Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 112, item 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 112, item 6 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet op het onderwijstoezicht en het Wetboek van Strafrecht, in verband met het tegengaan van misleidend gebruik van de naam universiteit en hogeschool, het onterecht verlenen en voeren van graden, alsmede het bevorderen van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef door rpho's (bescherming namen en graden hoger onderwijs) ( 34412 ).
De voorzitter:
"Rpho's" staat voor "rechtspersonen hoger onderwijs".
Ik heet de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. Vandaag bespreken we een wet die misbruik van namen en graden moet tegengaan. Het is belangrijk voor studenten en werkgevers dat een bachelor ook echt een bachelor is en een master ook echt een master. Als er sprake is van een nepuniversiteit of een nephogeschool, lijkt mij dat onwenselijk. Als er vage websites zijn die een mastertitel in het vooruitzicht stellen of zelfs te koop aanbieden, moeten we dat hard tegengaan en aanpakken.
Voor mij is vandaag de vraag: hebben wij dit wetsvoorstel nodig om misbruik en misleiding tegen te gaan? Hoe vaak vindt nu eigenlijk misleiding plaats in Nederland? Bieden Nederlandse instellingen bijvoorbeeld weleens nepdiploma's aan? Op institutioneel niveau kennen we al de instrumenten van bekostiging en accreditatie. De Raad van State heeft bij dit wetsvoorstel gesproken over "een beperkte toegevoegde waarde". Op individueel niveau is het al strafbaar om beschermde titels en graden te verlenen. Dus waar gaat het nou precies mis? Is het niet voldoende om de graden en titels goed te beschermen, zoals we eigenlijk al doen via de WHW (Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek) en het Wetboek van Strafrecht?
De vraag is ook of de aard van de misleiding ligt in de naamgeving, of eerder in de misleiding bij de communicatie en de voorlichting. Ik noem een voorbeeld. Stel dat een niet-geaccrediteerde instelling zich voordoet als een geaccrediteerde instelling met erkende diploma's. Dan kan op dat moment al worden ingegrepen op grond van de misleidende communicatie. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de rechtszaak van enkele jaren geleden over de Alhurra Universiteit in Den Haag. De instelling maakte misbruik van de wettelijk beschermde titulatuur voor een niet-geaccrediteerde opleiding. Met de huidige wettelijke mogelijkheden is deze instelling destijds al veroordeeld tot een boete van €50.000 voor valsheid in geschrifte en oplichting. Uit dit voorbeeld blijkt dat misbruik wel degelijk al aangepakt kan worden. Ik krijg daarop graag een reactie van de minister.
De sanctie die in deze wet wordt opgenomen, is fors: een bestuurlijke boete door de inspectie in de hoogste boetecategorie van €810.000. Waarom is gekozen voor een bestuurlijke boete? Als er echt sprake is van misbruik door niet-onderwijsaanbieders, kan nu al via het strafrecht worden ingegrepen. De minister wil dat niet, omdat ze het strafrecht een te zwaar middel vindt, maar de bestuurlijke boetes die zij voorstelt, zijn zwaarder dan de strafrechtelijke boetes die op dit moment al kunnen worden uitgedeeld aan oplichters. Hier spreekt de minister zichzelf tegen. Ik krijg de indruk dat het misbruik vooral op internationaal vlak een probleem is, bijvoorbeeld met websites die zich als universiteit of university presenteren. Maar is dit wetsvoorstel de oplossing voor dit probleem? Kan de Nederlandse onderwijsinspectie wel een bestuurlijke boete opleggen aan een buitenlandse commerciële partij? Ik denk het niet. Ik krijg graag een reactie van de minister.
En waarom is het goed informeren van studenten onvoldoende om dit probleem aan te pakken? Ik denk bijvoorbeeld aan een lijst met bekostigde en geaccrediteerde opleidingen. Ook de Raad van State wijst op het CROHO, dé lijst met erkende instellingen. Ik wil daarop graag een reactie.
In het licht van artikel 23 van de Grondwet — een op dit moment veelbesproken wetsartikel — is het ook interessant om te bekijken op welke manier er ruimte is en blijft voor nieuwe toetreders in het bestel, oftewel ruimte voor nieuwe scholen. Ik noem een zeer bekend voorbeeld. De Vrije Universiteit in Amsterdam werd in 1880 als particuliere universiteit opgericht door Abraham Kuyper. De VU kreeg pas vanaf 1970 eenzelfde bekostiging als openbare universiteiten. Hoeveel ruimte is er na deze wet nog voor nieuwe toetreders als de naam "hogeschool" of "universiteit" niet mag worden gevoerd zolang er geen accreditatie heeft plaatsgevonden? Die vraag geldt echter ook andersom. Biedt iedere universiteit of hogeschool die deze naam wél mag voeren, dan alleen maar opleidingen aan die tot graden of titels leiden? Ook erkende universiteiten hebben activiteiten die niet leiden tot een erkend diploma. Mogen zij die activiteiten niet meer uitvoeren onder deze nieuwe wet? De minister probeert iets aan te pakken wat al aangepakt kan worden met een wet die aanpakt wat je niet aan wilt pakken. Het is een onontwarbare knoop.
De minister wil met dit wetsvoorstel misbruik tegengaan, maar ze raakt nu juist instellingen die geen misbruik maken van hun naam "hogeschool". Ik noem als voorbeeld de Evangelische Hogeschool in Amersfoort.
De voorzitter:
Als de leden met elkaar willen overleggen, verzoek ik hen om dat buiten de zaal te doen. De heer Bruins vervolgt zijn betoog.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter.
De EH is een maatschappelijk gevestigd instituut dat volgend jaar 40 jaar bestaat. De naam is helemaal ingeburgerd. De goeden gaan nu onder de kwaden lijden. De minister zegt sjoemelaars te willen aanpakken, maar dwingt nu de Evangelische Hogeschool om zijn naam te veranderen. De EH is altijd duidelijk geweest over zijn basisjaar. Studenten bezinnen zich over de rest van hun studieloopbaan, maar krijgen geen door de overheid erkend diploma. Van de student wordt verwacht dat hij een deel van de cursuskosten betaalt, maar een groot deel wordt door giften betaald. Ik ben nog nooit iemand tegengekomen die halverwege het tussenjaar op de EH erachter is gekomen dat er toch geen sprake was van een opleiding die een titel in het vooruitzicht stelde. Dat komt gewoon niet voor. De minister maakt in de wet al een uitzondering voor de volksuniversiteiten en -hogescholen, bijvoorbeeld vanwege de relatief lage prijs en het ontbreken van vooropleidingseisen. Waarom zijn dat doorslaggevende redenen? Ik heb een amendement ingediend om ook voor de EH een uitzondering te maken. Een wet die verbiedt, dient bestaande rechten en aanspraken te eerbiedigen voor degenen die te goeder trouw zijn.
De minister krijgt extra bevoegdheden om rechten aan een opleiding te ontnemen of bekostigingssancties te treffen bij discriminatoire gedragingen en uitingen. We kennen de verwerpelijke uitspraken van de rector van de Islamitische Universiteit, bijvoorbeeld over vrouwen, Koerden, joden en homo's. De minister introduceert met deze wet een bevoegdheid voor zichzelf om bij uitingen van discriminatie fors in te grijpen. De Raad van State wijst erop dat de minister alleen kan ingrijpen bij het tekortschieten van de kwaliteit van onderwijs. De minister gaat zich dus begeven op het terrein van de samenleving en van instellingen. De Raad van State meldt dat het doen van aangifte de geëigende manier is om discriminatie te vervolgen. Op die manier wordt de rechterlijke route bewandeld. Waarom moet de minister van Onderwijs hierover oordelen? Dat moet toch via het Openbaar Ministerie en vervolgens via de rechter plaatsvinden? Het OM kan immers overgaan tot vervolging van oproepen tot ongerechtvaardigde discriminatie. Kan de minister hierop ingaan? Bovendien is er een spanningsveld. Wanneer is volgens de minister sprake van uitingen van discriminatie? En waarom wordt slechts dat ene grondrecht er uitgelicht? Vanuit het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef moeten Nederlandse instellingen over de volle breedte van de democratische rechtsstaat handelen. Op die manier vindt er een goede weging van grondrechten plaats. Ik wil ook daarop graag een reactie van de minister.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter. Nomen est omen, een bekende Latijnse spreuk. De naam is een teken of een voorteken. Je naam zegt wat. De keerzijde is natuurlijk dat je je naam niet zomaar kunt wijzigen, laat staan dat je mensen daartoe mag dwingen. Dan zijn de herkenbaarheid en de identiteit in het geding.
Deze gedachten zijn voor de SGP ook leidend bij namen in het hoger onderwijs. Soms kun je door een naam op het verkeerde been worden gezet. Dat is wel heel duidelijk als een hogeschool zich als een universiteit verkoopt; soms letterlijk "verkoopt". Je zult maar de verwachting hebben tot academicus te worden opgeleid, maar er toch onverwacht als hbo'er uitrollen. Allereerst ligt hier natuurlijk een verantwoordelijkheid voor de overheid. Zij moet ervoor zorgen dat instellingen die onder de Wet op het hoger onderwijs vallen, de juiste naam hebben. Hoe is het bijvoorbeeld mogelijk dat een instelling met de naam "universiteit" nog steeds een accreditatie kan verkrijgen voor een hbo-opleiding of zelfs hbo-opleidingen?
Bij particuliere instellingen die buiten het wettelijke bestel vallen ligt het wat lastiger. In dit wetsvoorstel blijft het schimmig hoe veel problemen er zijn en ook hoe groot die zijn. Dat geven onderzoekers ook aan. In de afgelopen jaren zijn slechts enkele tientallen gevallen bekend van onwenselijke benutting van namen. De vraag is ook of de problemen in de praktijk zo groot zijn dat er wettelijke beperkingen nodig zijn. En zeg nou zelf: welke werknemer neemt een sollicitant serieus die beweert een diploma te hebben van de Jet Bussemaker University? Zo ver is het toch nog lang niet? Hoe bestaat het dat je een studie in het hoger onderwijs wilt volgen zonder dat je goed navraag doet naar een minder bekende instelling? Wat zijn de kwaliteiten? Wat zijn de bevoegdheden? Welke mogelijkheden biedt zo'n instelling? Dat soort oriëntaties hoort toch ook binnen de eigen verantwoordelijkheid van de burgers te vallen?
De regering geeft aan dat de mogelijkheden om instellingen aan te pakken beperkt zijn. De SGP is benieuwd welke inspanningen de regering de afgelopen jaren heeft verricht om namen en graden zo veel mogelijk te beschermen met gebruikmaking van al mogelijke middelen, de reeds voorhanden instrumenten. Heeft ze er bij de Islamitische Universiteit Rotterdam bijvoorbeeld op aangedrongen om de naam te veranderen in hogeschool? Welke bestuursrechtelijke en civielrechtelijke stappen zijn er bijvoorbeeld genomen tegen instellingen die liegen over het bezit van een accreditatie van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) die daarvoor verantwoordelijk is? Zijn er procedures wegens onrechtmatige daad gevoerd om misstanden aan te pakken? Zo nee, zouden we die alternatieven dan niet eerst moeten uitproberen?
De SGP hoort ook graag hoe ver de bescherming van namen en graden zich uitstrekt. Het is duidelijk dat je niet zomaar de naam "hogeschool" of "universiteit" mag gebruiken en niet zomaar een bachelordiploma mag verlenen. Maar hoe staat het bijvoorbeeld met de term "hbo-opleiding" of de aanduiding "opleiding op hbo-niveau"? Hoe beoordeelt de regering het probleem dat instellingen met allerlei net niet verboden termen blijven aanschurken tegen het erkende stelsel? Kan de minister uitleggen waarom de toelichting beschrijft dat niet-WHW-instellingen ook geen niet-WHW-graden mogen verlenen? Het blijft toch voluit mogelijk om eigen certificaten en diploma's te verstrekken?
Bij dit onderdeel vraagt de SGP ook nog aandacht voor de hoge bestuurlijke boete die de regering voorstelt als instellingen ten onrechte de naam "universiteit" of "hogeschool" gebruiken. Waarom is het niet logischer om hier het strafrecht in te zetten, gelet op het feit dat het ten onrechte voeren van titels en graden al een plaats heeft in het strafrecht? Waarom wordt dit nieuwe instrument geïntroduceerd? Is een strafrechtelijke aanpak niet bij uitstek geboden als het gaat om feiten als oplichting en bedrog? In zulke gevallen is wat ons betreft criminalisering gewoon voor de hand liggend. De SGP wil voorkomen dat instellingen die zonder problemen al lange tijd een goede bijdrage leveren aan het onderwijs, onnodig worden geraakt. Het voorbeeld van de Evangelische Hogeschool passeerde zojuist al de revue. Mijn fractie ontving ook een brief van de Foundation University en zo kunnen er wel meer goede initiatieven blijken te zijn die wij nu niet op de radar hebben. De SGP wil enerzijds een willekeurige selectie in de wet voorkomen en anderzijds in de communicatie duidelijkheid waarborgen.
Het verbod om betaling te vragen is niet noodzakelijk en ook geen goede indicatie. Met het amendement op stuk nr. 10 dat ik mede namens collega's Rog en Bruins heb ingediend, stel ik voor dat instellingen die klip-en-klaar aangeven geen wettelijk erkende graden te verlenen, de vrijheid houden om hun naam te blijven voeren. Ik krijg hierop graag een reactie.
Ik sta nog even stil bij maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het geven van onderwijs is vrij en die vrijheid geldt ook voor het uiten van meningen. Dat is een groot goed in onze democratische rechtsstaat. De Grondwet laat het echter niet bij vrijheidsverklaringen, evenmin als de internationale verdragen trouwens. De wet kan grenzen stellen. De SGP vindt het onacceptabel dat vrijheden misbruikt mogen worden om bijvoorbeeld geweld te verheerlijken of om de democratische rechtsorde buiten toepassing te verklaren. Een bestuurder van een onderwijsinstelling moet zich niet kunnen verschuilen achter vrijheid van onderwijs of vrijheid van meningsuiting als hij zwaait met een IS-vlag of oproept tot huwelijksdwang of eerwraak. Ik verneem graag een reactie op het amendement dat beoogt om strijd met de openbare orde expliciet te verbieden. Het amendement is inmiddels aangepast en ik ken het nieuwe nummer niet.
De voorzitter:
Ik meld dit zodra ik het paraat heb.
De heer Bisschop (SGP):
Het oorspronkelijke nummer van het amendement was 2.
Dat was immers de bedoeling van de motie van de heren Duisenberg en Van Dijk die ten grondslag ligt aan het wetsvoorstel. De regering schrijft dat het onderwijstoezicht al geruime tijd niet meer wordt gezien als een middel om staatsgevaarlijke theorieën te weren. Kan de regering die stelling nader onderbouwen? In de parlementaire geschiedenis en de literatuur lijkt daarvoor niet direct grond te vinden. Het handboek over onderwijsrecht van Postma verwijst voor de interpretatie van het begrip openbare orde bijvoorbeeld naar het nog steeds bestaande artikel 20 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft nog in 2014 aangegeven dat toezicht op onderwijsorganisaties die buiten het kader van de onderwijswetgeving vallen, in beginsel wel mogelijk is. Dit betekent toch dat ook de oorspronkelijke functie van het toezicht, namelijk het voorkomen van ontsporingen van de vrijheid, nog steeds van kracht is? Omdat bedreigingen van de rechtsstaat op allerlei manier weer actueel zijn, zou de SGP graag een nader onderzoek zien naar de reikwijdte van het toezicht op dit punt. Ik krijg hierop graag een nadere reactie.
Tot slot vraag ik in vervolg op dit punt waarom het wetsvoorstel zich beperkt tot het hoger onderwijs. De regering geeft aan dat andere onderwijswetten ook al burgerschapsverplichtingen kennen. Dat klopt, maar deze wetten beperken zich tot het onderwijsaanbod en ze bevatten geen verplichtingen inzake het gedrag van vertegenwoordigers. Ik hoor graag de reflectie van de minister hierop.
De voorzitter:
Ik kom later terug op het nummer van het amendement. Mijnheer Bisschop, ik begrijp dat u nu elders verplichtingen heeft, maar het debat wel volgt.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Het CDA steunt ten volle de doelstelling om studenten en werkgevers te beschermen tegen malafide instellingen en misleidend gebruik van de naam universiteit of hoge school, zeker als daarbij ook nog eens ten onrechte graden in het vooruitzicht worden gesteld of toegekend. De minister lijkt een absoluut einde te willen maken aan het onterecht gebruik van deze namen, maar zij lijkt tegelijkertijd een arbitrair aantal uitzonderingen te maken. Ik noem de Kleuteruniversiteit, de Universiteit van Nederland, de Volksuniversiteit, de Volkshogeschool. Dit zijn allemaal voorbeelden van instellingen die niet onder de WHW vallen maar toch hun naam mogen behouden. Maar de Evangelische Hogeschool en de Vrije Hogeschool moeten hun namen wel wijzigen, terwijl zij klip-en-klaar communiceren dat hun particuliere opleiding een tussenjaar betreft en geen door de overheid erkend diploma verschaft. Meet de minister dan niet met twee maten? Waarom koppelt zij in dit wetsvoorstel niet strakker het voeren van de naam van universiteit of hogeschool, aan het ten onrechte suggereren of het ten onrechte toekennen van een graad? Kan zij nog eens ingaan op de opvatting van de Raad van State dat fixatie van de bestaande situatie geen ruimte lijkt te bieden voor ontwikkelingen in de wereld van het hoger onderwijs? Is zij bereid om de genoemde instellingen, de Evangelische Hogeschool en de Vrije Hogeschool, die zo nadrukkelijk continu aangeven geen bachelor- of masterdiploma te verstrekken, uit te zonderen van deze wet?
Dit wetsvoorstel strekt ook tot het niet toelaatbaar voeren van een graad. Iedereen begrijpt dat een graad die behaald is aan de Trump University geen waarde heeft in Nederland. In hoeverre kan iemand een dergelijke graad straks na invoering van dit wetsvoorstel wel blijven voeren, en hoe verhoudt zich dat tot een PhD of mastertitel van de Harvard-universiteit, of van een Italiaanse universiteit, bijvoorbeeld die in Pisa? Ik heb een fractiegenoot die meer dan gemiddelde belangstelling heeft voor het antwoord op die vraag, kan ik wel verklappen.
Het CDA koestert ons binaire stelsel, met een onderscheid tussen de universiteit enerzijds en de hogeschool anderzijds. Wij vinden dat dit verschil ook in de titulatuur duidelijk moet zijn. Wij hebben nog wel gevraagd of het mogelijk is om een uitzondering te maken voor academische opleidingen binnen een hogeschool, maar we hebben daar in het verslag van het schriftelijk overleg met de minister afdoende antwoord op gekregen. We hebben ons laten overtuigen dat het niet wenselijk is dat deze academische opleidingen binnen de hogeschool dezelfde titel voeren als aan de universiteit. Wij willen de naam universiteit voorbehouden aan instellingen met promotierecht, die zich in het buitenland university kunnen noemen, terwijl hogescholen zich university of applied sciences kunnen noemen. Dit onderscheid zouden we graag behouden bij de positie van hoogleraren aan de universiteit, en wij willen dit ook graag introduceren bij lectoren in het hbo. Op dit moment is die laatste titel echter nog niet beschermd, terwijl daar binnen de wereld van lectoren in het hbo wel behoefte aan is. Dat is de reden dat ik een amendement met die strekking heb ingediend.
Dan kom ik op de bestuurlijke boete, die de minister van de laagste categorie in één klap naar de hoogste categorie wil brengen. Op dat punt krijgt mijn fractie graag nog een doorwrochte reactie van de minister op de uiterst kritische opmerkingen van de Raad van State, die de hoogte van de voorgestelde boete zelfs disproportioneel acht. Dreigt hier niet dezelfde situatie als bij de Fraudewet, waar de wetgever is teruggefloten door de hoogste rechter?
Dan kom ik op de volkomencycluseis, die volkomen tot onze verrassing aan het wetsvoorstel is toegevoegd. Werpt deze eis niet onnodig hoge drempels op voor potentiële nieuwe toetreders? Klopt het dat studenten bij nieuwe toetreders eerst een volledige opleiding moeten doorlopen zonder daarvoor een erkend diploma te ontvangen, voordat die instelling de status van rechtspersoon hoger onderwijs kan verkrijgen? Klopt het dat deze volkomencycluseis in het mbo niet wordt gehanteerd? Waarom is het eigenlijk niet genoeg dat nieuwe instellingen voor hoger onderwijs een uitgebreid inspectieonderzoek moeten ondergaan alsmede een toets van de NVAO?
Het CDA laakt de antiwesterse, antidemocratische uitlatingen van de rector van de Islamitische "Universiteit" Rotterdam. De vraag is echter of deze aanleiding voldoende zwaar weegt om maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef wettelijk vast te leggen. Kan de minister nog eens aangeven of zij met deze voorstellen in haar wet niet de nevenschikking van grondrechten, de academische vrijheid en de vrijheid van inrichting van het onderwijs geweld aandoet? Hoe reageert zij op de Raad van State, die stelt dat niet de minister maar het Openbaar Ministerie verantwoordelijk is voor het vervolgen van discriminatie? En zou een wettelijk verbod op het verheerlijken van geweld niet beter helpen dan dit onderdeel in de onderwijswet opnemen? Kan zij ook nog eens aangeven of de Raad van State geen gelijk had met zijn opmerking dat de minister, hoewel zij geen direct betrokkene was, ook zelf aangifte had kunnen doen van discriminatoir handelen van de rector aan de Islamitische Universiteit Rotterdam? Daarbij zeg ik "universiteit" tussen aanhalingstekens.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. De PVV staat achter de intentie van het wetsvoorstel om de bescherming van namen en graden in de wet te verankeren. Wettelijke maatregelen zijn nodig. Er zijn nu geen normen vastgelegd voor het gebruik van de namen "universiteit" en "hogeschool". Organisaties die zich ten onrechte zo noemen, waren altijd moeilijk aan te pakken. Ik verwijs naar de episode rond de Islamitische Universiteit Rotterdam.
Door de voorgestelde maatregelen ter bescherming van de namen "universiteit" en "hogeschool" en het verlenen van graden, ook graden op grond van buitenlandse accreditatie, zal nu veel doeltreffender kunnen worden opgetreden tegen misleiding. Dat spreekt ons aan. Bij onrechtmatig gebruik van namen en graden dient er een sanctie te zijn. De minister wil de term "university" afschaffen. De PVV steunt dat voorstel. De PVV is van mening dat voor Nederlandse studenten en werkgevers het verschil tussen Nederlandse universiteiten en hogescholen helder moet zijn. Dat hebben wij altijd bepleit.
De minister heeft een wijziging aan dit wetsvoorstel toegevoegd. Niet alleen de heer Rog van het CDA was daar verbaasd over, ook wij waren er enigszins verbaasd over. Zij wil de volkomencycluseis wettelijk vastleggen. Nog één keer: het houdt in dat een opleiding eerst volledig moet zijn uitgevoerd voordat een private aanbieder een erkenning kan aanvragen. In tegenstelling tot de reguliere zogenaamde papieren toets nieuwe opleiding bij een al bestaande hogeschool, moet de aspirant-rechtspersoon de betreffende opleiding minimaal eenmaal conform alle wettelijke eisen hebben gedraaid.
Met de volkomencycluseis lijkt het alsof de minister de deur voor nieuwe rechtspersonen voor hoger onderwijs in de niet-bekostigde sector dichtdoet. Het lijkt er in ieder geval op dat ze een drempel wil opwerpen, want het ligt voor de hand dat studenten niet bereid zullen zijn om een opleiding te volgen zonder perspectief op een geaccrediteerd diploma. Aanleiding voor deze wijziging was de uitspraak van de Raad van State in de casus-Welten, een financiële opleider met de ambitie om in de toekomst geaccrediteerde opleidingen aan te bieden. In zijn uitspraak oordeelde de Raad van State dat de volkomencycluseis geen basis in de huidige wet heeft. Vandaar, begrijp ik, deze reparatiewet.
De PVV heeft het idee dat invoering van deze eis onwenselijk en onnodig is, maar ik stel voorop dat we het ons graag nog eens laten uitleggen door de minister. Wij denken dat ook zonder de volkomencycluseis de kwaliteit voldoende wordt gewaarborgd. Een aspirant-rechtspersoon voor hoger onderwijs heeft nu al te maken met een uitgebreid onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs en een uitgebreide toets nieuwe opleiding van de NVAO. Ook wordt na drie jaar het gerealiseerde eindniveau nog eens beoordeeld. Dat zou wat ons betreft voldoende moeten zijn. De minister kan dus al interveniëren als de kwaliteit tekortschiet.
Ik ben benieuwd naar de antwoorden van de minister. Tot zover.
De heer Duisenberg (VVD):
Voorzitter. Het Nederlandse onderwijs moet boven iedere twijfel verheven zijn. De reputatie van diploma's van onze hogeronderwijsinstellingen is belangrijk voor de economie en voor de samenleving, ongeacht of het door de overheid bekostigd onderwijs is of niet. Zeker zijn of een diploma of titel waarde heeft, is in het belang van de student en van de maatschappij als geheel.
De overheid moet kaders stellen en toezicht houden. Dit wetsvoorstel is voor de VVD een waardevolle toevoeging. Onterecht uitgegeven diploma's, onterecht gebruik van titels en gevoerde namen kunnen effectiever worden aangepakt. Bovendien legt het wetsvoorstel vast dat alle hogeronderwijsinstellingen maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef moeten bevorderen.
Graag hoor ik van de minister wat er voor de hogeronderwijsinstellingen verandert, bekostigd en niet bekostigd, vanaf de dag dat deze wet ingaat. Wat gaat de minister precies doen als deze wet van kracht is? Gaat de minister naast dit wetsvoorstel de informatievoorziening richting studenten verbeteren, bijvoorbeeld via DUO of op andere plekken waar voorlichting plaatsvindt, zodat glashelder is welke instellingen WHW-graden mogen uitgeven en welke niet?
Een van de vereisten wordt dat alle instellingen die in het kader van de WHW onderwijs verzorgen, ook de opdracht accepteren tot bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Dit is een logische opdracht. Waar anders dan bij uitstek in het onderwijs worden kritische burgers opgeleid die met een open houding en onderling respect in de maatschappij staan? Er is een cruciale rol weggelegd voor hogeronderwijsinstellingen, voor studenten, docenten, wetenschappers. Dat begint bij vorming in de breedste zin van het woord, niet alleen door kennis bij te brengen over een vak of een discipline of over wetenschappelijke methodes, maar juist ook door bij te dragen aan algemene vorming, zelfontplooiing, bildung, goed burgerschap.
Wat verwacht de minister concreet te zien bij instellingen ten aanzien van die opdracht tot bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef? Wat gebeurt er indien een instelling het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef, die opdracht, niet onderschrijft of al jaren aan haar laars lapt? Wat zijn dan de consequenties voor de accreditatie en het studievoorschot? Wat de VVD betreft is dit helder. Als je deze opdracht als instelling niet aan wilt, dan willen wij niet dat de overheid je faciliteert. Dan is er geen accreditatie, dan is er geen mogelijkheid om mee te liften op onze reputatie, dan is er geen studievoorschot voor je studenten. Het verwaarlozen van deze opdracht staat voor mijn partij voor het verwaarlozen van onze verworvenheden. Het is daarom goed om deze norm vast te leggen in de wet.
In het wetsvoorstel heeft de minister artikel 1 van de Grondwet, het verbod op discrimineren, als uitgangspunt genomen om een ondergrens te bepalen voor het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Maar waarom is gekozen voor deze ondergrens? Waarom is gekozen voor de beperking van de opdracht tot het bevorderen van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef? In de motie van de heer Van Dijk en mijzelf die ten grondslag ligt aan dit wetsvoorstel — de heer Bisschop refereerde er al aan — vroegen wij om ook de rechtsstatelijkheid op te nemen als norm. Waarom heeft de minister dit niet overgenomen?
Ik leg de minister een aantal casussen voor om de grenzen en de effectiviteit van de wet te kunnen vaststellen. De vraag is wat de minister kan en gaat doen als de wet in werking is getreden. De eerste casus: de rector magnificus van een openbare universiteit is een van de sprekers op een conferentie over het functioneren van examencommissies in het hoger onderwijs. Hij doet daar discriminatoire uitlatingen over vrouwen in de examencommissie. Die uitlatingen komen later in de publiciteit.
De tweede casus: een docent van een instelling met een streng reformatorische grondslag maakt bij het bezoek van een visitatiepanel voor de kwaliteitsbeoordeling de opmerking dat hij in zijn lessen uitdraagt dat hij tegen het homohuwelijk is. Wat betekent dat als je deze wet toepast? De derde casus die ik graag voorleg, is de volgende. De rector van een universiteit schrijft op een buitenlandse website dat demonstranten honden zijn en dat het gebruik van geweld tegen hen in sommige gevallen is toegestaan. Wat zijn de consequenties bij toepassing van deze wet?
Wij kunnen natuurlijk focussen op de strikte voorwaarden in de wet, maar ik zie het bevorderen van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef vooral als een positieve opdracht voor instellingen. Ik wijs op de Hogeschool Rotterdam, die een eigen grondwet heeft die actief wordt uitgedragen. Die grondwet heeft betrekking op de wijze waarop men daar met elkaar omgaat. Als je binnenkomt bij de Hogeschool Rotterdam, word je gewezen op de omgangsvormen, op de waarden en normen van de Hogeschool Rotterdam. Je ziet daar staan: Wij hebben respect voor elkaar; wij onthouden ons van ongewenst gedrag en spreken elkaar daarop aan; wij communiceren in het Nederlands. Bij binnenkomst bij een andere onderwijsinstelling in Rotterdam was mijn ervaring heel anders. Er stonden demonstranten voor de deur naar aanleiding van vermeende discriminerende en haatzaaiende uitspraken van de rector. De rector kreeg ik niet te spreken. Wij hadden waarschijnlijk ook niet met elkaar kunnen spreken, want hij spreekt geen Nederlands.
Hoe verschillend kun je de opdracht tot het bevorderen van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef invullen? Naar de mening van de VVD schept die wettelijke opdracht verwachtingen van alle instellingen, besturen en toezichthouders. Deelt de minister onze mening? Hoe gaat zij dit bevorderen? Gaat de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef ook een rol spelen bij de toetreding van nieuwe onderwijsinstellingen en hoe gaat dat dan werken?
Tot slot nog een laatste vraag, op een heel ander terrein. Wat is de impact van deze wet op het private onderwijs? In het bijzonder bereiken mij geluiden — de heren Rog en Beertema verwezen er al naar — dat de volkomencyluseis de private instellingen op een achterstand zet. Kan de minister toelichten of dit gerucht klopt?
Ik rond af. Met dit wetsvoorstel borgen wij het kwaliteitsimago en de rol van ons onderwijs in de samenleving. Het Nederlandse hoger onderwijs moet boven iedere twijfel verheven zijn. Het onderwijs is dé plek waar mensen met verschillende opvattingen en achtergronden elkaar ontmoeten, zij aan zij, in klaslokalen en collegezalen, waar wij onze gedeelde waarden levend houden. Dit doen wij door te laten zien wat de waarden zijn die wij allen delen, waarvoor wij staan en die wij zullen verdedigen.
De heer Rog (CDA):
Allereerst dank ik de heer Duisenberg voor zijn concrete voorbeelden, waar de minister op zal reageren. Dat kan voor ons inzichtelijk maken waar deze wet toe gaat leiden. Ik vraag de heer Duisberg hoe hij zelf zou menen te moeten reageren als een rector van een universiteit bijvoorbeeld aanslagen verheerlijkt.
De heer Duisenberg (VVD):
De keren dat iets dergelijks gebeurde, heb ik zelf de oproep gedaan om in te grijpen en om te laten onderzoeken of de accreditatie van de Islamitische Universiteit Rotterdam — dat is naar ik aanneem de casus waaraan de heer Rog refereert — zou kunnen worden ingetrokken. Ik kon mij toen en kan mij nu nog steeds niet voorstellen dat een instelling waarvan de rector dergelijke uitspraken doet een goedkeuringspredicaat krijgt van de accreditatieorganisatie, dat die instelling zich universiteit mag noemen, waar het goedkeuringszegel bij de deur hangt als je daar binnenkomt. Of iets past binnen onze normen en waarden en binnen de vrijheid van meningsuiting, is uiteindelijk een toetsing van de rechter, maar ik kan er gewoon niet bij dat wij ons goedkeuringszegel aan een dergelijke instelling verlenen.
Het tweede deel van mijn antwoord is meer formeel. Ik vind dat de wet en de uitleg van de wet die ik tot nu toe van heb gezien, een beoordelingskader meegeeft om een dergelijke casus te kunnen beoordelen. Op grond daarvan kan de vraag gesteld worden: is een dergelijke uiting nu echt in strijd met bestaande regelgeving, zoals het Wetboek van Strafrecht, of valt die onder de academische vrijheid? Daar is de context heel erg belangrijk. In dit geval denk ik dat de context in het nadeel van de betrokken rector zou uitvallen, maar het is aan anderen om dat te beoordelen. Als het niet onder de academische vrijheid valt of onder een ander fundamenteel recht, moet je kijken of die uiting echt de instelling is aan te rekenen. In dit geval is het mijn interpretatie dat de instelling, ondanks verzoeken van de minister, tot twee keer toe heeft geweigerd om afstand te nemen van deze uitspraak en dat vind ik heel kwalijk.
De heer Rog (CDA):
Ik stelde deze vraag omdat we in ieder geval op dit moment in het licht van de vrijheid van onderwijs in de academische wereld juist meer vrijheid toestaan om een debat te voeren en om uitspraken te doen dan op andere plekken in de samenleving. De heer Duisenberg verwijst naar het Wetboek van Strafrecht. Is het dan niet verstandiger om bijvoorbeeld het verheerlijken van terroristisch geweld in het Wetboek van Strafrecht strafbaar te stellen?
De heer Duisenberg (VVD):
Ik vind het om te beginnen lastig om zo'n vergaande conclusie in dit debat te trekken. Laat ik wel benadrukken dat de vrijheid om zaken te bespreken in het klaslokaal, bijvoorbeeld tijdens een discussie in debatvorm, groter is. Daar kunnen dingen worden gezegd die discriminerend of haatzaaiend zijn als je ze uit de context haalt. Het is tegelijkertijd wel de bedoeling dat we over dit soort zaken openlijk met elkaar kunnen debatteren en dat er wrijving is en kan ontstaan. Die context is cruciaal. Op uw eerste vraag kan ik helaas geen antwoord geven, omdat de consequenties daarvan verder gaan dan wat hier nu voorligt.
De voorzitter:
We komen nu toe aan iets wat altijd een bijzonder moment is, namelijk de maidenspeech van een van onze collega's, mevrouw Asante van de Partij van de Arbeid-fractie.
Zoals u weet, is het gebruik in de Kamer om haar niet te interrumperen. Na haar inbreng zal ik de vergadering kort schorsen om u in de gelegenheid te stellen haar te feliciteren, waarbij ik het voorrecht heb dat als eerste te mogen doen.
Ga uw gang mevrouw Asante!
Mevrouw Asante (PvdA):
Voorzitter. Dit is een heel bijzonder moment voor mij, in de eerste plaats omdat het mogen vertegenwoordigen van het volk of volksvertegenwoordiger zijn in mijn beleving het mooiste vak ter wereld is. In de tweede plaats is het voor mij zo bijzonder omdat het helemaal niet vanzelfsprekend is dat iemand als ik, met mijn achtergrond en mijn levensloop, hier vandaag voor u staat. Ik ga u uitleggen waarom.
Wie u hier vandaag ziet staan is de dochter van een voormalige fabrieksarbeider en een kamermeisje, geboren in Ghana. Op zoek naar een beter leven en vooruitzichten besloot mijn vader om in 1975 te vertrekken naar Nederland. Ik kan u verklappen: hij had geen uitnodiging! Hij had één doel voor ogen en dat was van zijn leven een succes te maken en daarmee ook van dat van mij, mijn moeder, mijn broertje en mijn zusjes die na mij zouden komen.
Mijn vader was een slimme jongen. Ik weet nog dat ik als klein meisje 's avonds heel vaak met hem op de bank zat terwijl mijn moeder — zij had niet zo veel met politiek — sliep. Dan bespraken wij het nieuws. Hij las The Guardian en Newsweek en wij bespraken de dingen die daarin stonden. Hij wilde heel graag studeren, maar het ontbrak hem aan kansen. Wat gebeurde er namelijk? Toen mijn vader in Ghana in de zesde klas van de lagere school zat, overleed mijn opa, zijn vader. Mijn opa zorgde ervoor dat er geld was voor zijn uniform, voor zijn boeken en voor de schoolfees, een soort schoolgeld in Ghana. Dat viel in een klap weg en vanaf toen was mijn vader helemaal op zichzelf aangewezen. Hij moest gaan werken maar zijn droom hield hij in leven: ooit zou hij het gaan maken.
Met behulp van vrienden vertrok hij naar Nederland, want Nederland was het land achter de maisvelden. In Ghana zeggen wij: Abrokye, het beloofde land. In eerste instantie viel het beloofde land hem zwaar tegen, want zijn eerste maanden zwierf hij op straat, in het Vondelpark. Dit verhaal vertelde hij mij pas later, en ik kreeg heel veel ontzag voor mijn vader. Maar zijn ambitie en wil om hard te werken werden uiteindelijk zijn redding, want toen in 1975 het generaal pardon door het kabinet-Den Uyl werd uitgeroepen, kon mijn vader aantonen dat hij altijd had gewerkt en premies had afgedragen. Hij mocht in Nederland blijven. Wat een feest voor hem!
Maar ik was nietsvermoedend van dit alles. Ik leefde nog in Juaben, een dorpje twintig minuten van Kumasi vandaan, met mijn oma, en dat was mijn beloofde land. Mijn moeder werkte in de stad. Op een dag kreeg ik het nieuws te horen dat ik ook naar het beloofde land ging, en ik had daar helemaal geen zin in. Ik was 6. Dan wil je niets anders dan bij je oma zijn en spelen met je neefjes en je nichtjes, en zelf speelgoed maken van kapotte sandalen. Wat ik vooral heel eng vond: ik moest met het vliegtuig. Kunt u het zich voorstellen? Ik had daarvoor nog niet eens een auto van dichtbij gezien! Ik vond het doodeng. Mijn vader, mijn oma, mijn ooms en mijn tantes hadden echter geen boodschap aan het protest van een recalcitrant 6-jarig meisje. Ik moet nu nog terugdenken aan de dag dat het zover was. Daar stond ik dan met mijn moeder op het vliegveld, vergezeld door een oom, alsof hij wist wat ik van plan was. Ik was namelijk van plan om heel hard weg te rennen. Maar voordat ik het wist, had mijn oom mij onder zijn arm gepakt, en daar zat ik dan in een KLM-vliegtuig. Ik had een rood jurkje aan, dat weet ik ook nog, en mijn eerste schoentjes, van die plastic schoentjes waar mijn kinderen tegenwoordig in afzwemmen. Pa was namelijk vergeten — ik weet niet hoe het kwam, waarschijnlijk ook door de spanningen die hij beleefde — dat het weliswaar in Ghana 40° was, maar op Schiphol -20°. Daar stond ik dan.
Ik kwam in de Amsterdamse Bijlmermeer te wonen, Koningshoef 297, dat weet ik nog. Die flat staat er niet meer, maar ik zie hem nog voor me, een grijze betonnen flat van tien verdiepingen hoog. En ik ging naar de basisschool. Mijn eerste en beste vriendinnetje — ik heb nog steeds contact met haar — heette Gabriëla. Wij hadden heel veel gemeen. Wij waren allebei klein van stuk, nieuwsgierig, ondernemend en ondeugend. Zij was blank, blond, met blauwe ogen, en ik een beetje zoals nu maar dan 38 jaar jonger. Van Gabriëla kreeg ik mijn eerste fiets. Ze nam me mee uit schaatsen. Ik weet het nog: de eerste keer dat wij gingen schaatsen, kwam ik thuis en mijn handen waren helemaal verstijfd. Ik huilde, en mijn moeder had geen idee wat zij moest doen. Wat doe je dan in je logica? De handen onder de warme kraan! Dat vergeet ik ook nooit meer. Maar Gabriëla was mijn steun en toeverlaat, want zij leerde mij de Nederlandse samenleving kennen zoals geen ander dat kon.
Mijn ouders deden alles wat zij konden om mij onderdeel te laten worden van de Nederlandse samenleving. Want zij dachten en wisten: als je daar geen onderdeel van uitmaakte, kon je ook niet succesvol zijn. En ik moest hun dromen waarmaken. Kunt u zich dan voorstellen hoe boos, furieus en tegelijkertijd ten einde raad mijn ouders waren toen ik als schooladvies mavo meekreeg, terwijl ik havo/vwo scoorde voor mijn Cito-toets? De onderbouwing van de school, waarschijnlijk heel lief bedoeld, was: je bent te druk — dat klopt —, je praat te veel — klopt ook — maar het allerbelangrijkste was dat mijn ouders niet goed Nederlands spraken. Ze kennen de taal niet, ze werken in een fabriek en als jij later wilt gaan studeren, wordt het knap lastig, meisje. Dus waarom ga je gewoon niet de mavo doen. Over vier jaar kun je werken bij de supermarkt en heb je je eigen geld.
Maar mijn ouders accepteerden dat niet. Het lukte hen, mij op een middelbare school te krijgen waar ik me mocht bewijzen. Hoewel dat niet helemaal lekker liep, lukte het mij wel om mijn vwo-diploma te halen. Toen had ik dat papiertje. Ik dacht: oké, stap 1 is gezet, ik besloot stap 2 te zetten, namelijk studeren aan de universiteit van Amsterdam. DE universiteit. Ik zou de eerste zijn van onze familie. Ook dat vond ik doodeng. Kon ik de verwachtingen wel waarmaken? Wie zou ik daar aantreffen? Ik was bang dat ik er niet tussen zou passen. Op de eerste dag zei mijn vader, me bij mijn schouder pakkend — ik zie hem nog — terwijl ik de deur bijna open had en mijn rugzak om had: wacht even, ik wil je iets vertellen. Ik dacht: krijgen we weer een preek? Maar er kwam een boodschap: Amma, in die wereld waarin jij nu gaat toetreden, zul je waarschijnlijk met jouw achtergrond in de minderheid zijn. Maar weet: jij hebt wat ik en jouw moeder niet hebben. Je spreekt de taal, je kent Nederland veel beter dan dat wij het misschien ooit zullen kennen. Jij hebt het vermogen om jouw Ghanese wortels te verbinden aan de Nederlandse cultuur en van beide culturen het mooiste te pakken en bij elkaar te brengen. Wees als een boom, wees gegrond in jouw basis en jouw oorsprong, maar reik uit naar de wereld, wees nieuwsgierig.
Dit alles heeft mij gemaakt tot wie ik vandaag ben en waarom ik hier sta. Zonder het generaal pardon, zonder de wilskracht van mijn ouders, zonder het toegankelijke onderwijs, zonder mijn vriendin Gabriëla, die voor mij de ontvangende samenleving vertegenwoordigt, had ik hier waarschijnlijk nooit gestaan. Het heeft mij geleerd dat de politiek ertoe doet. Datgene wat wij hier doen, kan dus het leven van mensen in dit land direct beïnvloeden. Ik ben mij daarvan als geen ander bewust. De politiek kan de samenleving mooier maken, eerlijker maken en vooral kansen bieden aan mensen voor wie succes geen vanzelfsprekendheid is.
Hoe belangrijk is het dan dat, als je gaat, kan en mag studeren, de instelling waar je gaat studeren betrouwbaar is en dat de titel die je meekrijgt betrouwbaar is? En vooral ook dat je wordt voorbereid op jouw rol in de samenleving, door docenten die zich bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Die een voorbeeld voor jou kunnen zijn. Dat zijn dus docenten die niet discrimineren, die geen haat prediken, die niet uitsluiten of die geen opruiing aanleren, maar het goede voorbeeld geven. Ik en mijn fractie vinden dit heel belangrijk. Daarom ben ik namens de fractie van de Partij van de Arbeid zeer positief over het feit dat dit wetsvoorstel nu voor ons ligt ter besluitvorming. het voorstel heeft als hoofddoel het tegengaan van misleiding van studenten en werkgevers door het gebruik van titels en namen van hogeronderwijsinstellingen, door het daaraan verbinden van regels. Het verlenen van graden, de bachelor, de master enzovoorts is voorbehouden aan instellingen die daartoe bevoegd zijn volgens de WHW. Verder regelt dit wetsvoorstel dat het bevorderen van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef nadrukkelijk als opdracht wordt meegegeven voor hogeronderwijsinstellingen. Dat wordt opgenomen in de wet. Deze opdracht in de wet biedt de mogelijkheid om in te grijpen wanneer een instelling zich misdraagt of misbruik maakt.
Wij nemen als politiek onze verantwoordelijkheid door dit voorstel aan te nemen en verzoeken de minister te waarborgen dat wanneer er zich misstanden voordoen, de democratische rechtsstaat zijn werk zal doen. Wij verwachten dat de minister zich bewust is van de rol die zij heeft en dat deze wet in de praktijk ook echt gaat werken en dat het geen papieren tijger zal blijken te zijn. Ik vraag de minister om ons uit te leggen op welke manier zij denkt de Kamer hierover goed en tijdig te informeren, met name als het mis dreigt te gaan.
Ik ben ook ontzettend benieuwd naar de reactie van de minister op de casussen die genoemd zijn door mijn collega van de VVD. Dat zijn heel goede casussen, die aangeven dat het niet alleen gaat om de islam, maar dat het gaat om de totale samenleving en het misbruik dat mensen van bepaalde posities kunnen maken, bijvoorbeeld om vrouwen uit te sluiten of om wie dan ook die hier dezelfde rechten heeft als iedereen, aan de kant te zetten.
(Geroffel op de bankjes)
De voorzitter:
Dank u zeer voor dit persoonlijke verhaal. Het bruggetje naar het onderwerp van dit debat kwam wat laat, maar het kwam wel. Ik wil u graag als eerste feliciteren. Ik schors de vergadering even om de leden gelegenheid te geven om u ook de hand te schudden.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Na de felicitaties is het woord aan de heer Van Meenen namens de fractie van D66. Ik zie dat de belangstelling van de kant van de fractie van de Partij van de Arbeid ineens krachtig afneemt.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Ik ga geen enkele poging doen om over dit prachtige verhaal heen te komen. Ik ben verheugd dat ik vanaf deze plek de eerste mag zijn om mevrouw Asante van harte welkom te heten. Ik vond het een prachtig verhaal. Zij is een aanwinst voor de Kamer, als ik me dat mag veroorloven om te zeggen. Ik wens haar veel succes en twijfel niet aan de goede samenwerking.
Dan kom ik bij het wetsvoorstel. Vroeg of laat moet het gebeuren; ik kom er iets eerder aan toe dan mevrouw Asante. Haar verhaal had voor mij nog wel wat langer mogen duren. Het wetsvoorstel heeft drie onderdelen. Allereerst het voorkomen van misleiding van studenten en werkgevers door het beschermen van namen en graden. Daarnaast de mogelijkheid om instellingen die discriminatoire opmerkingen bezigen, te kunnen sluiten. Tot slot heeft de minister een nota van wijziging toegevoegd over de volledigecycluseis.
Het voorkomen van misleiding en bescherming van namen en graden is een belangrijke zaak. De minister heeft wat mij betreft in de schriftelijke ronde voldoende aangetoond dat er behoefte is aan bescherming. De namen "universiteit" en "hogeschool" worden voortaan beschermd, en dat is een goede zaak. Ook denk ik dat het een goede zaak is om in de vertaling onderscheid te houden tussen "university" en "university of applied science". Ik heb er wel vragen bij. Je kunt stellen dat hbo-studenten een internationaal erkende en herkenbare graad krijgen. Dat is een goede zaak, want daarmee kunnen ze naar een buitenlandse universiteit om hun studie voort te zetten of kunnen ze in het buitenland aan het werk. Dat is ook het eerste waarnaar men in het buitenland kijkt, terwijl het voeren van de naam "university" juist verwarrend kan zijn voor studenten die vanuit het buitenland naar Nederland komen. Ik ken zelf enkele studenten die een jaar op een hogeschool hadden gezeten en er toen pas achter kwamen dat dat geen universiteit was. Dat is zorgelijk. Toch zegt de HBO-raad in mijn ogen terecht dat onze studenten die naar het buitenland gaan, moeite hebben om aan buitenlandse universiteiten het verschil uit te leggen. Ook concurreren de hbo-instellingen in Nederland natuurlijk wereldwijd met voormalig hogescholen die ook de titel universiteit voeren. Het is dus een ingewikkelde zaak. Kan de minister zeggen hoe groot dit probleem is?
Ik heb moeite met de uitzonderingen voor nevenvestigingen van universiteiten buiten de EER, de Europese Economische Ruimte. Dat mag alleen als zo'n universiteit tot de wereldtop behoort, zo stelt de minister. Ik vraag haar wat precies de definitie van wereldtop is. Is dat de top 10 van universiteiten, of is het de top 100, de top 1000? Waar ligt die grens? Welke ranglijst wordt daarvoor gebruikt? Kunnen we niet de database van het Nuffic gebruiken, waarin staat welke diploma's internationaal en ook in Nederland erkend worden? Als wij van buitenlandse universiteiten vragen dat zij tot de wereldtop moeten behoren, moeten we dan niet eerst ervoor zorgen dat we zelf tot de wereldtop gaan behoren? Vorige week werd bekend dat drie Nederlandse universiteiten uit de top 100 zijn gezakt. Dat is mede het gevolg van bezuinigingen op onderzoek door dit kabinet. Is de minister het met mij eens dat dit een grove fout is en dat we weer aan de slag moeten met investeringen in onderzoek en innovatie? D66 heeft in ieder geval al duidelijk in het verkiezingsprogramma staan dat er 1 miljard extra naar onderzoek en innovatie moet. Daarmee komen we weer in de top 100 en behoren we tot de wereldtop. Ik hoop uiteraard dat meer partijen D66 daarin zullen volgen, maar mijn voornaamste vraag is: wat gaan wij doen om de eisen die wij aan buitenlandse universiteiten stellen, ook zelf waar te maken?
Ik heb veel moeite met de mogelijkheid voor de minister om instellingen te sluiten die discriminatoire uitspraken doen. Aan de ene kant lees ik de forse kritiek van de Raad van State, toch niet de minste, die zelfs adviseert om af te zien van dit deel van het wetsvoorstel, met name omdat discriminatoire uitspraken al via het strafrecht aangepakt kunnen worden en omdat dit op gespannen voet staat met de Grondwet, in het bijzonder met artikel 23 over de vrijheid van onderwijs. Bovendien is het de vraag of de minister nu in plaats van de rechter moet beslissen of iets een discriminerende uitspraak is. Bij mij rijst dan de vraag welk beoordelingskader de minister daarvoor gaat gebruiken. Wellicht wordt met de door de heer Duisenberg aangedragen casus al een tipje van de sluier opgelicht.
Aan de andere kant willen D66 en ik natuurlijk niet dat kinderen discriminerend onderwijs krijgen. De Raad van State zegt hier letterlijk over: "Tenzij het onderwijs zelf een discriminatoir karakter heeft en niet voldoet aan de eisen die aan goed onderwijs gesteld kunnen worden, is er geen aanleiding voor het opleggen van een bestuurlijke maatregel in de vorm van het ontnemen van rechten aan een opleiding". Kan ik daaruit concluderen dat de minister een onderwijsinstelling nu zelf al kan sluiten als het onderwijs zelf een discriminatoir karakter heeft? Zo ja, wat is dan het nut van deze wetswijziging?
Ik heb bedenkingen over de door de minister naar de Kamer gestuurde nota van wijzigingen. Daarin wordt de zogenoemde volledigecycluseis wettelijk vastgelegd. Een nieuwe onderwijsinstelling moet ten minste één keer in haar geheel de opleiding hebben verzorgd en aan de opleiding moeten studenten zijn afgestudeerd. Dat klinkt als een onmogelijke eis die vernieuwing van het aanbod in de weg staat — anderen hebben daar al aan gerefereerd — en dus ook de belangen van studenten aan die opleiding schaadt, maar in de brief van de minister lees ik dat dit al de praktijk is. Kan de minister dit toelichten?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Ook mijn felicitaties aan de nieuwe collega, mevrouw Asante.
Nederland kent een open onderwijsbestel. Dat heeft een keerzijde: het kan leiden tot misbruik, bijvoorbeeld als organisaties zich ten onrechte voordoen als een Nederlandse universiteit of hogeschool en ten onrechte stellen dat zij erkende graden als bachelor, master, associate degree en doctor mogen afgeven. Dat is slecht voor studenten, want die kopen dan een kat in de zak. Het is ook slecht voor de titels en daarmee voor de waardevastheid van diploma's. Deze wet stopt hopelijk deze diploma-inflatie. Dat is goed; complimenten daarvoor! Daar moet wel bij worden gezegd dat dit wat laat komt. Verscheidene Kamerleden hebben al jaren geleden aandacht hiervoor gevraagd. Al in de zomer van 2009 stelde ik de toenmalige minister van Onderwijs Plasterk vragen over zeven opgerichte nepuniversiteiten in Den Haag. Ik stelde dat het misleidend is als iedereen de naam "universiteit" vrijelijk kan gebruiken en ik zei dat de naam "universiteit" voorbehouden moest zijn aan daartoe geaccrediteerde instellingen. Minister Plasterk, ook in dit kabinet, zei toen dat de Nederlandse overheid geen betrokkenheid heeft bij deze "universiteiten", zolang zij niet streven naar erkenning en accreditatie van hun opleidingen. De studenten die daar gingen studeren, werden benadeeld. Vandaar mijn vraag: zouden de zeven nepuniversiteiten die ik destijds aanhaalde, met deze wet geen kans meer maken? Bestaan ze nog? En zo ja, gaat de minister ze sluiten als deze wet is ingevoerd? Met sluiten bedoel ik uiteraard bestuurlijk aanpakken zoals geformuleerd in het wetsvoorstel.
Ook de motie van mijn zeer gewaardeerde naamgenoot, Jan Jacob van Dijk, is vele malen genoemd in de nota naar aanleiding van het verslag. Die motie was destijds aanleiding om hiermee aan de slag te gaan, maar dat is alweer zeven jaar geleden. Kan de minister er eens op ingaan hoe het de afgelopen jaren is gegaan?
Nu de minister zo doorpakt, pak ik ook graag door. Ik heb enkele punten. Vrijwel altijd als we over dit soort misstanden spreken in deze commissie, roepen middenpartijen in een reflex: zelfregulering, gedragscode! Maar in dit geval niet, want we praten nu over een wet. Waarom kiest de minister bij dit onderwerp niet voor een gedragscode maar voor wettelijke maatregelen?
Een ander punt is dat er geen aansluiting wordt gezocht bij het Vlaamse systeem. Onze Vlaamse buren hebben een veel geslotener systeem, met actief toezicht door de Vlaamse overheid. Dat zou te duur zijn en tot meer bureaucratie leiden, maar de vraag moet zijn: is het nodig? Is het nu voorgestelde systeem van onze minister waterdicht? Zo nee, dan moeten we iets anders doen. Uiteraard moeten de kosten niet belachelijk hoog zijn, maar wat zou het kosten? Om hoeveel uren extra last zou het gaan?
Het kwam al voorbij: de Islamitische Universiteit Rotterdam kwam in 2013 in opspraak door omstreden uitspraken van de rector, Ahmet Akgündüz. In een pamflet gaf hij goddelozen en mensen met een westerse levensstijl de schuld van de protesten tegen de Turkse regering. Daarna noemde hij de Turks-Nederlandse kandidaten voor het Europees Parlement landverraders en schreef hij dat de pro-Koerdische partij HDP een partij van homo's en Armeniërs is. Het bestuur van de IUR, die twee hbo-opleidingen aanbiedt, heeft nooit afstand genomen van die uitlatingen. De heer Duisenberg en ondergetekende hebben daarop actie ondernomen met diverse moties, waarin met name verzocht werd om een onderzoek in te stellen ter voorbereiding van intrekking van de accreditatie. Vandaag spreken we over dit wetsvoorstel. De hamvraag in dit verband is natuurlijk: lost deze wet dat probleem nu op? Er is hier al over gesproken. Het punt van bevordering van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef is toegevoegd. De vraag is eenvoudig: wat gebeurt er nu met de Islamitische Universiteit Rotterdam en met de rector die daar zit? Ik krijg graag een toelichting van de minister.
Ik sluit mij graag aan bij de goede voorbeelden van de heer Duisenberg. Ik ben heel benieuwd naar de reactie op de door hem voorgelegde casussen.
Deze wet gaat over de bescherming van namen. Tot slot heb ik nog een vraag …
De heer Duisenberg (VVD):
Dank dat de heer Van Dijk zich aansluit bij die goede voorbeelden. Als het kan wil ik er via de heer Van Dijk graag nog één casus aan toevoegen. Zojuist kwam het bericht tot mij dat de rector van deze universiteit een tweet heeft uitgestuurd met een reactie op een artikel over de coup en de naweeën daarvan in Turkije.
De voorzitter:
En daar gaat u de heer Van Dijk iets over vragen?
De heer Duisenberg (VVD):
De vertaling van de tweet van professor Akgündüz is: "onze heldhaftige staat, reinig deze honden!". Deze casus wil ik eraan toevoegen. Wil de heer Van Dijk aan de minister vragen wat zij ervan vindt dat een rector dit soort tweets uitstuurt en wat voor kader dit wetsvoorstel haar geeft om hier ook iets mee te doen?
De voorzitter:
Het is een beetje een gewrongen constructie, maar gelet op het belang van de zaak laat ik het toe. De heer Van Dijk wordt gevraagd om de suggestie van de heer Duisenberg op te pikken en door te geleiden naar de minister.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik hoor zojuist dat de rector van de Islamitische Universiteit Rotterdam opnieuw een omstreden tweet heeft verzonden. Ik hoor graag van de minister wat haar wetsvoorstel daaraan kan doen.
Tot slot. Deze wet gaat over de bescherming van namen. Ik stel nog een vraag over de bescherming van het Nederlands op universiteiten. Ik laat het aan de minister om daarop in te gaan, maar het is wel actueel. Zij heeft ongetwijfeld vernomen dat meer dan de helft van de universitaire studies dit jaar in het Engels wordt aangeboden. Ik kan me zo voorstellen dat de voorzitter daar ook zijn gedachtes over heeft. 60% van alle opleidingen wordt volledig in het Engels gegeven. Vooral de concurrentie is een belangrijk argument om maar meer opleidingen in het Engels aan te bieden. Ik vraag de minister of zij artikel 7.2 van de WHW weer serieus wil nemen. Daarin staat dat het onderwijs in het Nederlands dient plaats te vinden, tenzij er goede redenen zijn om daarvan af te wijken. Hoe voorkomt de minister dat dit artikel een dode letter wordt? Is het denkbaar dat zij een grens gaat hanteren voor het aantal opleidingen dat uitsluitend in het Engels wordt aangeboden?
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 12.43 uur tot 13.25 uur geschorst.
Voorzitter: Arib
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20152016-112-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.