groep studenten toegankelijk blijft. Dat betekent dat ook zij met het studievoorschot een studie geneeskunde kunnen blijven volgen. Dat kan, doordat ze recht houden op een studielening en een aanvullende beurs, doordat ze langer dan andere studenten gebruik kunnen maken van een ov-kaart en ook doordat er een leenmogelijkheid is tot maximaal ruim €1.000 per maand. Dit alles is er juist om elke student in staat te stellen om te studeren. 

Ik heb vooralsnog geen signalen ontvangen dat er bij de meerjarige masters, anders dan wat wij tot nu toe steeds verwachtten, toch een probleem zou zijn, zelfs niet na het onderzoek dat ik voor de totstandkoming heb gedaan en de monitor die ik na de invoering heb gedaan. Ik blijf dus bij mijn oordeel en ontraad deze motie. 

De motie-Jasper van Dijk op stuk nr. 160 vraagt om deze tegemoetkoming te financieren uit de niet-juridisch verplichte uitgaven en hiertoe op korte termijn een voorstel aan de Kamer voor te leggen. Men zal begrijpen dat als ik de moties van de heer Grashoff en de heer Rog ontraad, ik deze motie, die heel algemeen is, namelijk over een tegemoetkoming, al helemaal moet ontraden. Ik zou niet weten waarom deze groep studenten wel een tegemoetkoming verdient en andere studenten niet. Ik zou ook niet weten waaruit het betaald zou moeten worden, want helaas heb ik geen potje voor niet-juridisch verplichte uitgaven. De begroting van OCW staat behoorlijk onder druk. Wij gaan zeer zorgvuldig, maar ook zeer gericht met onze uitgaven om. Dat betekent dat ik deze motie moet ontraden. 

De heer Jasper van Dijk (SP):

Even voor de helderheid, de SP had het liefst helemaal geen schuldenstelsel gehad, voor geen enkele student. Maar dit debat gaat over geneeskundestudenten, dus dien ik een motie in over geneeskundestudenten. Wek niet de suggestie dat wij alleen die groep eruit zouden willen halen; voor alle helderheid. 

De voorzitter:

Ik zie aan de gelaatsuitdrukking van de minister dat zij geen vraag hoort. 

Minister Bussemaker:

Nee, ik hoor geen vraag. Volgens mij hebben wij deze discussie eerder met elkaar gevoerd. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Ik dank de minister voor de gegeven antwoorden en stel de Kamer voor om volgende week te stemmen over de ingediende moties. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven