10 Rapport De lokale betekenis van de basisteams

Aan de orde is het dertigledendebat over het rapport De lokale betekenis van de basisteams. 

De voorzitter:

Een hartelijk woord van welkom aan de minister. Alle deelnemers hebben drie minuten spreektijd en de eerste spreker van de zijde van de Kamer is mevrouw Helder van de Partij voor de Vrijheid. Het woord is aan haar. 

Mevrouw Helder (PVV):

Dank je wel, voorzitter. Enige tijd geleden is dit debat door mij aangevraagd naar aanleiding van twee artikelen, namelijk Noodkreet agenten en Uiteindelijk is de burger de klos, en natuurlijk het rapport De lokale betekenis van de basisteams. Veel van de daarin genoemde kritiekpunten zijn allang bekend, maar helaas nog steeds niet opgelost. Ondanks dat we nu het debat voeren met een demissionaire minister en het antwoord op het verzoek om meer geld voor de politie vrijwel zeker wordt doorgeschoven naar een nieuw kabinet, heb ik dit debat toch op de agenda laten staan. Misschien kan het namelijk een zetje geven aan de besprekingen aan de formatietafel, want zoals ik al zei: deze problemen zijn niet nieuw. Ze zijn bij partijen bekend en de formerende partijen hadden in campagnetijd lovende woorden voor de politie. In goed Nederlands vraag ik dan ook: put your money where your mouth is. De problemen zijn ernstig genoeg en wat mijn fractie betreft moet daar nu eens een einde aan komen. 

Kort samengevat is het volgende het beeld dat uit het rapport naar voren komt. Het is ook wat de betreffende agente in de artikelen schetste. Door capaciteitsgebrek wordt veel misdaad niet opgepikt; alleen vormen van criminaliteit die als speerpunt worden aangemerkt, worden opgepakt; er is te weinig effectieve mankracht voor serieuze criminaliteitsbestrijding; de politie is minder bereikbaar; veel wijkbureaus zijn gesloten en het aantal dienstwagens is te gering om het grote gebied van een team te beslaan. 

De minister schrijft in zijn brief dat eind van dit jaar voor de basisteams — ik citeer — "de basis op orde" moet zijn. De vraag is echter of we eind dit jaar wel een kabinet hebben. Ondertussen moet de politie wel door. Volgens de minister zal de politie verdergaan met het optimaliseren en verbeteren van de basisteams, door te zoeken naar passende antwoorden op de intern en extern gesignaleerde uitdagingen. Zo staat het in de brief van de minister. Politiek correcte termen voor: u lost het maar weer zelf op. Wat mijn fractie betreft is de politieorganisatie als geheel, maar ook de burger inmiddels lang genoeg op de proef gesteld. Het geduld is op en er moet gewoon geld bij. Niet het zogenoemde "extra geld", dat slechts een minder grote bezuiniging bleek te zijn, maar écht geld, zodat er voldoende agenten opgeleid kunnen worden en agenten behouden blijven. 

Tijdens het vragenuur gisteren over het aantal sepots bij misdrijven heb ik gezegd dat naar mijn mening een van de oorzaken van de problemen de enorme bezuinigingen zijn bij de politie en het Openbaar Ministerie. De minister antwoordde, en ik citeer weer, dat "dit onderwerp in de formatiebesprekingen die op dit moment plaatsvinden, ongetwijfeld op tafel zal liggen". Einde citaat. Over die besprekingen lekt het een en ander uit, maar over de politie blijft het angstvallig stil. Collega Baudet laat zijn baard staan totdat er een nieuw kabinet is. Dat heeft bij mij gelukkig weinig zin, maar ik hoop dat de minister straks in ieder geval zal antwoorden dat dit onderwerp ook vast en zeker op de formatietafel ligt en dat er snel duidelijkheid komt voor de politie. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Van Dam van het CDA. 

De heer Van Dam (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Het overgrote deel van onze politiemensen is fantastisch, maar van de politieorganisatie kunnen we dat nog niet zeggen. In het najaar zullen wij ons als Kamer kunnen buigen over het evaluatierapport van de Politiewet 2012. Is het glas halfleeg of is het halfvol? In de aanloop naar die evaluatie verschijnen er vele rapporten en opinies over het functioneren van onze politie. Het is goed dat wij het hier vandaag over twee van die rapporten hebben, maar de werkelijke politieke betekenis kunnen we pas bepalen als het totale plaatje voor ons ligt. 

De commissarissen van de Koning geven het advies: zorg dat er meer politie op het platteland komt. De CDA-fractie herkent dit punt volledig. Al langere tijd vragen wij aandacht voor de aanwezigheid van de politie op het platteland, waar de hennepmaffia boeren en andere ondernemers overrompelt met de illegale storting van drugsafval of de verplichting om hennepplantages of xtc-laboratoria toe te staan. Natuurlijk is er de Taskforce Brabant, maar inmiddels horen wij geluiden van bestuurders uit andere provincies dat de problematiek zich verplaatst. Ik wijs op het structureel niet-halen van de aanrijtijd bij 112-meldingen met prioriteit 1. De politie spreekt over "heterdaadkracht" bij ernstige misdrijven zoals overvallen en woninginbraken, maar dan moet je er wel snel bij zijn. Onlangs heeft de commissie voor Veiligheid en Justitie een petitie van de gemeente Grootegast in Groningen in ontvangst mogen nemen. Daar wordt slechts 50% van die norm gehaald. Er zal maar bij je ingebroken worden … In feite is dat een vorm van rechtsongelijkheid ten opzichte van grote steden, waar die norm veel beter wordt gehaald. Herkent de minister dit beeld? Is hij het met de CDA-fractie eens dat het niet moet uitmaken of je in de stad of op het platteland woont en dat de politie binnen de gestelde normen aanwezig moet kunnen zijn? 

Dan het rapport van de Politieacademie. Zowel politiemensen als burgemeesters zijn het over één ding eens: er wordt veel te weinig strafrechtelijk opgetreden tegen georganiseerde criminelen. De georganiseerde drugsmisdaad is onder hun ogen maatschappelijk ingebed geraakt. Binnen de basisteams is er opsporingscapaciteit, maar die houdt zich vooral met veel voorkomende criminaliteit bezig. We kunnen deze discussie natuurlijk erg vanuit de capaciteit aanvliegen, maar er is ook een ander aspect, namelijk het concept. Het beter laten functioneren heeft ook te maken met andere concepten, bijvoorbeeld door criminelen klein te houden, door snel aan te pakken, niet alleen door de politie maar ook door andere partijen, zoals de reclassering, gemeenten, scholen en zorginstellingen. Kan de minister aangeven in hoeverre dit rapport over de basisteams nu al heeft geleid tot dit soort andere aanpakken van lokale ondermijnende criminaliteit? 

Mevrouw Van Engelshoven (D66):

Voorzitter. Er is de afgelopen dagen al veel gesproken over de politie en vandaag doen we dat weer. Tegen mevrouw Helder wil ik zeggen: uiteraard ligt ook de politie op de formatietafel. Dit najaar spreken wij ook over de evaluatie van de invoering van de nationale politie aan de hand van het nog te verschijnen rapport-Kuiken. Wat mij betreft had het debat over de vraag wat we vinden van het functioneren van de nationale politie dus op een ander moment mogen plaatsvinden, maar er zijn toch een aantal punten uit het rapport over de lokale betekenis van de basisteams waar we het nu al wel over kunnen hebben. 

De vraag is natuurlijk of de basisteams wel voldoende kunnen anticiperen op wat er van hen gevraagd wordt. Het rapport laat wat dat betreft een gemixt beeld zien. De basisteams functioneren, maar met de huidige, generalistische samenstelling behoudt de georganiseerde criminaliteit toch te veel vrij spel. Met name wordt er in het rapport gesignaleerd dat er behoefte is aan meer recherchemedewerkers in de basisteams. Hoewel de minister schrijft niet te willen tornen aan het concept van de basisteams, hoop ik dat hij deze oproep toch ter harte wil nemen. Is hij het eens met de D66-fractie dat meer flexibilisering in de inzet van de politiecapaciteit gewenst is? Wat is zijn mening over de in mijn ogen essentiële vraag naar meer recherchemedewerkers in die basisteams? 

Al bij de vorming van de nationale politie heeft D6 bepleit dat het lokale gezag meer zeggenschap moet krijgen over de lokale prioriteiten en dat, om het maar oneerbiedig te zeggen, politieke hobby's uit Den Haag de lokale behoefte niet moeten domineren. Hoe zet de minister in op het terugbrengen op die lokale zeggenschap, zeggenschap over op welke lokale problemen politiecapaciteit wordt ingezet? 

Een tweede punt dat mij opviel in het rapport betreft de training voor de geweldshantering. Niet onbelangrijk, gezien het steeds verder uitbreidende wapenarsenaal van de politie. Agenten dienen hiervoor slechts een handvol, maar wel cruciale trainingsdagen te volgen. Hoewel de minister de mond vol heeft van de doorontwikkeling van de integrale beroepsvaardighedentraining nieuwe stijl, gaat het er hier natuurlijk om dat politieagenten de training niet kúnnen volgen, wegens tijd- en capaciteitsgebrek. Dit geldt ook voor de verplichte fitheidstest voor agenten die geweldsmiddelen mogen gebruiken. Vorige week werd duidelijk dat deze niet gehaald wordt of überhaupt niet gedaan wordt. Ik geloof niet dat dit nou onwil van de agenten is. Wat is de reactie van de minister daarop? Hoe gaat hij ervoor zorgen dat dit soort testen op reguliere basis gedaan kunnen worden en dat agenten daadwerkelijk hiervoor kunnen slagen? 

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Raak van de Socialistische Partij. 

De heer Van Raak (SP):

Laatst was ik op een vrijdag op een plein in Amsterdam met veel uitgaansgelegenheden. Ik zag daar politie: mensen, mannen en vrouwen, die ontzettend goed werk deden en ook ontzettend goed samenwerkten, bijvoorbeeld met de uitsmijters van de clubs. Maar ik zag op dat plein nog veel meer. Hosts zag ik. Ik zag particuliere beveiligers. Ik zag gemeentelijke handhavers. Ik zag straatcoaches. Er was een hele keur aan ambtenaren, opsporingsambtenaren en toezichthouders, allemaal mensen ingehuurd door de gemeente. Dat is niet alleen in Amsterdam; dat is nu in bijna elke gemeente. Overal zie je dat in allerlei soorten, vormen en kleuren vormen van gemeentepolitie ontstaan om de doodeenvoudige reden dat de nationale politie niet levert. Daarmee gaat de nationale politie direct in tegen een van de belangrijkste afspraken die wij destijds met het ministerie hebben gemaakt: de nationale politie mag niet ten koste gaan van de lokale inbedding van het politiewerk. Wij hebben zelfs harde normen gesteld. Nu zie je dat als raadsleden en burgemeesters hun verantwoordelijkheid willen nemen er gewoon onvoldoende politie is en dat er allerlei soorten en maten van mensen moeten worden ingehuurd om alsnog de orde te kunnen handhaven. Is de minister het met mij eens dat dat nooit de bedoeling is geweest? 

Je ziet ook dat sommige groepen worden aangestuurd, begeleid of juist helemaal niet worden begeleid door de politie en diezelfde politiemensen ook nog een hele hoop tijd kosten. Dat geldt voor een rijke gemeente als Amsterdam, maar je hebt ook heel veel plattelandsgemeenten die daar veel minder mogelijkheden toe hebben. Politiezorg betekent niet dat er op dinsdagochtend om half twaalf een politieauto door je dorp rijdt. Het feit dat er bureaus en posten zijn gesloten, heeft er echt toe geleid dat in grote delen van ons land het politiewerk is achtergebleven. Ik kijk dan naar de cijfers van de minister. Hij zegt: ja, er zijn voldoende wijkagenten, de formatie is voor 94% bezet. Als ik spreek met wijkagenten, dan zeggen zij bijna allemaal dat die cijfers een papieren werkelijkheid zijn, dat zij in werkelijkheid helemaal niet zo vaak in de wijk zijn als moet, dat zij nooddiensten moeten draaien en dat zij gaten moeten opvullen. Want één ding hoor je op elk politiebureau: we krijgen de roosters maar nauwelijks rond. 

Er is een groot verschil tussen de papieren werkelijkheid van het ministerie en de blauwe werkelijkheid op straat. We gaan de nationale politie evalueren, maar wij zijn als SP ook zelf begonnen met een grote enquête onder politiemensen, samen met een aantal politiebonden. Die is in een afrondende fase. Wij hebben alle beloften van de nationale politie gelegd naast de ervaringen van de politiemensen zelf. Die uitslagen zullen hopelijk een dezer dagen gepubliceerd kunnen worden, maar ik kan de minister alvast meegeven dat de kloof tussen zijn ministerie en de mensen op straat ongelofelijk groot is. 

De voorzitter:

Dan is het woord aan de heer Van Oosten van de VVD. 

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Het lijdt geen twijfel: de politie draagt in belangrijke mate bij aan ons gevoel van veiligheid. Het is de politie die zich dag in, dag uit inzet om de veiligheid te bewaken en een stap naar voren zet als anderen een stap naar achteren doen. Het is belangrijk dat iedereen in ons land bij de politie terechtkan. De basisteams van de politie, die nu centraal staan in dit debat, spelen daarin een cruciale rol. Zij vormen in feite de ruggengraat van de organisatie. Vanuit deze basisteams werkt iedere agent in zijn of haar eigen wijk. Ze zijn ook het belangrijkste aanspreekpunt voor de inwoners van ons land. 

Bij de vorming van de nationale politie zijn door het hele land 167 basisteams opgericht. Dat heeft behoorlijk wat voeten in de aarde gehad. De oprichting van de nationale politie als zodanig heeft natuurlijk ook tot reorganisaties en tot onrust onder agenten geleid. Er wordt nu naar een afronding toe gewerkt en het past ook om terug te kijken of de doelen zijn gerealiseerd die ook de Kamer voor ogen had bij de omvorming van de nationale politie. Mijn fractie ziet dan ook uit naar de evaluatie van de heer Kuijken die we dit najaar verwachten. Het rapport zal ons vertellen wat goed gaat, maar ook waar nog de punten op de i gezet moeten worden. 

Het rapport dat inzet is van het debat van vandaag, is op zichzelf vrij beperkt. Er is daarvoor een aantal van de 167 basisteams bekeken. Mijn partij zou eigenlijk met het rapport van de heer Kuijken in de hand, dus het rapport dat binnenkort verschijnt, veel breder willen terugkijken op de ontwikkelingen van de afgelopen periode. Ik zie het rapport dat we vandaag bespreken als een opmaat naar dat bredere rapport. In die zin vind ik het debat van vandaag wel iets prematuur. Als we dat rapport-Kuijken bespreken, zal hopelijk ook de formatie afgerond zijn en de begroting van Veiligheid en Justitie zijn vastgesteld. Dan kunnen we dat debat ook gewoon veel concreter voeren. 

Maar nu we dan toch het rapport hebben dat we vandaag bespreken, wil ik daar wel één heel concrete vraag over stellen. Daarmee rond ik mijn bijdrage af. Weggestopt op bladzijde 110 lees ik namelijk dat bij de aanpak van ondermijning onvoldoende bruikbare strafrechtelijke informatie beschikbaar is. Ja, ergens gaat er dan iets niet goed, ofwel in de kennisdeling, ofwel in de kennisvergaring tussen de basisteams of met het lokale gezag, inclusief de driehoek en inclusief het Openbaar Ministerie. Het staat wel zo in het rapport genoemd, maar bruikbare informatie is natuurlijk cruciaal voor een goede werking van die basisteams. Ik maak mij hier zorgen over en ik hoor dan ook graag een reactie van de minister op dit punt. Eigenlijk zou ik van de minister willen weten: als blijkt dat dit niet goed zou functioneren, hoe gaan we dit dan verbeteren? 

Dank u wel, voorzitter. 

De voorzitter:

U ook bedankt. Het woord is aan de heer Van Dijk van de Partij van de Arbeid. 

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Voorzitter, dank u wel. Door meerdere woordvoerders is hier al gezegd dat het werk dat politiemensen dag in, dag uit, nacht in, nacht uit doen, ons allen aan het hart gaat. Dat vraagt ook alle aandacht, ook van de politiek. We gaan verder praten als de evaluatie van de werking van de nationale politie rond is. Maar dit debat vindt plaats onder andere naar aanleiding van het rapport De lokale betekenis van basisteams. In dat rapport wordt, verrassend genoeg, een redelijk positief beeld geschetst van de basisteams. Burgers en burgemeesters zijn op hoofdlijnen tevreden over de politie. De onderzoekers constateren dat de basisteams functioneren als het gaat om de lopende zaken zoals noodhulp en het opnemen van aangiftes. Maar de agenten zelf zijn wel erg kritisch over de prestaties ten aanzien van bijvoorbeeld de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Bovendien wordt er door de politiebonden geklaagd over gebrek aan blauw op straat, over gebrek aan zichtbaarheid van wijkagenten en over het sluiten van politiebureaus. Sinds gisteren ligt er ten slotte nog een vernietigend rapport over de centrale ondernemingsraad. Ook daar gaan we apart in een debat over spreken. 

In het rapport is er vooral grote kritiek op de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. In de basisteams wordt daarvoor onvoldoende opsporingscapaciteit ingezet. Meer geld en maatregelen zijn nodig. Alle nu onderhandelende partijen hebben dat in ieder geval in hun verkiezingsprogramma staan, dus dat zou in principe goed moeten komen. Dat hopen we althans. 

Ik reken erop dat er ook specifiek geld wordt uitgetrokken voor de aanpak van ondermijning. Het boek De achterkant van Nederland laat zien hoe verweven de bovenwereld en de onderwereld zijn. In Brabant is dat nu het meest zichtbaar, maar in andere provincies speelt dit net zo hard. Dat is ook de reden dat wij, met andere partijen, werken aan een initiatiefwetsvoorstel om criminele motorclubs te verbieden. 

Erik Akerboom zelf zei in februari dat de politie is doorgeslagen in de centralisatie en het streven naar efficiëntie. Daarbij noemde hij het sluiten van kleine wijkbureaus als voorbeeld. De zichtbaarheid van de politie is daardoor verminderd, en het contact met de burger kleiner geworden. Ondertussen gaat het sluiten van politiebureaus echter gewoon door. Wij vragen de minister: is het geen tijd voor een pas op de plaats? 

Dan zijn er nog meer zorgelijke punten. Agenten die lange reistijden moeten maken om van huis naar werk te komen. Dat kan na een lange nachtdienst zelfs tot gevaar leiden. Wat wordt daaraan gedaan? Welke kosten zijn er sinds de invoering van de nationale politie gemoeid met extra reisvergoedingen? 

Ik sluit af. Ik zei al: liever had ik dit debat gevoerd met de nieuwe minister van Veiligheid. We hebben nu weinig tijd, maar gelet op de komende evaluatie van de nationale politie zal dit zeker niet de laatste keer zijn dat we over dit belangrijke onderwerp spreken. 

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

Voorzitter. Het is goed om over de problemen bij de nationale politie, de recherche en de basispolitieteams te spreken. Maar laten we vooral niet vergeten dat tienduizenden agenten zich volledig inzetten om Nederland veiliger te maken. Zij voelen zich daarin lang niet altijd gesteund door de politiek. GroenLinks spreekt graag zijn waardering uit voor de grote inzet van al die politieagenten die soms zelfs in gevallen van leven of dood het verschil maken. Net als iedereen in de zaal vraagt ook GroenLinks zich af of de criminaliteitscijfers echt dalen, wat heel erg mooi zou zijn, of dat er slechts sprake is van een papieren werkelijkheid, veroorzaakt door een afnemend vertrouwen van slachtoffers van delicten in een goede afloop van hun zaak. Dat laat overigens onverlet dat mensen in meerderheid tevreden zijn over hun contact met de politie. 

Door de vorige sprekers zijn de problemen uitgebreid benoemd: de kwaliteit van de opsporing moet omhoog, net als de aanwezigheid van de politie op straat. Vooral zorgelijk is de lokale inbedding van de politie zelf. Ook hier weer zie je een grote tevredenheid over de politie en hun inzet. Maar er is ook grote kritiek op de politieorganisatie zelf. Lokale bestuurders en gemeenteraadsleden zijn lang niet altijd tevreden over het aantal politieagenten in hun gemeente. Maar ook politiemensen zelf zijn ontevreden hoe ze nu hun werk moeten doen. Het werkgebied is te groot, waardoor noodzakelijkerwijs per auto moet worden gesurveilleerd, het vermoeden van etnisch profileren raakt de politie diep en de personele samenstelling van de politie weerspiegelt nog lang niet altijd de bevolkingssamenstelling. 

Niemand is kortom hier in huis echt volledig tevreden over hoe het nu gaat. Het lijkt er een beetje op alsof de portee van het onderzoek in de vertaling door de minister is verloren gegaan. Graag had GroenLinks meer gehoord over de reeks van initiatieven om samenwerking tussen de veiligheidspartners te versterken. Gezien de ernst van de problemen zou je toch veronderstellen dat de minister zich geroepen voelt om met concrete verbeterpunten de voortgang in het verbeterproces aan te tonen. Graag een reactie van de minister. 

De heer Krol (50PLUS):

Voorzitter. De problemen bij de basisteams van de nationale politie rijzen de pan uit. 50PLUS meent dat die term beter aangevuld kan worden tot nationale politiecrisis. We lezen het geregeld: een agent raadt het slachtoffer af om aangifte te doen, omdat er toch niets mee gebeurt; te weinig capaciteit bij de recherche. Kloppen die berichten? Is de minister het met 50PLUS eens dat het gevoel dat we moeten kunnen rekenen op de rechtsstaat zo wordt ondermijnd? Wil de minister toezeggen dat deze handelwijze stopt? In het rapport over basisteams stellen wijkagenten dat er een kaalslag heeft plaatsgevonden in dunbevolkt gebied. In het onderzoek "Vanaf de zijlijn bekeken" spreken de commissarissen van de Koning zelfs over een politieloos platteland waar criminelen vrij spel hebben. Kan de minister dit alarmerende bericht tegenspreken? Zo niet, wat is dan zijn reactie? Moet elke gemeente niet beschikken over minimaal één politiebureau of politieloket in het gemeentehuis? 

Bij woninginbraak is het opsporingspercentage slechts 10%. Wie gepakt wordt staat een dag later weer buiten als gevolg van het snelrecht van het Openbaar Ministerie, het zogenaamde ZSM-afdoen. Het onderzoek Nationaal dreigingsbeeld 2017 bevestigt dit en schetst een schokkend beeld van hoe gewéldig buitenlandse criminele organisaties die ZSM-afdoening vinden. Het trekt dus inbrekers aan. Als de justitieketen zo lek is als een mandje, zijn er toch nooit genoeg wijkagenten en rechercheurs? Graag een reactie. Waarom valt woninginbraak, een misdrijf met ingrijpende gevolgen voor slachtoffers, onder die ZSM-afdoening? Kan de minister daar z.s.m. een einde aan maken? 

De Inspectie Veiligheid en Justitie keek vorig jaar naar de dramatische cijfers over woninginbraken en constateerde dat ze juist zijn. Met alle respect, maar een echte waakhond zou toch moeten onderzoeken waarom woninginbraak onoplosbaar blijkt? De inspectie gedraagt zich als een schoothondje. Dat moet toch een onafhankelijke terriër zijn? Ook hierop graag een reactie. 

Ten slotte. De politie kan niet overal zijn. Een agent op elke hoek willen we niet. Het is goed dat de burger wordt betrokken via Opsporing Verzocht en de BuurtApp, maar Opsporing Verzocht kan niet altijd over actuele situaties berichten. De BuurtApp is snel maar beperkt. Vroeger was er een politiebericht, meestal direct na het achtuurjournaal. 50PLUS meent dat het politiebericht een gat kan opvullen. Het helpt de politie bij de opsporing en waarschuwt de burger voor criminelen. Is het mogelijk dat de redactie van Opsporing Verzocht in voorkomende gevallen zo'n politiebericht op tv en social media gaat verzorgen? 

Om positief te eindigen: dank aan al die hardwerkende politiemensen. 

De voorzitter:

Hier volgt een politiebericht: ik schors tien minuten, daarna gaan we luisteren naar de minister. 

De vergadering wordt van 16.27 uur tot 16.35 uur geschorst. 

Minister Blok:

Voorzitter. De meeste sprekers besteden in hun betoog terecht heel veel aandacht aan het ontzettend belangrijke, nuttige werk dat de politiemannen en -vrouwen dag in, dag uit voor ons doen. Dat compliment is hier zeer terecht uitgedeeld. Ik heb veel leuk werk, maar tot de leukste delen van mijn werk horen de momenten waarop ik de kans heb om weer met mensen door Rotterdam-Zuid te fietsen, weer door Den Haag te lopen of, zoals vorige week, in Hengelo te zien hoe een basisteam helemaal zelf nieuwe ontwikkelingen heeft toegepast op het gebied van ICT, waardoor burgers heel makkelijk meldingen online kunnen doorgeven via Facebook en via Twitter. Daarmee wordt het bereik van de politie nog veel groter dan met over straat patrouilleren, wat natuurlijk ook van belang is. Het zijn ongelooflijk gemotiveerde mensen aan wie Nederland heel veel dank verschuldigd is. 

Dat wil niet zeggen dat alles perfect is, maar het beeld is genuanceerder dan een aantal sprekers aangaven, hoewel de heer Van Dijk er heel terecht op wees dat een van de rapporten die vandaag aan de orde zijn — De lokale betekenis van basisteams — echt niet zo gelezen kan worden dat er alleen maar ellende aan de orde is. Ja, er is kritiek en er is zorg op een aantal onderdelen, maar burgers geven onze politie een zeer ruime voldoende. Hetzelfde beeld dat hier in de Kamer heerst van de enorme inzet van politie hebben zij ook. Burgemeesters hebben dat over het geheel ook. Inderdaad, raadsleden zijn kritisch. Er zijn ook belangrijke kritische signalen van de politiemensen zelf. Dat is ongelooflijk belangrijk. Iedereen gaat over zijn eigen inbreng, maar ik denk niet dat wij de politie een dienst bewijzen door hier te roepen dat het een tranendal is, terwijl uit het onderzoek dat wij hebben laten doen een genuanceerd beeld komt, waaruit blijkt dat er verbeterpunten zijn, waar ik op in zal gaan, maar ook dat de enorme inzet van onze politiemensen wel degelijk tot resultaat leidt en wordt gezien. 

Aan het begin van mijn ministerschap heb ik, omdat ik dat altijd erg interessant vind, gevraagd of er ook internationale onderzoeken bestaan naar de kwaliteit van de Nederlandse politie. Die zijn er en die laten echt een heel goed beeld zien. Als ik mijn buitenlandse collega's spreek, zoals vanavond als ik weer afreis naar de JBZ-Raad, dan spreken die over het algemeen met zeer veel bewondering over de Nederlandse politie. Vaak worstelen zij zelf met verschillende lagen politie, hebben zij nog vormen van gemeentelijke politie, regionale politie en landelijke politie, en geven zij aan dat dat echt een handicap is, bijvoorbeeld bij de aanpak van georganiseerde criminaliteit of bij de aanpak van terrorisme. Dus er is in binnen- en buitenland, in onderzoeken en op straat heel veel waardering voor de Nederlandse politie. Dat geeft ons vooral de plicht om heel goed te zorgen voor de politie en om ervoor te zorgen dat de mensen hun goede werk kunnen doen. 

Na deze inleiding ga ik in op de gestelde vragen. Mevrouw Helder stelde de vraag, die mij wel bekend was, of er meer geld beschikbaar komt voor de politie. Zij antwoordde daarop zelf al dat dat ongetwijfeld een onderwerp is dat op de formatietafel ligt, maar dat ik het in de tussentijd doe met de extra ruimte die ik gelukkig heb gekregen in de huidige begroting. 

De heer Van Dam vroeg als eerste in te gaan op het rapport van de commissarissen van de Koning; anderen gingen daar later op in. 

Mevrouw Helder (PVV):

Ik ben blij dat de minister goed naar mijn inbreng heeft geluisterd, maar ik had ook een andere vraag gesteld. Natuurlijk heeft de minister geen glazen bol, maar ik zou hem toch willen vragen of hij enigszins kan aangeven of er snel duidelijkheid komt. 

Minister Blok:

Wat denkt u dat ik ga zeggen? Dat is aan de onderhandelaars. Ik sta nu hier. Ik sta overigens de hele dag hier, dus ik kan ook geen bijdrage leveren aan het tempo van de onderhandelingen. 

Mevrouw Helder (PVV):

Nee, maar alle gekheid op een stokje: we wachten al heel erg lang. De onderwerpen zijn niet nieuw; dat zei ik ook al. Ik ben blij dat de minister net zei dat we een plicht hebben om goed voor onze politiemensen te zorgen. Dat er snel duidelijkheid komt, vind ik hier toch eigenlijk wel onder vallen. 

Minister Blok:

Ja, ik hoop ook van harte dat de onderhandelingen snel tot een goed einde komen. Maar ik sta nu hier en ik ben niet aan het onderhandelen. 

Ik was gebleven bij de heer Van Dam, die als eerste een reactie vroeg op het rapport van de commissarissen van de Koning. Zij doen nadrukkelijk een beroep op meer politiecapaciteit. Zij gaan specifiek in op het platteland. Zoals de heer Van Dam weet, zijn er soortgelijke oproepen gedaan vanuit Amsterdam en Rotterdam. We kunnen dus concluderen dat er eigenlijk een hele brede roep is — dan ben ik weer terug bij mevrouw Helder — om meer politiemannen en -vrouwen op straat. Iedere politieke partij heeft dat een eigen vertaling gegeven in haar verkiezingsprogramma. Ik neem aan dat daar nu een gemiddelde van gevonden zal worden in de regeerakkoordonderhandelingen. 

Ik kom op het concrete punt van de aanrijtijden. We hebben als doel dat de politie binnen de gestelde tijd aanwezig is. Lokaal gezag mag daar overigens van afwijken; in de driehoek kan daar een aparte afspraak over gemaakt worden. Ik realiseer me dat het niet in alle gevallen lukt. Ik denk ook niet dat het reëel is om te garanderen dat het altijd kan lukken. Uiteindelijk is politiewerk en veiligheidswerk altijd omgaan met de beschikbare middelen. Dat slaat neer in het aantal politiebureaus en het aantal mensen, en daarmee ook in de aanrijtijden op het platteland. Er is heel bewust voor gekozen om inmiddels ook per regio te publiceren hoe het gaat met de aanrijtijden. Op sommige plaatsen wordt ook afgesproken om daar maatwerk in te leveren. Maar ik kan niet zomaar beloven dat we helemaal honderd procent aan de norm kunnen voldoen. 

De heer Van Dam (CDA):

Het ging mij ook niet zozeer om de vraag of iedereen altijd helemaal honderd procent aan die norm voldoet, want ik heb er alle begrip voor dat de omstandigheden van het geval dat heel erg kunnen beïnvloeden. Het ging mij bijna meer om het onderliggende rechtsstatelijke principe dat een inwoner van Nederland die op het platteland woont in dezelfde mate recht heeft op bescherming van de overheid, en in principe dus ook op aanwezigheid van de politie binnen de gestelde norm. Dan is het nog zo dat als er twee meldingen zijn op hetzelfde moment, aan één melding geen opvolging zal kunnen worden gegeven. Maar gelden daar dezelfde uitgangspunten voor? Ik denk dat het heel belangrijk is om dat vast te stellen. Ik was op zoek naar een uitspraak van de minister daarover. 

Minister Blok:

Als de heer Van Dam het zo formuleert, ben ik het natuurlijk met hem eens. Mensen in Nederland worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat geldt dus ook zeker bij de veiligheidszorg. Tegelijkertijd moet ik de nuance aanbrengen dat ik niet kan garanderen dat het in honderd procent van de gevallen ook tot het gewenste resultaat leidt. Die nuance begrijpt de heer Van Dam ook goed. 

De heer Van Dam vroeg als eerste of dit rapport over de basisteams in ieder geval mede heeft geleid tot een andere aanpak van de lokale criminaliteit. Ook mevrouw Özütok ging daarop in. Ja, er zijn al een aantal verbeterslagen in gang gezet. Daarbij speelt ook dat de huidige politieorganisatie natuurlijk sterk gebaseerd is op de wensen die er leefden bij het vormgeven van de nationale politie, inmiddels alweer vijf jaar geleden. In een veranderende wereld met veranderende criminaliteitspatronen is het niet vreemd dat de politie als organisatie daar ook bij aansluit. We hebben gelukkig grote slagen kunnen maken op het gebied van veelvoorkomende criminaliteit. Op dat punt zijn echt grote stappen vooruit gezet; ik zal zo nog op de cijfers ingaan. Maar tegelijkertijd zien we een toenemende hinder van georganiseerde criminaliteit en cybercriminaliteit. Dan is het logisch dat je je organisatie daarop aanpast. Maar het is ook logisch dat je dat niet al in 2012 hebt gedaan, want de maatschappelijke opgave was toen anders. Binnen de politie zijn er grote slagen gemaakt op het gebied van ICT. Er moet nog veel gebeuren, maar ik zal een mooi voorbeeld noemen. Als ik met agenten op straat ben, dan vind ik het gebruik van de iPhone, waarmee makkelijk aangiftes gedaan kunnen worden, mensen snel geïdentificeerd kunnen worden en bekeken kan worden of ze gezocht worden, een enorme vooruitgang. Die toepassing is, voor zover bij mij bekend, nergens anders op de wereld op die manier beschikbaar. 

De heer Van Raak (SP):

Ik wil even markeren, ook voor toekomstige debatten, dat de minister van Veiligheid en Justitie, die verantwoordelijk is voor de politie in Nederland, hier zegt dat de ICT bij de politie veel beter is geworden. Dat wil ik gemarkeerd hebben in dit debat, zodat we het later makkelijk kunnen terugvinden. 

De voorzitter:

We schrijven het op. 

Minister Blok:

Bij het voorbeeld dat ik noemde, zag ik mensen in de zaal knikken. Zij hebben die iPhones ook gezien. Vindt de heer Van Raak dat voorbeeld een verslechtering? 

De heer Van Raak (SP):

Ik heb weleens op een bureau gezeten naast een agent met een stopwatch in zijn hand. We bekeken hoelang het duurde om de zaak op te starten. Dat duurde schrikbarend lang. Ik heb al tegen de minister gezegd dat ik samen met de politiebonden een enquête heb gehouden onder politieagenten. Ik hoop dat ik de uitkomsten daarvan nog deze of volgende week kan presenteren. Ik kreeg reacties terug van agenten dat het niet was gelukt om de enquête in te vullen omdat de computersystemen zo traag waren en dit, overigens zeer kleine, programma niet aankonden. De meest basale dingen zijn niet op orde. Agenten houden nog steeds zelf parallel informatie bij omdat het in de systemen niet lukt. Agenten zeggen ook: de criminaliteitscijfers gaan omlaag, maar dat gaat gelijk op met het achteruitlopen van de ICT. 

Minister Blok:

Ik stelde een heel korte, concrete vraag, namelijk of de iPhones waarmee op straat wordt gewerkt, een verbetering zijn. 

De voorzitter:

Het gaat nu een beetje verkeerd qua wie de vragen stelt en wie de antwoorden geeft. Kunt u afronden, mijnheer Van Raak? 

De heer Van Raak (SP):

Dit is precies het probleem. De minister zegt: ik ga een uitspraak doen over de ICT. Ik zie dat iPhones goed werken, dus het gaat goed met de ICT. Als dit de manier is waarop de minister de politie aanstuurt, dan snap ik waarom er zo veel problemen zijn. 

Minister Blok:

De heer Van Raak doet geen enkel recht aan mijn antwoord. Ik heb gezegd dat er sprake is van grote vooruitgang, bijvoorbeeld op het gebied van iPhones, maar dat er tegelijkertijd nog een enorme opgave ligt. Dat was mijn betoog. 

De heer Van Dam (CDA):

Laat ik vooropstellen dat het op zich een gunstig bericht is dat een SP-enquête niet op het werk ingevuld kan worden; dat zou je gewoon thuis moeten doen. Maar mijn vraag richtte zich op iets anders. Als je met politiemensen praat en als je dit rapport leest, dan kun je constateren dat er heel veel goed gaat. Maar een van de dingen die niet goed gaan — en daar ging mijn vraag over — is dat ondermijning de wijk insijpelt. Politiemensen zien dat er een shishalounge of een horecatent komt die fout is, maar binnen de basisteams ontbreekt de capaciteit om daar wat aan te doen. Zijn er al stappen gezet om dat veranderen? 

Minister Blok:

Ik was pas halverwege mijn antwoord. Ik gaf aan dat er verbeteringen zijn aangebracht binnen de politieorganisatie, maar dat er ook nog veel te doen is. Die inleiding gaf al aan dat ik ook iets ging zeggen over de situatie buiten de politieorganisatie, want het is cruciaal dat er goed wordt samengewerkt met gemeentes, de reclassering en de jeugdhulpverlening. De heer Van Dam ging daar in zijn betoog overigens ook zelf op in. Er zijn grote slagen gemaakt in de RIEC's, de Regionale Informatie- en Expertise Centra, waarin al deze partijen om tafel zitten. In de afgelopen jaren van financiële schaarste is er gelukkig ook extra geld beschikbaar gekomen om die RIEC's te ondersteunen. 

De basisteams doen nu recherchewerk naar veelvoorkomende criminaliteit. In het rapport staat de specifieke suggestie om ook recherchewerk naar georganiseerde criminaliteit binnen de basisteams te gaan doen. Dat vind ik, in overleg met de politieleiding, geen logische stap, omdat georganiseerde criminaliteit naar haar aard complex en vaak ook gebiedsoverstijgend is. Het is dus verstandig om die expertise te blijven concentreren. Een aandachtspunt is wel om ervoor te zorgen dat signalen die vanuit de basisteams worden afgegeven, worden opgepikt. 

Mevrouw Van Engelshoven betoogde dat er voldoende lokale ruimte moet zijn. Mijn volgende debat gaat over een problematiek in Limburg, dus ik ben heel benieuwd naar de inbreng daarin over het thema lokale ruimte en Haagse bemoeienis. In zijn algemeenheid ben ik het zeer eens met mevrouw Van Engelshoven dat er ruimte moet zijn voor lokaal maatwerk. Voor een aantal van de thema's die we hier bespreken is dat ook van groot belang. Ik ben het overigens ook eens met haar oproep voor voldoende flexibiliteit in de politiecapaciteit. De Kamer heeft van mij voor de zomer een reactie gekregen op het IBO-rapport over de politie. Daarin heb ik namens het kabinet het belang van die flexibiliteit onderstreept. De veranderende wereld zorgt voor die noodzaak. Bij de vorming van de nationale politie was het heel goed verdedigbaar om heel centraal te sturen op aantallen agenten op straat en om dat landelijk te doen, maar bij een verschuiving van veelvoorkomende criminaliteit, die toen het belangrijkste thema was, naar complexere criminaliteit, waarbij vaak ook een ander type deskundigheid nodig is, namelijk financiële deskundigheid en cyberdeskundigheid, heb je meer flexibiliteit in je organisatie nodig. Dat betekent soms ook dat de Kamer een stapje terugzet en ruimte biedt voor die flexibiliteit. 

Mevrouw Van Engelshoven vroeg in dat verband naar de knellende kaders. We moeten niet steeds vanuit Den Haag gaan voorschrijven hoeveel er precies nodig is voor een bepaald doel of thema, hoe belangrijk dat thema ook is. Ik heb in de Kamer regelmatig gesproken over verkeerscriminaliteit, milieucriminaliteit, cybercriminaliteit en kindermisbruik. Ieder onderwerp is belangrijk, maar het is onverstandig om vanuit Den Haag de politie steeds verder in te kaderen, terwijl het lokaal heel erg kan verschillen hoe belangrijk het ene of het andere thema is. Ik ben dus eigenlijk heel blij met de oproep van mevrouw Van Engelshoven. 

Zij ging ook in op het signaal dat er te weinig getraind kan worden op het gebied van geweldsbeheersing en dat de deelname aan de fitheidstesten en de resultaten daarvan nog niet voldoende zijn. Er is een vernieuwingsstap gezet in de training, onder de naam "integrale beroepsvaardigheidstraining". De vernieuwing is dat de training zo veel mogelijk gericht is op de praktijk, dus niet zozeer op toetsen. Daaronder valt ook de fysiekevaardigheidstoets. Daarvoor is onvermijdelijk een invoeringstraject nodig. De komende jaren, tot 2020, zijn daarvoor uitgetrokken. Daarnaast is in de huidige politie-cao afgesproken dat het aantal trainingsuren verhoogd wordt van minimaal 32 naar 42 uur per medewerker. Ik ben het ermee eens dat de signalen daarover echt aanleiding geven tot die extra maatregelen. 

Ook mevrouw Van Engelshoven vroeg naar het advies om capaciteit in de basisteams te richten op georganiseerde criminaliteit. Ik hoop dat ik daarmee ook de vraag van de heer Van Dam voldoende beantwoord heb. 

De heer Van Raak schetste zijn aanwezigheid op een Amsterdams plein, waar hij niet de enige was; hij zag daar onder meer een heel aantal boa's. Ik ken geen cijfers waaruit blijkt dat landelijk het aantal boa's toeneemt. Ik weet wel dat ze op veel plaatsen worden ingezet. Dat is een gemeentelijke bevoegdheid. Ik vind het ook logisch als een gemeente dat doet. Ik vind het eerlijk gezegd ook logisch dat je in het kader van een verstandige inzet van mensen en middelen deels gebruikmaakt van politiemannen en -vrouwen, met hun zware opleiding en selectie, voor de taken waar je hen absoluut voor nodig hebt, en dat je voor andere publieks- en veiligheidstaken, die even belangrijk zijn maar waarvoor niet altijd zo'n zware opleiding nodig is, andere mensen inzet, die ook gemotiveerd zijn en op dat terrein ook deskundig zijn. Waarom zouden we daartegen zijn? Ik heb ook niet het signaal dat dat enorm aan het groeien is. 

De heer Van Raak (SP):

Nou, omdat het de gemeentes heel veel geld kost en besparingen bij de rijksoverheid dus gewoon weer worden betaald door de gemeentes. Maar er is ook nog iets anders aan de hand. Het klopt: die mensen doen allemaal ontzettend hun best en ze hebben allemaal belangrijke taken. Maar de agent met wie ik meeloop, ziet honderd dingen tegelijk. Hij moet dan een afweging maken: gezien de capaciteit van vandaag, gezien de prioriteiten van vandaag, het plan voor vanavond, ga ik hiertegen optreden en houd ik dat andere wel in de gaten maar laat ik dat nu even lopen. Als er dan een host, een particuliere beveiliger, een gemeentehandhaver of een straatcoach is, dan kan het gebeuren dat die wél iemand aanspreekt, dat die wél gaat optreden. Dan moet er politie aan te pas komen om iemand op te pakken. Dan is zo'n agent twee of drie uur bezig met een zaak waarvan hij heeft gezegd: het is gezien het plan van vanavond geen prioriteit. Dan is het dus geen aanvulling meer. Dan is het een last geworden. Ik vind dat de minister ook op dat niveau naar dit soort zaken moet gaan kijken. 

Minister Blok:

Als de situatie zich voordoet zoals de heer Van Raak die schetst, dan zijn er geen goede afspraken gemaakt over de inzet van lokale boa's door de gemeente, met gemeentegeld, en de inzet van politie. Dan is dat bij uitstek niet iets wat ik hier op het Binnenhof moet regelen. Dan is dat bij uitstek iets wat in de lokale driehoek moet worden afgestemd. Dit zal daar ook gebeuren, want inderdaad: je geeft schaars gemeentegeld uit aan dit belangrijke doel en je krijgt het signaal terug dat het op deze manier niet goed werkt. Dit is bij uitstek iets wat lokaal aangepakt moet worden. 

De heer Van Raak (SP):

Ik vraag de minister niet om met die host, die politieman, die particuliere beveiliger, die gemeentehandhaver, die uitsmijter en die straatcoach te gaan praten. Ik leg de minister voor dat er een probleem is. Toen we als Tweede Kamer de nationale politie inrichtten, hebben we eisen gesteld ten aanzien van de lokale inbedding: voldoende mensen voor gemeentelijke taken, taken op gemeentelijk niveau. Die wildgroei aan boa's is een teken dat die mensen er niet zijn. Gemeentes gaan dus zelf mensen organiseren, inhuren. Dat leidt niet tot een effectievere politiezorg maar tot meer bureaucratie, meer geregel, meer overleg, meer gedoe. 

Minister Blok:

De heer Van Raak is gepromoveerd wetenschapper. Dat zou ertoe kunnen leiden dat hij in zijn uitingen enige zorgvuldigheid kiest wanneer hij heel stellig zegt dat iets toeneemt of afneemt. Dat is namelijk meetbaar. Ik ken geen onderzoek, geen cijfers waaruit blijkt dat het aantal boa's in Nederland enorm is toegenomen. Als die er zijn, laat ik mij graag overtuigen. Maar dat is wel de kern van het betoog van de heer Van Raak. Daarnaast suggereert hij dat wij allemaal nooit op een plein in Amsterdam zitten, nooit met agenten spreken en nooit met boa's spreken; alleen de heer Van Raak verkeert in die gelukkige omstandigheid. Wij kennen geen cijfers — ik ken die niet — over een spectaculaire toename van het aantal boa's. Ik vind de boa een zeer waardevol instrument. Het probleem dat de heer Van Raak beschrijft, is bij uitstek iets wat lokaal ingevuld moet worden. 

De voorzitter:

Mijnheer Van Raak, heel kort. 

De heer Van Raak (SP):

Heel kort, ten slotte, want ik ben wel weer klaar met deze minister. Als we op dit niveau moeten gaan debatteren, dan hoeft het voor mij niet. Het gaat om boa's. Het gaat om beveiligers en uitsmijters. Het gaat bijvoorbeeld ook om hosts en veel particuliere beveiligers. Maar laten we die cijfers boven krijgen en laten we onderzoeken doen. Ik hoop wel dat ik in de toekomst met de minister op iets hoger niveau kan debatteren. 

Minister Blok:

Dat is een wederzijdse wens en alle cijfers helpen daarbij, mijnheer Van Raak. 

De heer Van Raak ging ook in op de inroostering van wijkagenten. Worden zij niet te pas en te onpas voor noodhulp ingeschakeld? Inderdaad, het signaal dat er vaak een beroep op ze wordt gedaan in het kader van noodhulp, bereikt mij ook. Daar is ook onderzoek naar gedaan door de Politieacademie. Overigens geeft datzelfde onderzoek ook aan dat heel veel wijkagenten tegelijkertijd aangeven een redelijke hoeveelheid tijd te hebben voor het werk in de wijk. Dat komt dan soms mogelijk in het gedrang. Hierbij is ook de ruimte heel belangrijk die basisteams hebben om lokaal een eigen invulling te geven. Ik gaf al het voorbeeld dat ik vorige week in Hengelo zag. Daar heeft een team ervoor gekozen om veel mensen in te zetten op het via nieuwe media contact hebben met mensen, zodat ze ook heel snel signalen kunnen oppikken. Ze kunnen zo ook méér signalen krijgen, en eigenlijk op een minder bewerkelijke manier. In de Meierij is een soortgelijke invulling van toepassing. Dat onderstreept nogmaals hoe ongelofelijk belangrijk het is dat we de ruimte laten om zaken lokaal zo invulling te geven dat het werk zo goed mogelijk kan gebeuren, en we dat dus niet helemaal vanuit Den Haag dichtregelen. 

De heer Van Dijk heeft inderdaad in het rapport dezelfde nuance gelezen als ik: er is veel te verbeteren, maar er zijn tegelijkertijd ook al veel dingen om trots op te zijn. Een van de zorgpunten die hij noemde, was het sluiten van bureaus. Gaat dat niet ten koste van het contact in de wijk? De heer Akerboom heeft zelf ook aangegeven daar nog eens kritisch naar te willen kijken. Daar werd ook op gewezen. Er zijn in de praktijk hele pragmatische invullingen gegeven, zoals een contactpunt in een gemeentehuis of het voorbeeld in Hengelo, waar fysiek contact wordt vervangen door en aangevuld met digitaal contact. Ook daarvoor geldt dat ik het onverstandig zou vinden om vanuit Den Haag centraal te gaan aansturen hoeveel bureaus er moeten zijn. De heer Krol suggereerde namelijk om hier voor te schrijven dat er één bureau per gemeente moet komen. Ik woon zelf in een gemeente zonder bureau. Gelukkig zie ik met enige regelmaat zowel een agent als een boa bij mij op straat. Als je mij nou zou vragen wat ik verstandig zou vinden bij mij in Enkhuizen, geld naar bakstenen voor een nieuw bureau of geld naar een goede bereikbaarheid en voldoende auto's op straat, zodat men bereikbaar is bij een spoedoproep, dan heb ik de neiging om te zeggen: steek het nou maar niet in die bakstenen. Ik ben wel gelukkig met het bureau in Hoorn, als ik maar vaak genoeg een agent tegenkom op straat. Dat zou ik dus bij uitstek niet centraal willen vastleggen. Dit zeg ik overigens naar aanleiding van de vraag van de heer Van Dijk. Mijn antwoord is ook niet dat er niks moet gebeuren, want ik ben het eens met de korpschef, die heeft aangegeven dat hij nog eens kritisch gaat kijken of dit op deze manier moet worden doorgezet. 

De heer Krol (50PLUS):

De minister heeft maar de helft gehoord van wat ik gezegd heb. Ik had het niet alleen over één politiebureau. Ik zei: óf een politiepost óf een politieloket. U bent in de gelukkige omstandigheid dat u met de auto makkelijk in een dorp verderop naar het politiebureau kunt gaan. Mijn achterban zou het heel prettig vinden als ze bijvoorbeeld op het gemeentehuis ook gewoon bij een politieloket zouden kunnen aankloppen. Dat zijn geen bakstenen, want die staan er al. Dat hoeft niet echt veel geld te kosten. 

Minister Blok:

Over het voorbeeld van het politieloket zijn we het volgens mij niet oneens, want dat heb ik zonet genoemd. Ik heb wel aangegeven dat ik het onverstandig zou vinden om er heel veel geld in te gaan steken, omdat ik daar echt betere bestemmingen voor kan bedenken. 

De heer Van Dam (CDA):

Ik herken helemaal het dilemma tussen een bureau openhouden waar heel weinig mensen aan komen lopen, en het idee dat burgers in hun nabijheid een bureau hebben. Maar het andere uiterste is toch wel de pop-uptent waar wij deze zomer op getrakteerd worden. Dat is een soort partytent waarin een politieman bureau houdt. Is de minister het met mij eens dat het misschien heel praktisch en leuk is als wijkagent Janssen dat eens doet, maar dat dit voor de beeldvorming van de Nederlandse politie toch niet is wat we zouden moeten willen? 

Minister Blok:

Ik ben het vaak met de heer Van Dam eens, maar nu niet, omdat ik het zo cruciaal vind dat politiemensen, basisteams, kunnen experimenteren. Experimenteren brengt altijd met zich mee dat je na afloop ook kunt zeggen: dit was 'm niet. Maar ik kan mij heel goed voorstellen dat het in een gebied waar bijvoorbeeld een toeristische piek is — daar zijn er vele van in Nederland — wel verstandig is om met een pop-upbureau te werken, omdat het onverstandig is om op die plek permanente middelen in te zetten. Want op een bepaald moment zijn de zeilers of de badgasten weer weg. Ik wil juist voorkomen dat we op voorhand zeggen dat dat niet moet kunnen, want ik heb veel liever dat de politie durft te experimenteren en ook durft te leren van dingen die niet goed gaan. 

De heer Van Dam (CDA):

Als het een experiment is, kan ik me daar iets bij voorstellen. Maar ik zou de minister toch willen vragen om bij de huisvesting van de politie ook de statuur van de politie te blijven betrekken. Want ik heb daar wat moeite mee bij de partytent. 

Minister Blok:

Ja, ik kan me nu van alles voorstellen bij een partytent. Ik ben het wel met de heer Van Dam eens dat je, als je experimenteert, dat altijd moet doen in een stijl en vorm die past bij het gezag dat de politie uit moet stralen. 

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ik kom toch even terug op de zichtbaarheid. Ik woon zelf in Den Burg. Dat ligt op een eiland. Daar is logischerwijs wel een politiebureau, nog steeds. En dat zal er ook wel blijven. Het zit 'm inderdaad, zoals de minister zegt, niet alleen in stenen, maar ik heb wel het gevoel dat het voor de burger en voor de politiemensen — ik hoor dat van politiemensen zelf — dichtbij georganiseerd moet zijn. De zorg van de heer Akerboom is eigenlijk dat we doorgeslagen zijn in de efficiëntie en dat we veel te veel centraal zijn gaan denken. In die zin heb ik nog een vraag, maar wellicht is dat het vervolg van het antwoord van de minister. Wat betekent dat dan? Wanneer houdt de experimenteertijd op als we nu al zien dat er zorgen over verminderde zichtbaarheid bij zowel politiemensen als burgers aanwezig zijn? 

Minister Blok:

Dat betekent nu dat ik de heer Akerboom volledig steun in de conclusie die hij zelf al hieraan heeft verbonden. Dat betekent niet dat er nergens meer kantoren gesloten worden, maar dat hij nog eens kritisch kijkt naar het tempo daarvan en naar de plekken. En wat breder — dat had ik eigenlijk in de inleiding moeten zeggen, omdat een aantal van u daar terecht op inging — betekent dit dat we niet moeten wachten met maatregelen die logisch zijn. Vandaar dat ik ook een aantal maatregelen noemde die nu rond de basisteams plaatsvinden, maar ook rond georganiseerde criminaliteit. Ik wil echt het rapport van de heer Kuijken, waar een aantal van u op wees, voor me hebben, voordat we op centraal niveau verdere ingrijpende beslissingen gaan nemen. 

De heer Van Raak (SP):

Ik had beloofd niet meer te interrumperen, maar één ding wil ik toch nog wel voor de zekerheid vragen. Ik ben het met de minister eens dat de politie moet kunnen experimenteren. Ik ben het er ook mee eens dat de minister zegt dat de politie ervan moet kunnen leren. Maar de minister was niet helemaal helder. Is hij nou voor of tegen de politie in de partytent? 

Minister Blok:

Die vraag is te simpel. Dat hangt er echt van af — dat heb ik, eerlijk gezegd, ook geschetst — of dat gebeurt omdat het ergens tijdelijk druk is, bijvoorbeeld in verband met een festival of toerisme, of dat daar geen goede aanleiding voor te bedenken is. Ik vind het cruciaal dat de politie de ruimte heeft om daarmee te experimenteren. 

De voorzitter:

Afrondend, kort. 

De heer Van Raak (SP):

Dan ben ik het wel met de heer Van Dam eens dat ook de minister een beetje moet nadenken over de statuur van de politie. Hoe komt de politie over? Hoe komt de omgeving waarin politiemensen hun werk moeten doen over? Ik vind de idee van een politiebureau in een partytent toch niet helemaal daarbij passen. 

Minister Blok:

Dan hebben we geen verschil van mening, want op het punt van de statuur gaf ik richting de heer Van Dam aan dat je bij het experimenteren wel rekening moet houden met het feit dat de politie altijd het publieke gezag uit moet stralen. 

De heer Van Dijk ging in op de woon-werkreistijden van agenten en de daaraan gekoppelde vergoedingen. Er is een tijdelijke aanvullende reiskostenvergoeding afgesproken in het kader van de vorming van de nationale politie, waardoor mensen die met die lange reistijden en afstanden geconfronteerd worden gedurende vijf jaar een aanvullende vergoeding kunnen krijgen. 

Mevrouw Özütok … 

De voorzitter:

De heer Van Dijk nog even. 

De heer Gijs van Dijk (PvdA):

Ja, voorzitter, dank u wel. Ik had daarvoor ook een vraag gesteld. Het ging inderdaad over de vergoedingen, maar de belangrijkste vraag is eigenlijk wat er wordt gedaan aan die lange reistijden. Het zijn zorgen die leven bij politiemensen. Ik zei ook in mijn betoog dat het wellicht tot gevaarlijke situaties kan leiden als je 's nachts lang terug moet rijden naar je huis. Wordt daar nu iets aan gedaan? 

Minister Blok:

Dat heb ik niet onmiddellijk paraat. Dit thema is aan de orde geweest bij de vorming. Vandaar ook deze afspraak. Dus ik moet er nog op terugkomen of daarbovenop nog andere maatregelen lopen. Ik zal kijken of het in tweede termijn kan en anders doe ik dat schriftelijk. 

Mevrouw Özütok ging in op de criminaliteitscijfers, een debat dat wij hier vaak hebben gevoerd. Zij vroeg of die nu echt dalen of dat het een papieren werkelijkheid is. Dat een aantal vormen van veel voorkomende criminaliteit daalt weten we uit een heel aantal bronnen. Een van de zaken die je leert bij onderzoeksmethoden en wetenschappelijke opleidingen is dat, als je een aantal bronnen hebt die tot hetzelfde resultaat leiden, de kans erg groot is dat die ook de werkelijkheid laten zien. De bronnen die we daarvoor hebben zijn behalve de aantallen aangiftes zelf ook publieksenquêtes. We vragen mensen al heel lang over een heel aantal jaren of zij zelf geconfronteerd zijn met inbraak, mishandeling of andere afschuwelijke zaken. Je ziet dat het aantal mensen dat ja zegt op een vraag waarop je gewoon ja of nee kunt zeggen, over de jaren heen afneemt. Een derde signaal is dat we bij misdrijven waar verzekeringen in beeld zijn ook cijfers van verzekeraars hebben; dat geldt natuurlijk heel sterk bij woninginbraak en bij autodiefstal. Ook die bron laat een daling zien. 

Tegelijkertijd zijn er in de loop der tijd andere vormen van criminaliteit opgekomen. Daar ging ik in mijn inleiding ook op in. Voor cybercriminaliteit geldt dat heel sterk. Daarbij zijn de aantallen echt fors gestegen. Het geldt ook voor georganiseerde criminaliteit, waarvoor gelukkig veel meer aandacht is van politie, bestuurders en Openbaar Ministerie. Mogelijk door het feit dat er meer aandacht voor is — dat is historisch moeilijk te achterhalen — doemt er een ijsberg van ellende op. Dat betekent dat naast het goede nieuws van de daling van een aantal vormen van criminaliteit, er nieuwe vormen opkomen die dus veel aandacht vragen. 

Mevrouw Özütok vroeg ook naar de concrete maatregelen die inmiddels genomen zijn. Daarvan heb ik een overzicht genoemd. Zij ging daarbij ook specifiek in op het diversiteitsbeleid. We hebben er gisteren tijdens het vragenuur ook nog over gesproken. Ik steun van ganser harte de inzet van de korpschef op 25% instroom met een diverse achtergrond. Dat is dus zowel naar etnische afkomst als naar type opleiding of type beroepsachtergrond. Want hoe waardevol mensen met de traditionele politieacademieachtergrond ook zijn, voor een gezonde organisatie is diversiteit van belang. Maar ook voor het aanpakken van met name een aantal vormen van nieuwe criminaliteit heb je mensen met een ander profiel nodig, naast het feit dat een politie die een afspiegeling is van de samenleving veel effectiever op kan treden in de diverse samenleving die Nederland is. 

De heer Krol begon met een voorbeeld van een agent die gezegd zou hebben: doet u maar geen aangifte, want daar gebeurt niets mee. Ik kan niet uitsluiten dat zoiets gezegd wordt, maar ik betreur het wel zeer. De standaardafspraak bij de politie is dat mensen juist gevraagd wordt om aangifte te doen, omdat die nodig is om schurken te kunnen pakken en ontwikkelingen in het type criminaliteit in beeld te hebben. Ik kan niet uitsluiten dat het gebeurt, maar vind dat dan heel onwenselijk. Mijn oproep is echt altijd: mensen, blijf aangifte doen. 

De heer Krol vroeg naar het opsporingsbericht dat vroeger standaard na de journaals werd uitgezonden. De politie maakt veel en graag gebruik van informatie van het publiek. Ik denk zelfs meer dan vroeger. Ze gaat daarbij natuurlijk steeds na hoe je aansluiting houdt bij zo groot mogelijke groepen. Het journaal wordt door mensen onder de 30 zeer zelden bekeken. Dat betekent dat het totale aantal kijkers naar dit soort programma's aan het afnemen is. Dat wordt vervangen door nieuwe media. Wanneer je reacties van het publiek wil, is het dan logisch dat je je meer gaat richten op nieuwe media. Ik kan ook niet zeggen dat ik de politie niet tegenkom op tv, want Opsporing Verzocht is nog steeds een nuttig en veelbekeken programma. Ook hiervoor geldt overigens dat ik niet vanaf het Binnenhof aan de politie wil vertellen hoe ze zendtijd of sociale media moet gebruiken. Men is echt mans en vrouws genoeg om daar zelf een verstandige invulling aan te geven. 

De heer Krol vroeg naar het beleid van ZSM en woninginbraken. ZSM is op zich een heel nuttig instrument. Dat daders lik op stuk krijgen, is heel waardevol. Straf, vaak gekoppeld aan aanvullende voorwaarden als een behandeling of schadevergoeding, is het meest effectief als die zo snel mogelijk gegeven wordt. Woninginbraken lenen zich vaak niet voor de criteria van ZSM. Ik kan niet helemaal uitsluiten dat een woninginbraak, als het echt een heterdaadje is, weleens aan de orde komt, maar dat zal zeker niet in een groot deel van de ZSM-zaken zo zijn. 

Ik hoop hiermee de vragen in eerste termijn beantwoord te hebben. 

De voorzitter:

Dank u wel. Een vraag nog van de heer Van Oosten. 

De heer Van Oosten (VVD):

Wellicht heeft de minister het antwoord geprobeerd mee te nemen in bijvoorbeeld antwoorden aan de heer Van Dam, maar ik heb een vraag gesteld over een heel zorgwekkende zin uit het rapport dat ten grondslag ligt aan het debat van vandaag. Daarin wordt gesproken over het gat dat de basisteams nu zouden laten vallen vanwege "de machteloze strafrechtelijke aanpak van de georganiseerde misdaad". Daar schrik ik wel van. Ik hoor graag wat de minister van die zin vindt, en het liefst ook nog concreet wat hij eraan gaat doen. 

Minister Blok:

De heer Van Oosten wijst mij daar terecht op. Hij noemde de bladzijde erbij. Dat is een ontboezeming, verzuchting van een geïnterviewde. We hebben de laatste jaren, zoals ik ook richting de heer Van Dam aangaf, binnen en buiten de politie fors ingezet op de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Dit rapport laat zien dat in de basisteams een gevoel ontstaat van: wij zien heel veel maar onze signalen worden niet goed opgepakt. Dat is een belangrijk signaal. Ik gaf al aan dat ik de aanbeveling niet verstandig vind om het recherchewerk voor georganiseerde criminaliteit naar de basisteams te verplaatsen. Maar ik vind het wel cruciaal dat de informatie uit die basisteams wel degelijk verder komt. Om die reden zijn er een aantal verbeterslagen ingezet. Bij sommige dingen zeg ik: laten we nou het rapport-Kuiken afwachten. Maar hier zijn echt verbeterslagen ingezet, omdat je tegelijkertijd de waarde van die basisteams wilt behouden — breed inzetbare mensen die het hele politiewerk kunnen overzien — en ook wilt zorgen dat zij de essentiële rol die zij hebben, kunnen vervullen bij zwaardere criminaliteit. Maar dan moeten ze dus ook intern teruggekoppeld krijgen wat er gebeurt met meldingen en dat het ook echt loont om die informatie te verstrekken. 

De heer Van Oosten (VVD):

Dat stelt in die zin gerust dat er gelukkig serieus omgegaan wordt met zo'n verzuchting van een van de opstellers van dit rapport. Heel praktisch blijf ik nog wel met een vraag zitten: hoe concretiseren we nu dan ook … Kijk, die basisteams hebben nu klaarblijkelijk die informatie ook. Het staat naar ik zou menen de basisteams volstrekt vrij om die informatie naar boven toe weg te spelen, naar de rechercheurs, naar het Openbaar Ministerie, die daarmee aan de slag moeten gaan. De minister zegt nu: het moet zo georganiseerd worden, want die informatie mag niet gemist worden. Hoe kan ik er nou op vertrouwen dat het ook werkelijk gebeurt? Als die wijkagent dat ziet, als die wijkagent ontdekt dat de boel niet klopt, moet hij dat signaal neerleggen en moet dat signaal vervolgens opgepakt worden in de strijd tegen de georganiseerde misdaad. 

Minister Blok:

Dat heeft deels te maken met het ICT-vraagstuk waar ik richting de heer Van Dam op inging. Er gaat veel goed bij de ICT, maar de koppeling recherchesysteem-basissysteem is nog niet zoals die zou moeten zijn. Dat heeft ook heel menselijk te maken met de communicatie tussen districtsrecherche en basisteams. Laat aan elkaar weten welke signalen je oppakt, wat je ermee doet, zodat er niet een verloren gevoel ontstaat dat er niks mee gebeurt. Soms zul je in alle openheid moeten zeggen: we hebben een andere zaak waar we zo veel belang aan hechten dat we die nu voor laten gaan. Dat hoort ook bij open communiceren. Maar dan weet je ook waarom een andere zaak voorrang heeft. 

De heer Van Dam (CDA):

Ik dacht dat ik zo'n helder antwoord van de minister had, maar door de beantwoording van de vraag van de heer Van Oosten maak ik me toch wat zorgen. Ik hoor de minister zeggen dat, als er signalen in het basisteam zijn op het vlak van ondermijning, die omhooggespeeld moeten worden richting een RIEC en de recherche op districtsniveau of een ander niveau. Dit rapport zegt juist dat daardoor een gat ontstaat. Ik weet hoe het werkt. Dan wacht men totdat er iets heel groots is voordat men het gaat aanpakken. De essentie van het advies van dit rapport is: hou het klein. Als je iets kleins ziet gebeuren in een situatie bij de bakker of het café om de hoek die aan ondermijning doet denken, zorg dan dat je dat in het team meteen aanpakt en zorg ervoor dat het niet heel groot wordt. Daarop vind ik het antwoord van de minister zorgelijk. Ik zie dingen groot worden en dan zijn we te laat. 

Minister Blok:

Er wordt nu een tegenstelling gesuggereerd die ik niet zie. Het is heel logisch dat de mensen in de basisteams aangeven: we zien veel dingen. Ik heb een ochtend doorgebracht met zo'n basisteam op een industrieterrein. Daar lieten ze me zien: kijk, in deze hal gebeuren dingen. En terwijl we daar stonden, kwam er inderdaad een man met een brommertje aanrijden met "wat motten die dienders hier". Het was heel beeldend. Het is dan heel cruciaal dat de districtsrecherche doorkrijgt: in deze fabriekshal gebeuren dingen die het daglicht niet kunnen verdragen, en die jongen die we daar vaak zien, kennen we al want die is betrokken bij een coffeeshop of een andere zaak. 

Om het achterliggende netwerk te kunnen aanpakken, heb je over het algemeen een uitgebreider onderzoek nodig. Over het algemeen wil je de grote vis vangen en niet het jongetje op de brommer dat het uitvoerende werk doet. Het kan dan heel rationeel zijn om het brommertje even te laten rijden, omdat je bezig bent om de opdrachtgever te pakken. De aanbeveling die het rapport doet om dat type onderzoek naar de basisteams te brengen, vind ik niet zo verstandig. De aanbeveling om te zorgen dat die informatie doorstroomt, zowel via de ICT-route als via de menselijke route, vind ik wél logisch. 

De heer Van Dam (CDA):

Maar dat betekent dan dat onze strategie in Nederland om ondermijnende criminaliteit aan te pakken is dat die eerst groot moet worden voordat ze wordt aangepakt. 

Minister Blok:

Nou ... De heer Van Dam begint nu met oneliners te komen. Dat kan. Maar dat is natuurlijk onzin. Het zal de heer Van Dam als oud-officier niet verbazen dat je bij het moment van ingrijpen en de plaats waar je ingrijpt, altijd een afweging maakt over wat het opsporingsbelang dient. Dan kan het inderdaad zo zijn dat je weleens een kleine speler even zijn gang laat gaan omdat je bezig bent om een grotere achterliggende baas te pakken. Dat kan geen heel nieuw verschijnsel zijn. 

De voorzitter:

Helder. Ik stel vast dat dit het eind van de eerste termijn is. Bestaat er behoefte aan een tweede termijn? Niet bij mevrouw Helder, ook niet bij de heer Van Dam, bij Van Engelshoven, bij Van Raak ... Nou, nou, nou. De heer Van Oosten heeft ook geen zin meer — dat maak ik ervan — de heer Van Dijk niet, mevrouw Özütok niet ... Maar meneer Krol staat als een jonge hond te trappelen. Die heeft 28 moties bij zich, die hij nu gaat voordragen. We hebben de tijd! 

De heer Krol (50PLUS):

Voorzitter. Dan dank ik natuurlijk de collega's voor het beschikbaar stellen van hun tijd! Ik had vier moties bij me, maar één kan ik in mijn binnenzak houden omdat ik onder de indruk was van de woorden van de minister over het aangifte doen, dat altijd moet kunnen. Die motie schuif ik dus terzijde. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat in dunbevolkte gebieden het aantal politiebureaus daalt; 

overwegende dat aangifte doen mogelijk moet zijn zonder drempels die slachtoffers tegen hun zin weerhouden van aangifte doen; 

overwegende dat er een preventieve werking uitgaat van de zichtbaarheid van de politie; 

verzoekt de regering een norm in te stellen van minimaal één politiebureau, politiepost of politieloket per gemeente, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 730 (29628). 

De heer Krol (50PLUS):

Dan de tweede. Die is toch nodig. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de Inspectie Veiligheid en Justitie onderdeel uitmaakt van het ministerie van Veiligheid en Justitie; 

overwegende dat daarmee op zijn minst de schijn wordt gewekt van een afhankelijkheidsrelatie; 

overwegende dat onafhankelijk onderzoek naar problemen en misstanden van meerwaarde is; 

verzoekt de regering een verkenning te starten naar nut en noodzaak van een onafhankelijke inspectie, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 731 (29628). 

De heer Van Raak op deze motie, een informerende vraag. 

De heer Van Raak (SP):

Ik constateer dat dit toch redelijk ver buiten de orde van het debat valt en ook niet is besproken. Ik vind alles goed, hoor, maar ik kan zo ook wel 100 moties bedenken. 

De heer Krol (50PLUS):

Ik heb het genoemd in mijn bijdrage. 

Tot slot. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat burgers een belangrijke rol vervullen bij het verschaffen van informatie aan de politie ten behoeve van de opsporingstaak; 

overwegende dat het grootschalig bekendmaken van gegevens over gezochte misdadigers de politie ondersteunt bij de opsporing, en burgers waarschuwt voor criminelen; 

overwegende dat het televisieprogramma Opsporing Verzocht niet altijd voldoende op de actualiteit kan inspelen en dat de BuurtApp slechts een beperkt, lokaal bereik heeft; 

verzoekt de regering om in overleg met de redactie van Opsporing Verzocht te bezien of het politiebericht teruggebracht kan worden op tv, aangevuld met een versie voor de sociale media, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 732 (29628). 

De heer Krol (50PLUS):

Ik dank u zeer. 

De voorzitter:

Dank u wel. Ik schors een enkele ogenblik opdat de minister even de moties tot zich kan nemen. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Minister Blok:

Voorzitter. De eerste motie van de heer Krol, op stuk nr. 730, verzoekt de regering een norm in te stellen van minimaal één politiebureau, politiepost of politieloket per gemeente. Hoewel de heer Krol en ik elkaar naderden met de constatering dat een politieloket op bijvoorbeeld het gemeentehuis ook een goede invulling kan zijn, is deze motie echt te absoluut. We hebben in Nederland een aantal zeer kleine gemeentes en ook gemeentes die dicht aan elkaar grenzen. Dan vind ik het onverstandig Haags micromanagement om hier af te kondigen dat iedere gemeente zo'n loket moet hebben. Echt een onverstandige besteding van middelen, en van mensen, want zo'n loket heeft ook bemensing nodig. 

De motie-Krol op stuk nr. 731 verzoekt de regering een verkenning te starten naar nut en noodzaak van een onafhankelijke inspectie. Dat is een discussie die wel vaker gevoerd wordt — de heer Van Raak wees daar al op — maar eigenlijk niet in dit debat. Ministeries beschikken over een onafhankelijke inspectie, mijn ministerie ook. Ik zie dus ook geen enkele reden om daar een onderzoek naar in te stellen. Dus ook deze motie ontraad ik. 

De motie-Krol op stuk nr. 732 verzoekt de regering om in overleg met de redactie van het programma Opsporing Verzocht te bezien of het politiebericht terug gebracht kan worden op tv, aangevuld met een versie voor sociale media. Ik hoorde her en der uit de zaal al suggesties voor andere tv-programma's. Met enige regelmaat komen er suggesties voor tv-programma's in deze zaal aan de orde. In dit geval heeft die betrekking op een specifiek programma, dat grote waarde had. In die zin begrijp ik ook wel waar de heer Krol op doelt. Maar ik gaf al aan dat ik echt geen Haags micromanagement wil van de manier waarop de politie contact zoekt met het publiek en van welk deel via tv loopt en welk deel via andere media. Dus ook deze motie moet ik ontraden. 

De voorzitter:

Dank u wel. Tot zover dit debat. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Wij stemmen over deze drie moties van de heer Krol op dinsdag 26 september, want volgende week is het Prinsjesdag. Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken en dan gaan we praten over de wietdrones in Limburg. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven