Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | nr. 102, item 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | nr. 102, item 6 |
Aan de orde is het VSO Onderwijsachterstandenbeleid (27020, nr. 73).
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom en ik geef de heer Kwint namens de SP-fractie als eerste spreker het woord. De spreektijd is twee minuten.
De heer Kwint (SP):
Voorzitter. Laten we er niet omheen draaien: er is in deze Kamer grote onenigheid over wat te doen met de bezuiniging op het gebied van onderwijsachterstandenbeleid zoals voorgesteld door het huidige kabinet. Ik pretendeer niet dat vandaag op te gaan lossen. Waarover geen of bijna geen onenigheid is, is het belang van goed onderwijsachterstandenbeleid om ervoor te zorgen dat de mooie woorden die we hier bezigen over gelijke kansen en het onderwijs als emancipatiemotor, daadwerkelijk waargemaakt kunnen worden. Daarom een bijna stuitend redelijk voorstel van mijn hand en van de hand van mevrouw Van den Hul, mevrouw Westerveld en de heer Kuzu. Niet om de bezuiniging nu van tafel te vegen, maar om in ieder geval deze bezuiniging op te schorten totdat een nieuw kabinet een nieuwe visie op onderwijsachterstandenbeleid heeft kunnen formuleren, zodat we nu niet allerlei mooie projecten de nek omdraaien om die vervolgens, over een jaar, weer op te moeten bouwen. Dat is namelijk a) niet goed voor de kinderen en b) niet goed voor de overheidskas. Iedereen weet namelijk dat iets stoppen en weer opnieuw beginnen vaak duurder is dan er gewoon even mee doorgaan, zeker voor de korte periode waarvoor het nog nodig is.
Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat door de korting van 65 miljoen euro op onderwijsachterstandenbeleid in 2018 goede initiatieven die gemeenten en scholen hebben opgezet dreigen te verdwijnen;
overwegende dat praktisch elk omvangrijk onderwerp op onderwijsgebied controversieel verklaard is onder verwijzing naar de momenteel plaatsvindende nieuwe coalitieonderhandelingen, maar deze bezuiniging gewoon doorgang lijkt te gaan vinden;
van mening dat, zoals ook VNG en de PO-Raad aangeven, de voorgenomen bezuiniging sterk afbreuk doet aan de doelstelling van gelijke kansen in en door het onderwijs;
verzoekt de regering de bezuiniging van 65 miljoen euro op onderwijsachterstandenbeleid in ieder geval voorlopig op te schorten en de beslissing hierover aan een nieuw kabinet over te laten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Kuzu (DENK):
Voorzitter. Gelijke kansen in het onderwijs. Dat is een discussie die we vaker hebben gehad in de afgelopen periode. Gelijke kansen in het onderwijs is de kern van een rechtvaardige samenleving. Daarom hebben wij als DENK ook de motie van de SP samen met de collega's van de PvdA en GroenLinks meegetekend om de bezuiniging in ieder geval op te schorten totdat een volgend kabinet ernaar heeft kunnen kijken. Straks zal mevrouw Westerveld nog een aantal moties indienen die we zullen meeondertekenen.
Ik heb nog een eigen motie. Die gaat over de no-regretmaatregelen die in het interdepartementaal beleidsonderzoek staan. Daarin staan een aantal maatregelen die we, ongeacht de kant die we later opgaan met het onderwijsachterstandenbeleid, gewoon kunnen nemen. De Kamer kan daarover een uitspraak doen. De staatssecretaris geeft aan dat deze maatregelen aan een volgend kabinet zijn, maar omdat wij een volgend kabinet met deze maatregelen niet in de weg zullen lopen, kunnen wij daar als Kamer nu een uitspraak over doen.
De motie luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er in het interdepartementaal beleidsonderzoek een aantal no-regretmaatregelen zijn voorgesteld, die genomen kunnen worden ongeacht de mogelijke keuzes die in toekomstige beleidsvarianten gemaakt worden en ongeacht welke richting gekozen wordt voor het onderwijsachterstandenbeleid;
van mening dat er alles aan moet worden gedaan om onderwijsachterstanden te verkleinen;
verzoekt de regering om alle no-regretmaatregelen uit het interdepartementaal beleidsonderzoek over te nemen en uit te voeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Kuzu (DENK):
Ik zal een voorbeeld geven van een van die no-regretmaatregelen, want ik zou het mijn collega's echt van harte willen aanraden. Een van de adviezen is het formuleren van nieuwe doelstellingen voor het onderwijsachterstandenbeleid. Als die doelstellingen er in ieder geval komen, dan kunnen we op een later moment, wanneer er een nieuw kabinet zit, een debat daarover voeren zodat we die kunnen aanscherpen. Ik raad dit mijn collega's dus van harte aan.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Voorzitter. Kinderen in Nederland hebben geen gelijke kansen in het onderwijs. Het kabinet zegt de kansenongelijkheid te willen verkleinen, maar in werkelijkheid bezuinigt het 100 miljoen op kinderen die juist een steuntje in de rug kunnen gebruiken. Dit is de omgekeerde wereld, al helemaal omdat deze bezuiniging is gebaseerd op een verouderde indicator, die losstaat van de realiteit.
GroenLinks wil niet bezuinigen op het achterstandenbeleid. Wij voeren graag de discussie zodra we weten wat er werkelijk nodig is. Ik dien daarom de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de huidige indicator die wordt gebruikt voor de verdeling van middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid onvoldoende functioneert;
constaterende dat het CBS een indicator heeft ontwikkeld die onderwijsachterstanden beter kan voorspellen;
constaterende dat de bezuiniging van 100 miljoen euro die gepland staat voor het onderwijsachterstandenbeleid voor scholen en gemeenten is gebaseerd op de oude indicator;
overwegende dat op basis van de nieuwe CBS-indicator mogelijk blijkt dat de verwachte onderwijsachterstanden bij kinderen groter zijn dan op dit moment bekostigd;
overwegende dat de regering een voorstel gaat doen voor een nieuwe bekostigingssystematiek en de grootte van de toekomstige doelgroep;
verzoekt de regering niet bij voorbaat te bezuinigingen op het achterstandenbeleid zolang nog onduidelijk is wat de grootte van de doelgroep volgens de verbeterde indicator is en hoeveel middelen er nodig zijn om de achterstanden bij deze kinderen weg te werken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Mijn tweede motie gaat over de leegloop van de budgets. We kunnen in de begroting de bezuiniging terugdraaien, maar in werkelijkheid krijgen scholen ook minder omdat ouders steeds hoger opgeleid zijn. Maar dit betekent niet dat de daadwerkelijke onderwijsachterstanden minder worden. Ik dien daarom de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de huidige indicator die wordt gebruikt voor de verdeling van middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid het risico op onderwijsachterstand onvoldoende voorspelt;
overwegende dat de bekostiging van scholen op basis van schoolgewichten al jaren daalt, maar de onderwijsachterstanden niet zijn afgenomen;
overwegende dat door deze leegloop van de gewichtenregeling de kansenongelijkheid wordt vergroot;
verzoekt de regering scholen te compenseren voor de leegloop van de gewichtenregeling,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Hartelijk dank, voorzitter. De Kamer heeft een overzicht gekregen van de korting op de middelen voor onderwijsachterstanden waarmee de verschillende gemeenten te maken zullen krijgen. Ik heb de lijst hier in mijn hand. Amsterdam en Rotterdam gaan er ruim 6 miljoen op achteruit en Den Haag maar liefst 4,5 miljoen. Maar het gaat niet alleen mis in de grote steden. Ook Haarlem, Deventer en Roermond worden met 11% gekort. Het lichtpuntje in deze lijst is de gemeente Waadhoeke — ik moest het even opzoeken — in Friesland, met 179.000 in de plus, maar dat maakt het algemene beeld allesbehalve goed. Dit heeft grote effecten op het beleid van deze steden en de inzet van gemeenten en scholen bij het tegengaan en wegwerken van onderwijsachterstanden.
De PvdA is vorig jaar met de initiatiefnota Gelijke onderwijskansen gekomen. De regering is daarmee aan het werk gegaan. De verlaging van de onderwijsachterstandengelden staat haaks op beleid dat past bij de inzet van de regering voor gelijke kansen in het onderwijs, zoals we hier in deze Kamer vorig jaar meermaals besproken hebben. Dan is het dus wijs dat een nieuw ontwikkelde verdeelsystematiek wordt doorgeschoven naar een volgend kabinet, onder andere omdat er nu geen draagvlak is bij de VNG en de PO-Raad en omdat er onzekerheid bestaat over de verdeeleffecten. Het is wat ons betreft zeer onverstandig en onwenselijk dat de korting op budgetten wel doorgezet wordt, terwijl een nieuwe verdeelsystematiek vooruitgeschoven is. Dat gaat grote effecten hebben en kan niet rekenen op het gewenste draagvlak bij de VNG en de PO-Raad. Daarom heb ik de zojuist voorgelezen moties samen met de collega's Kwint, Westerveld en Kuzu ingediend. We vragen daarin om een logische en redelijke route. Ons inziens draagt deze inzet bij aan gelijke onderwijskansen. Want dat is wat mij betreft waarvoor we hier staan: gelijke kansen voor ieder kind.
De heer Van Meenen (D66):
Van de collega's Kwint, Westerveld en Kuzu begrijp ik dit allemaal. Ik heb daar jarenlang gestaan met vergelijkbare verhalen, tegenover een kabinet waar de partij van mevrouw Van den Hul voluit deel van uitmaakte. Het laatste is tot op de dag van vandaag het geval. Dus tegen wie praat mevrouw Van den Hul hier eigenlijk?
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik praat tegen u en uw collega's van de formerende partijen en ik praat tegen dit kabinet. Ik wijs de heer Van Meenen erop dat hij volgens mij niet heel goed heeft geluisterd. Eind 2015 heeft collega Yücel een motie ingediend met de vraag aan het kabinet om te onderzoeken welke middelen nodig zijn voor een effectief en landelijk dekkend vve-beleid en die koers hebben mijn voorgangers in mijn fractie al die tijd voortgezet. Het verrast mij dan ook dat dit klinkt als een verrassing.
De heer Van Meenen (D66):
Nee, dit klinkt voor mij helemaal niet als een verrassing. Sterker nog, mijn naam staat onder die motie. Dat is een poging geweest om het beleid van het kabinet van de VVD en de PvdA te beïnvloeden, zonder enig succes. Mijn punt is dat u hier opnieuw iets aan het doen bent in de nadagen van dit kabinet — we hebben daar gisteren ook een paar voorbeelden van gezien: de fractie stemt tegen het beleid van de huidige minister — en dat ik mij afvraag of het niet eens tijd wordt dat de Partij van de Arbeid even heel eerlijk zegt dat zij haar best heeft gedaan maar dat ze het in de afgelopen jaren gewoon niet voor elkaar heeft gekregen.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik geloof niet dat dit het platform is om de koers van mijn partij te evalueren. De heer Van Meenen ziet een inconsequentie, maar ik zie die niet. Wij zijn hierin heel consequent. Lees onze verkiezingsprogramma's er maar eens op na: wij zijn voor gelijke kansen in het onderwijs voor ieder kind.
Ook dit kabinet heeft stappen gezet op dit gebied. Nu zijn wij met die lijn in gedachten kritisch op de voorgestelde maatregelen.
De voorzitter:
Kan de staatssecretaris meteen antwoorden?
Staatssecretaris Dekker:
Een minuut.
De voorzitter:
De staatssecretaris heeft een minuut nodig. We wachten dus een minuut.
Ik zie dat de staatssecretaris met zijn beantwoording kan beginnen en geef hem daartoe het woord.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter, dank u wel. Het is goed dat we schriftelijk met elkaar van gedachten hebben gewisseld over het afronden van het onderwijsachterstandenbeleid. In de plenaire zaal is sowieso verschillende malen gesproken over deze kwestie, de ramingsbijstellingen voor het deel van de scholen en de gemeenten. Deze ramingsbijstellingen hangen sterk samen met de terugloop van het aantal leerlingen en het opleidingsniveau van de Nederlanders, dat gemiddeld genomen steeds hoger wordt. Dit werkt ook door in de beschikbare middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid.
Kortheidshalve wil ik ingaan op de ingediende moties. Ik denk dat ook de meeste argumenten dan over de tafel zullen gaan. De eerste motie, de motie op stuk nr. 74, is van de heer Kwint en vraagt om deze hele kwestie nu op te schorten en over te laten aan een nieuw kabinet. Ik denk dat dat om een aantal redenen onverstandig is. Daarom zou ik de motie willen ontraden. De ramingsbijstelling waarover we het hebben, is al opgenomen in de meerjarige begroting van het Rijk. Het is ook niet meer aan dit kabinet om daar nu aanpassingen op te plegen. We hebben dus te maken met een bestaand financieel kader waarmee we moeten werken. Dat vraagt ook dat wij daarover duidelijkheid laten bestaan ten opzichte van de buitenwereld, de scholen en de gemeenten. Misschien verandert een nieuw kabinet daar wel iets in, maar wij hebben te maken met de huidige situatie, die wij moeten kunnen doorvertalen.
Voor scholen betekent dit overigens dat er niet zo vreselijk veel verandert, want voor een school blijft hetzelfde bedrag bestaan voor ieder schoolgewicht. Dat bedrag gaat niet naar boven en ook niet naar beneden; het blijft gewoon hetzelfde bedrag. Voor gemeenten betekent dit wel een kleine aanpassing. Dat gaat volgend jaar gemiddeld om ongeveer 11%, maar die daling is vele malen lager dan de daling van de aantallen doelgroepkinderen waarmee gemeenten te maken hebben gehad. Dat zou in mijn ogen dus op te vangen moeten zijn. Dit betekent dat gemeenten nog steeds in staat zouden moeten zijn om goede vve-voorzieningen op te zetten voor de doelgroepkinderen, dus voor de kinderen die die voorzieningen echt nodig hebben.
De heer Kwint (SP):
De staatssecretaris zegt dat wij scholen en gemeenten duidelijkheid moeten geven. Ik heb het niet bij alle scholen en gemeenten nagevraagd, maar ik heb zomaar het idee dat zij een besluit van deze Kamer dat er meer geld beschikbaar komt voor hun werk, verkiezen boven de duidelijkheid dat zij geld kwijtraken. Ik heb ze niet allemaal gebeld, maar ik durf daar wel iets op in te zetten. Ik snap dat de staatssecretaris het nu niet ziet zitten om deze bezuiniging op te schorten, want hij heeft daar zelf toe besloten, maar zouden er praktische problemen ontstaan als de Kamer daar wel toe zou besluiten? Wat zouden volgens de staatssecretaris de gevolgen daarvan zijn?
Staatssecretaris Dekker:
Wij hebben te maken met een begroting. Die is volgens mij goedgekeurd door deze Kamer. Dat betekent dat de Kamer mij de opdracht heeft meegegeven om scholen en gemeenten helderheid te geven over wat zij volgend jaar krijgen. Als de Kamer in meerderheid besluit dat er meer geld naartoe moet, ben ik degene die dan weer op pad gaat om tegen gemeenten en scholen te zeggen dat zij meer geld krijgen, maar tot die tijd voer ik uit wat de Kamer mij heeft meegegeven. Dat zijn de huidige budgettaire kaders. Deze discussie loopt al enige tijd, maar ik constateer ook dat bij begrotingsbehandelingen heel vaak argumenten over en weer over tafel gaan maar dat dat tot op heden nog niet heeft geleid tot een financieel amendement dat tot het bijplussen van dat budget heeft geleid. Zodra dat het geval is, kun je met een andere boodschap naar het veld toe, maar er valt op dit moment niets op te schorten, want we hebben gewoon te dealen met de begroting waarmee de Kamer ons op pad heeft gestuurd.
De voorzitter:
Mijnheer Kwint, tot slot.
De heer Kwint (SP):
Volgens mij hebben we daarmee te dealen totdat de Kamer anders besluit. Het voorstel dat hier nu ligt, is juist dat de Kamer anders besluit, namelijk om dit op te schorten. Maar goed, ik ben blij dat er in principe geen praktische problemen voor de staatssecretaris zijn als dit voorstel wordt aangenomen.
De voorzitter:
De staatssecretaris over de motie op stuk nr. 74.
Staatssecretaris Dekker:
Dan misschien nog even terug. Er valt niets op te schorten. Dan moet de Kamer met een amendement komen dat zegt: wij halen daar 65 miljoen vandaan en dat steken wij hierin. Dan praten wij ergens over. Wij hebben nu te maken met een financieel kader voor 2018. Ik vind dat ik dat moet doorvertalen naar de praktijk. In die zin ontraad ik de motie.
Hetzelfde geldt voor de motie op stuk nr. 75 van de heer Kuzu. Dat is geen financieel ingegeven motie, maar daarin wordt de regering eigenlijk gevraagd om al aan de slag te gaan met een aantal dingen. In de schriftelijke beantwoording heb ik aangegeven dat een aantal van die dingen al loopt en dat ik die oppak. Een aantal van de niet-financiële maatregelen heeft ook betrekking op de doelstellingen van nieuw beleid en ik vind het echt niet meer aan dit kabinet om nu nieuwe doelstellingen voor het onderwijsachterstandenbeleid te formuleren.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Dekker:
Dan de motie op stuk nr. 76 waarin wordt gesteld: ga niet op voorhand bezuinigen als je bezig bent met een nieuwe indicator. Deze motie gaat ervan uit dat wij in dat CBS-onderzoek en met die nieuwe indicator vaststellen hoe groot de doelgroep precies is. Dat is niet het geval. Het CBS maakt een voorspellingsmodel dat nauwkeuriger is dan het voorspellingsmodel dat wij nu hebben. Dat kijkt alleen naar opleidingsniveau en het CBS kijkt naar wat meer indicatoren. Dat laat onverlet dat daaruit niet naar voren komt hoeveel achterstanden er in Nederland zijn. In die zin lijkt het me onverstandig om daarop te wachten en daarom ontraad ik de motie op stuk nr. 76.
Dan de motie op stuk nr. 77. Ik heb al gezegd dat scholen voor ieder leerlinggewicht dat zij hebben, hetzelfde geld krijgen; evenveel als vorig jaar en het jaar daarvoor. Het bedrag per schoolgewicht gaat dus niet naar beneden. Het kan wel voorkomen dat een school met minder gewichtenleerlingen, minder achterstandskinderen, te maken heeft. Ik vind het lastig om daarvoor te compenseren. Je moet achterstandsgeld geven voor achterstandskinderen en dat is de beste indicator die wij op dit moment hebben. Ook deze motie ontraad ik, even los van het feit dat als je al wilt compenseren, dat extra geld zou vragen en in deze motie de dekking daarvoor ontbreekt.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik heb de indruk dat er wat misverstand ontstaat over wat wij beogen met onze eerste motie, de motie op stuk nr. 76. Wij stellen daarin dat wij eerst beter in kaart moeten brengen hoeveel leerlingen er zijn met een achterstand. Dat kan op basis van die nieuwe indicator, die een stuk beter is dan de oude indicator. Laten wij dan dat debat met elkaar voeren in plaats van dat wij nu gaan bezuinigen en vervolgens met een nieuwe indicator komen die beter kan beoordelen welke kinderen een extra steuntje nodig hebben.
Staatssecretaris Dekker:
Ook dat vraagt om een financiële onderbouwing, want als je dat vraagt, vraag je om uitstel van de ramingsbijstelling. Bij de behandeling van de vorige begroting zijn er veel argumenten over en weer gewisseld, maar dat heeft niet geleid tot een aanpassing van de begroting door de Kamer. Ik zou niet weten hoe je dit nu even een-twee-drie doet. Sterker nog, ik heb toen al de vraag op tafel gelegd — en ik heb die ook bij de PO-Raad en de VNG op tafel gelegd — of wij, nu er een betere indicator is, volgend jaar met een nieuwe indicator zouden moeten gaan werken. Toen is gezegd: dat willen wij niet, wij willen alles in één keer meepakken en wij wachten op een nieuw kabinet. De keerzijde van die beslissing is wel — en dat wisten zij ook — dat als de begroting gelijk blijft, je voor 2018 te maken hebt met een terugloop in middelen van zo'n 10% à 11% voor iedere gemeente. Dat is in feite wat wij op dit moment doen.
De voorzitter:
Tot slot.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik meen dat de oproep die tussen de regels doorklinkt in ieder geval is aangekomen. Ik zou nog graag een vraag stellen over de motie op stuk nr. 77 en de uitleg die de staatssecretaris daaraan geeft. Wij vragen de regering daarin om scholen te compenseren voor de leegloop van de gewichtenregeling. Het gaat dan om het volgende. Er zijn meer hoogopgeleide ouders, waardoor volgens de definitie het aantal leerlingen met een extra gewicht verandert. Maar dat zegt niets over het echte aantal leerlingen dat extra ondersteuning nodig heeft. Daarom zeggen wij: laten we scholen dan compenseren, omdat dat aantal leerlingen volgens de definitie wel daalt, maar niet per se in werkelijkheid. Daarmee vragen we eigenlijk dat dat geld naar die scholen toe blijft gaan.
Staatssecretaris Dekker:
Ik wil toch het idee wegnemen dat de manier waarop wij nu scholen bekostigen, helemaal niks te maken heeft met achterstanden. Dat zou ook heel gek zijn. Het zou ook het failliet zijn van de afgelopen jaren: dan zouden wij scholen geld hebben gegeven op basis van iets wat nergens op slaat. Dat is dus niet het geval. Die leerlinggewichten op basis van een zeer lage opleiding van ouders is een van de grootste voorspelbare factoren van het risico van kinderen op een achterstand. Sterker nog: ook in de nieuw ontwikkelde CBS-indicator is het opleidingsniveau van de ouders daarvoor de grootste factor van betekenis. Dit speelt dus nog steeds heel erg mee. Scholen hebben te maken met demografische veranderingen; zo hebben sommige steden te maken met steeds meer hoogopgeleide ouders, vanwege hogere huizenprijzen et cetera. Ik vind het dan niet zo gek dat we die scholen iets minder geld geven voor onderwijsachterstanden. Ik zou er dus niet voor zijn om dat te compenseren.
De voorzitter:
Hiermee zijn we aan het einde gekomen van dit VSO.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
We gaan zeker over de moties stemmen. Het wanneer daarvan moeten we nog vaststellen, want volgende week dinsdag is het Prinsjesdag.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20162017-102-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.