4 Aanpassing fiscale eenheid

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met enkele aanpassingen inzake de fiscale eenheid (Wet aanpassing fiscale eenheid) ( 34323 ).

(Zie vergadering van 6 september 2016.) 

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Financiën van harte welkom. We zijn aanbeland bij de repliek van de Kamer. Ik geef als eerste het woord aan een van de meer enthousiaste woordvoerders, het lid Van Vliet. 

De algemene beraadslaging wordt hervat. 

De heer Van Vliet (Van Vliet):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris van harte voor zijn schriftelijke antwoorden. Ik vond het een nette en helder verwoorde brief. De brief dekt voor ongeveer 90% de lading van wat ik heb aangevoerd in de eerste termijn. 

Ik ga nu in op de dekking van de openliggende 10%. Ik heb de vorige keer heel goed geluisterd naar de reactie van de staatssecretaris op mijn verhaal over de wijziging van artikel 15ad over het overgangsrecht voor overnameholdings bij fiscale eenheden aangegaan voor november 2011. Hij zei dat hij daarop terug zou komen bij de daadwerkelijke behandeling van het wijzigen artikel 15ad tijdens het Belastingplan. Ik ga daar goed op letten, want ik had op dat punt een motie voorbereid. Er kan geen sprake zijn van materieel terugwerkende kracht door een overgangsregime achteraf op te zeggen. Ik houd dat dus goed in de gaten. 

Er resteert voor mij nog een punt in de discussie over de fiscale eenheid. Ik ben een groot voorstander van die fiscale eenheid, laat dat duidelijk zijn. Toen ik het een taxplanningsinstrument noemde, heb ik daar meteen bij gezegd dat dat niets te maken heeft met belastingontwijking, maar met het voorkomen van ongewenste fiscale neveneffecten van het handelen binnen concern. Wij noemden dat in de praktijk wel degelijk een taxplanningsinstrument. Het is vergelijkbaar met het fiscaal partnerschap als je gehuwd bent, want dat gebruik je ook voor je tax planning. Ik heb dat dus niet nadelig bedoeld. 

Het technisch openstaande punt — de 10% waarover ik het zojuist had — gaat over artikel 15ac, lid 8. Dat behelst te voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van de nieuwe mogelijkheden via dubbele verliesneming op vorderingen binnen concern. Het antwoord van de staatssecretaris — waarnaar de heer Merkies overigens ook vroeg — luidde letterlijk: "Allereerst heb ik geen signalen dat er in grote mate gebruikgemaakt wordt van vorderingen buitenom binnen concern, waarbij sprake is van verliesneming bij zowel de fiscale eenheid als bij de niet-gevoegde dochter". Hij zegt dat hij geen signalen ontvangt dat er in grote mate gebruik van wordt gemaakt, maar dat is een drogreden om er niets aan te hoeven doen. Mij hebben signalen bereikt dat er wel degelijk gebruik van wordt gemaakt. Ik zeg niet dat dat in grote mate gebeurt, maar er zit op dit punt wel een lek in de wet. Nu de staatssecretaris vanwege de arresten van het Europese Hof van Justitie toch aan het roeren is in artikel 15ac, laat hem dan die gelegenheid te baat nemen om dat lek te dichten. Ik lees en begrijp het antwoord van de staatssecretaris op dit punt, maar ik vind het onvoldoende. Ik dien daarom de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat het wettelijke regime voor fiscale eenheden in de vennootschapsbelasting wordt aangevuld en gewijzigd op grond van jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie; 

overwegende dat de regering terecht alleen wijzigingen voorstelt die noodzakelijk zijn door genoemde jurisprudentie en het uitgangspunt hanteert dat de fiscale eenheid Vpb verder intact moet blijven; 

overwegende dat het nieuwe artikel 15ac, lid 8 Wet Vpb 1969 behelst te voorkomen dat via dubbele verliesneming op vorderingen binnen concern misbruik wordt gemaakt van de nieuwe mogelijkheden; 

overwegende dat in de bestaande situatie echter al een lek zit bij vorderingen buiten de fiscale eenheid maar binnen concern, waardoor dubbele verliesneming plaatsvindt bij afwaardering van zo'n vordering; 

overwegende dat deze onnodige uitholling van de belastinggrondslag logischerwijze nu ook gerepareerd zou kunnen worden; 

verzoekt de regering, bovengenoemde maas in de wet te dichten met als uitgangspunt dat afwaardering van vorderingen ten laste van de fiscale winst mogelijk blijft, maar zonder dat dubbele verliesneming optreedt, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Vliet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 14 (34323). 

De heer Merkies (SP):

Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor de schriftelijke beantwoording. Ik sluit mij gemakshalve aan bij de woorden van de heer Van Vliet over de vragen die ook ik gesteld heb. 

In het algemeen is mijn zorg dat fiscaal beleid steeds meer een speelbal wordt van de vele rechtszaken die multinationals aanspannen en waarmee ze het Europees Hof bestoken, af en toe met succes. De budgettaire consequenties van de gaten die daardoor in de wetgeving worden geslagen, zijn enorm. Dat hebben we eerder ook al gezien. Ik vind dat wij dat niet moeten belonen door deze gaten dan maar tot wetgeving te verheffen. Ook hier blijkt namelijk dat er onzekerheid is over de nieuwe mogelijkheden van tax planning. Er zijn ongewenste gevolgen en er ontstaat belastingontwijking. Daarom heb ik een amendement ingediend; dat is net rondgedeeld. Daarin stel ik voor om in ieder geval over vier jaar een evaluatiemoment te hebben, omdat we weten dat er onzekerheid is — de staatssecretaris zegt dat zelf immers ook — over de tax planning. Dan kunnen we terugkijken of de wet effectief is geweest en of er ongewenste effecten zijn opgetreden. 

De voorzitter:

Het amendement waarover collega Merkies spreekt, heeft stuk nr. 13 gekregen. 

De heer Merkies (SP):

Tot slot is er nog steeds onduidelijkheid over de budgettaire consequenties van de fiscale eenheid als geheel. Ik denk dat het goed is om daar toch wat over te zeggen, ook omdat wij een veel verdergaand stelsel hebben dan andere landen. Het zou dus goed zijn om daar wat meer over te weten. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat niet bekend is wat de financiële gevolgen zijn van het fiscale eenheidsregime; 

overwegende dat alleen het Nederlandse regime volledige fiscale consolidatie biedt en dus verder gaat dan dergelijke regimes in andere lidstaten; 

verzoekt de regering, de budgettaire consequenties van het fiscale eenheidsregime te onderzoeken en de uitkomst hiervan met de Kamer te delen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Merkies. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 15 (34323). 

De heer Groot (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden op de vragen. Ik kom nog even terug op de eerste termijn. Ik deel de mening van collega Omtzigt dat het te betreuren is dat de gaten die in de vennootschapsbelasting zijn geschoten, in eerste instantie in het wetsvoorstel zijn gedekt door de werkgeverslasten op arbeid te verhogen. Dat hadden wij graag anders gezien. Gelukkig komt de structurele dekking wel uit het Vpb-domein zelf. Ik zeg er ook bij dat deze gang van zaken voor de Partij van de Arbeid liefst niet voor herhaling vatbaar is. Deelt de staatssecretaris die opvatting? 

Ik heb in eerste termijn aan de orde gesteld dat de keuzevrijheid om al dan niet een fiscale eenheid aan te gaan de mogelijkheid kan bieden om te gaan shoppen ten koste van de belastingbetaler. Voor de goede orde: ik heb er niet voor gepleit om een concern een algehele verplichting op te leggen om een fiscale eenheid aan te gaan voor alle vennootschappen die deel uitmaken van het concern. Dat heb ik niet gedaan, maar dat wordt in de antwoorden wel gesuggereerd. 

Wat ik wel heb gedaan, is inderdaad bekijken of de keuze voor een fiscale eenheid niet wat minder vrijblijvend gemaakt kan worden, zodat er niet tussentijds geshopt kan worden. Als een concern een faillissement ziet aankomen bij een dochtervennootschap, zou het bijvoorbeeld niet mogelijk moeten zijn dat die dochter uit de fiscale eenheid wordt gehaald, zodat het moederconcern van de belastingschulden verlost is. Anders dan de staatssecretaris veronderstelt, heb ik het hierbij niet over vennootschapsbelastingschulden. Juist niet, zou ik zeggen, want een verliesgevende dochter betaalt sowieso geen Vpb. Ik heb het dan over andere belastingschulden, bijvoorbeeld op het vlak van btw of loonbelasting. Kan de staatssecretaris bevestigen dat de moedermaatschappij ook aansprakelijk blijft voor andere belastingschulden dan de Vpb als een dochtermaatschappij ontvoegd wordt, dus uit de fiscale eenheid wordt gehaald, en de dochter kort daarna failliet gaat? Dat is mijn vraag. 

De voorzitter:

U bent door uw tijd heen, maar dit is wetgeving, dus maak het maar even af. 

De heer Groot (PvdA):

Daarmee ben ik klaar, voorzitter. 

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris hartelijk danken voor zijn antwoorden in eerste termijn en voor de schriftelijke antwoorden. Het eerste voordeel van deze wet ligt bij multinationale ondernemingen en bij bedrijven die middels verschillende dochterbedrijven in Nederland investeren. Maar de echte winnaar van dit wetsvoorstel is het mkb. Het behoud van de fiscale eenheid, zonder dat deze beperkt wordt, is van groot belang voor het midden- en kleinbedrijf. 

Ik heb inmiddels begrepen dat er door een gerechtelijke uitspraak geen belang meer is voor een Stichting Administratiekantoor in het midden van de fiscale eenheid en dat de notariële oplossing van de staatssecretaris daarom het beste uitpakt voor concerns. Het amendement waarover ik sprak in de eerste termijn, zal ik niet indienen, omdat de staatssecretaris en de rechter dit probleem feitelijk opgelost hebben. 

Dan rest mij nog het enige nadeel van deze wet te benoemen. Het wordt er allemaal echt niet heel veel eenvoudiger op. Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris daar zelf ook niet helemaal blij mee is, maar het moet nu eenmaal zo. 

Ik sluit mij aan bij de opmerking van de heer Groot over de WW-dekking. We hadden gevraagd om op een rij te zetten hoe vaak die is gebruikt, want de WW-gelden worden wel erg vaak gebruikt. Zeker nu de werkloosheid daalt, blijft er premie over. Dan zou je de WW-premie moeten verlagen, maar die wordt nu gebruikt om andere gaten te dekken. Daar is die premie niet voor bedoeld. In de ogen van de CDA-fractie is dat een verzekering. Dat geld wordt opgebracht door werknemers om een periode van onvrijwillige werkloosheid door te komen. Het is niet voor iets anders bestemd. Ik zou graag bij de schriftelijke antwoorden op de vragen over het Belastingplan een lijst zien waarop staat hoe vaak WW-gelden de afgelopen jaren ingezet zijn voor andere doelen dan het uitkeren van WW. 

Tot slot heb ik nog een opmerking. Er is ook nog een fiscale eenheid die Belastingdienst heet. Die fiscale eenheid Belastingdienst bleek gisteren in staat om zichzelf een boete op te leggen, een RVU-heffing. Er is per ongeluk een vroegpensioenregeling getroffen waarover 52% boete betaald moet worden. Kan de staatssecretaris de beschikking van die boete aan de Kamer doen toekomen? Wij krijgen dus graag de beschikking van de boete die de Belastingdienst zichzelf heeft opgelegd. De staatssecretaris zal wel zeggen: de Belastingdienst is gehouden aan artikel 67 Awr. De boete-opleggende kant van de Belastingdienst is daar inderdaad aan gehouden, maar voor de ontvangende kant van de Belastingdienst geldt artikel 67 Awr niet. Ik vraag gewoon om die beschikking openbaar te maken. Dat is een serieuze vraag. Kan de staatssecretaris die beschikking komende week naar de Kamer sturen? 

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het einde van de repliek. Mij is gebleken dat de staatssecretaris de dupliek onmiddellijk kan inzetten. Ik verleen hem daartoe graag het woord. 

Staatssecretaris Wiebes:

Voorzitter. Ik begin met de motie van de heer Van Vliet op stuk nr. 14 over dubbele verliesneming. Ik heb al tijdens het debat gezegd dat deze zorg in theoretische zin goed gevonden is. Het klopt, maar dit ligt niet voor met dit wetsvoorstel. Er verandert niets aan. Verder bestaat ook niet de indruk dat dit in enig significante mate een probleem is. Het is echter wel heel moeilijk te repareren, want dit gaat werkelijk tot de ellebogen in de structuur van de Vpb. 

Als wij zouden besluiten om deze motie uit te voeren, zou een hoogopgeleide professional met zeldzame kennis op het terrein van bijvoorbeeld ontwijking en misbruik, hier tijd aan moeten besteden. Hij zou in die tijd iets anders niet doen. Wij zitten echter tot ons middel in Panama en noem maar op, en ieder jaar melden zich weer nieuwe rechters en ondernemers die nieuwe dingen verzinnen. Daar zouden wij dan niet aan werken. De vraag is niet of het nuttig is om wat een klein lekje zou kunnen zijn, maar niet zo ervaren wordt, aan te pakken. Theoretisch zit hier een gat, maar er lekt niets uit. De heer Van Vliet heeft theoretisch gelijk, maar de vraag is of de wereld er beter van wordt, namelijk of dit kwaad erger is dan het gemiddelde kwaad dat de hoogopgeleide professional zou kunnen dichten en dat is zeker niet het geval. 

Als wij met elkaar van mening zijn dat iedereen netjes belasting moet betalen volgens de regels en volgens de wet, moeten wij onze misbruikbestrijders en gatendichters niet hier aan het werk zetten; wij moeten hen andere dingen laten doen. Wij weten allemaal in deze Kamer dat daar ieder jaar weer veel aan te doen is. Dat is mijn pleidooi. De heer Van Vliet heeft gelijk als hij zegt dat het strikt genomen niet helemaal dekt. Tegelijkertijd heb ik de stellige indruk dat hierop niet wordt gestructureerd en dat deze mogelijkheid niet significant wordt benut. Wij kunnen beter andere dingen doen op het terrein van belastingontwijking waarover wij ons zorgen maken. Ik ontraad daarom deze motie met respect voor de indiener en zijn vondst. 

De voorzitter:

Mijnheer Merkies, u hebt een vraag over het oordeel van de staatssecretaris over een motie van een ander lid? Dat is niet erg gebruikelijk, maar niet verboden. 

De heer Merkies (SP):

Dat gebeurt heel vaak, voorzitter. De staatssecretaris zegt dat er theoretisch een gat is, maar dat daar niets uit lekt. Ik heb echter eerder iets anders gehoord, namelijk dat hij geen signalen krijgt. Dat zijn toch twee verschillende dingen? Het kan er dus wel uit lekken, maar de staatssecretaris krijgt daarover geen signalen. 

Staatssecretaris Wiebes:

De heer Merkies refereert aan een van mijn favoriete uitspraken: je weet nooit wat je niet weet. Daarmee heeft hij gelijk, maar op andere terreinen weten wij het wel en hebben wij die indicaties wel. Op allerlei terreinen zijn er de hele dag door ontwikkelingen. Er is een hele beroepsgroep de hele dag dingen aan het verzinnen en daarover krijgen wij in sommige gevallen wel signalen. Daar moeten wij ons op richten. De Belastingdienst is best goed in het opvangen van signalen en hier zijn die signalen er niet. Ook hier klopt het theoretisch, je weet nooit wat je niet weet, maar het is mijn stellige indruk dat dit niet de beste besteding is van onze resources. Overigens blijf ik zeggen dat het theoretisch klopt wat beide woordvoerders hier naar voren hebben gebracht. 

De heer Van Vliet (Van Vliet):

De staatssecretaris zegt dat dit hoogdravend fiscaal spel is waar denkkracht voor moet worden vrijgemaakt en hij vindt dat niet efficiënt. Dat kan ik niet beoordelen, maar ik kan dankzij mijn langjarige fiscale carrière wel beoordelen dat dit soort potentiële lekken altijd werden gedicht door Financiën. Dit is een heel specifieke situatie en daar kun je een heel specifieke regel op zetten waardoor een gewone fiscale eenheid daar geen last van heeft. Ik houd dus vast aan de motie, ook al begrijp ik het verhaal van de staatssecretaris. 

Staatssecretaris Wiebes:

Bon. De heer Merkies heeft een amendement en een motie ingediend. Ik begin bij het amendement op stuk nr. 13, over de evaluatie. Daar heb ik eerder over gezegd dat een evaluatie echt niet het beste middel is voor het bestrijden van misbruik. Sterker nog: het zou de indruk kunnen wekken dat we wachten met het bestrijden van ontwijking tot er een evaluatie is. Ik zie de heer Merkies nee schudden: dat bedoelt hij niet. Nee, dat bedoelt hij niet, maar dat moeten ook anderen niet gaan bedoelen. Zorgen dat de wet wordt nageleefd, is een permanente en dagelijkse taak. Dat wordt van geval tot geval gedaan, maar als je na drie jaar alle inmiddels bekeken gevallen op een hoopje legt, dan is het niet zo dat je uit die evaluatie meer leert dan uit al die individuele gevallen al geleerd is. Het is de taak van de Belastingdienst om op zoek te gaan naar naleving van de wet en eventuele elementen die niet conform zijn. Daar voegt zo'n evaluatie in dit geval weinig aan toe. Ik zeg overigens geen kwaad woord over het instrument evaluatie in het algemeen, want soms kun je daarmee bijvoorbeeld maatschappelijke effecten meten, maar hier gaat het gewoon om de vraag of er wel of niet een bepaalde vorm van anders dan bedoeld gebruik op gang komt, en daar moeten we gewoon elke dag bovenop zitten. Dat is ook mijn stelling in de richting van de Belastingdienst over de missie die men daar zwaar voelt. 

De voorzitter:

Heb ik nu een judicium gehoord over het amendement? 

Staatssecretaris Wiebes:

Ik ontraad dit amendement daarmee. 

De heer Merkies (SP):

Het is goed dat de Belastingdienst dat elke dag doet, en ik neem aan dat men er dan ook lering uit trekt, als het misschien tegenvalt en er misschien toch meer gebruikgemaakt wordt van ongewenste taxplanningsmogelijkheden. De Belastingdienst ziet dat. Wij zien dat niet. Het zou daarom mooi zijn — volgens mij hoeft dat niet heel veel werk te zijn — als een en ander na vier jaar ook even wordt samengevat en met de Kamer wordt gedeeld, zodat de Kamer ook weer even kan terugkijken hoe het is verlopen. 

Staatssecretaris Wiebes:

Daarover heb ik gezegd dat het iedere woordvoerder vrij staat om dit steeds weer aan de regering te vragen. Ik vind het niet raar om na drie jaar een opsomming te geven van wat er is ontdekt. Maar het is een beetje een raar middel, want als er ineens een bepaalde vorm van misbruik op gang komt, moeten we ons natuurlijk voornemen om dat in het daaropvolgende belastingplan te dichten, als dat doenlijk is. Zo moet het echt gaan. Ik vind die evaluatie daarom weinig toevoegen. Bij het intrekken van het amendement over het evaluatiemoment, ben ik wel bereid om toe te zeggen om na vier jaar de gevallen te noemen waarin een poging is gedaan. Maar dat zijn dan uiteraard de ontdekte gevallen, en dat moet anoniem. Het is een vrij abstract geheel. Ik denk niet dat de heer Merkies of eventuele opvolgers van hem daar erg mee geholpen zijn. Ik denk dat we moeten vasthouden aan de praktijk dat we de gevallen stuk voor stuk steeds bekijken en steeds weer misbruik tegengaan, en als het echt blijkt dat hier een wetswijziging voor nodig is, in welke vorm dan ook, moeten we steeds proberen dat bij het Belastingplan te regelen. Dat is ieder jaar trouwens ook vaste traditie. 

De voorzitter:

U blijft bij uw oordeel? 

Staatssecretaris Wiebes:

Ik blijf bij mijn oordeel. 

De voorzitter:

We gaan verder met de motie op stuk nr. 15. 

Staatssecretaris Wiebes:

Deze motie betreft de budgettaire consequenties, en dit vind ik in zekere zin een logische vraag van de heer Merkies. Ik heb de vorige keer gezegd dat je er op de ene of de andere manier naar kunt kijken. Ik heb het gehad over een filosofische blik op de kosten, en ik heb ze op nul gesteld. Ik vind de in elkaar geschoven vennootschap de natuurlijke situatie, en ik wil de splitsing daarvan dus niet extra belasten. Dat dat lukt, vind ik geen kostenpost. 

Ik begrijp echter uit de discussie dat de heer Merkies er anders tegen aankijkt en dat hij juist vanaf de andere kant de kosten wil ramen. Het is in die zin sympathiek dat het departement van Financiën ook graag de kosten van al deze regelingen in beeld brengt, vanuit welke invalshoek dan ook. Dat gebeurt ook steeds meer, er zitten ook steeds dikkere bijlages bij waarin we kunnen zien wat iets kost en daar sta ik zeer sympathiek tegenover. 

Voorafgaand aan de eerste termijn en ook voorafgaand aan de tweede termijn heb ik met de ramers overlegd of datgene waar wij het hier over hebben mogelijk zou zijn, maar zij noemen dit "ondoenlijk". Dat vind ik dan teleurstellend in de zin dat ik het verlangen om cijfers te berekenen en openbaar te maken deel, maar waar dat niet kan, moet ik hard zijn en dat zeggen. Met andere woorden, ik vind het een sympathieke oproep, maar vanwege de uitvoerbaarheid moet ik het toch ernstig ontraden. Want wat je niet weet, weet je niet, maar wat je niet kunt, kun je niet. 

De voorzitter:

Ik heb bijna de neiging om de tegeltjes erbij te leveren. 

De heer Merkies (SP):

"Ondoenlijk" kun je op twee manieren opvatten. Betekent het "het is zo veel werk dat het ondoenlijk is", of is het praktisch onmogelijk? Dat maakt een verschil. 

Staatssecretaris Wiebes:

Het laatste. Bij het vorige agendapunt was het geval dat het veel werk was. Dat heb ik eerlijk gemeld. Ik heb gezegd dat het een enorme hoeveelheid werk zou zijn, waarvan ik denk dat we die tijd beter kunnen besteden. Daar ben ik dan eerlijk in. Hier gebruikte ik het woord "ondoenlijk" in de zin dat het niet te doen is. 

De heer Groot zegt terecht dat het extra budgettair beslag van de uitbreiding tijdelijk is gedekt door wat door het leven gaat als "lasten op arbeid". Hij vraagt zich af of dat voor herhaling vatbaar is. In het algemeen hebben we de regel dat er eerst binnen het domein gekeken wordt. Ik moet het met de heer Groot eens zijn dat dit binnen het domein van de Vpb gedekt moet worden. Dat gebeurt ook. Dat is de regel. Tegelijkertijd zeg ik streng in zijn richting dat als het omgekeerde zich voordoet, dus wanneer als gevolg van reparaties zoals misbruik- of ontwijkingsbestrijding de Vpb-opbrengsten omhooggaan, we dat geld teruggesluisd willen hebben naar de Vpb. Die discussie loopt nog. Omdat ik het ene vind, vind ik het andere daarbij ook. 

De voorzitter:

Mijnheer de staatssecretaris, we hebben hier een publieke tribune en doen een beetje ons best om termen als "Vpb" te vermijden. 

Staatssecretaris Wiebes:

De vennootschapsbelasting! 

Bij de vraag over de moedermaatschappij vrees ik dat we wel erg in casuïstiek terechtkomen. Omdat het niet samenhangt met het wetsvoorstel, kan ik me voorstellen dat we het uit deze tweede termijn tillen. De heer Groot kan dat doen door een schriftelijke vraag te stellen, of ik kan toezeggen om de vraag op de een of andere manier, wellicht in een motie- of toezeggingenbrief, te beantwoorden. Omdat het niet samenhangt met het voorliggende wetsvoorstel, kan ik me voorstellen dat de haast er bij de heer Groot af is en dat ik hem gewoon een antwoord toezeg. 

De heer Groot (PvdA):

De vraag heeft natuurlijk wel betrekking op het leerstuk van de fiscale eenheid. Ik zou dus prijs stellen op een schriftelijk antwoord. 

Staatssecretaris Wiebes:

Bij dezen. Het hangt zonder meer samen met de fiscale eenheid, maar niet met de wijziging daarvan, die nu voorligt. 

De voorzitter:

Per welke datum zegt u het antwoord toe? 

Staatssecretaris Wiebes:

Per welke datum ... Wij vinden een datum. Er moet een verantwoord antwoord komen. Als dat na een uur is, is dat na een uur. Als het na een week is, is het na een week. Kan de heer Groot daarmee leven? 

De heer Groot (PvdA):

Laten we zeggen: voor het notaoverleg over het Belastingplan. 

Staatssecretaris Wiebes:

Kijk, die toezegging doe ik. 

De voorzitter:

Heel goed. Ik ben daar een beetje precies in omdat de Kamer weleens allerlei dingen toegezegd krijgt die later niet komen. 

Staatssecretaris Wiebes:

Wat een kwaaie gedachten zijn er over het kabinet. 

De voorzitter:

Nee, nee, die zijn op feiten gebaseerd. 

Staatssecretaris Wiebes:

Er werd gevraagd naar een lijstje van het aantal keren dat er naar dit potje gegrepen is. Ik ben bereid dat uit te zoeken. Ik weet niet of het antwoord klaarligt en of het uitvoerbaar is, maar indien dat zo is, zeg ik dat toe. 

Er werd een intelligente vraag gesteld over de eindheffing, die geen boete is. Ik ga bekijken of er bezwaren bestaan. In principe sta ik openheid voor, dus waar het maar enigszins kan, zal ik dat doen. Ik moet even nader bekijken of daar juridische bezwaren tegen zouden bestaan. Ik zie ze nu niet, want ik vond de redenering van de heer Omtzigt intelligent, maar ik ga er even naar kijken. 

De heer Omtzigt (CDA):

Ik zou graag binnen een week duidelijkheid krijgen dan wel de juridische bezwaren horen. Ik heb echter al uitgelegd waarom er volgens mij geen juridische bezwaren kunnen bestaan. Het gaat inderdaad om de beschikking op de RVU … 

De voorzitter:

Het punt is duidelijk. 

De heer Omtzigt (CDA):

… waarbij de staatssecretaris meteen kan aangeven of hij in bezwaar gaat of niet … 

De voorzitter:

Mijnheer Omtzigt! Het punt is duidelijk. We hebben een zeer overbelaste agenda. Als het punt duidelijk is, hoeft het niet drie keer te worden gezegd. 

Staatssecretaris Wiebes:

Ik zoek dat uit. Een van de basisvragen is natuurlijk of deze beschikking überhaupt bestaat. Het moment van opleggen kan nog verschillend zijn, vanaf het moment dat zeker wordt dat je het moet inramen. Zij zou dus mogelijk niet kunnen bestaan, maar dat hoort de heer Omtzigt dan. Ik zeg toe binnen een week helderheid te verschaffen dan wel de oproep uit te voeren. 

De voorzitter:

Als er nog een punt onhelder is, mijnheer Omtzigt, kunt u daar rustig naar vragen. Ik zie echter dat het punt nu duidelijk is. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor de gegeven antwoorden. Op dinsdag 27 september zal worden gestemd over de ingediende moties, het amendement en het wetsvoorstel. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven