7 Belangen van slachtoffers van ernstige geweldsmisdrijven

Aan de orde is het debat over de belangen van slachtoffers van ernstige geweldsmisdrijven en hun nabestaanden. 

De voorzitter:

Ik heet de minister van Veiligheid en Justitie van harte welkom en geef mevrouw Van Toorenburg als eerste spreker en ook aanvrager van dit debat het woord. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Alle inspanningen ten spijt komt het nog te vaak voor dat slachtoffers onverwacht geconfronteerd worden met daders. Het zijn, wat de minister zelf al schrijft, vaak ondragelijke confrontaties, ook in de zaak die aanleiding was voor dit debat. De dader van de moord op Célesta kwam ijskoud in de buurt wonen van de moeder van het vermoorde meisje. In deze zaak was de wens van de moeder tot een locatieverbod niet alleen niet goed verwerkt, maar later werd het verbod zelfs van tafel geveegd. De belangen van de dader zouden zwaarder wegen. 

Dit is de bittere praktijk, die wij als wetgever al jaren anders willen. Mogelijk is het voor toekomstige gevallen nu anders en juridisch netjes geregeld. Eerst kon de veroordeelde alleen nog een heel korte tijd worden beperkt in zijn vrijheid. Dankzij nieuwe wetgeving, met daarin een amendement van de hand van het CDA, samen met de PVV en de VVD, kan een proeftijd langer duren en kunnen langer voorwaarden worden gesteld, zelfs een leven lang. Dit ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen. 

We moeten natuurlijk de werking van deze wetgeving in de praktijk afwachten. Met name is het van belang om zicht te krijgen op de vraag wanneer er sprake is van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers. We vragen de minister om daar goed zicht op te houden en de Kamer te informeren over de wijze waarop dit zich ontwikkelt. Dan weten we namelijk als Kamer of we voldoende middelen hebben aangeboden. 

De heer Van Oosten (VVD):

Ik wil mevrouw Van Toorenburg graag hierover een vraag stellen. Ik begrijp dat zij indertijd mede de Wet langdurig toezicht heeft behandeld. Wellicht kan zij vanuit dat oogpunt dan ook wat meer inzicht geven in wat de wetgever op dat ogenblik beoogd heeft met de term "ernstige benadeling". Ik worstel concreet met de vraag — ik geef het maar gelijk mee — of daar ook het enkele feit onder valt dat de dader in de buurt van het slachtoffer woont. Of moet de dader zich ook actief op enigerlei wijze verzetten of anderszins uitlaten tegen het slachtoffer? 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Het is niet zo dat iemand per definitie allerlei gedragingen moet hebben verricht waardoor het slachtoffer extra is benadeeld. Het is ruimer. Op basis van onderzoeken die zijn gedaan, onder andere binnen de Universiteit Tilburg maar ook elders, hebben we wel gezien dat je enige richting moet geven. Je kunt niet zeggen: omdat iemand weer vrijkomt. Dat kan niet. Dat is te vaag, te onbepaald. Daarom hebben we deze formulering gekozen. Daar is ook goed over nagedacht. We hebben een beetje heen en weer gesteggeld over de vraag hoe we dat konden doen. Het gaat om de vraag wat ernstig belastend is voor iemand wanneer die weer wordt geconfronteerd met een persoon die daar zit. Dat moeten we nu in de praktijk bekijken. Het gaat er dus niet om dat die persoon moet aanbellen, moet klieren voor de deur of op een andere manier de vrijheid extra moet beperken door gedragingen. Het kan veel ruimer zijn, maar dat zal uiteindelijk in de jurisprudentie vorm moeten krijgen. 

De heer Van Oosten (VVD):

Zoals u het zich herinnert, hoeft het dus niet uitsluitend gebaseerd te zijn op gedragingen. Het kan dus ook breder getrokken worden dan slechts de gedragingen van de dader. Het kan er ook om gaan dat de dader daar woont maar verder niet omkijkt naar het slachtoffer. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ja. Dat gezegd hebbende blijft het natuurlijk wel zo dat we niet met wetgeving kunnen zeggen dat iemand per definitie ergens niet meer mag wonen. Dat kan ook niet. Je hebt wel een bepaalde resocialisatie. Maar denk aan situaties waarin iemand bijvoorbeeld niet meewerkt aan een overleg om te laten weten dat hij weer in de buurt komt, of waarin het voor een slachtoffer of een nabestaande te belastend is als iemand daar komt wonen en zich daadwerkelijk gaat begeven in de omgeving. Dat zouden al situaties kunnen zijn die we niet willen. We hadden wel een beetje met een handicap te maken. Het moet zo zijn dat iemands proeftijd wordt verlengd omdat er risico's bestaan. De proeftijd wordt niet alleen maar verlengd omdat hij nog bestaat. Het zit dus altijd in de verlenging van de proeftijd voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. In dat kader moet je het zien. Dan moet je dus wel iets doen. We hebben het niet zo kunnen regelen dat het feit alleen dat je in een gemeenschap komt per definitie is verboden. Dus we moeten kijken hoe de wet uiteindelijk zal uitpakken. Wij maken ons wel heel erge zorgen. 

Ik zeg dat expres nogmaals vandaag. Wij zijn niet de enigen. Ook strafrechters maken zich heel grote zorgen. Dat viel mij wel op. Zo heeft de voorzitter van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht heel onomwonden gezegd dat er daadwerkelijk iets moet gebeuren. Deze rechter geeft zelf aan dat hij vindt dat mensen veel meer moeten worden begeleid op een moment dat daders vrijkomen. Ik zou daarop graag een reactie willen van de minister. Het beeld van de nabestaanden blijft toch dat de belangen van de daders zwaarder wegen dan die van de slachtoffers. Ik weet dat de minister heel sterk betrokken is bij nabestaanden. Ik heb begrepen dat de minister volgende week bij de Dag Herdenken Geweldslachtoffers aanwezig zal zijn. Wil hij juist hierover met slachtoffers spreken? 

Dan kijk ik ook naar wat de bijzonder hoogleraar complexe rouwverwerking, Jos de Keijser, heeft gezegd. Hij heeft met 300 nabestaanden gesproken en constateert dat er nog altijd een heel groot probleem is. Nabestaanden raken opnieuw getraumatiseerd als een dader vrijkomt en in de buurt gaat wonen, zegt hij. Hij is van mening dat het Openbaar Ministerie te gemakkelijk toegeeft aan de belangen van daders. De Keijser illustreert dit ook aan de hand van voorbeelden waarin mensen daadwerkelijk zelf moesten gaan verhuizen omdat de situatie ondraaglijk werd. Wij hebben een mooie brief gekregen van de minister waarin we ook lezen dat de Dienst Justitiële Inrichtingen met gemeenten samenwerkt om te kijken hoe nu een terugkeer van een veroordeelde zo goed mogelijk kan verlopen. Er is ook informatievoorziening als burgemeesters zich hebben aangemeld. De vraag rijst natuurlijk of alle burgemeesters dat hebben gedaan zodat ze zich op een goede manier kunnen voorbereiden op een terugkeer. De vraag is natuurlijk ook hoe de nabestaanden of slachtoffers hierbij worden betrokken. Dat linkje heb ik eigenlijk niet genoeg teruggezien in de brief van de minister. 

De minister schrijft dat een burgemeester die vreest voor een verstoring van de openbare orde de terugkeer van een ex-gedetineerde naar de oorspronkelijke woonplaats kan ontmoedigen. Hij kan bijdragen aan een andere woonplaats en als er echt een dreigende ordeverstoring is, kan hij een gebiedsverbod opleggen, maar eigenlijk zie je vaak juist bij nabestaanden van heel erge misdrijven, wanneer iemands kind is vermoord, dat dat niet een kwestie van openbare orde is maar dat iemand gewoon in pure ellende wegkwijnt achter de gordijnen en niet meer naar buiten durft. Deze mensen, met wie wij hebben gesproken, durven niet meer naar buiten omdat ze bang zijn dat ze geconfronteerd worden met iemand die dit gruwelijke feit heeft gepleegd. Wat kan een burgemeester dan doen? Dat vraag ik aan de minister. 

Wij willen dus echt nadenken en een stap verder zetten. Hoe kunnen wij slachtoffers en nabestaanden beschermen, waardoor iemand weer terugkeert in de gemeenschap waar hij weer in de buurt komt wonen? Wat kan een burgemeester doen, zeker gelet op het feit dat zelfs rechters vinden dat het de verkeerde kant op gaat in Nederland? 

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. RTL Nieuws onderzocht tien gevallen van nabestaanden die te maken kregen met een dader die bij hen in de buurt is komen wonen. Dat is ook de aanleiding voor dit debat, dat mijn fractie ook heeft gesteund. In het nieuwsitem was een mevrouw te zien die zich een gevangene voelt in haar eigen huis in Schiedam. De moordenaar van haar dochter kwam in mei 2016 vrij en woont bij haar om de hoek, nog geen 750 meter bij haar vandaan, en dat terwijl mevrouw dacht dat hij een gebiedsverbod voor heel Schiedam had. Na aandringen kreeg ze van het Openbaar Ministerie te horen dat hem aanvankelijk weliswaar een zogeheten locatieverbod was opgelegd maar dat dat bij nader inzien was komen te vervallen. Het werd ingetrokken toen bleek dat de nieuwe vriendin van de moordenaar in Schiedam woont. 

Vaak wordt gezegd dat de nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten levenslang hebben. Dat is helaas ook zo. Als de dader van het misdrijf dan ook nog dicht bij de nabestaande in de buurt gaat wonen, of daar terugkeert, komen de nabestaanden helemaal niet aan verwerking toe en is het oppakken van het leven onmogelijk. Dagelijks met de vrees te moeten leven dat je de moordenaar van jouw dierbare tegenkomt bij het boodschappen doen of het uitlaten van jouw hondje is onmenselijk. 

Wat hebben we op dit moment? Er zijn mogelijkheden voor het opleggen van een gebiedsverbod door de burgmeester of een gedragsaanwijzing door de officier van justitie, inhoudende dat de dader zich niet in een bepaald gebied mag ophouden. Daaraan worden wel voorwaarden gesteld: ernstige verstoring van de openbare orde of het bestaan van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Ook de rechter kan een gebiedsverbod of een bijzondere voorwaarde opleggen, maar dit moet wel bij de veroordeling worden opgelegd. En al die maatregelen zijn eindig. 

De minister wijst in zijn brief dan ook terecht op de Wet langdurig toezicht. Op grond van die wet, die nog in werking moet gaan treden met ingang van januari volgend jaar, kan aan zware geweldsdelinquenten van wie de gevangenisstraf is geëindigd of van wie de voorwaardelijke invrijheidsstelling na een gevangenisstraf is geëindigd, een vrijheidsbeperkende maatregel worden opgelegd en die kan steeds worden verlengd. Er ligt een amendement — collega Van Toorenburg refereerde er al aan — dat mede namens mijn fractie is ingediend, waardoor die proeftijd steeds kan worden verlengd. Zoals gezegd, treedt die wet pas in januari volgend jaar in werking. En ook hier gelden, weliswaar terecht, strenge voorwaarden, namelijk het voorkomen van ernstig belastend gedrag tegenover de slachtoffers of getuigen. Zoals collega Van Toorenburg al zei, moeten we de jurisprudentie afwachten. Maar goed, misschien in het geval van Schiedam waar ik mijn inleiding mee begon, zou dat hopelijk een oplossing kunnen bieden maar we weten het nog niet. Conclusie: alle bovenstaande wettelijke mogelijkheden volstaan niet of nog niet altijd in situaties waarin veel nabestaanden zich bevinden en die met de dader in de nabijheid worden geconfronteerd. Wat mijn fractie betreft moet de bevoegdheid van de burgemeester tot het opleggen van een gebiedsverbod, waaraan ik eerder refereerde, aan minder strenge voorwaarden worden verbonden. Tot nu toe zijn alle zaken waarin burgemeesters hebben geprobeerd een dader van een zedendelict of een geweldsdelict uit de buurt van het slachtoffer te houden, gestrand op het oordeel dat de ernstige vrees voor de verstoring van de openbare orde onvoldoende is onderbouwd. Graag een reactie van de minister. Dit ligt eigenlijk ook in het verlengde van de vraag waar mijn collega Van Toorenburg haar betoog mee afsloot. 

Bij levensdelicten spelen twee belangen, dat van de dader, die na het ondergaan van de straf het als klaar moet kunnen beschouwen en daarbij ook wordt geholpen in het kader van de resocialisatie, en dat van de nabestaanden, die ook wel hulp krijgen bij de verwerking maar daartoe niet in staat zijn als de dader in de buurt blijft of daar terugkeert. Wat de PVV betreft gaan de nabestaanden voor; zij hebben niet gekozen voor de vreselijke situatie waarin ze terecht zijn gekomen. 

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Oosten namens de VVD. 

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Aanleiding voor dit debat is een onderzoek van RTL waaruit zou blijken dat daders van moord en doodslag na hun straf vrijwel ongehinderd kunnen terugkeren in de omgeving van hun slachtoffer. De belangen van de dader zouden daarbij voorrang krijgen boven de belangen van het slachtoffer en van de nabestaanden. Dat is een beeld dat weliswaar door de minister wordt genuanceerd in een brief die we daarover hebben ontvangen, want in die brief wordt verwezen naar allerlei acties en maatregelen die zouden moeten voorkomen dat de dader na het uitzitten van de straf terugkeert in de buurt van het slachtoffer. Maar, helaas, feit blijft ook dat re-integratie van de dader in de nabijheid van het slachtoffer ook niet altijd geheel uit te sluiten valt. Als dader en slachtoffers uit dezelfde omgeving komen, dan is de kans natuurlijk niet gering dat het gezin van de dader in de nabijheid van het slachtoffer woont. Wanneer het recht op gezinsleven van de dader wordt meegewogen, betekent het dat de kans bestaat dat hij dus per definitie terugkeert naar diezelfde woonplaats. In dat geval lijkt het zo dat de belangen en de rechten van de dader zwaarder wegen dan de belangen van het slachtoffer. Daar heb ik moeite mee, in die zin dat ik natuurlijk ook het recht op gezinsleven ten volle erken, ook dat van de dader, maar ik me wel afvraag of dat moet inhouden dat dit dan ook precies daar moet plaatsvinden waar op dat ogenblik de woonplaats genoten wordt. Ik zou het daarom best een goed idee vinden om eens grondig te onderzoeken waartoe het recht op een gezinsleven exact strekt, waarbij de rechten en belangen van slachtoffers ook worden meegenomen. De mogelijkheden om daders uit de buurt te houden van slachtoffers zijn er. Aan daders kan een langdurig gebiedsverbod worden opgelegd, althans met ingang van de nieuwe wet waar de collega's al over spraken. En dat is heel zinvol want nabestaanden van iemand die vermoord is, dragen dat leed hun hele verdere leven met zich mee. Als we dat leed kunnen verzachten door te voorkomen dat daders in hun directe woonomgeving terugkeren, vind ik dat de mogelijkheid daartoe moet worden geboden. De recentelijk aangenomen Wet langdurig toezicht biedt in potentie de mogelijkheid om een veroordeelde een gebiedsverbod op te leggen, zonder beperking in de duur, juist ook met als doel om ernstig belastend gedrag jegens het slachtoffer te voorkomen. Ik benadruk dit zo, omdat dat eigenlijk de kwalificatie is in die wet. Ik had het er zojuist met collega Van Toorenburg al over: als ik het zo lees, lijkt mij dit een wettelijke bepaling die duidelijk genoeg is. Geconfronteerd worden met de moordenaar van je kind is op zijn zachtst gezegd ernstig belastend. Daar hoeft wat mij betreft niet per se een gedraging van de dader aan ten grondslag te liggen. Het kan, maar het hoeft niet per se. Ik vraag de minister: deelt de minister mijn mening op dit punt? Als de minister het met mij eens is, hoe doordringen wij dan de rechters ervan dat dit wel de lezing is zoals wij die hier in deze zaal ervaren? Uiteindelijk is een wet pas effectief als deze op de juiste wijze wordt geïnterpreteerd en toegepast door de rechtspraak. 

De heer Groothuizen (D66):

Voorzitter. Als familieleden van een slachtoffer onverwacht worden geconfronteerd met de dader van het betreffende misdrijf, is dat uiteraard ongekend pijnlijk. Het is daarom van groot belang dat, wanneer ex-gedetineerden weer terugkeren in onze samenleving, het slachtoffer of de nabestaanden hiervan tijdig op de hoogte worden gesteld, zeker wanneer de dader of veroordeelde terugkeert in dezelfde omgeving als het slachtoffer of de nabestaanden. Bij het incident dat aanleiding was voor dit debat ging het behoorlijk mis, met schrijnende situaties tot gevolg, die je niemand toewenst. 

Het is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om te voorkomen dat slachtoffers letterlijk voor onaangename verrassingen komen te staan. Daarvoor kent het Openbaar Ministerie bepaalde procedures, die de minister in zijn brief uitgebreid heeft toegelicht. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat dit slechts een papieren werkelijkheid is. Mijn vraag aan de minister is dan ook of hij kan aangeven hoe vaak dit soort incidenten plaatsvindt en op welke wijze het Openbaar Ministerie en de DJI verbeteringen doorvoeren om dit soort onwenselijke situaties te voorkomen. Elk incident waarbij het misgaat, moeten wij immers proberen te voorkomen. 

Over dit onderwerp verschenen enkele tijden geleden berichten in de media, waarin werd opgeroepen tot een woonverbod voor ex-gedetineerden, naar het voorbeeld van een wijziging van de wet in België. Een aantal collega's heeft er ook al aan gerefereerd. Als het gaat om gebiedsverboden of als het erom gaat contact tussen veroordeelde en slachtoffer of nabestaanden te voorkomen, vindt mijn fractie dat niet alleen de belangen van de laatstgenoemden, maar ook de belangen van de veroordeelde moeten worden meegewogen. Op enig moment moet iemand, na zijn straf te hebben volbracht, weer met een schone lei kunnen beginnen en verdient betrokkene een nieuwe kans in de samenleving. Het gaat dus steeds om het vinden van de precaire balans tussen de belangen van de veroordeelde en de gerechtvaardigde belangen van het slachtoffer of de nabestaanden. 

De minister geeft daarover aan dat de Nederlandse wet hiertoe al mogelijkheden geeft, met de invoering van de Wet langdurig toezicht. Toch heb ik het idee dat er wel wat verschil zit tussen de toepassing van het woonverbod in België en de praktijk in Nederland. Ook de heer Van Oosten en mevrouw Van Toorenburg gingen hierop in. Het is misschien wat technisch, maar als ik het goed begrijp, biedt de Wet langdurig toezicht alleen de mogelijkheid om de periode van het toezicht te verlengen als er ernstig rekening gehouden moet worden met een nieuw misdrijf, of ter voorkoming van ernstig belastend gedrag. Mevrouw Van Toorenburg sprak daar ook over. Anders dan mevrouw Van Toorenburg heb ik, als ik naar de memorie van toelichting kijk, de indruk dat er alleen sprake is van ernstig belastend gedrag als er concrete aanwijzingen zijn dat de veroordeelde actief het slachtoffer gaat benaderen. Dit staat op pagina 42 van de memorie van toelichting. Als ik gelijk heb, betekent dit dan dat er in het geval dat niet is voldaan aan een van die twee voorwaarden, geen mogelijkheid is om het toezicht te verlengen? Daardoor kan een slachtoffer of nabestaande in zijn eigen omgeving worden geconfronteerd met de veroordeelde. Mijn vraag aan de minister is: is op dat punt de Belgische wet dan toch niet wat ruimer dan de Nederlandse wet, op het moment dat de Wet langdurig toezicht per 1 januari in werking zou treden? Kan de minister hierop een toelichting geven en is hij eventueel nog steeds van mening dat de Nederlandse wet voldoende mogelijkheden biedt om schrijnende situaties te voorkomen? 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Özütok namens GroenLinks. 

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

Voorzitter, dank u wel. De rechtspositie van slachtoffers van delicten is in de afgelopen decennia aanzienlijk versterkt. Slachtoffers zijn, althans op papier, nagenoeg volwaardige procesdeelnemers en ze krijgen tegenwoordig de ruimte om hun materiële en immateriële belangen te behartigen in het strafproces tegen de daders, tegen hún daders. Die ontwikkeling steunt GroenLinks van harte, maar we moeten ook constateren dat er nog te vaak iets misgaat. 

Slachtoffers hebben de overheid nodig om hun rechten te kunnen uitoefenen. Soms zit het hem in alledaagse dingen wanneer blijkt dat er nog veel te winnen valt op het gebied van empathie met slachtoffers en hun nabestaanden. Het is schrijnend om te horen van een incident bij een rechtbank waarin nabestaanden in een wachtruimte pijnlijk geconfronteerd werden met een verdachte en zijn aanhang. Dat had voorkomen kunnen en moeten worden. Een gebrek aan inlevingsvermogen bleek ook uit wat de aanleiding voor dit debat is geworden: een van de nabestaanden uit het item van RTL Nieuws moest er via via achter komen dat de moordenaar van haar dochter op nog geen 750 meter van haar is komen wonen. Zij voelt zich nu gevangene in haar eigen huis en wil zo snel mogelijk de stad verlaten. Nader onderzoek van de minister heeft uitgewezen dat de moeder tijdig had aangegeven, een gebiedsverbod voor de dader te willen, maar deze wens was niet tijdig doorgevoerd door het Openbaar Ministerie en de Dienst Justitiële Inrichtingen. 

GroenLinks vond en vindt dat je slachtoffers het meeste recht doet door henzelf meer grip te geven op de zaak waarin zij tegen hun wil en tegen hun zin betrokken zijn geraakt. Geef slachtoffers daarom de ruimte voor de rol die zij zelf kunnen spelen in de strafzaak, of, als zij dat willen, daarbuiten. Wij vinden het belangrijk dat daders en slachtoffers, als ze dat willen, een mogelijkheid krijgen om hun materiële en immateriële conflicten op te lossen. Daarvoor stelde GroenLinks al in 2001 het grievengerecht voor. We gaven ook steun aan uiteenlopende projecten voor buitengerechtelijke conflictbeslechting. 

Het is goed voor slachtoffers om de regie over hun eigen zaak te krijgen en het is goed voor verdachten dat hun recht op een eerlijk strafproces gestand kan worden gedaan. Slachtoffers en in dit geval hun nabestaanden, moeten de regie over hun eigen leven terugkrijgen. De door RTL Nieuws geschetste gevallen zijn exemplarisch voor wat in de praktijk nog vaak misgaat. Slachtoffers worden soms voor het voldongen feit gesteld dat hun veroordeelde dader weer op vrije voeten is en zich in de buurt van het slachtoffer heeft gevestigd. 

Het nieuwsitem toont aan dat slachtofferrechten papieren rechten zijn zolang het Openbaar Ministerie er geen werk van maakt. Dit debat gaat wat ons betreft dan ook niet alleen over gebiedsverboden voor afgestrafte delinquenten, maar vooral over het tekortschieten van het Openbaar Ministerie om slachtoffers die dat willen, te informeren en te betrekken in het gehele verloop van de strafzaak. Wij willen, kortom, aanzienlijke verbeteringen in de uitvoering van de bestaande mogelijkheden voor slachtoffers. GroenLinks heeft een open oog voor de eventuele juridische onmogelijkheid om een gebiedsverbod op te leggen, maar denkt uiteindelijk met een verbeterde handhaving van straf-, bestuurs- en civielrechtelijke mogelijkheden de meeste problemen te kunnen voorkomen. Graag een reactie van de minister hierop. 

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik tot slot het woord aan de heer Van Nispen namens de SP. 

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Slachtoffers en hun nabestaanden hebben recht op rust. Als je slachtoffer wordt van een ernstig geweldsmisdrijf of je verliest daardoor een naaste, dan is dat al één groot drama. Maar als slachtoffers of nabestaanden na afloop op een vervelende manier geconfronteerd kunnen worden met een dader, dan is dat een nieuwe schok en worden zij voor de tweede keer slachtoffer. Sommige families zouden zelfs besluiten om te verhuizen. Dat is schrijnend. Daarom vindt de SP: slachtoffers en hun nabestaanden hebben recht op rust. Niet het slachtoffer of de nabestaande, maar de dader moet uit de buurt blijven. Natuurlijk moeten ook daders weer terugkeren in de maatschappij, het liefst binnen een strak kader, met goede begeleiding en strenge afspraken om te voorkomen dat iemand weer de fout in gaat. Maar waarom zou dat moeten om de hoek bij het slachtoffer of zelfs een nabestaande? Deze mensen hebben behoefte aan en recht op rust. 

Volgens hoogleraar complexe rouwverwerking De Keijser komt het veel te vaak voor dat daders in de buurt van slachtoffers en nabestaanden gaan wonen. Nabestaanden worden maandelijks opnieuw getraumatiseerd, zegt hij tegen RTL. Ook hij zegt dat dit de omgekeerde wereld is: niet het slachtoffer maar de dader zou moeten verhuizen. 

Maar dan is toch de vraag hoe dit nou eigenlijk kan. Uit de brief van de minister maak ik namelijk op dat de wettelijke mogelijkheden om daders uit de buurt te houden er inderdaad zijn, zeker vanaf januari 2018, wanneer het langdurig toezicht ingaat, waar de SP erg voor was, maar ook nu al. Soms gaat het fout door gebrekkige communicatie of administratieve fouten. Minister, dat moet toch eigenlijk niet kunnen? Hoe gaat de minister dit soort schrijnende fouten voorkomen? Kunnen we dergelijke toestanden niet ook helpen voorkomen door ervoor te zorgen dat bij ernstige misdrijven altijd getoetst wordt of een gebiedsverbod aan de orde moet zijn? Dit dus los van de vraag of het slachtoffer en de eventuele nabestaanden dit op dat moment al actief als wens hebben doorgegeven. Een dader zou dan een gebiedsverbod krijgen om niet bij het slachtoffer en/of de nabestaanden in de buurt te komen, tenzij in goed overleg met slachtoffer en/of nabestaanden is afgesproken dat zij hier geen bezwaar tegen hebben. Graag een reactie van de minister hierop. 

Dan heb ik een vraag over de rol van de burgemeester. De minister schreef eerst dat strafrechters voldoende mogelijkheden hebben om een gebiedsverbod op te leggen. Maar nu staat in de brief dat burgemeesters dit ook kunnen doen, bijvoorbeeld bij een dreigende verstoring van de openbare orde. Kan de minister een voorbeeld geven van een situatie waarin de rechter bewust heeft geoordeeld dat een gebiedsverbod niet nodig is, maar een burgemeester dit vervolgens via bestuurlijke weg alsnog oplegt? Ik begrijp dat dan op een andere grond is, maar toch. Gebeurt dit nou vaak en is dit volgens de minister de wenselijke weg? 

Helemaal tot slot. Ik vraag me ook af waarom niet alle burgemeesters zich hebben aangemeld om informatie te krijgen over de aanstaande terugkeer van plegers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven in hun gemeente, met vermelding van het gepleegde delict. Dat kan helpen bij het inschatten van het risico op maatschappelijke onrust, aldus de brief. Dat roept dan toch de vraag op waarom niet alle burgemeesters ervoor gekozen hebben om geïnformeerd te worden. Is dit nog steeds vrijblijvend, is mijn laatste vraag aan de minister. 

De voorzitter:

Dank u wel. En nog van harte gefeliciteerd met de geboorte van Jonas. 

(Geroffel op de bankjes) 

De vergadering wordt van 14.16 uur tot 14.38 uur geschorst. 

De voorzitter:

Ik geef de minister het woord. 

Minister Blok:

Voorzitter. Alle sprekers vroegen terecht aandacht voor de positie van slachtoffers en nabestaanden en voor de informatie waar zij heel veel behoefte aan hebben op het moment dat een dader vrijkomt en mogelijk in de buurt komt wonen. Zij vroegen ook aandacht voor een goede uitvoering van de vaak vrij recent ingevoerde regelingen. Dat is voor mij ook een voortdurend punt van aandacht. Ik kan natuurlijk nooit garanderen dat waar gewerkt wordt geen fouten gemaakt worden, maar ik vind echt dat de ingezette verbeterslagen hun vruchten moeten afwerpen. 

Mevrouw Van Toorenburg ging als eerste spreker in op de zorg dat de belangen van het slachtoffer niet voldoende worden meegewogen. We proberen voortdurend contact te houden met nabestaandenorganisaties zoals de Federatie Nabestaanden Geweldslachtoffers en dus niet uitsluitend afhankelijk te zijn van beelden in de pers. Door voortdurend direct contact te onderhouden met slachtoffers proberen wij om hun ervaringen te delen over hoe zij geïnformeerd worden en hoe zij de maatregelen ervaren. Natuurlijk zal ik naar de Dag Herdenken Geweldslachtoffers gaan; die is niet komende zaterdag, maar de zaterdag daarna. Ongetwijfeld zal ik daar zelf ook slachtoffers spreken. 

Mevrouw Van Toorenburg wees op de uitspraken van de voorzitter van het landelijk overleg strafsector. Daar treffen we een voorbeeld aan van waar ik in mijn inleiding op inging, namelijk dat er goed werk wordt verricht door heel veel partijen, bijvoorbeeld Slachtofferhulp Nederland. Met de betrokken penitentiaire inrichtingen en tbs-instellingen worden werkafspraken gemaakt met het oog op de resocialisatie en de belangen van nabestaanden of slachtoffers worden behartigd door een casemanager. We merken dat dat in de praktijk heel vaak goed gaat, maar dat het ook nog beter ingeregeld moet worden. Er zijn een aantal belangrijke stappen gezet op wetgevend en uitvoerend gebied. Veel gaat goed, maar het piept en knarst nog. Dat is een voortdurend punt van aandacht. Het is ook de reden waarom wij het contact met de slachtofferorganisaties frequent willen onderhouden. 

Mevrouw Van Toorenburg ging ook in op de stellingen van de hoogleraar rouwverwerking, Jos de Keijser, die constateerde welke enorme impact het heeft op slachtoffers wanneer een dader in de buurt komt wonen en dat dat ook kan leiden tot het verhuizen van gezinnen van slachtoffers en niet die van daders. Dit signaal, dat natuurlijk al langer bekend was, is voor mijn voorganger aanleiding geweest om met de Wet langdurig toezicht te komen, een wet waarvan, zoals verschillende sprekers constateerden, de ingangsdatum komend jaar is en waarmee de eerste ervaringen dus nog moeten worden opgedaan. 

Wat al wel beschikbaar is, is de mogelijkheid voor gemeenten om gebruik te maken van de Bestuurlijke Informatie Justitiabelen (BIJ), waarmee een burgemeester wordt geïnformeerd wanneer plegers van een aantal ernstige misdrijven in hun gemeente komen wonen. Het overgrote deel van de burgemeesters is hierbij inmiddels aangesloten. We zien dan ook dat gemeenten in die gevallen in overleg met het OM en de reclassering echt maatregelen nemen. Vaak heeft dat niet onmiddellijk meteen betrekking op een gebiedsverbod, maar lukt het om zonder zo'n scherpe maatregel daders ervan te overtuigen niet in een bepaalde buurt te gaan wonen, of een bepaalde buurt te mijden. We organiseren ook periodiek activiteiten met de VNG om de mogelijkheden van BIJ bij hen onder de aandacht te brengen. De heer Van Nispen vroeg wat ik ervan vond dat inmiddels weliswaar 90% deelneemt, maar dus ook 10% nog niet. Door deze VNG-bijeenkomsten proberen we natuurlijk ook de resterende gemeenten te overtuigen om ook gebruik te maken van deze mogelijkheid. Dat is echt in het belang van de slachtoffers. 

Mevrouw Van Toorenburg vroeg mij, in te gaan op de situatie dat er geen sprake is van bedreigend gedrag of van normoverschrijdend gedrag van de dader, maar dat een slachtoffer zelf een enorm begrijpelijke angst heeft om de dader tegen te komen en om die reden, zoals mevrouw Van Toorenburg dat omschreef, in feite een soort huisarrest heeft. De bestaande BIJ-maatregelen kunnen juist in zo'n geval een burgemeester ertoe brengen dat hij een dader het liefst ervan overtuigt om niet in die buurt te gaan wonen of zich niet in die buurt te vertonen, en als het nodig is ook bestuurlijke maatregelen te nemen. Voor die BIJ-maatregel is het dus niet per se noodzakelijk dat er ook sprake is van bedreigende gedragingen. Daar kan echt maatwerk geleverd worden zonder dat daarvan sprake is. 

De voorzitter:

Mevrouw Van Tongeren. Mevrouw Van Toorenburg. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Dat geeft niets, mevrouw de voorzitter. Mevrouw Van Tongeren en ik zijn daar helemaal aan gewend. Het kan maar gedurende heel korte tijd. Kan de minister daar misschien nog even op ingaan? 

Minister Blok:

Ik kan niet zomaar even, hier staande achter dit spreekgestoelte, de wettelijke ruimte voor die maatregelen verruimen, omdat die maatregelen altijd in een balans plaatsvinden tussen de rechten van de slachtoffers en de rechten van de dader. Zou je willen dat dit verder wordt aangepast, dan lijkt het mij overigens verstandig om eerst de eerste ervaringen met de nieuwe wet op te doen, voordat we aanvullende maatregelen overwegen. Maar we kunnen niet nu, staande het debat, even met elkaar periodes of criteria oprekken. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Nee, zeker niet. Het is denk ik alleen wel belangrijk, ook voor de mensen die meeluisteren naar dit debat, dat heel veel mensen heel erg raakt, te weten dat die maatregelen van de burgemeesters eigenlijk maar voor een paar maanden mogelijk zijn. Misschien kan dat wel een pijnpunt zijn, want dan ben je misschien wel een heel korte periode geholpen. Maar we moeten niet het beeld neerzetten — dat doet de minister ook niet, maar ik wil hem daar alleen maar bij helpen — dat het allemaal voor korte tijd kan. Als je het veel langer moet voortzetten, zou je dat wellicht anders moeten regelen. 

De voorzitter:

De minister. 

Minister Blok:

De wet die binnenkort van kracht wordt, biedt de mogelijkheid, mede door het aangenomen amendement, om zo'n maatregel langer te nemen. Daarom geef ik ook aan dat het mij verstandig lijkt om de eerste ervaringen met die wet te kunnen delen, voordat we kijken of er nog verder aanvullende maatregelen zijn. 

Mevrouw Helder ... 

De voorzitter:

Voordat u verder gaat: de heer Van Oosten. 

De heer Van Oosten (VVD):

Ik interrumpeer gelijk maar op dit punt. Wellicht had de minister er op een later moment nog op willen terugkomen, bij de beantwoording van mijn vragen. 

Minister Blok:

Dat was ik zeker van plan. 

De heer Van Oosten (VVD):

Cruciaal vind ik de bepaling uit de Wet langdurig toezicht: ernstig belastend voor het slachtoffer. De wet is aangenomen en wordt van kracht op 1 januari. Ik lees het zo, maar is de minister ook van oordeel dat in de afweging die de rechter of het Openbaar Ministerie zal maken ook en enkel en alleen de vraag of een dader in de buurt van het slachtoffer woont ertoe kan leiden dat een gebiedsgebod voor heel lange duur wordt opgelegd, of niet? 

Minister Blok:

Daarmee brengt de heer Van Oosten mij in een moeilijke positie. Er is een wet aangenomen. Die is uitgebreid bediscussieerd en voorzien van een memorie van toelichting. Ik kan nu niet staande een debat iets toevoegen aan een wet. We moeten nu echt ervaring opdoen met deze wet. Dit is een relevante vraag van de heer Van Oosten, maar een rechtsstaat zit niet zo in elkaar dat een minister in een debat nog even een wet kan vertimmeren. 

De heer Van Oosten (VVD):

Dat laatste ben ik volstrekt eens met de minister. Maar als we nu met z'n allen moeten vaststellen dat de situatie die maakt dat we hier bij elkaar zitten, namelijk dat een dader woont in de buurt van het slachtoffer, wat het slachtoffer ervaart als ernstig leed, misschien niet per se wordt ondervangen door de wet die dadelijk van kracht wordt, dan zou ik ervoor willen pleiten om de wet op dat punt aan te scherpen, zodat ook rechters en verder iedereen die met de wet gaat werken, weet hebben dat dit wel is wat de wetgever beoogt of zal beogen op een later moment. 

Minister Blok:

Ik realiseer me heel goed dat het voorbeeld van de heer Van Oosten, en eigenlijk ook het voorbeeld van mevrouw Van Toorenburg, zich in de praktijk voor zal doen. Ook wanneer we dit alsnog in de wet vast zouden willen leggen, maakt zo'n wet naar mijn overtuiging veel meer kans als je op grond van de praktijk kunt zeggen "het probleem doet zich voor". Misschien kun je op grond van de ervaringen in de praktijk zeggen: het probleem is al opgelost binnen de huidige wet. Ik zie nu geen route om in een situatie waarvan we nog niet zeker weten of het probleem zich zal voordoen en we al wel een wet hebben gemaakt die ziet op de mogelijkheid om een dader te verbieden om in de buurt van het slachtoffer te gaan wonen, nu alweer iets toe te gaan voegen aan een wet die net is aangenomen. 

De heer Groothuizen (D66):

Ik begrijp dat de minister natuurlijk niet hier in dit debat de wet kan aanpassen en dat het altijd lastig is om vooruit te lopen op de vraag hoe de rechtspraak ermee zal omgaan. Kijken we naar de tekst van de wet: "ernstig belastend gedrag jegens". Dat suggereert toch een bepaald soort actieve houding van de veroordeelde jegens een slachtoffer. In de memorie van toelichting zie ik op naar ik meen pagina 42 voorbeelden: telefoneren, aanbellen. Actief gedrag dus van iemand jegens een slachtoffer of nabestaande. Voor mij suggereert dat dat de heer Van Oosten een punt heeft als hij zegt: dat dekt niet de situatie waarin het er puur om gaat dat iemand, die zich op zich netjes gedraagt, toevallig eindigt in dezelfde omgeving als het slachtoffer. 

Minister Blok:

Dit debat heeft plaatsgevonden. Kennelijk heeft dat toen geen aanleiding gegeven tot een amendement. Ik vraag me echt af of het verstandig is om nu te proberen om op dat punt nog eens wetsgeschiedenis te gaan schrijven. Ik zou het echt aan een rechter overlaten. Die zal in dat geval moeten beoordelen of het feit dat een slachtoffer dat met recht en reden aanvoert dat hij door het enkele feit dat de dader in de buurt woont zo beschadigd raakt en beperkt wordt in levensvreugde, wel degelijk een woonverbod rechtvaardigt. Dat moet echt in de rechtszaal worden afgewogen. Nogmaals, ik was niet bij het debat over de wet. Ik weet dus ook niet waarom het toen niet scherper is opgeschreven. Ik weet wel dat het eigenlijk niet mogelijk is en ook niet verstandig is om, nu die wet eigenlijk van kracht moet zijn, in een debat als dit nog eens te proberen die wet aan te punten. 

De heer Groothuizen (D66):

Ik begrijp dat wel, maar anderzijds denk ik ook dat de rechter bij het interpreteren van deze bepaling natuurlijk als eerste kijkt naar wat er in de memorie van toelichting staat en naar wat er in de parlementaire behandeling is gebeurd. Als ik dan gewoon kijk naar de tekst, dan vrees ik dat de rechter tot de conclusie gaat komen dat het hier gaat om actief gedrag van iemand en niet om meer passief gedrag. Ik denk dat we dan het antwoord een beetje kunnen voorspellen. Je krijgt dan toch een aantal situaties die we allemaal onwenselijk vinden, maar die we niet kunnen dekken. 

Minister Blok:

Ik vind het onverstandig om daarop vooruit te lopen. Nogmaals, ik was niet bij het debat. Ik weet niet waarom het amendement niet is ingediend. 

De voorzitter:

Het debat is al geweest. 

Minister Blok:

Ik kan alleen maar constateren dat we ons nu in de fase bevinden waar we ons in bevinden. 

De voorzitter:

De behandeling is al geweest, begrijp ik. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik voel mij als indiener van het amendement toch geroepen om dat enigszins in te kleuren. We hadden de grote wens om het veel ruimer op te zetten, maar dat had geen steun. We hebben het daarom, en ook om de steun van de VVD te krijgen en om de minister enigszins positief te kunnen laten adviseren, beperkt tot gedragingen. Ik denk dat de minister terecht aangeeft dat we nu moeten kijken hoe dat uitpakt, ook omdat er onderzoeken onder lagen. Op basis van die onderzoeken werd namelijk gezegd dat alleen maar het feit dat je ergens leeft nooit per definitie een belangenafweging zo kan beïnvloeden dat je ergens helemaal niet meer mag rondlopen. Er moet dus altijd iets aan de hand zijn. Dat is de reden waarom we deze eerste stap hebben gezet, maar ook omdat we weten dat we nog een senaat hebben, die daar ook altijd heel kritisch naar kijkt. 

Minister Blok:

Ik ben mevrouw Van Toorenburg erkentelijk voor de aanvulling. Zij was daar zeer bij betrokken. Wij zijn het met elkaar eens dat we met de ervaringen die er met de wet worden opgedaan moeten kijken of er nog aanvullingen nodig zijn. 

Mevrouw Helder ging in op de huidige toepassing van gebiedsverboden door burgemeesters. Ik begreep haar woorden zo dat zij signalen krijgt dat gebiedsverboden regelmatig door een rechterlijke uitspraak worden beperkt of afgewezen. Ik heb daar geen heldere signalen over. Ik zal het nog eens voorleggen in het regelmatige contact dat ik met de VNG heb. Die zouden die signalen dan namelijk moeten kennen, maar op dit moment beschik ik daar niet over. 

De heer Van Oosten ging in op de afweging die gemaakt moet worden tussen het belang van het slachtoffer of de nabestaanden en het belang van de dader. Hij ging specifiek in op het recht op gezinsleven. Hij geeft terecht aan dat in het recente verleden in veel jurisprudentie, ook op het gebied van slachtoffers, het feit dat een dader een gezin heeft dat ergens woont en geworteld is, zo zwaar wordt gewogen dat om die reden een maatregel niet aan de dader wordt opgelegd. Ik kom dat bijvoorbeeld ook regelmatig tegen bij het uitzetten van criminelen die de Nederlandse nationaliteit niet hebben. Ongetwijfeld zal deze afweging ook gaan spelen op het moment dat de nieuwe Wet langdurig toezicht wordt toegepast. Wat ik de heer Van Oosten aan wil bieden, is dat we bij de evaluatie van die wet specifiek kijken hoe met het onderdeel gezinsleven, het belang van de dader bij een gezinsleven, wordt omgegaan. 

De heer Groothuizen vroeg om een vergelijking met de Belgische situatie. Het Belgische woonverbod is beperkter dan het Nederlandse omdat het ziet op de veroordelingen wegens kindermisbruik. In die gevallen kan een woonverbod opgelegd worden met een maximum van twintig jaar. De Nederlandse Wet langdurig toezicht is ruimer omdat die niet beperkt is tot kindermisbruik. Weliswaar kent deze wet een periodieke toets, maar geen absoluut maximum van twintig jaar. 

De heer Groothuizen vroeg mij om in te gaan op het punt dat we net bij interruptie bespraken: is het enkel in de buurt wonen voldoende voor een maatregel onder de Wet langdurig toezicht? Dat moet echt in de praktijk uit rechterlijke uitspraken gaan blijken. 

Mevrouw Özütok ging in op de uitvoeringspraktijk. Ik heb aangegeven dat ondanks de grote inzet van Openbaar Ministerie, reclassering en anderen ook ik waarneem dat het in de praktijk echt nog beter moet. Een voorbeeld dat zij noemde was een ontmoeting in de wachtruimte van de rechtbank. Er is een verplichting om juist voor de slachtoffers aparte ruimtes te hebben om dat te voorkomen, maar kennelijk wordt er dan toch in de uitvoering onvoldoende op gelet dat voorkomen wordt dat mensen elkaar toch in de gang tegenkomen of, erger nog, zelfs dezelfde wachtruimte moeten delen. De uitvoering is dus een voortdurend punt van zorg. Het Openbaar Ministerie en de Dienst Justitiële Inrichtingen werken echt aan verbeterslagen omdat ook zij natuurlijk hebben waargenomen dat op een aantal punten bijvoorbeeld de informatie-uitwisseling onvoldoende goed was. Er werd niet specifiek genoeg aangegeven op welke locatie een gebiedsverbod betrekking moet hebben. Er zijn verbeterstappen gezet. Ik zal wat dit betreft ook echt de vinger aan de pols houden. 

Mevrouw Özütok (GroenLinks):

Ik zou graag van de minister horen welke concrete verbeterpunten hij nog ziet op het gebied van de uitvoering, zodanig dat slachtoffers niet geconfronteerd worden met de daders. Zojuist gaf ik het voorbeeld van de wachtruimtes. Er zouden meer betrokkenheid en ook meer gevoel moeten zijn bij de bejegening en behandeling van slachtoffers. 

Minister Blok:

De concrete maatregelen die genomen zijn, hebben betrekking op een betere informatie-uitwisseling, op het eerder opnemen van contact door het informatieknooppunt met de DJI en bewustwording bij de mensen die uiteindelijk het praktische werk doen. Mevrouw Özütok noemt het voorbeeld van de wachtruimtes. Hoewel er aparte wachtruimtes zijn voor slachtoffers, komen mensen elkaar toch tegen. Dit heeft heel erg te maken met het in de dagelijkse praktijk toch onvoldoende scherp of onachtzaam zijn. Daarom is een grotere mate van bewustwording ook onderdeel van dat verbetertraject om de positie van het slachtoffer — die hebben we gelukkig sinds een aantal jaren wettelijk verbeterd — ook in de praktijk voortdurend op het netvlies te krijgen. Dat is een belangrijke en grote stap in een strafrechtproces dat heel lang helemaal gefocust was op de dader. Dit is in veel landen overigens nog steeds het geval. Daar wordt het zelfs als onwenselijk beschouwd om een andere focus te hebben. Gelukkig hebben we dat in Nederland achter ons gelaten, maar je merkt dat er voortdurend een verbeterproces nodig is om het bewustwordingsproces goed te laten verlopen, in praktische zin en in de cultuur. Ik zeg nogmaals dat ik niet kan garanderen dat er, daar waar mensen werken, niet nu en dan een fout wordt gemaakt. Dat er fouten worden gemaakt, moeten we accepteren. 

De heer Van Nispen ging in op de vraag hoe we voorkomen dat er in de praktijk fouten worden gemaakt. Hij vroeg mij hoe ik zal bevorderen dat ook de laatste gemeenten aangesloten worden bij de werkwijze Bestuurlijke Informatie Justitiabelen. Ik gaf aan dat ik in het periodiek overleg een pleidooi daarvoor zal houden. Ik kan geen enkele reden voor een burgemeester bedenken om die informatie niet te willen hebben. 

De heer Van Nispen vroeg ook of in het strafrechtproces altijd een afweging zou moeten worden gemaakt voor een gebiedsverbod of een verhuisplicht. Het lijkt mij niet logisch om dat standaard, dus altijd, te doen. Er zijn heel veel gevallen waarin dit terecht een rol speelt, maar er zijn ook heel veel gevallen waarin de dader helemaal niet in de buurt woont of in de buurt komt. Er is bijvoorbeeld een ontmoeting geweest in een uitgaansgebied of — we hebben het over ernstige misdrijven — er is een afrekening geweest in het criminele circuit. Dan is het maken van een afweging voor een verhuisplicht of een gebiedsverbod volkomen onlogisch. Rechters hebben vanaf 2018 de mogelijkheid om die afweging te maken, maar ik zou het in de rechtsgang niet logisch vinden om in heel veel gevallen waarin die vraag helemaal niet aan de orde is, deze vraag verplichtend aan de orde te stellen. Dan wordt het bijna een afvinklijstje. Maar we gaan echt heel scherp in de gaten houden hoe de nieuwe wet in de praktijk wordt toegepast. De Kamer wordt daar natuurlijk ook over geïnformeerd. 

Ik hoop hiermee de vragen in de eerste termijn beantwoord te hebben. 

De heer Van Nispen (SP):

In gevallen waarin het niet logisch is, bijvoorbeeld omdat de dader helemaal niet van plan is om in de gemeente te gaan wonen of in andere door de minister genoemde voorbeelden, ben je snel klaar. Dan is het volgens mij ook niet belastend voor het strafproces. De reden waarom ik dit voorstel deed, was dat ik uit de brief van de minister opmaakte dat een slachtoffer eerst kenbaar moet maken dat hij het op prijs stelt om geïnformeerd te blijven worden. Dan komt er een slachtofferonderzoek. Het slachtoffer mag dan aangeven dat hij het heel erg en zwaar belastend zou vinden als de dader bij hem in de buurt zou komen wonen en dat dat hem een nieuw trauma zou opleveren. Dan kan daar rekening mee gehouden worden, maar juist in het geval dat de aanleiding was voor dit debat, ging dit vervolgens administratief fout: het slachtoffer had later gezegd dat hij daar toch iets van wilde vinden, maar die gegevens werden niet goed verwerkt. Het voorstel dat ik heb gedaan, zorgt er dus voor dat onafhankelijk van de vraag of een slachtoffer bewust heeft aangegeven dat hij vindt dat er iets moet gebeuren, in de ernstigste gevallen — dus bij de zware gewelds- en zedenmisdrijven waarover we het hebben — toch die toets zal plaatsvinden. 

Minister Blok:

Ik begrijp de nadere toespitsing door de heer Van Nispen, maar het wordt in de praktijk natuurlijk extreem moeilijk om een zware maatregel zoals een woonverbod, ook als dat tijdelijk is, op te leggen als er van het slachtoffer geen enkele indicatie is dat hij dat van belang vindt. Je moet onvermijdelijk de belangenafweging maken. De dader moet uiteindelijk terugkomen in de maatschappij, moet ergens wonen en moet het liefst ook weer werk vinden. Dat staat tegenover het grote belang van het slachtoffer dat niet met de dader geconfronteerd wil worden. Die belangenafweging kan niet plaatsvinden als je niet op de hoogte bent van de wensen van het slachtoffer. Daarom kun je dat dilemma niet oplossen door toch een verplichte processtap in te bouwen. 

De heer Van Nispen (SP):

Dan blijven we toch bij het punt hangen hoe we voorkomen dat zo'n toets, bijvoorbeeld door administratieve fouten, zoals de minister in zijn brief heeft beschreven, in het geheel niet plaatsvindt terwijl dat eigenlijk wel wenselijk zou zijn. Wil de minister dus toch nadenken over het inbouwen van een stap waardoor dit nadrukkelijk wel kan worden overwogen? Natuurlijk moet dan in bepaalde gevallen alsnog contact worden opgenomen met het slachtoffer. Dat begrijp ik natuurlijk wel, maar zeggen dat het in sommige gevallen niet nodig is en dat we daarom deze processtap niet inbouwen, lijkt mij niet de goede uitkomst van dit debat. 

Minister Blok:

Ik begrijp de ergernis van de heer Van Nispen over de gevallen waarin dit in de afgelopen tijd niet goed is gegaan. Ik heb ook aangegeven dat ik vind dat op dat punt echt verbeteringen nodig zijn en ik weet ook dat daar stappen voor gezet zijn, maar dat moet ook het antwoord zijn op deze vraag. Als het proces goed wordt doorlopen wordt immers op een aantal momenten in de procedure contact met slachtoffers of nabestaanden gezocht. Na een eerste signaal dat er geen behoefte is aan contact, wordt later toch nog eens contact opgenomen om te bekijken of dat zo is. Dan komt die vraag dus aan de orde. Deze situatie moet dus echt opgelost worden door de procedure waarvan we allemaal willen dat die goed loopt, ook standaard zo te laten verlopen. 

De voorzitter:

Ik constateer dat er behoefte is aan een korte schorsing voordat we aan de tweede termijn beginnen. 

De vergadering wordt van 15.06 uur tot 15.09 uur geschorst. 

De voorzitter:

Wij gaan verder met de tweede termijn van de zijde van de Kamer en ik geef mevrouw Van Toorenburg het woord. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Voorzitter. Ik denk dat er weinig debatten zijn waarin die worstelingen zo duidelijk naar boven komen, namelijk dat wij allemaal, de minister en de hele Kamer, willen dat als slachtoffers/nabestaanden worden geconfronteerd met daders en er belangenafwegingen moeten worden gemaakt, die echt in het voordeel van de slachtoffers zouden moeten uitvallen. Nabestaanden moet meer recht worden gedaan. De vraag is hoe wij dat met elkaar organiseren. Wij hebben daartoe enige tijd geleden een wet aangenomen waarin wij een amendement hebben kunnen opnemen om ervoor te zorgen dat iemand in ieder geval langer in zicht kan worden gehouden en er meer eisen kunnen worden gesteld. Maar dan nog kan het wringen. Daarom heeft een aantal leden bedacht dat zij een motie moeten indienen om iets meer richting te geven aan wat zij echt willen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat is gebleken dat slachtoffers of nabestaanden ongewild met veroordeelden van hen aangedaan leed worden geconfronteerd doordat deze veroordeelden zich vestigen of rondbewegen in hun buurt; 

overwegende dat dit onwenselijk is; 

overwegende dat de Wet langdurig toezicht de mogelijkheid biedt een veroordeelde een langdurig gebiedsverbod op te leggen teneinde te voorkomen dat veroordeelden zich na de uitgezeten gevangenisstraf weer vestigen in de buurt van het slachtoffer/nabestaanden; 

roept de regering op te onderzoeken of de geboden mogelijkheid in de Wet langdurig toezicht om een veroordeelde een langdurig gebiedsverbod op te leggen om te voorkomen dat slachtoffers onnodig worden geconfronteerd met daders, voldoende helder en duidelijk is en, indien uit dit onderzoek of gevormde jurisprudentie blijkt dat dit niet het geval is, deze te verduidelijken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Toorenburg, Van Oosten, Groothuizen en Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 30 (33552). 

Dank u wel. Wie heeft er verder behoefte aan een tweede termijn? De heer Van Oosten namens de VVD. 

De heer Van Oosten (VVD):

Voorzitter. Mevrouw Van Toorenburg heeft terecht gezegd dat het er een aantal leden, waaronder ik, veel aan gelegen is dat op het moment dat deze nieuwe wet in werking treedt en zou blijken dat daaronder niet vervat kan worden het enkele feit dat de dader woont in de buurt van het slachtoffer en dat dat enkele feit niet kan leiden tot een langdurig gebiedsverbod, de wet op dat punt wordt aangepast. 

Daarnaast wil ik nog terugkeren op het punt van het recht op gezinsleven, dat ik ten volle erken. Dat heb ik ook gezegd tijdens het debat. Maar laten wij nog eens dieper kijken of dat misschien op een andere plaats kan dan in de buurt waar het slachtoffer woont. Ondanks het feit dat ik de minister op dit punt een handreiking heb zien geven, wens ik toch een motie in te dienen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat is gebleken dat slachtoffers of nabestaanden ongewild met veroordeelden van hen aangedaan leed worden geconfronteerd doordat deze veroordeelden zich vestigen of rondbewegen in hun buurt; 

overwegende dat dit onwenselijk is; 

overwegende dat het recht op een gezinsleven van de veroordeelde die zijn straf heeft uitgezeten, in sommige gevallen lijkt te botsen met de beschermenswaardige belangen van het slachtoffer of de nabestaanden die niet geconfronteerd wensen te worden met de aanwezigheid van de veroordeelde in hun nabijheid; 

roept de regering op om bij de evaluatie van de Wet langdurig toezicht grondig te bezien op welke wijze de belangenafweging die ziet op het recht op een gezinsleven van de veroordeelde en de rechten en wensen van slachtoffers, in de juridische praktijk vorm wordt gegeven, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oosten, Van Toorenburg en Groothuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 31 (33552). 

Dank u wel. Ik kijk rond of … Ja, de heer Van Nispen namens de SP. Ik kijk ook naar de heer Groothuizen. Nee? Oké. 

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Ik heb in eerste termijn al gezegd dat ook de SP vindt dat slachtoffers en nabestaanden recht hebben op rust om te voorkomen dat zij voor de tweede keer slachtoffer worden door een confrontatie met de aanwezigheid van de dader. Dat moet je voorkomen. Er is veel geregeld, dat heeft de minister uitgebreid toegelicht. Maar waar het volgens mij nog fout kan gaan, is dat slachtoffers zelf moeten aangeven op de hoogte te willen blijven, zelf moeten aangeven dat zij willen dat er voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld een gebiedsverbod, en als hun wensen wijzigen, dan moeten zij dat ook zelf aangeven. Volgens mij kan dit toch nog te gemakkelijk fout gaan. Daarom moet er volgens mij nog verder nagedacht worden over het standaard inbouwen van een vorm van een toets, natuurlijk alleen bij de ernstige misdrijven. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat slachtoffers en nabestaanden recht hebben op rust; 

constaterende dat slachtoffers en nabestaanden telkens opnieuw getraumatiseerd kunnen worden wanneer zij geconfronteerd worden met de aanwezigheid van een dader in hun buurt; 

van mening dat niet het slachtoffer of de nabestaande, maar de dader uit de buurt moet blijven; 

verzoekt de regering met een voorstel te komen om ervoor te zorgen dat bij ernstige misdrijven standaard getoetst wordt of een dader een gebiedsverbod opgelegd moet krijgen en hierbij nadrukkelijk de belangen van slachtoffers en nabestaanden te betrekken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Nispen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 32 (33552). 

We wachten even totdat de laatste motie is gekopieerd en rondgedeeld. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

De voorzitter:

Het woord is aan de minister. 

Minister Blok:

Voorzitter. Mevrouw Van Toorenburg ging terecht in op de worsteling waarin wij allen, de Kamer en ikzelf, zitten, in onze wens de belangen van het slachtoffer altijd voorop te stellen en tegelijkertijd binnen de randvoorwaarden van de rechtsstaat ervoor te zorgen dat de daders ergens een woonplek vinden en ergens weer aan het werk kunnen gaan. We denken daarbij allereerst aan de positie van het slachtoffer. In dat kader diende mevrouw Van Toorenburg samen met anderen een motie in waarin de regering wordt opgeroepen te onderzoeken of de geboden mogelijkheid in de Wet langdurig toezicht om een veroordeelde een langdurig gebiedsverbod op te leggen om te voorkomen dat slachtoffers onnodig worden geconfronteerd met daders, voldoende helder en duidelijk is, en, indien uit dit onderzoek of de gevormde jurisprudentie blijkt dat dit niet het geval is, deze te verduidelijken. Dat zal ik graag doen als ik de motie zo mag lezen — in de motie wordt namelijk ook gewezen naar de gevormde jurisprudentie — dat we bij de eerste evaluatie van deze wet specifiek op deze vraag in zullen gaan. Dan laat ik de motie graag aan het oordeel van de Kamer. 

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

De evaluatie is natuurlijk na vijf jaar. Dat doen we altijd zorgvuldig. Ik weet zeker dat de betrokken ambtenaren op het ministerie de vinger aan de pols zullen houden. Als we voortijdig berichten hebben dat het niet de goede kant op gaat, krijgen we ook graag bericht van de minister. 

Minister Blok:

Ja. Als er voor die tijd al berichten zijn van zodanige ernst en omvang dat we eerder met elkaar om de tafel moeten zitten, ben ik daar ook toe bereid. Ook met die toevoeging laat ik de motie graag aan het oordeel van de Kamer. 

De motie van de heer Van Oosten op stuk nr. 31 roept de regering op om bij de evaluatie van de Wet langdurig toezicht grondig te bezien op welke wijze de belangenafweging die ziet op het recht op een gezinsleven van de veroordeelde en de rechten en wensen van slachtoffers in de (juridische) praktijk vorm wordt gegeven. Ook deze motie laat ik graag aan het oordeel van de Kamer. Ze verwijst zelf al naar de evaluatie. Die zal ik graag uitvoeren. 

De motie van de heer Van Nispen op stuk nr. 32 verzoekt de regering met een voorstel te komen om ervoor te zorgen dat bij ernstige misdrijven standaard getoetst wordt of een dader een gebiedsverbod opgelegd moet krijgen en hierbij nadrukkelijk de belangen van slachtoffers en nabestaanden te betrekken. We hebben hier in het interruptiedebat al gewisseld dat het hoort bij de logische vragen die gesteld worden aan slachtoffers of nabestaanden als de procedure goed doorlopen wordt, maar dat ik geen redelijke mogelijkheden zie om het aan een procedure, die in ieder geval op papier goed werkt, toe te voegen, omdat je anders in een situatie terecht kunt komen waarin je niet weet wat het slachtoffer wil, waardoor de belangenafweging niet goed meer is te maken. Dus deze motie moet ik dan toch helaas ontraden. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over de ingediende moties, eigenlijk alle moties die deze week zijn ingediend, gaan we dinsdag 26 september stemmen. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven