28 Vervallen Vpb-vrijstelling zeehaven

Aan de orde is het VAO Vervallen Vpb-vrijstelling zeehaven (AO d.d. 31/03). 

De voorzitter:

Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Belhaj, die spreekt namens D66. 

Mevrouw Belhaj (D66):

Voorzitter. We hebben in een AO, maar ook daarvoor in een hoorzitting, gepraat met verschillende woordvoerders over onze zeehavens. We hebben uiteindelijk aangegeven dat we vandaag tijdens het VAO een motie zouden indienen. We hopen daarmee binnen alle wettelijke lijntjes te blijven en tegelijkertijd het maximale te doen zolang het hoger beroep nog loopt, dat door het Havenbedrijf Rotterdam, met steun van het kabinet, is aangetekend. Ik dien de motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat een gelijk speelveld bepalend is voor eerlijke concurrentieverhoudingen tussen de Europese zeehavens; 

constaterende het besluit van de Europese Commissie om per 1 januari 2017 alleen voor de Nederlandse zeehavens de verplichting van de vennootschapsbelasting in te voeren; 

constaterende dat de Nederlandse havenbeheerders financieel bijdragen aan de uitvoering van publieke taken die in de buurlanden gewoonlijk als overheidsuitgaven worden opgevat, zoals het meebetalen aan rijksinfrastructuurprojecten, het uitvoeren van havenmeestertaken en het uitvoeren van baggerwerkzaamheden; 

verzoekt de regering, de minister van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met de ministers van Financiën en Economische Zaken, om in overleg met de havenbeheerders de kosten van het havenbeheer te bezien en een helder onderscheid te maken tussen de publieke taken en de taken die de havenbeheerders zelf dienen uit te voeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Belhaj en Van Vliet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 18 (34003). 

Mevrouw Belhaj (D66):

Ik rond af. Ik heb in de motie geen datum gesteld, maar het zou natuurlijk buitengewoon prettig zijn als het overzicht ongeveer in juni kan verschijnen, zodat er wellicht een vertaling kan zijn op Prinsjesdag. 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Voorzitter. In het AO was sprake van grote eensgezindheid over dit onderwerp. Het is een onderwerp waarvoor de VVD zich al heel sterk heeft ingezet, onder anderen collega's De Boer en Neppérus. Ik dien één motie in, samen met de heer Groot van de PvdA en de heer Van Vliet. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de Vpb-vrijstelling voor de Nederlandse havens per 1 januari 2017 komt te vervallen; 

overwegende dat de Tweede Kamer destijds heeft uitgesproken dat deze vrijstelling pas zou komen te vervallen als er een Europees gelijk speelveld is; 

constaterende dat er nog steeds een ongelijk speelveld is voor de havens in Europa; 

constaterende dat dit nadelig is voor de Nederlandse havens en banen; 

verzoekt de regering: 

  • -aan te dringen op spoedige invoering van de havenverordening; 

  • -de havens te ondersteunen in hun beroep tegen het vervallen van de vrijstelling; 

  • -voor Prinsjesdag 2016 richting de Tweede Kamer te komen met een plan met concrete maatregelen om de concurrentiepositie van de Nederlandse havens te bewaken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Aukje de Vries, Groot en Van Vliet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 19 (34003). 

De heer Tony van Dijck (PVV):

Er was eensgezindheid over het feit dat het belachelijk is dat de Rotterdamse haven nu Vpb moet betalen, terwijl andere havens in Europa dat niet doen. Daar ben ik het helemaal mee eens. In het dictum staat echter "de havens te ondersteunen in hun beroep". Vindt mevrouw De Vries niet dat de staatssecretaris zelf in beroep moet gaan tegen deze besluitvorming vanuit Brussel? 

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Volgens mij is het heel normaal dat de staatssecretaris zich voegt bij het beroep dat is ingesteld tegen het vervallen van deze vrijstelling. Het belangrijkste is dat er actie wordt ondernomen en dat uiteindelijk de concurrentiepositie van onze havens ermee gediend is. 

De voorzitter:

Nee, mijnheer Van Dijck, we gaan het debat hier niet herhalen. Dit punt is aan de orde geweest in het AO, kan ik mij herinneren. 

De heer Van Vliet (Van Vliet):

Voorzitter. In december heb ik al schriftelijke vragen gesteld aan de staatssecretaris. Daarom dien ik nu deze motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de vijf Nederlandse zeehavens op last van de Europese Commissie per 1 januari 2017 winstbelasting moeten gaan afdragen omdat een verdere vrijstelling zou neerkomen op verboden staatssteun; 

constaterende dat zeehavens in andere EU-lidstaten per 1 januari 2017 nog steeds — al dan niet verkapte vormen van — staatssteun genieten; 

verzoekt de regering, op geen enkele manier te aanvaarden dat Nederlandse zeehavens per 1 januari 2017 hierdoor op achterstand worden gezet ten opzichte van zeehavens in andere EU-lidstaten door bijvoorbeeld sterk aan te dringen op versneld afbouwen van die vormen van staatssteun aan die andere havens, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Vliet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 20 (34003). 

De heer Bashir (SP):

Voorzitter. Het is bizar wat er gebeurt. Het gaat om 284.000 arbeidsplaatsen. Het gaat om 4% van de werkgelegenheid. We weten niet wat de gevolgen voor de werkgelegenheid zijn van belastingheffing. Wij weten wél dat er in andere landen sprake is van oneerlijke concurrentie. Daar is geen sprake van belastingheffing, maar soms juist van subsidies. Wij moeten van de EU onze zeehavens in Nederland gaan belasten. Rotterdam, Amsterdam, Zeeland, Den Helder, Groningen en Moerdijk moeten belasting gaan betalen, terwijl de zeehavens in andere landen subsidie krijgen. Dat is onacceptabel. De Kamer moet daarover een duidelijke uitspraak doen aan het adres van de Europese Commissie. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat Nederland wordt verplicht om zeehavens winstbelasting te laten betalen; 

overwegende dat directe concurrenten van deze zeehavens deze verplichting nog niet kennen en er dus een nog ongelijker speelveld zal ontstaan; 

overwegende dat de Nederlandse zeehavens goed zijn voor 4% van de nationale werkgelegenheid en dat de invloed van de Vpb-plicht hiervoor grote gevolgen kan hebben; 

spreekt uit dat de Europese Commissie geen eenzijdige stappen richting Nederland moet zetten totdat er sprake is van een gelijk speelveld in alle lidstaten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bashir. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 21 (34003). 

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. De Kamer was zeer eensgezind, maar er liggen iets te veel moties voor. Ik zal straks een poging doen om samen met collega's de moties in elkaar te schuiven. Ook de CDA-fractie vindt dat de Europese Commissie niet eerlijk gehandeld heeft op het vlak van de zeehavens. Het kan niet zo zijn dat de haven van de ene lidstaat, Nederland, alvast veroordeeld wordt tot het betalen van belasting, terwijl de directe concurrent in een andere lidstaat nog geen winstbelasting hoeft te betalen. Daarom heeft de CDA-fractie in Brussel aan de Europese Commissie vragen gesteld over haar handelswijze. Daar horen die vragen namelijk thuis. 

Het is goed dat de regering gaat bekijken op welke wijze de gevolgen voor de Nederlandse zeehavens geminimaliseerd kunnen worden. Maar we moeten ook waakzaam zijn opdat dit in de toekomst niet vaker gaat gebeuren, juist omdat Nederland altijd transparant en open is en daarom dus kennelijk eerder een ingebrekestelling krijgt dan andere lidstaten die er wat listigere methodes op nahouden. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de Europese Commissie Nederland verplicht per 1 januari 2017 winstbelasting te heffen van de publieke zeehavens; 

constaterende dat de Europese Commissie nog onderzoek doet naar de zeehavens in andere lidstaten die bovendien de directe concurrenten zijn van de Nederlandse zeehavens; 

constaterende dat nog niet duidelijk is of en wanneer deze zeehavens in andere lidstaten in de heffing van winstbelasting betrokken zullen worden; 

van mening dat de Europese Commissie bij het beoordelen van inbreuken op de vrijheid van verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal en de staatssteunregels alle lidstaten gelijk dient te behandelen en gelijke maatregelen dient op te leggen; 

verzoekt de regering, zich in Brussel sterk te maken voor gelijktijdige inwerkingtreding van dienstige maatregelen in de verschillende lidstaten en de Kamer binnen drie weken te informeren op welke wijze zij dit gaat doen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Omtzigt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 22 (34003). 

De heer Groot (PvdA):

Voorzitter. Zo veel eensgezindheid hoor je zelden in de Kamer. Ik sluit mij daar graag bij aan. Wij zijn al jaren bezig met dit onderwerp. Het is inderdaad een oneerlijk wetsvoorstel, een oneerlijke handelswijze van de Europese Commissie. Ik zou dan ook graag in het antwoord van de staatssecretaris terug willen horen dat de moties die zopas zijn ingediend, inderdaad echt voortvarend worden uitgevoerd. 

De voorzitter:

Dank. Ik stel hier inderdaad veel eensgezindheid vast. Wij wachten even tot iedereen alle moties heeft. Daarna zal de staatssecretaris antwoorden. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Staatssecretaris Wiebes:

Voorzitter. Het is verheugend dat de Kamer zo'n grote belangstelling heeft voor goed functionerende markten en dat iedereen het daarover eens is. Ik loop de moties langs. 

Als eerste de motie op stuk nr. 18. Er bestaat geen enkel bezwaar tegen een helder onderscheid. Ik zou dit zelfs ondersteuning van beleid willen noemen. Is dat een oordeel op zichzelf of moet ik er nog iets bij zeggen? De voorzitter is tevreden. Daar gaat het allemaal om. 

Over de motie op stuk nr. 19 laat ik ook het oordeel aan de Kamer. De motie op stuk nr. 20 is zeer sympathiek, maar er staat een redenering in waarover ik mij enigszins zorgen maak: "op geen enkele manier te aanvaarden". Dit zou kunnen worden opgevat als een oproep tot geweld. Ik geef de heer Van Vliet in overweging om daarvoor een duidelijker en gematigder term te gebruiken. Mocht hij betere woorden kiezen, dan kan ik mij voorstellen dat ik het oordeel aan de Kamer laat. 

De voorzitter:

Dan gaan wij nu even luisteren naar de heer Van Vliet. 

De heer Van Vliet (Van Vliet):

Ik dank de staatssecretaris voor zijn welwillendheid. Ik las de motie zelf na en hij heeft gelijk. Ik pas het dictum in iets vriendelijker bewoordingen aan, maar de betekenis blijft overeind. 

De voorzitter:

De aanpassing gaat gebeuren. Dan is het oordeel aan de Kamer. 

Staatssecretaris Wiebes:

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 21. Dit is een bijzondere figuur. Het is mij uit het hart gegrepen. Deze motie hoort eigenlijk in het Europese Parlement. Hierin wordt de Europese Commissie opgeroepen om geen eenzijdige stappen te nemen. Ik zou de heer Bashir krachtig willen oproepen om deze motie ingediend te krijgen in het Europese Parlement. Hier kan ik de motie helaas niet zelf tot uitvoering brengen, hoe sympathiek ik die ook vind. Ik moet de motie daarom ontraden, maar slechts daarom. 

De heer Bashir (SP):

Ik ben verbaasd dat de staatssecretaris reageert op deze motie, want in het dictum wordt aan de staatssecretaris noch aan de regering iets gevraagd. De staatssecretaris had op deze motie helemaal geen reactie hoeven geven. Het is een uitspraak van de Kamer. Wij kunnen uitspreken wat wij willen uitspreken. 

Staatssecretaris Wiebes:

Dat is waar. 

De heer Bashir (SP):

In dit geval spreken wij iets uit. 

Staatssecretaris Wiebes:

Ik zeg dus niets. 

De voorzitter:

Dan heeft de staatssecretaris geen oordeel, omdat het hier enkel de Kamer zelf betreft. 

Staatssecretaris Wiebes:

Anders dan dat ik de motie zelf niet tot uitvoering kan brengen. Daarover zijn wij het blijkbaar eens. 

Nu wordt het ingewikkeld. In de motie op stuk nr. 22 wordt de regering verzocht om zich in Brussel sterk te maken voor gelijktijdige inwerkingtreding in de verschillende lidstaten. Een uitspraak in een staatssteunzaak geldt voor één land, voor één lidstaat. Juist daarom zegt de heer Omtzigt natuurlijk: zorg nu dat het tegelijk gaat. Dat zit er op korte termijn niet in. Ik denk dat er druk op de Commissie moet worden uitgeoefend om te zorgen voor gelijkschakeling, maar de gelijktijdige inwerkingtreding is helaas niet meer in beeld. Ook wordt er verzocht om binnen drie weken te informeren op welke wijze wij dit gaan doen. Dit is de tweede keer dat de heer Omtzigt vraagt om het script. De druk op de Commissie in Brussel werkt echter niet met een openbaar script. Ik zou mij achter dit sympathieke verzoek willen scharen, maar niet het oordeel aan de Kamer willen laten. Ik kan dit op deze manier echt niet uitvoeren. Ik wil de motie slechts om die reden ontraden. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

De stemmingen zijn komende dinsdag. Ik dank de staatssecretaris. 

Naar boven