10 Veiligheid offshore olie- en gasactiviteiten

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178) ( 34041 ).

Voorzitter: Berndsen-Jansen

(Zie vergadering van 16 april 2015.) 

De voorzitter:

Wij beginnen met het antwoord in eerste termijn van de minister. Ik heb met de leden afgesproken dat zij drie interrupties met één vervolgvraag krijgen. 

De algemene beraadslaging wordt hervat. 

Minister Kamp:

Voorzitter. Ik vroeg vorige week om schorsing van de beraadslaging over het wetsvoorstel voor offshoreveiligheid. Ik deed dat vanwege de verantwoordelijkheid die ik ongetwijfeld samen met de leden van de Kamer voel voor de kwaliteit van de wetgeving. Het wetsvoorstel betreft de implementatie van een Europese richtlijn over de veiligheid van olie- en gasplatforms op zee, naar aanleiding van een buitengewoon ernstig ongeval dat zich vijf jaar geleden, in 2010, voordeed in de Golf van Mexico. De Kamer kwam met inmiddels vijftien amendementen, waarvan de meeste met elkaar gemeen hebben dat zij niet over het wetsvoorstel gaan. Ze gaan niet over risicobeheer en de voorbereiding op noodsituaties bij de opsporing en winning van olie en gas, maar over de aardbevingsproblematiek in Groningen. 

Het kabinet hecht groot belang aan het aanpakken van de aardbevingsproblematiek in Groningen op een voortvarende en zorgvuldige wijze. Ik constateer dat er in ieder geval bij de Kamer geen enkel gebrek aan voortvarendheid is. Zo vroeg de Kamer mij in januari om een kabinetsreactie op een gelekt concept van het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV). Dat rapport was nog in bewerking en de aanbevelingen ontbraken daarin nog. Het was nog niet vastgesteld door de Onderzoeksraad en bestond dus eigenlijk nog niet, maar ik moest al met een reactie komen. In maart riep de Kamer mij op voor een debat over dit rapport, terwijl de kabinetsreactie nog niet gereed was. Daarna kwam ik met die kabinetsreactie, binnen zes weken in plaats van de wettelijke maximale termijn van zes maanden. Daarop reageerde de Kamer vorige week met amendementen om onderdelen van deze reactie in wetgeving vast te leggen, terwijl nog geen debat over de kabinetsreactie op dat OVV-rapport heb plaatsgevonden en ik de desbetreffende onderdelen van mijn reactie nog aan het uitwerken ben. 

Als ik vorige week na de eerste termijn van de Kamer niet om een schorsing had gevraagd, had de Kamer gisteren al gestemd over wetsteksten waarvoor ik mijn huiswerk nog aan het doen was, waarover geen internetconsulatie had plaatsgevonden, die niet in de ministerraad waren behandeld en waarover de Raad van State niet kon adviseren. Ik begrijp als geen ander dat de Kamer het tempo erin wil houden ten aanzien van de aardbevingsproblematiek in Groningen, maar ik vraag de Kamer wel om mij de ruimte te bieden om de zaken zorgvuldig uit te werken. We moeten met elkaar voorkomen dat we zaken gehaast in wetten verankeren, die later in de praktijk niet blijken te werken en gerepareerd moeten worden, of anders uitpakken dan we verwachtten. Vanzelfsprekend zal ik mijn deel van het werk met grote voortvarendheid doen, omdat ik net als de Kamer de urgentie voel. Zoals ik heb aangekondigd in de kabinetsreactie op het OVV-rapport kom ik in de loop van dit jaar met een samenhangend pakket wijzigingen van de Mijnbouwwet en met wijzigingen van de daarmee samenhangende regelgeving. Dat pakket moet rechtdoen aan de maatschappelijke vraagstukken die we allemaal kennen rondom mijnbouwactiviteiten. Onderdelen van dat pakket zijn het afwegingskader voor vergunningverlening en instemming met het winningsplan, de betrokkenheid van andere overheden hierbij — dat is ook een belangrijk onderdeel van het advies van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid — en een onafhankelijker positie van het Staatstoezicht op de Mijnen. 

Ik geef in overweging om de amendementen die raken aan het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid te betrekken bij het wetsvoorstel waarmee ik zal komen ter uitwerking en ter implementatie van de kabinetsreactie. Ik denk dat we op die manier gezamenlijk op zorgvuldige wijze tot goede wetgeving komen. Ik heb de Kamer ook gezegd dat ik nu al in lijn met de kabinetsreactie zal handelen, omdat het nog enige tijd duurt voordat het wetsvoorstel in werking treedt. Dat betekent onder meer dat ik mijnbouwbedrijven bij nieuwe winningsplannen en bij wijziging van bestaande winningsplannen — toevallig speelt zoiets nu in Woerden — zal vragen om een risicoanalyse uit te voeren en dat ik de provincies en de gemeenten zal betrekken bij het adviseren over de winningsplannen en wijzigingen daarop. 

Dan kom ik bij het wetsvoorstel over offshoreveiligheid, dat nu aan de orde is. De richtlijn van de Europese Unie heeft als doel de kansen op zware ongevallen bij de opsporing en winning van olie en gas te verkleinen en de gevolgen, die heel groot kunnen zijn zoals we in de Golf van Mexico hebben gezien, te beperken. Mevrouw Klever vroeg zich af wat de toegevoegde waarde is van de nieuwe regelgeving. De richtlijn sluit al heel goed aan op de Nederlandse praktijk, maar het wetsvoorstel bevat toch een aantal nieuwe elementen. Er moet bijvoorbeeld bedrijfsbeleid komen inzake het voorkomen van zware ongevallen. Er moet ook een regeling komen voor onafhankelijke verificatie en er moet een beschrijving komen van het veiligheids- en milieubeheersysteem. Met name die onafhankelijke verificatie zal naar verwachting tot nog minder risico's en incidenten leiden. Op de Noordzee is overigens al sprake van bijzonder weinig incidenten. Ingevolge het wetsvoorstel moet er altijd een onafhankelijke deskundige naar de mijnbouwinstallatie of de booractiviteit kijken. Die onafhankelijke deskundige zal vooral de veiligheidsrisico's bekijken. Nieuw is ook dat de milieurisico's en de beheersing daarvan moeten worden meegenomen in het rapport inzake grote gevaren. Dit rapport kennen we al en ik kom hier nog een aantal keren op terug. De milieurisico's en de beheersing ervan moeten dus meegenomen worden en daardoor wordt vooraf stilgestaan bij de risico's en bij de beheersing ervan. Dat is een van de essentiële onderdelen van het wetsvoorstel. 

Verder stelt de richtlijn nadere eisen aan de beoordeling van een aanvraag voor een opsporings- of winningsvergunning. Die betreffen de technische en financiële capaciteiten van de aanvrager en in het bijzonder de vraag of hij in staat is om aansprakelijkheden die eventueel voortvloeien uit de opsporing of winning, te dragen. In de vergunning zal worden bepaald welke middelen de vergunninghouder hiertoe moet aanhouden. Dit wordt per geval vastgesteld en in de vergunningsvoorwaarden vastgelegd. Daarmee wordt zekergesteld dat de vergunninghouder daadwerkelijk in staat is om eventuele aanspraken op schadevergoeding als gevolg van de opsporing of winning van olie en gas, te dragen. Als hij dat niet kan, krijgt hij geen vergunning. Deze nieuwe elementen zorgen ervoor dat de veiligheid op en rond mijnbouwinstallaties op land en op zee in Nederland nog beter wordt geborgd en dat zware ongevallen, zoals de ramp in de Golf van Mexico, zo veel mogelijk worden voorkomen. 

Mevrouw Klever (PVV):

Ik vroeg mij af of de deskundige die moet kijken naar de veiligheid van de installaties die inspectie fysiek ter plekke gaat doen dan wel of dat ook kan door middel van een papieren inspectie op kantoor. 

Minister Kamp:

Ik zal straks nader ingaan op die deskundige. Ik zal ook ingaan op de inspecties die op de eilanden worden uitgevoerd en met name op de frequentie van die inspecties. Ik kom er nog uitgebreid op terug. 

Mevrouw Van Tongeren vroeg naar het verschil tussen de maatregelen die op land en de maatregelen die op zee gelden. Ook de heer Bosman heeft zich daarover uitgelaten. Hij gaf aan dat hij de redenering van het kabinet in dezen goed kon volgen. Die redenering is als volgt. In het wetsvoorstel hebben wij ervoor gekozen om de meeste maatregelen die krachtens de richtlijn voor mijnbouwactiviteiten op zee gaan gelden ook meteen op land toe te passen. Uitgangspunt is dat dat kan bijdragen aan verdere verbetering op het land. Er zijn drie uitzonderingen. 

De eerste uitzondering, of het eerste verschil, is de toepasselijkheid van de openbare voorbereidingsprocedure. Dat is de procedure op grond waarvan inspraak en dergelijke wordt geregeld. Bij opsporingsvergunningen op land ligt het anders. Bij de voorbereiding van een vergunning voor opsporing op land wordt namelijk in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, in het kader van de ruimtelijkeordeningsregels die daarvoor gelden, de openbare voorbereidingsprocedure al gevolgd. Ik ga er zo nog wat verder op in naar aanleiding van vragen van de heer Smaling en mevrouw Van Veldhoven over het verschil waarvan hier sprake is. 

Het tweede verschil is de instemming van Staatstoezicht op de Mijnen met het rapport inzake grote gevaren voor installaties die worden gebruikt voor de mijnbouwactiviteiten op land. Er bestaat nu al een uitgebreide toetsing vooraf door Staatstoezicht op de Mijnen van deze activiteiten op land. Ook daarop zal ik zo verder ingaan, in dit geval naar aanleiding van een vraag van mevrouw Van Veldhoven. 

Het derde verschil betreft enkele maatregelen die naar hun aard enkel op zee kunnen gelden, zoals een verplichte veiligheidszone rond mijnbouwinstallaties in verband met het scheepvaartverkeer. Een ander voorbeeld zijn maatregelen voor de evacuatie en redding van werknemers vanaf een mijnbouwinstallatie, waarmee wordt gedoeld op een olie- of een gasplatform. Dat zijn dus de drie verschillen. 

Het eerste verschil betreft de openbare voorbereidingsprocedure. De leden Smaling en Van Veldhoven hebben daarover twee amendementen ingediend, te weten op nr. 18 en nr. 19. De openbare voorbereidingsprocedure houdt in dat de betrokkenen in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen in te dienen bij een ontwerpbesluit. Die zienswijzen worden dan betrokken bij het definitieve besluit. Als belanghebbenden het niet eens zijn met dat besluit, kunnen zij in beroep gaan bij de Raad van State, waarbij de bezwaarfase wordt overgeslagen. Op die manier wordt dat geheel geregeld met die aparte voorbereidingsprocedure. De richtlijn houdt in dat er pas geboord mag worden nadat er inspraak is geweest. Omdat er op zee geen nadere vergunningen nodig zijn voordat er geboord kan worden, kan er ook geen inspraak plaatsvinden. Volgens de richtlijn en ook omdat ik het zelf goed vind, moet daarvoor een gelegenheid worden geschapen. Dat is de openbare voorbereidingsprocedure die nu wordt voorgeschreven. Op land is een omgevingsvergunning nodig voordat je kunt boren. In het kader van de verlening van die omgevingsvergunning is het inbrengen van zienswijzen en het opkomen tegen een besluit al geregeld. Het is dus overbodig om bij de beoordeling van een opsporings- of winningsvergunning op land ook die openbare voorbereidingsprocedure te hanteren. Dan regel je dubbel wat al geregeld is. Om die reden ontraad ik de amendementen op nr. 18 en nr. 19. 

Het tweede verschil is de instemming vooraf door SodM. Mevrouw Van Veldhoven vroeg waarom voor winningsinstallaties op land geen instemming vooraf vereist is van Staatstoezicht op de Mijnen met het rapport inzake grote gevaren. Het rapport inzake grote gevaren is grotendeels gebaseerd op het al jaren in Nederland geldende systeem van veiligheids- en gezondheidsdocumenten. Het Staatstoezicht op de Mijnen heeft daarvoor in de afgelopen jaren een vorm van systeemtoezicht ontwikkeld, dat gebaseerd is op beoordeling van de ingediende documenten, ervaringen met de betreffende onderneming en inspecties voorafgaand aan het in bedrijf nemen van installaties en ook nog een keer kort daarna. Op grond van hun eigen ervaringen, op grond van het beoordelen van de documenten en op grond van de inspectie voorafgaand aan het moment dat de zaak gaat draaien en daarna nog een keer, is het Staatstoezicht op de Mijnen ervan overtuigd een goed beeld te kunnen krijgen van de risico's op de installatie en ook op de door de onderneming genomen maatregelen om die risico's te beheersen. Het Staatstoezicht op de Mijnen hecht er veel waarde aan om na de beoordeling van deze documenten ook de implementatie en de naleving ervan in de praktijk te toetsen. De praktijktoetsing voor en na de daadwerkelijke ingebruikname vindt hij belangrijk en daar wordt dus ook aandacht aan gegeven. Op deze wijze is het SodM ervan overtuigd dat de inspecteurs het effectiefst kunnen worden ingezet. 

Ik kom nu op de onafhankelijke verificatie. Mevrouw Van Veldhoven en mevrouw Van Tongeren hebben vragen gesteld over de onafhankelijkheid van de, zoals die in de richtlijn en het wetsvoorstel wordt aangeduid, onafhankelijke verificateur. Omdat in de richtlijn heel precies is aangegeven hoe het zit met die onafhankelijkheid, wanneer je dat wel of niet bent, heb ik wat in de richtlijn staat op dat punt precies in het wetsvoorstel overgenomen. De onafhankelijke verificatie is belangrijk voor verbetering van de veiligheid van mijnbouwwerken en mijnbouwactiviteiten. Niet alleen het opstellen van die regeling is daarvoor nodig en verplicht, maar ook dat die verificatie iedere keer daadwerkelijk wordt uitgevoerd. 

Mijnbouwondernemingen kunnen ervoor kiezen om die verificatie te laten uitvoeren door een externe partij. Daar heb je bedrijven voor, die dat goed kunnen. Ze kunnen er echter ook voor kiezen om dat binnen hun eigen onderneming onder te brengen. Het zijn vaak grote concerns die dat heel goed hebben geregeld. De overheid is ook een heel groot concern, waarbinnen je aparte onafhankelijke toezichthouders hebt. Dat is dus ook geregeld bij die grote internationale mijnbouwbedrijven. Het zullen dan ook vaak de grote mijnbouwondernemingen zijn die in staat zijn om de onafhankelijkheid van de verificateur zodanig te regelen dat ze aan de criteria van onafhankelijkheid voldoen. De kleinere ondernemingen zullen dat niet zo gemakkelijk kunnen. Het ligt voor hen meer voor de hand om daar een externe partij voor in te schakelen. Voor welke variant gekozen wordt, vinden wij niet van belang zolang de onafhankelijkheid van die verificateur maar is gewaarborgd. Daarbij draait het er in essentie om dat de verificateur binnen de onderneming op geen enkele wijze betrokken mag zijn bij de veiligheidskritische elementen waar hij vervolgens zijn opvatting over moet hebben vanuit het oogpunt van het behartigen van het veiligheidsbelang. 

Het SodM zal de onafhankelijkheid van die deskundige voortdurend in de praktijk blijven toetsen. Bovendien geldt dat ongeacht het oordeel van die onafhankelijke deskundige, de directeur van de onderneming verantwoordelijk blijft voor de veiligheid. Hij blijft ook verantwoordelijk voor de gezondheid van zijn werknemers en voor de bescherming van het milieu. Het is dus zeer in zijn belang om de onafhankelijke verificatie adequaat vorm te geven en in zijn onderneming te implementeren. 

Mevrouw Van Tongeren vroeg naar de bandbreedte van de financiële middelen die de vergunninghouder dient aan te houden. We hebben het er al over gehad dat ze die financiële middelen moeten aanhouden en zij vraagt wat daar nu de bandbreedte voor is. Op grond van het wetsvoorstel moeten de aanvragers van een opsporings- of winningsvergunning voldoende draagkracht hebben om de aansprakelijkheid te kunnen dragen. In iedere vergunning zal worden bepaald welke middelen de houder van de vergunning in het geval van die winning door dat bedrijf moet aanhouden om aan deze verplichtingen te kunnen voldoen. Welke bedragen dat moeten zijn, onderzoeken we op dit moment. We kijken ook naar het Verenigd Koninkrijk, dat daar al veel ervaring mee heeft. Die bedragen zullen we vervolgens vastleggen in de opsporings- en winningsvergunningen die worden afgegeven na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Ze hebben zich daar dus maar aan te houden, omdat het in die vergunningsvoorwaarden staat. 

Ik wil nu graag ingaan op de ingediende amendementen. Er zijn er vandaag nog een viertal bij gekomen. Die kreeg ik kort voor dit overleg. Een daarvan is een gewijzigd amendement. Ik zal proberen om dat zo goed mogelijk te doen. 

Het amendement op stuk nr. 9 regelt dat aan de Mijnbouwwet twee gronden worden toegevoegd waarop instemming met een winningsplan kan worden geweigerd. Het amendement op stuk nr. 22 beoogt de mogelijkheden te verruimen om andere belangen dan doelmatige winning en het voorkomen van schade, bijvoorbeeld milieubescherming, veiligheid en volksgezondheid, mee te laten wegen bij de beslissing om een opsporings- of winningsvergunning te verlenen en ook bij het instemmingsbesluit met het winningsplan. Omdat het amendement op stuk nr. 22 is vervangen door dat op stuk nr. 29 kijk ik straks nog even wat daar nog extra over moet worden opgemerkt. 

Zoals ook in de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid is aangegeven, vind ik het belangrijk dat veiligheid in de Mijnbouwwet als zelfstandige toetsingsgrond genoemd gaat worden. Dat staat er nu niet in. Ik ben nu aan het onderzoeken hoe dat het beste kan gebeuren. Daar zijn allerlei dingen bij aan de orde. Het gaat niet alleen om veiligheid maar ook om andere dingen. Ik bekijk waar dat al wel en nog niet geregeld is, wat er nog bij moet en hoe je dat het beste kunt doen. Ik laat mij daarover adviseren. Ik ga consulteren. Ik krijg daar ook advies over van de Raad van State omdat ik dat onderdeel laat uitmaken van een totaalpakket. Ik denk dat het heel nuttig is om dat zo te doen en niet op deze manier voor de troepen uit te lopen. Daarom wil ik dit amendement ontraden. Ik wil de Kamer vragen om mij de gelegenheid te geven dit verder uit te werken. 

Het amendement op stuk nr. 22 is door dat op stuk nr. 29 vervangen. Voor het weigeren van een opsporings- of winningsvergunning of van de instemming met het winningsplan wordt nu een beperkt aantal gronden genoemd in de Mijnbouwwet. De bedoeling van het amendement op stuk nr. 29 is om die mogelijkheden uit te breiden. Met dit amendement wordt het al dan niet verlenen van een opsporings- of winningsvergunning of het instemmen met een winningsplan een brede maatschappelijke en politieke afweging. Daar moeten dan ook belangen als waterwinning of milieu bij kunnen worden betrokken. Ik heb daar net ook al op gereageerd. Ik vind dit een belangrijk punt. Ik herken de wens om een breder afwegingskader voor vergunningen en winningsplannen te hanteren. Ik heb dat ook gezegd in het kader van de discussie over schaliegas, maar ik wil dat graag in samenhang met andere wijzigingen presenteren en daar consult en advies over vragen. Ik denk dat ik het op die manier zorgvuldig kan doen. In dit amendement wordt één aspect behandeld, terwijl er meerdere aspecten aan de orde zijn. Dus hoewel ik de gedachte achter dit amendement ondersteun, ontraad ik ook dit met het verzoek om mij de gelegenheid te geven om dit goed uit te werken en op die wijze te zorgen voor zorgvuldige wetgeving. 

In het amendement op stuk nr. 10 wordt geregeld dat provincies en gemeenten een adviesrecht krijgen bij het winningsplan, en dat niet alleen provincies maar ook gemeenten een adviesrecht krijgen bij de vergunningverlening. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Het amendement waar de minister over sprak, is mede ingegeven door het feit dat de staatssecretaris onlangs een brief aan de Kamer stuurde waarin ze schreef dat een vergunning om zout te winnen toch moest worden toegekend, ondanks het feit dat de Kamer bij motie had gevraagd om dat niet te doen, even parafraserend. Er ligt nog een aantal besluiten voor op het gebied van vergunningverlening. Vandaar dat wij dit amendement hebben ingediend en dat wij — ik wil niet zeggen: een spoedeisend karakter zien — dat nu graag willen regelen. Heeft de minister daar begrip voor? 

Minister Kamp:

Zeker, maar de heer Vos moet zich ook realiseren dat wetgeving vanwege haar impact vraagt om zorgvuldigheid. Dat betekent dat, als je tot dusver iets in wetgeving hebt vastgelegd en je dat wilt veranderen, het goed is om alles in beeld te krijgen wat daarbij in beeld hoort te komen. Dan moet je bekijken hoe je dat het best kunt formuleren, daarover advies vragen aan het veld en andere betrokkenen, daarover in de ministerraad overleggen, vervolgens advies vragen aan de Raad van State en naar aanleiding daarvan bekijken wat er nog meer moet gebeuren. Dan pas moet je de wet veranderen. Maar naar aanleiding van een voor de heer Vos verontrustende ervaring met één geval al meteen snel even de wet te veranderen voordat wij dat goed hebben kunnen bekijken, is niet de manier om tot zorgvuldige wetgeving te komen. Vandaar mijn advies over dit amendement. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Van de zijde van mijn fractie is er veel begrip voor het feit dat de minister die amendementen in samenhang na het zomerreces zou willen behandelen. Toch hecht ik eraan om te constateren dat het recht van amendement nog steeds bij de Kamer ligt en dat wij hiermee toch graag willen voorkomen dat wij nog een keer geconfronteerd worden met een situatie waarin een vergunning moet worden verleend, omdat er geen gronden zijn om haar af te wijzen; volgens mij heb ik dat de minister ook al eens horen zeggen. De afgelopen dagen heeft de minister ze kunnen bestuderen en wij hebben hier samen met de fractie van GroenLinks al langer over nagedacht. We menen er toch op een zorgvuldige wijze mee te zijn omgegaan. We hopen dat dit het in de toekomst mogelijk maakt om vergunningverlening breder maatschappelijk te beoordelen dan tot nu toe het geval is. 

Minister Kamp:

Het gaat niet alleen om het aspect dat nu naar voren wordt gebracht. Het gaat om het geheel van aspecten dat aan de orde is. Daarover heeft de heer Vos nagedacht en daarover heeft hij een opvatting, maar wij hebben nu eenmaal met elkaar afgesproken dat we internetconsultatie loslaten op een wetsvoorstel om na te gaan hoe het veld erop reageert en welke argumenten vanuit het veld naar voren worden gebracht. Ook moet de Raad van State daarover spreken en wil het kabinet daar graag over praten en een opvatting over hebben. Ik kom niet met zoiets als er één amendement is; dan heb ik niet het recht om dat aan de Kamer voor te houden. Als er echter vijftien amendementen op allerlei onderdelen worden ingediend, denk ik dat wij goed moeten kijken naar de zorgvuldigheid van de wetgeving. Dit is daar één onderdeel van. Als je de gronden op basis waarvan je kunt weigeren, gaat veranderen, dan denk ik dat het belangrijk is om dat te doen op de manier die ik net heb geschetst en niet via de weg die met dit amendement wordt ingeslagen. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

De minister constateert terecht dat de Kamer de mogelijkheid heeft aangegrepen om de Mijnbouwwet te amenderen. Daaruit blijkt dat er binnen de Kamer een heel sterke wens leeft om veranderingen aan te brengen. Dat heeft de minister tot nu toe nog niet gedaan. Ik herinner de minister even aan de aangenomen motie-Van Tongeren c.s. van 11 november 2013, die precies dit vraagt: "overwegende dat de afwegingsgronden voor vergunningverlening in de huidige wet beperkt zijn en niet tegemoetkomen aan de huidige grote belangen bij mijnbouwwinning, zowel ondergronds als bovengronds, verzoekt de regering, een wijziging van de Mijnbouwwet voor te bereiden". Toen kregen wij van de minister eigenlijk dezelfde teksten als vanavond: geef mij even de tijd om zelf zorgvuldig, in samenhang, die wijzigingen voor te bereiden. Dat was in november 2013. Nu is het bijna halverwege 2015 en de minister vraagt de Kamer weer hetzelfde. Mijn fractie zou dus van de minister willen weten waarom de tussenliggende tijd niet is benut om te doen wat de minister vanaf nu wil gaan doen. 

Minister Kamp:

Wat ik nu ga doen, is reageren op wat door de Onderzoeksraad Voor Veiligheid naar voren is gebracht. Wij hebben de aanbevelingen overgenomen en zijn ervan overtuigd dat het moet gebeuren, en dat het in samenhang moet gebeuren. Er is een stroom van wetgeving vanuit mijn ministerie bij de Kamer gekomen. Aan voorstellen is er geen gebrek; van alles en nog wat moest gebeuren. Wij denken dat het heel verstandig is om alles wat in dit verband moet gebeuren, in samenhang te doen. Die samenhang is gebaseerd op het advies van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid. Ik ben daar al volop mee bezig en zal dat zo snel mogelijk voor elkaar maken. Ik zal dit jaar die hele procedure doorlopen hebben en met het voorstel bij de Kamer komen. Dat is wat ik in redelijkheid kan doen. Ook terugkijkend denk ik dat het verstandig is om op dit moment vast te stellen dat ik ermee bezig ben, dat ik het in samenhang doe en dat de Kamer dit jaar een voorstel krijgt. Ik denk dat het verstandig is om dat af te wachten en niet één onderdeel eruit te halen en daar nu te wet op te amenderen. Ik zeg trouwens één onderdeel, maar vanavond liggen er vijftien onderdelen voor op grond waarvan de wet geamendeerd zou moeten worden. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Uit die vijftien amendementen blijkt dus dat een gedeelte van de Kamer vindt dat de minister alle voorstellen van de Kamer niet overgenomen heeft. De minister heeft sinds november 2013 tijd gehad om het zorgvuldig in samenhang voor te bereiden en aan de Kamer voor te leggen. De minister heeft dat tot nu toe niet gedaan, dus nu komt de Kamer. De minister heeft niet mijn vraag beantwoord wat er dan onderzocht is tussen november 2013 en nu. Ik zou van de minister willen weten wat de grote zwaarwegende bezwaren zijn tegen bijvoorbeeld het amendement-Van Tongeren/Jan Vos of het amendement-Jan Vos/Van Tongeren. Wat zou het grote bezwaar zijn voor de rechtsstaat of voor de uitvoering van die Mijnbouwwet om deze amendementen daarin een plaats te geven? De minister kan dan ondertussen verder met het zorgvuldig uitwerken van de plannen. Er ligt voldoende om te doen in Groningen. Dan hebben we in elk geval verankerd dat er meer afwijzingsgronden zijn. Ook hebben gemeenten, waterschappen en provincies dan eindelijk een verankerde rol in de Mijnbouwwet. 

Minister Kamp:

Mevrouw Van Tongeren zegt: nu komt de Kamer. Maar de zorgvuldigheid die van mij wordt gevraagd, moet ook van de Kamer worden gevraagd. De Kamer komt met wijzigingen met betrekking tot de rol van de gemeenten en de provincie. Ik doe dat in de praktijk al, maar mevrouw Van Tongeren wil het alvast in de wet vastleggen. Hier is ook een onderdeel waarvan zij zegt het alvast in de wet te moeten gaan vastleggen. Als je dit soort dingen zorgvuldig wilt doen, moet je dat doen in het kader van de Structuurvisie Ondergrond waaraan nu wordt gewerkt. Met betrekking tot de Structuurvisie Ondergrond speelt een heleboel en dat moet je allemaal in samenhang bezien. Ik heb uit het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid de conclusie getrokken dat ik daar niet op kan wachten, want dat duurt nog wat langer dan de weg die ik net heb geschetst. Ik denk dat we dit apart moeten doen, in aansluiting op het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid. Het is verstandig om dat in samenhang te doen, omdat je het dan in samenhang kunt beoordelen, je het veld kunt consulteren, je de Raad van State om advies kunt vragen en je er in de ministerraad met ministers over kunt spreken die daar ook bij betrokken zijn. Dat is zorgvuldigheid en daar pleit ik voor. Vandaar dat ik het gewijzigde amendement op stuk nr. 29, dat ik net heb besproken, heb ontraden. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

De minister roept op tot zorgvuldigheid. Hij hoort echter ook de zorg in de Kamer dat er tussen nu en het moment waarop we een integraal pakket bespreken, op basis van de oude situatie vergunningen worden verleend voor activiteiten waarvan een meerderheid in de Kamer zegt dat anders te willen. Welk begrip heeft de minister voor dat brede gevoel in de Kamer? Hij vraagt de Kamer om zorgvuldigheid en uitstel, maar hoe gaat hij daar in de tussentijd rekening mee houden? 

Minister Kamp:

De oude situatie betreft de wet die wij met elkaar hebben vastgesteld en die op dit moment van kracht is. Daar hebben wij ons aan te houden; dat geldt ook voor mij. Een wet veranderen, doe je niet op een achternamiddag. Dat weten we allemaal. Als je het op een zorgvuldige manier wilt doen, doe je het ook niet binnen een paar maanden. Vandaar dat ik heb gekozen voor deze weg, vooruitlopend op de Structuurvisie Ondergrond, maar wel reagerend op het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid. Dat is de weg die we nu redelijkerwijs kunnen inslaan. Tot dat moment zal ik de wet toepassen. Dat is niet onverantwoord, want dat is een wet die al vele jaren wordt toegepast en die toegepast kan blijven worden totdat de wijziging er is. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik weet zeker dat de minister de Kamer niet van onzorgvuldigheid wil betichten. Hij gaf net zelf aan dat hij van plan is om al in de geest van een aantal van de gemaakte opmerkingen, bijvoorbeeld in het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid, te gaan handelen. Wat belet hem dan om ook op andere punten in de geest van wat breed in de Kamer leeft te handelen? Ik denk dan bijvoorbeeld aan het feit dat het afgeven van een vergunning niet langer alleen maar gebaseerd kan zijn op de economische winbaarheid van het gas. Waarom zegt hij niet dat hij dat soort aspecten zal meewegen of dat hij in ieder geval zal proberen om zo min mogelijk nieuwe vergunningen af te geven totdat de Kamer daarover een besluit heeft genomen, wetende dat een groot deel van de Kamer daarin verandering wil aanbrengen en de minister zelf ook erkent dat dit eigenlijk aan de orde is? 

Minister Kamp:

Ik ben het eens met mevrouw Van Veldhoven. Ik denk dat het zo moet. Het is niet alleen de economische haalbaarheid op grond waarvan wordt beslist. Er is meer. Ik denk dat ik moet doen wat mogelijk is om de bredere afweging — die ik gewenst vind — te maken, om meerdere aspecten daarbij te betrekken en daar ook naar te handelen. Ik zal nagaan wat de mogelijkheden daarvoor zijn en ik zal die mogelijkheden optimaal benutten. Daarnaast zal ik proberen om de wijzigingen waarover ik het had, dat samenhangende pakket, zo snel mogelijk bij de Kamer te krijgen. 

De heer Smaling (SP):

De minister wil zorgvuldig zijn. Dat siert hem. Dat willen wij ook. Maar ongewild wordt toch een beetje de suggestie gewekt alsof de minister zorgvuldig is en een groot deel van de Kamer niet. Ligt dat nu aan een incompatibilité d'humeur? Of is het door de hectiek van Groningen en de complexiteit van het energieakkoord te druk en ligt het aan het tempo van de minister? Zijn wij te snel of is het departement te langzaam? Ik zie een soort mismatch tussen de minister en de Kamer. Dat beïnvloedt onnodig ook een beetje de sfeer. Mijn vraag aan de minister is: hoe kunnen we dat nu verbeteren zonder dat al deze amendementen worden geparkeerd of ontraden? 

Minister Kamp:

Ik zal niet gauw zeggen dat de Kamer te snel is, maar ze is wel snel. Als er een conceptversie van een rapport lekt dat nog niet is vastgesteld en waarin nog geen aanbevelingen zitten en als u dan meteen een kabinetsreactie wilt, dan bent u wel erg snel. Als vervolgens dat rapport komt en ik hard aan het werk ben met een kabinetsreactie en als u mij voordat ik daarmee klaar ben al naar de Kamer roept om daarover te praten, dan bent u wel erg snel. Als ik dan met de kabinetsreactie kom en zeg "ik ga dat en dat veranderen en ik ga daarmee aan het werk" en als u het al vastlegt in amendementen voordat ik mijn werk heb kunnen doen, dan bent u wel erg snel. De Kamer is niet als enige de wetgever. De regering is dat ook. Daarom praat ik er ook met u over om te bezien of we daarin misschien gezamenlijk kunnen optrekken. Dat is mijn bedoeling. Dat is, denk ik, ook gebleken uit de reactie die ik net op de interruptie van mevrouw Van Veldhoven gaf. 

De heer Smaling (SP):

Wij zijn volksvertegenwoordigers. Wat er in Groningen speelt, raakt ons allemaal: de minister, de Kamer en de Groningers nog het meest. Daardoor ontstaat natuurlijk de dynamiek, ook in de Kamer, dat men graag snel dingen geregeld wil hebben. Het gaat niet alleen om de gaswinning in het Groninger veld. Er is een soort algemene angst in het land aan het ontstaan over welke ingreep, bovengronds of ondergronds, dan ook: al die kleine velden, en van zoutwinning tot zandwinning aan toe. Dat is wel iets waarover wij ons in de Kamer zorgen maken. Wij voelen dat dit in het land meer angst en onzekerheid geeft dan in het verleden. Dat noopt, denk ik, tot wellicht een ander tempo of een meer uitnodigende manier van de minister naar de Kamer om samen met een bepaalde vaart tot oplossingen te komen. Ziet hij dat ook zo? Of is dat onhaalbaar? 

Minister Kamp:

Die bereidheid is bij mij zeer aanwezig, maar als de Kamer via een amendement iets in de wet zet, dan ligt het wettelijk vast en dan ben ik klaar. Als dat inhoudt dat ik het werk waarmee ik bezig ben, niet kan afronden, dat ik het niet in samenhang kan doen, dat ik het niet in de ministerraad kan bespreken, dat ik niet het advies van de Raad van State kan vragen en dat er niet, zoals wel met elkaar is afgesproken, kan worden geconsulteerd, dan denk ik niet dat we het zorgvuldig doen. U kunt volksvertegenwoordiger zijn en toch bij wetgeving handelen zoals ik net heb bepleit. Ik denk dat dat heel goed samen kan gaan. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

De grote beving bij Huizinge was in 2012. De Kamermotie waarin werd verzocht om wijziging van de Mijnbouwwet voor te bereiden, werd in 2013 aangenomen. De minister kan de Kamer dus niet van "te snel" of "te hijgerig" betichten als de Kamer in 2015 de mogelijkheid aangrijpt om de wet te veranderen. Ik wil nog iets van de minister weten. Hij zegt: de wet is nog zo, die gaat eigenlijk voor en zo moeten we het doen, maar ik ga alvast handelen in de geest van alle amendementen die vanavond ingediend zijn. Maar hoe wil hij dat dan doen in de richting van de mijnbouworganisaties, die zeggen: in de wet staat gewoon dat ik op deze gronden een vergunning kan krijgen, dus ik wil aan het boren? Hoe kan de minister dan zonder dat het grote financiële consequenties voor de Staat heeft, zeggen: ik heb de deal met de Kamer dat we alvast handelen in de geest van amendementen ten aanzien waarvan ik aan de Kamer heb gevraagd of die nog een jaartje op de plank kunnen worden gelegd? 

Minister Kamp:

In algemene zin hebben mijnbouwbedrijven groot belang bij een goede, constructieve relatie met de overheid. Verder zegt mevrouw Van Tongeren: in 2012 is er een grote beving bij Huizinge geweest en nu komen we dan eindelijk met dat amendement. Die relatie is er echter absoluut niet. Ik kan met betrekking tot de gaswinning in Groningen een heleboel doen. Daar heb ik echt dat amendement niet voor nodig. Het volume van de gaswinning is al een paar keer verlaagd. We hebben de gaswinning in het kerngebied al met 80% teruggedraaid. We hebben op de verschillende deelgebieden bovengrenzen vastgelegd. We spreken nu over verdere verlaging, waarover op 1 juli een besluit zou kunnen worden genomen of waarover op 1 januari een besluit zou kunnen worden genomen. Dat is allemaal mogelijk op grond van het winningsplan en winningsbesluiten die ik daarover moet nemen. Ik heb al gezegd dat de mijnbouworganisaties belang hebben bij een constructieve relatie met de overheid. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit het schaliegasdossier. Daar waren ook vergunningen voor verkregen. Ik heb die zaak in overleg met de mijnbouwbedrijven bevroren. Vervolgens gaan we onderzoek doen om te bekijken wat ons beleid voor de toekomst gaat worden. Ik denk dus dat het heel goed mogelijk is om zo veel mogelijk te handelen in de geest van waar we nu mee bezig zijn, zoals mevrouw Van Veldhoven gevraagd heeft. Wij moeten dus zo veel mogelijk handelen in de geest die blijkt uit het advies van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid, uit mijn inbreng en in het bijzonder uit de inbreng van de woordvoerders. Ik heb al gezegd dat ik bereid ben om daar mijn best voor te doen en om te proberen, dat te realiseren. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Alle bestuurders van provincie, gemeenten en waterschappen en de mensen bij de waterbedrijven en de gewone mensen in Groningen, met wie wij de afgelopen jaren veel gesproken hebben, maar ook de mensen in Boxtel en op Terschelling hebben helemaal niet het gevoel dat het allemaal wel goed komt en dat we rustig nog een tijd kunnen afwachten. De minister handelt in de geest van wat er afgesproken is, maar die mensen staat het water aan de lippen. Zij verwachten iets van ons. Dat hoor je en lees je continu. Den Haag, doe nu eens wat! Politiek, doe wat! Vanavond liggen er meerdere amendementen die in lijn zijn met het advies van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid. Ik verwacht dat de minister zegt dat hij enkele amendementen kan omarmen, omdat hij ook die kant op wil. Ik wil dat hij zegt dat hij begrijpt hoe hoog de nood in Groningen is en dat er nu iets moet veranderen. Ik wil dat hij begrijpt dat het niet mogelijk is om dit allemaal nog een maand of zes, acht of tien langer uit te stellen. Begrijpt de minister dat er nu echt urgentie is? Het is wel drie jaar na de grote beving in Huizinge. 

Minister Kamp:

Hoe kan mevrouw Van Tongeren nu zeggen dat het tijd wordt om eens iets te gaan doen? Wat hebben wij dan de afgelopen tweeënhalf jaar gedaan? We hebben het grootste onderzoek ter wereld opgezet naar aardbevingen veroorzaakt door gaswinning. Wij hebben alle deskundigen die er zijn, bij elkaar gehaald. Wij hebben ingrijpende besluiten genomen. Wij hebben twee keer een bestuursakkoord gesloten met de overheden in het gebied. We hebben enorme bedragen beschikbaar gesteld. Wij hebben aparte organisaties opgetuigd die nu de grootschalige versterking van huizen en andere gebouwen gaan aanpakken. Er is een enorme schadevergoedingsorganisatie opgezet waar ik straks nog het nodige over zal vertellen. Het is natuurlijk een gotspe om te zeggen dat het nu eindelijk tijd wordt om eens wat te gaan doen en dat dit amendement het antwoord is. Zo is het absoluut niet. De Onderzoeksraad Voor Veiligheid heeft gezegd dat een aantal dingen moet veranderen. Ik heb gezegd dat ik dat wil doen. Ik doe dat in samenhang, op een verantwoorde manier en zo snel mogelijk. In de tussenliggende periode probeer ik al zo veel mogelijk in die geest te handelen. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik ben wel benieuwd wat "zo veel mogelijk handelen in de geest van" betekent. Die vraag is al gesteld, maar er komt geen helder antwoord op. Het kan niet zo zijn dat de minister bij het lezen van de nu ingediende amendementen verbaasd is over wat de Kamer wil wijzigen aan de Mijnbouwwet. Daar hebben we veel debatten over gevoerd. Ik vraag mij af waar het vandaan komt dat de minister vandaag zegt dat hij best in de geest van de wensen van de Kamer zou willen gaan handelen. Waarom hebben wij dan vandaag geen uitgebreide analyse van wat dat betekent? Hoe hard is zo'n toezegging? Waar kunnen we ons dan aan vasthouden? Waar kunnen de mensen op rekenen die zich geconfronteerd zien met plannen voor nieuwe boringen in hun woonomgeving? 

Minister Kamp:

Natuurlijk ben ik niet verbaasd. Wat in de amendementen staat, heb ik in de kabinetsreactie beschreven. Ik ga op een aantal punten dingen doen. Ik doe dat volgens de procedure die daarvoor geldt. Ik loop vooruit op de Structuurvisie Ondergrond. Het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid ligt er nu en ik omarm de aanbevelingen. Daarom ga ik dat zo snel mogelijk realiseren. Ik ben er dus absoluut niet verbaasd over, omdat ik zelf heb aangegeven wat er moet gebeuren. Wij zijn nu bezig dat in samenhang te bekijken en nader uit te werken. Ook volgen wij de procedure, die er niet voor niets is. Ik vind het daarom niet verstandig om dit meteen aan het begin in amendementen vast te leggen. Dat past volgens mij niet bij de optimale zorgvuldigheid die de Kamer en ik nastreven. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

De woordvoerder van de fractie van D66 vroeg of de minister alvast in de geest van de amendementen zou kunnen handelen. Dat wilde de minister wel. Wat betekent dat dan? Welke concrete toezegging hebben we dan in handen? Welke reden heeft de Kamer om te zeggen: daar heeft de minister wel een punt? Want tot nu toe heeft de minister daar echt nog niets van laten zien. Nog niet zo heel lang geleden kwamen de plannen naar buiten voor gasboringen bij Terschelling. Toen heeft de Partij voor de Dieren een motie ingediend met de vraag of de minister die vergunningen zou kunnen bevriezen. Het antwoord was gewoon keihard nee. Maar het is een van de vragen waarvan de minister nu zegt: ik zou best eens kunnen gaan handelen in de geest van de nu ingediende amendementen. Tot nu toe heeft hij daar echter nog geen enkele blijk van gegeven. Waar moeten we ons dus op baseren als hij zegt dat hij het vanaf nu wel gaat doen? 

Minister Kamp:

Ik heb al aangegeven dat ik er in het dossier schaliegas in geslaagd ben om de vergunningen die afgegeven waren, te bevriezen en ervoor te zorgen dat we eerst het onderzoek doen dat we gewenst vinden. Ik heb ook al aan de Kamer aangegeven dat ik gemeenten en provincies voor wat de advisering betreft bij de besluitvorming zal betrekken, vooruitlopend op wat er straks in de naar ik inschat gewijzigde Mijnbouwwet op dit punt zal komen te staan. Als er op andere onderdelen een mogelijkheid is om al in de geest van de komende wijziging te handelen, zal ik dat zoveel mogelijk doen, zoals ik aan mevrouw Van Veldhoven heb toegezegd. Wat dat precies inhoudt, moet ik bekijken. Ik denk dat dit nogal wat is: vooruitlopen op de Structuurvisie Ondergrond, zo snel mogelijk met een samenhangend pakket komen en in afwachting daarvan al bekijken hoe je er op een verantwoorde manier zoveel mogelijk op vooruit kunt lopen. Dat zal ik gaan doen. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik hoor de minister en tegelijkertijd voel ik de urgentie van de anderen. De motie waaraan mevrouw Van Tongeren refereerde, hebben wij ondersteund. De minister had heel proactief een aantal zaken best al eens kunnen toetsen bij de Raad van State. Dat geldt ook voor de omgekeerde bewijslast. Dat is niet gebeurd. Waarom niet, weet ik niet. Misschien kan de minister daar straks op ingaan. Maar hij kan er toch ook voor kiezen om de amendementen waarvoor hij in principe wel voelt gewoon over te nemen en straks desnoods te wijzigen bij de wijziging van de Mijnbouwwet? Dat zou toch ook een route kunnen zijn? 

Minister Kamp:

Dat is voor mij geen route. Ik ga geen amendementen overnemen omdat de Kamer het nou eenmaal wil, om dan straks even te bekijken hoe het nou het beste gedaan kan worden en ze dan wel weer te wijzigen. Als ik dat zou doen, zou dat echt een schoolvoorbeeld van onzorgvuldige wetgeving zijn. Dat ga ik zeker niet doen. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Dat veronderstelt dat er nu amendementen ingediend zijn door de Kamer die niet zorgvuldig zouden zijn. Daar heb ik moeite mee. Hoewel de amendementen niet door mij ingediend zijn, merk ik dat dit mij tegen de borst stuit. Ik denk dan: misschien kan de minister in tweede termijn nog eens even bekijken hoe hij erover denkt. 

Minister Kamp:

Dat kan ik ook in eerste termijn zeggen. Als je wetgeving gaat veranderen, denk ik dat het verstandig is dat je dat zorgvuldig voorbereidt. Daarvoor hebben we procedures afgesproken met elkaar. Het is niet zo dat de minister even een wet gaat veranderen. Dat gebeurt door de ministerraad, door de regering, inclusief het staatshoofd. Voordat we daartoe besluiten, wordt er eerst een internetconsultatie gedaan. Voorafgaand aan die consultatie moeten de ministeries onderling overleggen en moeten we zorgen dat we recht doen aan onze eigenlijke ambtelijke advisering. Na de ministerraad gaat het naar de Raad van State. Daarna komt het nog een keer terug in de ministerraad, en dan komt er een voorstel aan de Tweede Kamer. Dat is zorgvuldige wetgeving. Als ik op een aantal punten aankondig dat we het zo moeten doen, in samenhang en zo snel mogelijk, dan vind ik het niet zorgvuldig om al bij het begin van het proces de mogelijke uitkomst in een wet vast te leggen. Zeker niet als door mij, als medewetgever, gezegd wordt dat dingen niet volledig zijn, dat die in samenhang bekeken moeten worden en dat het dus beter op een andere manier kan, namelijk zoals ik net beschreven heb. Dat is mijn inschatting van de manier waarop we als medewetgevers met elkaar zouden moeten omgaan. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Als ik deze discussie zo zie verlopen, denk ik dat we afstevenen op een situatie waarmee wellicht noch de minister noch de Kamer blij is. Wij zouden er niet blij mee zijn als de minister later in een nota van wijziging weer een hoop dingen zou willen terugdraaien. We zijn allemaal gebaat bij een goed en coherent pakket. Maar als de minister niet kan aangeven op welke manier hij concreet kan handelen in lijn met de gevoelens die duidelijk leven, stemt dat ook niet tot tevredenheid van de Kamer. Ik heb een bijna technische vraag. Stel dat de Kamer de amendementen aan zou nemen. Is er dan nog iets tot het moment van inwerkingtreding van de wet wat de minister alsnog in staat zou stellen om een aantal van de consultaties te doen waaraan hij, terecht, waarde hecht? 

Minister Kamp:

De vraag is hoe het dan verdergaat met het wetsvoorstel dat op vijftien plekken is geamendeerd. Dat zou ik moeten bekijken. De regering is medewetgever, de Kamer is medewetgever, dus wij moeten het allebei wel voor onze verantwoording kunnen nemen. Ik zal moeten bekijken hoe het eruitziet en hoe het met de verdere procedure moet gaan, maar ik zou dit zeer betreuren. Wij zijn met elkaar de weg ingeslagen om een Structuurvisie Ondergrond te maken, om recht te doen aan het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid, om zo snel mogelijk met een wetsvoorstel te komen, om zo veel als redelijkerwijs mogelijk is in de geest van komende veranderingen te handelen, waarvan ik al een paar punten heb aangegeven waarop ik dat doe. Ik denk dat het veel verstandiger is om op deze weg voort te gaan. Het is niet zo dat dat eindeloos duurt. Het is nu half april. Als de Tweede en de Eerste Kamer snel zouden handelen en ook de Raad van State snel zou willen handelen met een spoedadvies — dat zouden wij als ministerraad kunnen vragen — dan is het mogelijk om op zijn vroegst half oktober een wetsvoorstel bij de Kamer te hebben. Alle dingen die ik net heb besproken, kunnen dan in samenhang op een ordentelijke wijze aan de Kamer worden gepresenteerd. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

De minister hoort in de Kamer de urgentie, de wens om snel duidelijkheid te geven aan de mensen in Groningen. Dat betreft een aantal punten, bijvoorbeeld de gronden waarop een vergunning kan worden gewijzigd. Het is een oude wens van de Kamer. De minister gaf daarstraks aan dat hij zal bekijken wat hij kan doen om alvast in die geest te handelen. Er is een paar keer de vraag gesteld: minister, wat kunt u dan concreet doen? Stel dat er morgen een vergunningaanvraag wordt ingediend bij Terschelling. Kan de minister die andere gronden er dan bij betrekken of kan hij dat niet? 

Minister Kamp:

Mevrouw Van Veldhoven spreekt over Groningen, maar daar zijn geen nieuwe vergunningen aan de orde. In Groningen is aan de orde dat volgens de bestaande vergunningen met een winningsplan gekomen moet worden. Ik moet met dat winningsplan instemmen en heb vervolgens alle ruimte om te doen wat ik de afgelopen tijd heb gedaan en de komende tijd nog zou willen doen. Groningers zijn bij dit deel van de discussie dus niet gebaat. 

Voor andere aanvragen hebben wij zorgvuldige procedures in de wet opgenomen. Die zijn tot stand gekomen en vervolgens regelmatig aangepast. Dat is een zorgvuldige procedure, maar wij willen het op een andere manier gaan doen. Die manier ben ik nu aan het voorbereiden, in lijn met het advies van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid. Ik wil dat graag op een geordende manier doen om ervoor te zorgen dat die wijzigingen er zo snel mogelijk komen. Wat er in de tussentijd binnen de bestaande wet, in overleg met betrokken bedrijven of op een andere manier mogelijk is om op die nieuwe situatie vooruit te lopen, zal ik verkennen. Ik zal de Kamer informeren over die mogelijkheden. Op die manier zal ik handelen tot het moment dat de aangepaste wet van kracht is geworden. Ik ben bereid om na te gaan wat er op dit punt precies mogelijk is, en dat aan de Kamer te laten weten. 

De voorzitter:

Gaat u verder met de behandeling van de amendementen. 

Minister Kamp:

Ik was bezig met het onderwerp "onafhankelijke verificatie". Die onafhankelijke verificatie is belangrijk voor de veiligheid. Ik heb aangegeven hoe die onafhankelijke deskundigheid kan worden ingevuld, extern of intern. Daar gelden criteria voor en het SodM zal toetsen wat er gebeurt. 

Ik had al iets gezegd over de bandbreedte van de financiële middelen die de vergunninghouder dient aan te houden. Ik herpak mij, want dit punt had ik al afgerond. Ik was begonnen met het amendement op stuk nr. 9. Daarna heb ik het amendement op stuk nr. 22 behandeld. Vervolgens heb ik het gewijzigde amendement op stuk nr. 29 besproken. 

Ik kom op het amendement op stuk nr. 10, waarin geregeld wordt dat provincies en gemeenten een adviesrecht krijgen bij het winningsplan en dat gemeenten naast de provincies ook een adviesrecht krijgen bij de vergunningverlening. 

Het amendement op stuk nr. 23 regelt dat provincies, gemeenten en waterschappen onder de Mijnbouwwet advies kunnen uitbrengen over vergunningen en winningsplannen. Het amendement bevat bovendien een motiveringsplicht voor de minister bij het afwijken van deze adviezen. Ik wil daarop, aansluitend op de discussie van zojuist, twee reacties geven. Ik ben van mening dat gemeenten en provincies op een goede manier betrokken moeten worden bij de beslissing om al dan niet in te stemmen met een winningsplan. Ik werk dat op dit moment uit. Ik zal, want ik heb die mogelijkheid, ook op die wijze omgaan met de provincies en gemeenten. Mijn tweede reactie betreft de motiveringsplicht. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht bestaat er reeds een motiveringsplicht voor het geval er afgeweken wordt van adviezen. Daarom is het niet nodig om dat hier nog een keer apart te regelen. Vandaar dat ik de amendementen op de stukken nrs. 10 en 23 ontraad. 

Het amendement op stuk nr. 18 zorgt ervoor dat de openbare voorbereidingsprocedure voor situaties op zee ook van toepassing wordt op aanvragen voor opsporingsvergunningen op land. Het amendement op stuk nr. 19 regelt dat die procedure ook van toepassing wordt op aanvragen voor opsporings- en winningsvergunningen voor alle delfstoffen en aardwarmte op land en op zee. Zoals ik al eerder zei is op land via de omgevingsvergunning al voorzien in een inhoudelijke voorbereidingsprocedure. Die vindt plaats voordat er kan worden geboord. Daarom is het overbodig om bij de beoordeling van een opsporings- of winningsvergunning op land, naast wat er al geregeld is, ook een openbare voorbereidingsprocedure vast te leggen. Daarom ontraad ik beide amendementen. 

Het amendement op stuk nr. 21 zorgt ervoor dat er geen nieuwe vergunningen voor mijnbouwactiviteiten worden verleend voor gebieden met een Natura 2000-status, het Waddengebied of een werelderfgoedgebied. Het amendement op stuk nr. 24 regelt dat er geen nieuwe vergunningen voor mijnbouwactiviteiten worden verleend voor gebieden met een Natura 2000-status. Ik sprak zojuist al over de Structuurvisie Ondergrond. Met name mijn collega van I en M en ik hebben die in voorbereiding. Daarin wordt gekeken naar de vraag waar mijnbouwactiviteiten op een verantwoorde wijze kunnen plaatsvinden, rekening houdend met alle andere belangen die spelen bij de ondergrond en bij wat er direct daarboven gebeurt. Daar vindt een brede afweging bij plaats, waarbij onder meer de in het amendement genoemde bijzondere gebieden uitdrukkelijk betrokken zullen worden. Ik ontraad dan ook dit amendement dat vooruitloopt op de zorgvuldige afweging waarvoor die Structuurvisie Ondergrond is bedoeld. We hebben ook hier een groot wettelijk traject opgezet om een zorgvuldige afweging te kunnen maken. Het lijkt mij heel belangrijk om dat in dit geval ook te doen. 

Diverse leden hebben gevraagd naar de formatie en de capaciteit van het Staatstoezicht op de Mijnen. Het Staatstoezicht is een organisatie met 60 formatieplaatsen, waaronder 45 voor inspecteurs. Zij houden toezicht op de exploratie, de winning en de nazorg die aan de orde zijn bij de winning van delfstoffen. Voor het uitvoeren van de extra taken die voortvloeien uit de implementatie van de richtlijn waarover we het vanavond hebben, is de organisatie van het SodM met twee formatieplaatsen uitgebreid. Verder heeft het SodM ook extra budget gekregen voor de inhuur van twee boorspecialisten. Zoals aangeven in mijn reactie op het OVV-rapport, werkt het Staatstoezicht op dit moment aan een verbeterplan waarbij ook nog eens goed gekeken wordt naar de benodigde capaciteit en de benodigde competenties om het werk goed te kunnen doen. 

Er zijn dus 60 formatieplaatsen, waarvan er 45 bestemd zijn voor inspecteurs. Daar komen twee plaatsen bij, want er mogen twee specialisten ingehuurd worden. verder gaat het SodM bekijken wat er op het punt van capaciteit en competenties nog meer aan de orde zou moeten zijn. 

Mevrouw Van Veldhoven vroeg naar de inzet van capaciteit en middelen van Staatstoezicht op de Mijnen zowel op land als op zee. Nederland heeft 150 mijnbouwinstallaties op zee en 600 op land. De installaties op zee zijn meestal wat complexer en dat is de reden dat de verdeling niet helemaal 150/600 is, maar dat er globaal ongeveer een derde van de inzet van het Staatstoezicht gericht is op de activiteiten op zee en twee derde op de activiteiten op land. 

Mevrouw Van Tongeren vroeg of het Staatstoezicht in staat is om alle putten te inspecteren. Ook mevrouw Mulder stelde daar vragen over. Het Staatstoezicht werkt met systeemtoezicht. Daarbij wordt geverifieerd hoe de onderneming de controle op de integriteit van de putten in haar zorgsysteem heeft verankerd. Ik zeg even iets over het onderscheid tussen putten en boorinstallaties. Als je met iets begint, heb je eerst een boorinstallatie nodig. Als dat boren achter de rug is, de buizen in de grond zitten en de olie of het gas gewonnen kan worden, is het een put. Een goede verankering in het zorgsysteem geeft de beste garantie dat de onderneming dit breed toepast op al haar putten. Het is dus niet zo zinvol om van put naar put te gaan en te controleren of men het wel goed doet. Volgens Staatstoezicht moet je kijken of de hele onderneming zodanig georganiseerd is dat zij op een goede manier met deze zaken omgaat en dat zij die goede manier ook op alle putten toepast. Dat toetst Staatstoezicht in de praktijk aan de hand van steekproeven. De 45 inspecteurs van Staatstoezicht plannen jaarlijks 500 inspecties. Gelet op de risico's, krijgen boorplatforms daarbij de hoogste prioriteit. Staatstoezicht streeft ernaar om boorinstallaties op zee en op land, waar dus gewerkt wordt om een veld te ontsluiten, gemiddeld vijf keer per jaar te bezoeken. In het geval van speciale werkzaamheden of problemen wordt die frequentie verhoogd. 

Mevrouw Van Veldhoven constateerde dat er op grond van het wetsvoorstel dat ik nu heb aangekondigd, veel rapporten moeten worden opgesteld. Zij vroeg of Staatstoezicht naast de beoordeling van deze rapporten ook extra inspecties zal gaan uitvoeren. Zij doelde op de rapporten die opgesteld moeten worden op grond van de implementatie van de richtlijn die nu voorligt. Haar vraag was of er, behalve dat de rapporten worden beoordeeld, extra geïnspecteerd gaat worden om te kijken of het allemaal klopt in de praktijk. Staatstoezicht inspecteert de installaties op basis van de risico's die veroorzaakt worden. Daarbij hanteert het per installatie een inspectiefrequentie, waarbij de installaties met de hoogste risico's uiteraard de hoogste frequentie hebben. Als daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld specifieke risico's, ervaringen ergens anders in de wereld, speciale activiteiten of klachten van de omwonenden, worden er extra inspecties uitgevoerd. 

Mevrouw Van Tongeren vroeg naar het stappenplan om informatie die bij Staatstoezicht beschikbaar is, meer publiek toegankelijk te maken. Ik vind het nuttig dat dat gebeurt. Staatstoezicht werkt daarom aan een communicatieplan. Een belangrijk onderdeel daarvan is dat de beschikbare informatie voor het publiek toegankelijk wordt gemaakt. Dat communicatieplan zal voor de zomer gereed zijn. 

De heer Smaling en mevrouw Mulder vroegen waarom maar 30% van de kosten van Staatstoezicht worden doorberekend aan de bedrijven. De heer Bosman benadrukte daarentegen dat de doorberekening van de kosten zo beperkt mogelijk moet worden gehouden. Wij hebben er in het wetsvoorstel voor gekozen om de kosten van de belangrijkste onderdelen van de richtlijn door te berekenen. Dat zijn de beoordeling van de zogenaamde rapporten inzake grote gevaren, waarover ik het al heb gehad, de beoordeling van kennisgevingen en de advisering over vergunningaanvragen. Dat betekent dat kosten voor taken die het algemeen belang dienen, niet worden doorberekend. Kosten die direct gerelateerd zijn aan een bedrijf en aan een vergunning, worden wel doorberekend. Dat is in lijn met het advies van de Raad van State, die er op dit punt op heeft gewezen dat toezicht ook van publiek belang is. Ik citeer de Raad van State: "Het profijtbeginsel kan in die zin geen rechtvaardiging vormen voor het volledig afschaffen van de overheidsbijdrage." 

Wij hebben er daarom in het wetsvoorstel voor gekozen om alleen die kosten door te berekenen die duidelijk zijn te herleiden tot activiteiten van individuele ondernemingen. Op die manier blijven wij ook precies binnen het kabinetsbeleid, dat al jaren is gebaseerd op het doorberekenen van kosten zoals dat is vastgelegd in het rapport Maat houden. Daarom ontraad ik het door de heer Smaling ingediende amendement op stuk nr. 15, dat beoogt om de kosten van alle taken die op grond van de richtlijn worden uitgevoerd, aan de mijnbouwondernemingen door te berekenen. Overigens zal het percentage van 30 in de toekomst nog toenemen, als taken van het SodM die niet onder de richtlijn vallen maar volgens dezelfde systematiek doorberekend zouden moeten worden, ook doorberekend gaan worden. Dat betreft onder andere advies van Staatstoezicht aan Economische Zaken. Als wij vergunning willen verlenen, vragen wij daarvoor advies. Het gaat om een individueel bedrijf. Ook die kosten van Staatstoezicht zullen dan doorberekend worden. 

Mevrouw Mulder vroeg hoeveel vertrouwelijke meldingen er bij Staatstoezicht zijn binnengekomen. Zij vroeg dat gespecificeerd per jaar. Ik ben het nagegaan over de jaren 2013 en 2014. Het aantal is nul. In 2013 en 2014 zijn wel niet-vertrouwelijke meldingen ontvangen. In 2013 waren dat er 11 en in 2014 waren het er 15. Bij deze meldingen hebben de melders niet om vertrouwelijkheid gevraagd. 

Mevrouw Mulder gaf aan dat Staatstoezicht om goedkeuring zou moeten vragen aan het ministerie van Economische Zaken om onderzoek te doen. Ze vroeg mij om hierop in te gaan. Ik kan zeggen dat het Staatstoezicht vrijstaat om zonder mijn tussenkomst en zonder dat daar kosten voor in rekening worden gebracht, gebruik te maken van de onderzoekscapaciteit van TNO en het KNMI. Dat wordt voor een groot deel door ons gefinancierd. Daarom kan Staatstoezicht daar gebruik van maken, buiten mij om, zo veel als het daar behoefte aan heeft. Daarnaast heeft Staatstoezicht ook eigen budget om onderzoeken te laten verrichten door derden. 

Om de onderzoeksmogelijkheden met betrekking tot mijnbouwactiviteiten te vergroten, onder andere ook onderzoek door en in opdracht van SodM, ben ik, in overeenstemming met de aanbeveling van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid, gestart met het opzetten van een structureel en onafhankelijk onderzoeksprogramma. We hebben hierover al gesproken met elkaar. Ik ben druk bezig om dit uit te werken, in overeenstemming met de aanbeveling die ik heb overgenomen. 

In het Groningendossier adviseert Staatstoezicht op basis van eigen onderzoek en ook op basis van onderzoek dat het heeft laten uitvoeren. Ik heb daar geen enkele inhoudelijke bemoeienis mee. Die heb ik ook nooit gehad en die wil ik ook niet hebben. Overigens vindt er binnen Staatstoezicht op dit moment ook nog een evaluatie plaats van de eigen organisatie, waarbij het kijkt hoe het zit met kennisontwikkeling, onderzoek, risicoanalyse en risicobeoordeling. Ook wordt bekeken welke opvatting het daarover moet hebben, ook voor de toekomst. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik dacht, laat ik even wachten totdat de minister helemaal klaar is. Het is goed om te horen dat er zo weinig klachten zijn en dat, als er klachten zijn, er onmiddellijk wordt gekeken wat de aard van de klachten is. Ik mag aannemen dat ze ook worden opgelost. Misschien kan de minister daar nog even kort op ingaan. Is het daarmee dan ook afgehandeld; blijven die klachten niet liggen? 

Gisteravond hadden wij een rondetafelgesprek. Daarin werd naar voren gebracht, zowel door de huidige directeur van Staatstoezicht op de Mijnen als door de vorige, dat er inderdaad situaties zijn geweest waarin men gebruik had willen maken van het KNMI en van TNO maar daar te weinig budget voor was. Kan de minister uitsluiten dat het in de toekomst weer misgaat op dit vlak? 

Minister Kamp:

Het lijkt mij nuttig om dit aandachtspunt van mevrouw Mulder mee te nemen. Ik kan alleen maar herhalen wat ik zojuist zei, namelijk dat Staatstoezicht kan beschikken over de capaciteit van TNO en het KNMI zonder dat daar kosten voor in rekening worden gebracht. Als mevrouw Mulder mij vraagt om te kijken of zich daarbij incidenten voordoen, wil ik dat wel doen. 

Het andere punt van mevrouw Mulder ging over de klachten en de wijze waarop die afgehandeld worden. Ik zal bezien of ik bij een volgende gelegenheid dat het over Staatstoezicht gaat, misschien in het jaarverslag, de Kamer inzicht kan geven over de manier waarop er wordt omgegaan met de klachten. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Dank voor deze toezeggingen. 

Minister Kamp:

Ik heb al duidelijk gemaakt hoe Staatstoezicht gehandeld heeft in het Groningendossier en dat ik daar niets mee te maken heb. Ik heb ook aangegeven dat er een evaluatie binnen Staatstoezicht speelt voor wat betreft de eigen organisatie en de aspecten die ik daarbij noemde. 

Mevrouw Van Tongeren vroeg of er ook is gekeken naar andere mogelijkheden voor de onafhankelijkheid van Staatstoezicht. Zij noemde daarbij een zelfstandig bestuursorgaan, een agentschap en onderbrengen bij een ander ministerie. Het is voor het onafhankelijk opereren van het Staatstoezicht niet nodig dat het anders gepositioneerd wordt. Toezicht is de belangrijkste taak van het SodM en dat vereist geen zbo-status. Toezichthouders binnen het Rijk kunnen heel goed onderdeel van het ministerie zijn, en zijn dat ook meestal. De NVWA, de Inspectie Leefomgeving en Transport zijn geen zbo maar zijn wel uitstekende toezichthouders; onafhankelijk en goed gepositioneerd. Ik ben van plan om de onafhankelijk van het Staatstoezicht te versterken door een wijziging van de Mijnbouwwet. Op dit moment is het bestaan van Staatstoezicht wettelijk vastgelegd, maar wat er allemaal wel en niet mag, kunnen we ook wettelijk vastleggen. Dat ben ik aan het voorbereiden op dit moment. 

Ik kom daarmee op het amendement op stuk nr. 11. Dat beoogt om nu alvast Staatstoezicht een zbo te maken. Over de onafhankelijkheid van het Staatstoezicht mag geen enkele twijfel bestaan. Los van de vraag of het wenselijk is om dat in de vorm van een zbo te gieten, is het in ieder geval niet zorgvuldig om dat te doen. Een wet met het doel om een zbo tot stand te laten komen behoeft absoluut nadere uitwerking en detaillering. Zo moeten onder andere de benoeming, ontslagperiode en rechtspositie van de inspecteur-generaal worden geregeld als een zbo tot stand wordt gebracht. Laat de Kamer mijn voorstellen voor versterking van de onafhankelijkheid van de SodM afwachten, vervolgens nagaan of zij er al dan niet mee kan instemmen en mij eventueel zeggen hoe het anders op een ordentelijke manier moet worden geregeld. Om daarop vooruitlopend nu al bij amendement te regelen dat het een zbo wordt, ontraad ik. Daarmee ontraad ik dus ook het amendement op stuk nr. 11. 

Ik kom op de omkering van de bewijslast. De schadeafhandeling is in Groningen zo georganiseerd dat omkering van de bewijslast in de praktijk niet of nauwelijks aan de orde is. Zo moet het naar mijn mening ook. Er wordt namelijk niet betwist dat huizen en andere gebouwen in Groningen door aardbevingen beschadigd raken en dat die aardbevingen veroorzaakt zijn door gaswinning. Het gaat er echter om dat die schade snel en correct vergoed wordt. Dat gebeurt ook. De NAM is aansprakelijk voor de schade, ook als dat bedrijf geen fouten heeft gemaakt en zich aan alle regels heeft gehouden. Wij noemen dat risicoaansprakelijkheid. Dat hebben we al geregeld. 

Wij hebben de schadeafhandeling op afstand van de NAM geplaatst, bij Centrum Veilig Wonen, dus CVW. Dat staat weer onder onafhankelijk toezicht. Iemand die schade heeft, neemt contact op met Centrum Veilig Wonen. Dat stuurt een expert. Die kan binnen acht weken een aanbod tot vergoeding van de schade doen. Tot nu toe zijn aanbiedingen van Centrum Veilig Wonen in 92% van de gevallen door de benadeelden geaccepteerd, zo blijkt. In 4% van de gevallen is er een contra-expertise aangevraagd. Betrokkenen kunnen op ieder moment, ook als zij het ergens niet mee eens zijn, de Technische commissie bodembeweging, oftewel Tcbb, erbij halen. Als een aanvraag dus wordt afgewezen omdat er geen verband zou zijn, kan de Tcbb erbij gehaald worden om erover uitspraak te doen. Is men het niet eens met een andere stap in het proces, dan kan men de Tcbb er ook bij halen. In 92% van de gevallen wordt het aanbod van Centrum Veilig Wonen echter geaccepteerd. Gebeurt dat niet, dan kan een contra-expertise worden aangevraagd. Degene die dat wil, kan dat laten doen door de deskundige die hij daarvoor wenst in te schakelen. De rekening daarvoor wordt betaald door Centrum Veilig Wonen. Is iemand het met die twee taxaties nog niet eens, dan kan diegene aan de Tcbb vragen om bindend advies aan Centrum Veilig Wonen uit te brengen. Er gaat dus meteen een expert naartoe die een aanbod doet als de schade is geaccepteerd. Is iemand het daarmee niet eens, dan kan diegene meteen een contra-expertise aanvragen. Als er in de tussentijd nog discussie over de oorzaak is, wat meestal niet zo is, kan de Tcbb worden ingeschakeld. Is er na die contra-expertise nog geen eensgezindheid, dan kan de Tcbb uitspraak doen. Centrum Veilig Wonen ziet die uitspraak als bindend advies en volgt haar dus op. 

Vorig jaar is de Tcbb in negen gevallen om advies gevraagd. Dit jaar staat de teller ook op negen. Naast het proces dat ik hier beschrijf kunnen zich specifieke gevallen voordoen. Die kan een burgemeester aan de Commissie Bijzondere Situaties voorleggen. Zij heeft een apart budget en kan in het uiterste geval zeggen dat een woning moet worden opgekocht. Dat is dan bindend, in dit geval voor de NAM, die de aankoop doet. In vier gevallen heeft dit inderdaad geleid tot aankoop van een woning. Als er naar de mening van de betrokkenen in dat geheel iets niet goed is gegaan, dan kunnen ze ook nog bij de Onafhankelijke Raadsman terecht. Die zal dat dan ook onderzoeken. Wij hebben dit allemaal zo geregeld dat de uitkomst is dat nog niet één keer iemand de rechter heeft ingeschakeld. Het beeld dat mevrouw Ouwehand schetst, namelijk dat benadeelden moeten leuren om hun schade vergoed te krijgen, klopt dus echt niet. Volgens mij is het ook niet goed om zulke dingen te zeggen. 

Misschien mag ik daarbij opmerken dat mensen in 70% van alle gevallen waarin de schade vergoed wordt, ervoor kiezen om in geld uitbetaald te krijgen. Mensen kunnen ervoor kiezen dat de schade in opdracht van het Centrum Veilig Wonen wordt hersteld door een gecertificeerde aannemer. Zij kunnen ook zelf een aannemer inschakelen; dan wordt die rekening betaald door het Centrum Veilig Wonen. In 70% van de gevallen kiezen de mensen daar niet voor, maar laten zij zich in geld uitbetalen. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Er zijn al jarenlang heel veel mensen in Groningen die Kamerleden bellen en mailen omdat zij er niet uit komen, omdat hun schade niet hersteld wordt. Daarom heeft de Kamer de minister bij motie gevraagd om een Groninger gasombudsman, die door de minister consequent de onafhankelijk raadsheer wordt genoemd. Die raadsheer heeft een rapportage over het jaar 2014 gestuurd. In die rapportage staat dat 655 mensen in Groningen langer dan een jaar wachten op de afhandeling van een complexe schade. Daarover is geen overeenstemming met de NAM bereikt. Die mensen wachten daarop. De voorstelling van zaken die de minister nu geeft, wil ik dus wel op een andere manier belichten. Ik denk dat wij onder andere vanwege die mensen de omkering van de bewijslast graag in de wet willen realiseren. Mensen zijn wanhopig en verdrinken in de bureaucratie, die hun dagelijks bestaan er misschien niet bewust, maar wel effectief niet leuker op maakt, terwijl zij al in een zwaar beschadigde woning moeten verblijven. 

Minister Kamp:

Ik deel zeer met de heer Vos dat het groot belang is en dat de mensen in Groningen er voluit recht op hebben dat alle schade die zij als gevolg van de aardbevingen leiden, correct en snel wordt vergoed. Daarvan ben ik mij zeer bewust. Ik ben mij er ook van bewust dat dit in het begin moeizaam verlopen is. In het begin waren er ook niet veel schademeldingen, maar na de aardbeving in Huizinge is het aantal enorm toegenomen. Wij hebben tot eind vorig jaar 30.000 schademeldingen gehad. In de eerste drie maanden van dit jaar zijn daar nog eens 9.000 aanmeldingen bij gekomen. Wij zitten nu dus al bijna op 40.000. Er wordt een groot aantal schades gemeld. Daarom hebben wij die hele zaak aangepakt. Wij hebben een aparte organisatie opgericht, het Centrum Veilig Wonen. Die is op afstand van de NAM gezet en er is onafhankelijk toezicht op gezet. Deze organisatie is nu bezig om de schade af te handelen. De tevredenheid van de mensen is daardoor flink gegroeid. Op dit moment gaat het goed. Ik heb al gezegd dat ze bij het Centrum Veilig Wonen de zaak zo hebben opgezet dat ze in staat zijn om in reactie op een schademelding binnen acht weken met een aanbod te komen. Als er daarna vertraging ontstaat, komt dat vaak doordat mensen de tijd nemen om het aanbod te bekijken, om te overleggen wat zij daarmee gaan doen en om hun besluit te nemen. Wij laten de zaken dus niet via de rechter lopen en wij doen geen juridische dingen met betrekking tot de bewijslast, maar wij proberen voor elkaar te krijgen dat mensen de vergoeding krijgen waar zij recht op hebben door de schade die zij hebben geleden. 

Er zijn complexe gevallen; dat is zeker waar. Daarvoor heeft de heer Vos eerder aandacht gevraagd. Hij heeft tegen mij gezegd dat hij wil dat al die complexe gevallen voor het eind van het jaar 2015 zijn afgehandeld. Ik heb hem gezegd dat dit gaat gebeuren. Ik kan hem ook zeggen dat wij tot dusver op weg zijn om dat waar te maken. Aan de complexe gevallen die er langere tijd hebben gelegen — dat zijn er niet zo veel meer dan de heer Vos uit de rapportage van de Onafhankelijk Raadsman haalt — wordt nu in hoog tempo gewerkt. De NAM heeft mij verzekerd dat die gevallen ook afgehandeld zullen zijn voor het eind van het jaar. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Die rapportage is van februari. Het gaat om 655 mensen die op dit moment geen overeenstemming hebben, terwijl zij daar al langer dan een jaar op wachten; dat is een extra nuancering die je daarin kunt aanbrengen. Je kunt ook nog een aantal andere getallen uit de mouw schudden, maar ik laat het hier even bij. Sinds ik vorige keer heb gevraagd om dat voor het einde van het jaar te realiseren, heb ik alleen maar meer mailtjes gekregen. Het valt mij op dat ik de afgelopen periode, sinds de omkering van de bewijslast speelt, van de minister te horen krijg dat hij er geen voorstander van is, om voor de minister begrijpelijke argumenten. Van de NAM krijg ik ook te horen dat ze er geen voorstander van is om voor de NAM begrijpelijke argumenten. Heel veel burgers in Groningen hebben mij echter gemaild en gebeld om te melden dat zij wel heel erg blij zouden zijn met de omgekeerde bewijslast. Zij vragen mij om voet bij stuk te houden om dit te realiseren, omdat het voor hen belangrijk is. Om die reden dien ik vandaag als volksvertegenwoordiger het amendement in. 

Minister Kamp:

Als mensen zeggen dat het belangrijk voor hen is, wil dat niet zeggen dat het per definitie belangrijk is. Het wil ook niet zeggen dat het per definitie in de wet moet worden vastgelegd. Je doet de mensen recht als je hun schade snel en op correcte wijze vergoedt. Je doet ze geen recht door zaken door te laten lopen naar de rechter en bij de rechter omkering van de bewijslast te regelen. Het is veel beter om ervoor te zorgen dat de rechter niet in beeld komt. Je moet ervoor zorgen dat de hele zaak zo georganiseerd is dat de mensen recht gedaan wordt en dat ze niet naar de rechter toe hoeven. De omkering van de bewijslast hoeft dan helemaal niet aan de orde te komen. De heer Vos zegt dat de mensen een jaar en langer zitten te wachten. We hebben daarom de regeling zo gemaakt dat er na een schademelding meteen een expert naartoe gaat. Ben je het met de uitkomst niet eens, dan mag je zelf een andere expert inschakelen voor rekening van het Centrum Veilig Wonen. Ben je het met die tweede schade-expert ook niet eens, dan kun je naar de Technische commissie bodembeweging gaan. Die commissie komt met een advies dat bindend is voor het Centrum Veilig Wonen. Daarmee is de zaak klaar en moet er gewoon uitgekeerd worden. 

Je kunt ook aan dingen daaromheen denken. We hebben de Commissie Bijzondere Situaties ingesteld die over een budget van 15 miljoen beschikt voor een periode van drie jaar. Deze commissie heeft al voor een aantal gevallen gezegd dat de woning aangekocht moet worden. De NAM is eraan gehouden om het advies van de commissie uit te voeren en de woning aan te kopen. Dat gebeurt ook. Het is juist onze verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat we correct en snel de schade vergoeden. Dat hebben we nu geregeld. Laten we kijken welke mogelijkheden er nog zijn om dat verder te verbeteren. Ik ben zeer bereid om iedere mogelijkheid die er redelijkerwijs is om de procedure verder te verbeteren, aan te pakken. Ik denk bijvoorbeeld aan de arbitrage die nu bij de Technische commissie bodembeweging ligt, maar die je ook op een andere manier kunt organiseren. Dat ben ik aan het bekijken. Als er andere dingen aan de orde zijn kijk ik ernaar en als ze leiden tot een verbetering van de procedure, ben ik graag bereid om ze te wijzigen. Als ik zou denken dat omkering van de bewijslast zou helpen, zou ik het de Kamer laten weten. Zoals ik het net heb gezegd, is naar mijn overtuiging in het belang van de mensen in Groningen. 

De heer Smaling (SP):

Wat de minister zegt, is maar een deel van de realiteit. Ik wil de heer Vos daarin bijvallen. Ik krijg ook van alle kanten mailtjes uit Groningen, van binnen en buiten de schadecontourlijnen. Veel mensen komen helemaal niet aan de rechter toe. Zij zijn lang daarvoor al zo gedemotiveerd en hebben zo'n kafkaësk gevoel over wat hun overkomen is. Mensen hebben bijvoorbeeld een makelaarsrapport gekregen waarin staat dat het huis in goede staat is, er komt een beving en de eerste expert zegt dat de schade is veroorzaakt door achterstallig onderhoud. Als ze dan al gaan voor contra-expertise, zit er een behoorlijk gat tussen de afweging van de eerste en de tweede expert. Moeten die mensen die moedeloos en radeloos zijn dan nog naar de Tcbb? Dat is toch ook een deel van de realiteit? Die kun je toch beïnvloeden door de gang naar de rechter veel aantrekkelijker te maken? 

Minister Kamp:

Ik denk helemaal niet dat het in het belang is van de mensen in Groningen dat de gang naar de rechter aantrekkelijker wordt gemaakt. Ik denk dat we dit absoluut niet moeten willen. De rechter moet er natuurlijk altijd zijn. Als iemand naar de rechter toe wil, kan hij dat doen. Het is onze verantwoordelijkheid om het goed te doen en ervoor te zorgen dat de rechter er niet aan te pas komt. Ik denk dat het een heel nette procedure is. Als er schade is in Groningen, gaan we ervan uit dat de schade veroorzaakt is door aardbevingen. We sturen er meteen een schade-expert naartoe die de schade opneemt. Als de schade vastgesteld is, wordt hij op correcte wijze vergoed. 

Mensen kunnen dan zeggen: daar zijn we het niet mee eens. Dan is er de contra-expertise. Er zou ook gezegd kunnen worden: u komt wel met die schademelding, maar dat komt niet door de aardbevingen. Dan halen we de deskundige van de Tcbb erbij. Als er eenmaal twee rapporten liggen, is het van belang dat er geen onduidelijkheid over blijft bestaan en dat we niet maar blijven praten. Dan moet er een knoop doorgehakt worden. Die knoop kan op dit moment met een bindend advies doorgehakt worden door de Tcbb. Dat bindende geldt trouwens alleen maar voor het Centrum Veilig Wonen, want de burger wordt nergens aan gebonden. Als hij het niet eens is met de uitspraak van de Tcbb, kan hij alsnog naar de rechter toe. Dat gebeurt echter niet. Ik denk dat we ernaar moeten streven om dat op die manier te doen. U noemt de Tcbb. Ik denk dat de Tcbb op dit moment de goede instantie is om dat te doen, maar ik bekijk nu of het beter kan en of we de arbitrage op een andere manier kunnen invullen. Ik wil iedere mogelijkheid aangrijpen om ervoor te zorgen dat de schadevergoeding correct en snel plaatsvindt, dat de procedure beter wordt en dat we de mensen kunnen besparen dat zij hiermee naar de rechter toe moeten. 

De heer Smaling (SP):

Ik zit er toch echt anders in. Ik denk dat de psychologische toestand in Groningen zodanig is dat de neutraliteit en de deskundigheid van een rechter buitengewoon belangrijk zijn voor mensen. Ik denk ook dat de voorlopige uitspraak van de Raad van State door veel mensen in Groningen als een verademing werd gevoeld, niet omdat nu die 3 miljard kuub in Loppersum wel of niet wordt gewonnen, maar omdat er buiten de minister en buiten de Kamer, wat Den Haag voor hen toch vaak is, blijkbaar nog een andere route is naar gerechtigheid. Die gerechtigheid is dan dat de rechter met zijn juridische expertise kijkt naar een situatie. Gelet op de psychische toestand waarin veel mensen verkeren — de Ombudsman zegt ook dat die mensen psychisch in zeer zwaar weer zitten — moet je die situatie toch dichterbij brengen voor de mensen om het vertrouwen en het gevoel in die provincie te laten kantelen. Dat is nog steeds niet gebeurd. 

Minister Kamp:

Waarom zou datgene wat wij hebben opgezet geen recht doen? Ik ben daar zelf in de eerste plaats verantwoordelijk voor. Als je zegt dat er schade is, zeggen wij niet: bewijs maar eens dat die schade van de aardbevingen komt. Nee, als je zegt dat er schade is, komt er een schade-expert. Die bekijkt dat. We gaan ervan uit dat die schade door de aardbevingen is veroorzaakt; dat is wel duidelijk. Hij stelt vervolgens de schade vast en doet een aanbod om die te vergoeden. In een klein aantal gevallen, 4%, zijn mensen het daar niet mee eens. Zij kunnen dan zelf een contra-expertise aanvragen, die voor hen wordt betaald. Voor gevallen waarin geen duidelijkheid is, heb je arbitrage geregeld. Voor bijzondere gevallen heb je een speciale commissie en voor klachten over het geheel heb je de Onafhankelijke Raadsman. 

Op ieder moment kunnen mensen naar de rechter toe als zij dat willen. Die rechter is ook op dit moment niet in een keurslijf gedwongen wat de bewijslast betreft. De rechter mag helemaal zelf uitmaken wat hij met die bewijslast doet. Als hij een geval voorgelegd krijgt, kan hij zeggen: ik haal die bewijslast weg bij de betrokken persoon en leg die bij de NAM; laat de NAM dat maar bewijzen. Dat mag die rechter zeggen. Er is niets wat die rechter tegenhoudt. Wij hebben het zo geregeld dat de rechter er niet aan te pas hoeft te komen. Dat is ook onze verantwoordelijkheid. Iedereen die dat wil, mag naar de rechter gaan. Als je bij de rechter komt, heeft de rechter de vrije hand om de bewijslast te verdelen. Ik denk dat we het keurig geregeld hebben. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Wij kregen gisteren de brief van de minister over het amendement op stuk nr. 12. Daarin zegt hij: die schade moet correct en snel worden vergoed en dat gebeurt ook. De minister herhaalt dat hier vanavond en geeft aan dat hij het beeld van mevrouw Ouwehand niet herkent dat er geleurd moet worden door de inwoners. Ik herken dat beeld wel. Ik vind dat beeld echt heel erg. Met name de complexe schades worden als één grote hete aardappel al jaren voor ons uitgeschoven. Ik vind het echt een groot schandaal dat het op die manier gebeurt. Mensen worden echt tekortgedaan. De moedeloosheid die collega Smaling beschrijft, herken ik ook. Ik ben bij veel mensen thuis geweest. Ik heb heel veel dingen gezien en gehoord. Ik heb mailtjes gehad. Ik heb met dominees in het gebied gesproken. Zij hebben niet zo lang geleden ook een verklaring gegeven. Heel eerlijk gezegd, denk ik dat je niet vol kunt houden dat het systeem op dit moment goed werkt. De mensen zijn zo moedeloos dat ze helemaal niet meer aan die laatste stadia toekomen. Ik vind het echt heel erg om hier te moeten vaststellen dat de minister zo'n ander beeld schetst dan het beeld dat ik herken vanuit de regio. Ik snap dat eerlijk gezegd niet goed. Ik zag, meen ik, afgelopen maandag nog een foto in de krant van de minister die ook bij mensen thuis was. Volgens mij ziet hij het ook. Ik vraag hem om nog wat meer met ons mee te denken. 

Minister Kamp:

Ik ben bij tientallen mensen thuis geweest en heb met honderden mensen op straat gepraat. Ik weet precies wat er aan de hand is. Daarom heb ik ook de overtuiging dat we die schadevergoedingsregeling optimaal moeten regelen en heb ik me daarvoor ingezet. Ik heb de overtuiging dat de regeling op dit moment goed is en ik blijf speuren naar mogelijkheden om die te verbeteren. Mevrouw Mulder spreekt over de complexe schades. Ook dat punt hoeven we niet ingewikkelder te maken dan het is. We hebben gezegd dat er een schaderapport wordt gemaakt en dat er een contra-expertise mogelijk is. Als je het daar niet mee eens bent, wordt de Tcbb erop gezet. Vervolgens is er een uitspraak en dan moet die uitgevoerd worden. Mocht er dan sprake zijn van een bijzondere situatie, is er weer een aparte commissie. Een aantal van de schadegevallen ligt er al te lang. Daar hebben we hier in de Kamer over gesproken. De heer Vos heeft gezegd dat die wat zijn fractie betreft voor het einde van het jaar opgelost moeten zijn. Ik heb gezegd dat ik dat van hem overneem en ik zit wat dat betreft op koers. 

Ik denk dat wij er allemaal van overtuigd zijn dat er voor Groningers samen, voor het gebied als geheel, en voor individuele Groningers sprake is van een bijzonder moeilijke situatie die zeer belastend is en ik denk dat de verantwoordelijkheid bij ons, in het bijzonder bij mij ligt, om ervoor te zorgen dat daar de goede dingen worden gedaan. Daar heb ik mij de afgelopen twee jaar en vijf maanden met alle kracht die ik heb voor ingezet en dat zal ik blijven doen om ervoor te zorgen dat alles wat kan om die schadevergoedingsprocedure optimaal te laten verlopen wordt verwerkelijkt. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Ik hoor kennelijk ander dingen dan de minister, kan ik alleen maar vaststellen. Daarbij komt ook dat de minister nog steeds die gaswinning niet definitief verder naar beneden wil brengen dit jaar, dat we daar ook nog maar op moeten wachten. Eerlijk gezegd zijn wij het wachten een beetje beu. 

Minister Kamp:

Er is een lange periode van gaswinning geweest, namelijk 60 jaar. Ik ben twee jaar en vijf maanden geleden gekomen. Sinds die tijd ben ik onophoudelijk met de Kamer bezig over allerlei maatregelen die ik aan het nemen ben met betrekking tot Groningen. Aan de laatste twee jaar en vijf maanden heeft het in elk geval niet gelegen, zo zeg ik tegen mevrouw Mulder. We hebben iedere keer geprobeerd om zo snel mogelijk dat te doen wat volgens ons noodzakelijk was. Ik denk dat er een groot aantal maatregelen is genomen en dat die inmiddels ook al effect hebben. We hebben een aparte organisatie die op een correcte wijze voor de schadeafhandeling zorgt. Ook de zekerheden die daar omheen moeten zijn, hebben we inmiddels gecreëerd. De achterstanden die er zijn, zijn we aan het inhalen. Er is nog een heleboel werk te doen, maar we zijn daar op de goede wijze mee bezig. 

Als er een voorstel wordt gedaan door de Kamer waarvan ik denk dat het een verbetering is, ben ik heel graag bereid om het over te nemen. Ik zeg echter dat er nog geen gevallen bij de rechter zijn gekomen en dat omkering van de bewijslast alleen speelt bij de rechter. Bovendien heeft de rechter de mogelijkheid al om de bewijslast zo te verdelen als hij dat zelf wil. Ik kan dat dus met de beste wil van de wereld niet als een oplossing zien. Wat ik wel als oplossingen zie, heb ik net geschetst. Die heb ik al doorgevoerd. Wat er nog beter kan, ben ik bereid om te doen. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Mij stoort het ook dat de minister enerzijds wel erkent dat er problemen zijn voor de mensen die het slachtoffer zijn van de gaswinning in Groningen en dat hij anderzijds niet wil toegeven wat dat vraagt om voor deze mensen te doen. Wat me ook stoort in de beantwoording van de minister, zowel in deze brief als in de vorige brief over het amendement, is dat hij schrijft: nou, dit is ook niet ideaal hoor, voor die mensen. Nee, er is niemand die dat beweert. Niemand zit te wachten op scheuren in zijn huis of nog veel erger. Het is voor de mensen in Groningen die hier het slachtoffer van zijn een drama en dan moet je ook nog procedures in. Dat blijft heel erg en dat gaan we op geen enkele manier oplossen, omdat die bevingen er geweest zijn, er nog zijn en er ook nog zullen komen. Wat de Kamer wil, is de bewoners, de slachtoffers, zo veel mogelijk ontlasten. Kan de minister hier echt met droge ogen beweren dat hij geen enkel positief effect verwacht voor de mensen in Groningen in die zin dat, als ze in die ingewikkelde procedures, waar ze toch al niet om hadden gevraagd, naar de rechter stappen, ze ten minste weten: de NAM staat hier op achterstand en niet ik; de NAM zal moeten bewijzen dat mijn schade niet door haar activiteiten is gekomen en ik hoef daar gelukkig niet zo veel aan te doen. Verwacht de minister daar nou echt helemaal niks van? 

Minister Kamp:

Ik verwacht daar geen positief effect van. Ik denk dat het omkeren van de bewijslast geen positief effect heeft in een situatie waarin er geen zaken bij de rechter zijn aangebracht en waarin de rechter zelf al over de verdeling van die bewijslast kan beslissen. Ik denk dat wij het moeten hebben van het goed lopen van de schadevergoedingsprocedure. Als je te maken krijgt met 30.000, 40.000 schademeldingen, dan heb je een procedure nodig. Dan kun je niet ad hoc beslissingen nemen. Die procedure is opgezet. Het is een bijzonder zorgvuldige procedure. In mogelijkheden tot verbetering ben ik zeer geïnteresseerd. Die zal ik, waar dat redelijkerwijs mogelijk is, ook graag benutten. Als wat mevrouw Ouwehand voorstelt een verbetering zou zijn geweest, dan was ik daar graag toe bereid geweest. Ik heb de overtuiging dat het geen verbetering is. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Het verschil is het volgende. De minister zegt dat de rechter zelf kan bekijken hoe hij dat doet met de bewijslast, dus dat is dan nog afhankelijk van hoe de rechter dat doet. Wat de Kamer nu voorstelt, is dat de bewijslast bij de NAM ligt. Je versterkt daarmee dus de positie van het slachtoffer en daar is meer dan genoeg aanleiding voor. Ik hoor dat de minister zegt: daar verwacht ik niks van; dat gaan de slachtoffers niet fijn vinden; dat heeft geen positief effect. 

Ik heb nog een tweede vraag op dit punt. Verwacht de minister ook niet dat dit voor de NAM een prikkel kan zijn om ietsje beter haar best te doen om aan het begin van het proces ruimhartiger te zijn in het erkennen van (de aard van) de ontstane schade en in de vergoeding die daarvoor zal moeten worden opgehoest, omdat zij weet dat zij de schijn tegen zal hebben als het bij de rechter eindigt? 

Minister Kamp:

Ik ga even voorbij aan de stellingen die mevrouw Ouwehand naar voren brengt voorafgaand aan haar vraag. Zij vraagt: verwacht ik dat de NAM als gevolg van het eventueel aannemen van dit amendement soepeler met de schademeldingen om zal gaan? Nee, want de NAM gaat daar niet over. Wij hebben het Centrum Veilig Wonen. Dat is op afstand van de NAM geplaatst. Daar werken straks 160 mensen, voornamelijk uit Groningen, om daar voor een schadeafhandeling te zorgen. Die hebben al de opdracht van mij meegekregen om ervoor te zorgen dat schades ruimhartig, correct en snel worden vergoed. Correct hoort daar ook bij. Dat doen ze. Inmiddels heb ik mij ervan vergewist dat ze de zaak zo opgezet hebben dat er na een periode van acht weken een schadeaanbod kan worden gedaan. De bedoeling is ook dat betrokkenen die die aanbieding hebben gekregen, zodanig snel reageren dat een kwestie binnen zestien weken helemaal afgehandeld kan zijn. Daar streven wij naar. Daar moeten de mensen in Groningen het van hebben en niet van het feit dat ze bij een rechter terechtkomen en dat de Kamer een wijziging regelt die in de praktijk geen effect heeft. Bij een goede schadeafhandelingsprocedure hebben de mensen belang. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

D66 wil dat de positie van de mensen die in Groningen geconfronteerd worden met enorme scheuren in de muur en de balken — wij hebben ze allemaal gezien — versterkt wordt. De minister zegt eigenlijk als reactie op de oplossing die de Kamer voordraagt: het wordt er slechter van. Gisteren stelde ik in de hoorzitting de vraag aan de NAM: hebt u daar bewijs van of is het een gevoel dat u hebt? Die vraag wil ik ook aan de minister stellen. 

Minister Kamp:

Ik heb niet gezegd dat het er slechter van wordt. Ik heb gezegd dat het belang van de mensen vooral ligt bij een correcte, snelle afhandeling van hun schade. Met zulke grote aantallen schades — 30.000, 40.000 meldingen — moet je het echt niet van de rechter hebben. Dan moet het van een goede procedure komen. Er is nog geen zaak bij de rechter gekomen. Als er een zaak bij de rechter komt, dan is de bewijslast daar geen groot knelpunt, omdat de rechter zelf al kan beslissen hoe hij de bewijslast verdeelt. Ik heb niet gezegd dat het er slechter van wordt, maar dat ik niet zie hoe dit amendement op enigerlei wijze tot een verbetering in Groningen leidt. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik stel de vraag omdat in een aantal landen om ons heen de omgedraaide bewijslast voor dit soort zaken is geïmplementeerd. Daar zie je ook geen problemen. Daarom vraag ik de minister of er bewijs is voor de stelling dat de situatie zou verslechteren. We willen natuurlijk allemaal liever dat mensen zonder tussenkomst van de rechter snel en adequaat geholpen worden. In de landen om ons heen werkt het op deze manier goed. Dus waarom is de minister dan van mening dat het er niet beter op wordt? 

Minister Kamp:

Ik heb niet gezegd dat het verslechtert. Mevrouw Van Veldhoven herhaalt dat en dus zeg ik nog een keer dat ik niet gezegd heb dat het hierdoor verslechtert. Mevrouw Van Veldhoven verwijst naar andere landen. De Kamer heeft verwezen naar Duitsland. In Duitsland geldt geen omkering van de bewijslast maar een zogenaamd bewijsvermoeden. Dat bewijsvermoeden wordt in het geheel niet toegepast. 

Ik heb dus al gezegd: ik blijf attent op mogelijkheden om de schadeafhandeling te verbeteren. Ik heb ook gezegd dat deze juridische wijziging met betrekking tot de bewijslastverdeling weinig of geen betekenis heeft, omdat de rechter al die bewijslast vrij kan verdelen. Op 13 april heb ik de Kamer schriftelijk geïnformeerd over omkering van de bewijslast en over het amendement van mevrouw Ouwehand. De Kamer sprak over de situatie in Duitsland en dat heb ik uitgezocht. Dat zei ik net al in reactie op mevrouw Van Veldhoven. Ik heb geconstateerd dat dat bewijsvermoeden dat in Duitsland geldt, in de praktijk helemaal niet wordt gebruikt. 

Mevrouw Mulder vroeg naar Groot-Brittannië en Noorwegen. Ik geloof dat ik iets heb gezegd over Oostenrijk en Frankrijk. Ik heb geen reden om te veronderstellen dat in Groot-Brittannië en Noorwegen een bewijsvermoeden van toepassing is, laat staan dat dat een oplossing is. Mocht mevrouw Mulder daarover andere informatie hebben, dan hoor ik dat graag. Ik heb onderzocht waar de Kamer om heeft gevraagd, met name het alternatief in Duitsland, en heb de Kamer erover geïnformeerd. 

Na mijn brief van 13 april is het amendement op stuk nr. 8 vervangen door het amendement op stuk nr. 12 van de leden Jan Vos en Ouwehand samen. Dat nieuwe amendement regelt het volgende. Indien binnen het effectgebied van een mijnbouwwerk als gevolg van bodembeweging of uitstroming van delfstoffen schade ontstaat die naar zijn aard mijnbouwschade zou kunnen zijn, wordt vermoed dat de schade het gevolg is van mijnbouwactiviteiten. Dat gewijzigde amendement gaat verder dan de Duitse wet, omdat hier in Nederland, als het amendement in de wet zou worden opgenomen, niet voor de rechter hoeft te worden aangetoond dat de schade het gevolg is van bodembeweging. Als er schade is, is de vraag of die het gevolg is van bodembeweging. De volgende vraag is of die bodembeweging een gevolg is van de mijnbouwactiviteit. In Duitsland moet je wel aantonen dat de schade het gevolg is van bodembeweging. Dan geldt het bewijsvermoeden voor dat laatste deel waar ik net over sprak. Dat wordt dus in de praktijk al niet toegepast. 

De heer Smaling haalde in dat verband mijn in de brief genoemde voorbeeld van de heer Jansen aan. Hij vroeg of de heer Jansen nou slechter af is bij omkering van de bewijslast. Met dat gewijzigde amendement op stuk nr. 12 is dat niet meer het geval. Het voorbeeld zag op het amendement op stuk nr. 8. Bij het amendement op stuk nr. 12 geldt dat nadeel van de heer Jansen niet meer, maar de situatie voor de mijnbouwexploitanten wordt wel onredelijker. Ik zal zo dadelijk nog iets zeggen over wie er allemaal mijnbouwexploitanten zijn. De Kamer denkt dan aan de NAM, maar het is meer dan de NAM. In combinatie met de bestaande risicoaansprakelijkheid is het enkele feit dat iemand mijnbouwactiviteiten verricht in dit amendement voldoende om aansprakelijkheid te vermoeden voor elke schade die door een mijnbouwactiviteit veroorzaakt zou kunnen zijn. Dat geldt voor alle mijnbouwactiviteiten in Nederland, zowel voor de grote als voor de kleine exploitanten. Een dergelijk vergaande aansprakelijkheid is ongekend. Die moet dan ook niet lichtvaardig worden ingevoerd. Ik noem als voorbeeld een tuinder in het Westland. Zijn buurman heeft door een bouwkundig gebrek een scheur in zijn huis. Die scheur zou ook door een mijnbouwactiviteit veroorzaakt kunnen zijn. Die tuinder gebruikt geothermie; dat geldt als mijnbouwactiviteit. Dat betekent dat die tuinder die schade moet vergoeden, tenzij hij kan aantonen dat die schade een andere oorzaak heeft. Hij moet onderzoek laten verrichten en bewijzen dat die schade is veroorzaakt door een bouwkundig gebrek en niet door die mijnbouwactiviteit. Als hij dat kan bewijzen, hoeft hij de schade niet te vergoeden. Anders moet hij het gewoon vergoeden. Zo'n regeling is in strijd met het beginsel dat niemand schade hoeft te vergoeden die hij niet heeft veroorzaakt. Dat is onredelijk voor exploitanten en het is ook schadelijk voor het ondernemersklimaat. Om die reden en omdat het amendement op stuk nr. 12 een probleem wil oplossen dat er niet is, ontraad ik het amendement. 

De heer Smaling vroeg ook om een reactie op zijn veronderstelling dat er een kennishiaat is bij de rechter en dat het daarom nodig is het bewijsvermoeden wettelijk vast te leggen. Ik deel die mening niet. De rechter zal zijn oordeel baseren op het bewijs dat partijen overleggen. Het oordeel van de door het Centrum Veilig Wonen ingeschakelde experts is voor de rechter van belang. Ook de opvatting van de Tcbb is voor de rechter van belang. De rechter kan zelf eveneens een deskundige inschakelen. Ook als er een bewijsvermoeden wordt gehanteerd en de exploitant tegenbewijs levert, zal de rechter nog altijd moeten beoordelen of die mijnbouwactiviteit de oorzaak van de schade is. Dat gebeurt allemaal bij de rechter. Ik denk dat we dit moeten en kunnen voorkomen met de procedure die ik net uitgebreid heb toegelicht. 

Mevrouw Mulder vroeg hoe ik de afbakening van het amendement op stuk nr. 12 ga aanpakken. Ik zou het niet weten. Het is niet eenvoudig om op een goede manier te definiëren wat het effectgebied van een mijnbouwwerk is. Ik heb het amendement ontraden, dus ik kan die vraag ook niet beantwoorden. 

Mevrouw Van Tongeren vroeg of het amendement over de bewijslast dat nu aan de orde is, hetzelfde is als het amendement dat in 2001 aan de orde is geweest. In 2001 was er een amendement van mevrouw Witteveen-Hevinga. Ik geloof dat ik de enige in de Kamer ben die nog een jaar met haar heeft mogen werken. Mevrouw Witteveen diende een amendement in bij de totstandkoming van de Mijnbouwwet. Dat amendement lijkt sterk op het oorspronkelijke amendement van mevrouw Ouwehand, het amendement op stuk nr. 8. Dat amendement werd in 2001 verworpen omdat bij nota van wijziging de taken van de Tcbb fundamenteel waren uitgebreid en dat als oplossing werd ervaren. Het amendement dat nu voorligt, het amendement op stuk nr. 12 van de leden Vos en Ouwehand, gaat verder dan het amendement uit 2001 en het gaat verder dan de wet in Duitsland. Met het nieuwe amendement wordt het vermoeden van mijnbouwschade al gevestigd. Zodra er dus ergens in de omgeving van een mijnbouwwerk een schade is die het gevolg van mijnbouw zou kunnen zijn, wordt al gezegd: dan is dat zo. Op grond daarvan is er dan de verplichting om die schade te vergoeden. Dan kom je in de situatie terecht zoals ik net met het voorbeeld van de tuinder in het Westland heb aangegeven. 

Mevrouw Mulder gaf aan dat het daadwerkelijke issue is dat mensen die al met problemen zitten, het idee hebben dat een en ander niet serieus wordt opgepakt. Zij vroeg mij of ik dat probleem zo snel mogelijk wil oplossen. Net zoals mevrouw Mulder en alle anderen die vaak in het gebied zijn geweest en die met de mensen hebben gesproken, weet ik heel goed wat daar leeft en hoe de mensen dat ervaren. Ik weet dat er een dure plicht op ons en op mij in het bijzonder rust om ervoor te zorgen dat de schadevergoedingsprocedure goed gaat lopen, goed blijft lopen en, waar het kan, wordt verbeterd. Daarom doe ik dat ook. Ik kijk naar arbitrage, maar ik ben ook bezig met een garantstellingsfonds, waarmee je kunt bereiken dat er oplossingen komen op het moment dat er sprake is van een discussie over schade die hersteld moet worden of over achterstallig onderhoud. Ik ben bezig om daarvoor met een garantstellingsfonds een oplossing te vinden. 

Mevrouw Ouwehand vroeg of ik bereid ben om de schadeafhandeling zelf over te nemen en vervolgens de rekening te deponeren bij de NAM. We hebben net een grote organisatie opgezet, op afstand van de NAM en onder onafhankelijk toezicht. Dit Centrum Veilig Wonen moet de schade correct en snel afhandelen en doet dat naar mijn overtuiging ook. Ook uit de beoordeling van de mensen die daarmee te maken hebben, komt dat naar voren. Het schadeprotocol is aangepast. Het Centrum Veilig Wonen heeft, in tegenstelling tot de NAM destijds, mensen in dienst die een speciale opleiding hebben gehad in en ervaring hebben met het afhandelen van schades. Ik heb er vertrouwen in dat de huidige schadeafhandeling door het Centrum Veilig Wonen zorgvuldig en voortvarend gebeurt. Ik heb mij daarvan al een aantal malen ter plaatse en hier in Den Haag, bij verschillende gelegenheden, vergewist. Ik zie geen reden om iets meer dan drie maanden nadat het Centrum Veilig Wonen is opgezet, de afhandeling alweer over te nemen en die nu zelf te gaan doen. 

Verder wil ik ook reageren op de opmerking van mevrouw Ouwehand dat er helemaal geen problemen zijn met de afbakening van de mijnbouw en dat iedereen weet dat windmolens geen mijnbouw zijn. Ik bestrijd niet de opmerking van mevrouw Ouwehand dat voldoende duidelijk is wat wel en niet onder mijnbouw valt. Dat is zo. Ik merk echter op dat niet alle mijnbouw vergelijkbaar is met de gaswinning in Groningen. Ik heb het al gehad over de geothermie. Ook dat is mijnbouw. Die wordt toegepast door tuinders. Als je dus met regelingen komt, dan heeft dat niet alleen voor de NAM maar ook voor een tuinder effect. 

Gelet op de inbreng van meerdere woordvoerders over de bewijslast en het belang van een oordeel daarover van de Raad van State stel ik voor dat ik de Afdeling advisering van de Raad van State specifiek over dit punt om advies ga vragen. Het is duidelijk dat dit bij de totstandkoming van deze wetgeving een groot knelpunt is tussen de regering en de Kamer. Ik stel dus voor om over dat amendement over de bewijslast een spoedadvies van de Raad van State te vragen, dat ik dat advies dan afwacht en dat we daarna dat advies betrekken bij de aanpassing van de Mijnbouwwet naar aanleiding van het OVV-rapport. We vragen dus dat advies van de Raad van State. De uitkomst daarvan betrekken we bij het wetsvoorstel waarmee ik kom om de Mijnbouwwet aan te passen op grond van de aanbevelingen in het OVV-rapport. De eerstvolgende gelegenheid dat we die wet integraal gaan aanpassen op grond van al die aanbevelingen, kunnen we dan ook dit aspect erbij betrekken. Het wetsvoorstel waarover we het vandaag hebben, kan dan verder. Als ik met dat wetsvoorstel kom, als ik het advies van de Raad van State heb gehad en als de Kamer het er dan toch nog niet mee eens is, dan kan de Kamer desgewenst en ondanks wat ik net allemaal heb gezegd bij die gelegenheid dit amendement opnieuw indienen. 

Mevrouw de voorzitter, ik had u beloofd dat ik het in anderhalf uur zou doen, maar er waren wat interrupties. Ik probeer nu de rest van de vragen snel af te doen. De meeste vragen heb ik inmiddels gehad. Ik ben verder op enkele amendementen nog een reactie schuldig, omdat er vier kort voor dit overleg, een halfuur voor dit overleg, bij mij zijn gekomen. 

Mevrouw Van Tongeren wees erop dat je met olie en gas een eindige bedrijfstak hebt en dat dit zo is op weg naar de CO2-neutrale energievoorziening die voor 2050 wordt nagestreefd. Zij vroeg hoe ik daarop anticipeer. Ik heb al aangekondigd dat ik aan het eind van dit jaar met het Energierapport 2015 kom en dat ik daarin een langetermijnvisie zal geven, ook op de rol van gas in de Nederlandse energievoorziening. Het is nu inmiddels voor iedereen duidelijk dat gas in de komende jaren nog een belangrijke rol zal blijven spelen in Nederland. Dat betekent vanzelfsprekend niet dat we altijd maar onbeperkt gas kunnen blijven winnen. Ik zie echter niet in waarom het nu voorliggende wetsvoorstel op een of andere wijze rekening zou moeten houden met het afbouwen van de olie- en gassector. Die afbouw zal op de wat langere termijn wel plaatsvinden, maar ik zie geen verband met dit wetsvoorstel. 

Mevrouw Van Veldhoven vroeg naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State over het dichtdraaien van de gaskraan in Loppersum of ik de garantie kan geven dat die kraan niet elders in Groningen verder opengaat. Deze week heb ik de Kamer hierover schriftelijk geïnformeerd. Ik heb productiemaxima opgelegd voor alle vier de clusters binnen het Groningenveld. Die maxima staan vast. Die mogen niet worden overschreden. Als de Raad van State een uitspraak doet over een van die clusters, dan mag die er niet toe leiden dat in de andere clusters meer gewonnen gaat worden. Dus compensatie van minder productie uit Loppersum door meer productie uit de andere delen van het Groningenveld is dus niet aan de orde. De verminderde winning uit het Groningenveld als gevolg van de uitspraak, de voorlopige voorziening van de Raad van State, welke uitspraak eind dit jaar of begin 2016 zal resulteren in een definitieve uitspraak, zal er niet toe leiden dat er meer gas gewonnen gaat worden uit gasvelden elders in Nederland. Het is in de praktijk niet mogelijk om tijdelijk meer te winnen uit de nu in productie zijnde kleine velden. Daar wordt geproduceerd in een continu, gestaag tempo dat gedurende de levensduur van de velden langzaam maar zeker terugloopt en niet tijdelijk opgevoerd kan worden. Dat gebeurt dus niet. 

Mevrouw Mulder vroeg wanneer geregeld zou worden dat er een apart werkprogramma moet worden ingediend voor fracken. De wijziging van het Mijnbouwbesluit waarin dit wordt geregeld, is onlangs geconsulteerd. Ik verwacht dat een apart werkprogramma voor fracken vereist is vanaf 1 januari 2016, als die wijziging van kracht kan zijn. Op dit moment houdt het Staatstoezicht op de Mijnen ook al toezicht op het fracken. Bij de conventionele gaswinning wordt dit fracken als onderdeel van de gasput gezien. Daarvoor is nu ook al een apart werkprogramma vereist. 

Nu ga ik in op de mogelijke aansprakelijkheid in Limburg. De heer Smaling vroeg naar de vervaltermijn van de aansprakelijkheid in het kader van de steenkolenwinning destijds in Zuid-Limburg. De steenkolenwinning is beëindigd in 1974. Daarna is een Duits bedrijf doorgegaan met het wegpompen van mijnwater op Nederlands grondgebied om de aangrenzende mijnen in Duitsland, waar nog wel steenkool werd gewonnen, droog te houden. Omdat de kolenwinning in december 1992 ook in Duitsland werd beëindigd, zette het Duitse bedrijf die pompen in 1994 stil. Het wegpompen van het grondwater had dus geen verband met de beëindiging van de steenkolenwinning in Nederland. Daarom is in het kader van de juridische procedure tegen het Waarborgfonds mijnbouwschade voor de aanvang van de verjaringstermijn uitgegaan van de beëindiging van de mijnbouwactiviteiten in 1974. 

De heer Smaling (SP):

Dat is nu net het punt. Je stopt met de winning en sluit de mijnbouwactiviteit af. Maar dan wordt het water dat van nature naar boven komt nog twintig jaar lang weggepompt. In 1994 stop je daarmee en daardoor krijg je een andere geohydrologische situatie. In geohydrologisch opzicht is 1994 dus wel het punt waarna een nieuwe situatie ontstaat. Dat is twintig jaar geleden en valt dus binnen de verjaringstermijn. Zegt de minister dat ook? 

Minister Kamp:

Wij hebben dat goed door juristen laten uitzoeken. Het wegpompen van het water is gestart en beëindigd vanwege activiteiten die in Duitsland plaatsvonden. Dit had geen betrekking op de activiteiten in Nederland. Die zijn in 1974 beëindigd. Daarom is 1994, het jaar waarin de pompen werden stilgezet, niet relevant voor de verjaringstermijn. Daarvoor is het beëindigen van de mijnbouwactiviteiten in Nederland relevant en dat gebeurde in 1974. 

De heer Smaling (SP):

Daar wil ik dan toch nog weleens een robbertje over vechten. In 1994 is aantoonbaar een andere situatie opgetreden doordat het water niet meer werd weggepompt. In de ondergrond is mijnbouw gepleegd. Het water is lange tijd weggepompt, maar vanaf een bepaald moment gebeurde dat niet meer. Op dat moment treedt een significant andere situatie in de ondergrond op die ook bovengrondse effecten heeft. Dat zie je in de gemeente Parkstad. Misschien kunnen wij het bilateraal erover eens worden dat er in 1994 een markant punt is geweest dat heeft geleid tot een andere dynamiek in de ondergrond en daardoor ook bovengronds. 

Minister Kamp:

Met alle respect, we zullen het daar bilateraal alleen over eens worden als de heer Smaling dit keer mijn zienswijze kan onderschrijven. De normale verjaringstermijn is twintig jaar. In het geval van mijnbouwactiviteiten heeft de wetgever gekozen voor een verjaringstermijn van dertig jaar. De mijnbouwactiviteiten in Nederland zijn in 1974 beëindigd. Vervolgens is op een gegeven moment het pompen weer opgestart vanwege de winning in Duitsland, maar ook dat is daarna weer beëindigd. Dit had dus betrekking op de activiteiten in Duitsland en niet op de activiteiten in Nederland. Er loopt in dit kader al een juridische procedure tegen het Waarborgfonds mijnbouwschade. Daarbij is uitgegaan van een verjaringstermijn die is gestart in 1974 en inmiddels dus verlopen is. Dat is de juridische situatie op dit moment. Die leg ik dan ook hier neer. Ik weet niet of de heer Smaling zich daarin kan vinden. 

Mevrouw Mulder vroeg naar het verloop van het onderzoek naar de na-ijlende effecten van de steenkolenwinning in Limburg. Ik heb daar in mijn brief van 27 maart een passage over opgenomen. Daarin staat dat momenteel zeven mogelijk na-ijlende gevolgen van de voormalige steenkolenwinning en het stijgende mijnwater worden onderzocht. Dat zijn bodemstijging, verzakkingen bij schachten, verzakkingen boven ondiepe winningen, vervuiling van grondwater, stijging van grondwater, vrijkomen van mijngas en lichte aardbevingen. Al die mogelijk na-ijlende gevolgen worden onderzocht. Dat is een groot onderzoek, dat volop loopt. Medio 2016 worden de resultaten daarvan verwacht. Vooruitlopend daarop kan ik er geen uitspraken over doen. 

Dan ga ik in op de schadevergoeding door de NAM. Naar aanleiding van een uitspraak van de NAM, namelijk dat ook buiten het contourengebied voor schade aangeklopt zou kunnen worden bij de NAM — ik heb daar al eerder uitspraken over gedaan — vroeg de heer Vos of het contourengebied niet ook aangepast zou moeten worden. Op basis van de aardbeving bij Huizinge is in 2012 een contourenbeeld gemaakt van de opgetreden grondversnellingen. Op basis van die grondversnellingen kan voor huizen uitgerekend worden tot welke afstand van de locatie van de beving schade kan optreden. Buiten die contouren zijn de grondversnellingen theoretisch gezien te laag om schade te kunnen veroorzaken. Naar aanleiding van de situaties die zich hebben voorgedaan en voordoen, wordt om een nauwkeuriger beeld te krijgen op dit ogenblik de ondiepe bodem van Groningen meer gedetailleerd in kaart gebracht. Het is namelijk mogelijk dat bepaalde grondsoorten een versterkend effect hebben op de grondversnellingen en die dus buiten het contourengebied komen. Mogelijk is dat een verklaring voor de schade buiten het contourengebied. Die studie wordt in dit jaar afgerond. Die kan leiden tot aanpassing van het contourengebied. Ik vind het heel verstandig dat de NAM in de tussentijd ruimer dan de contouren denkt en bekijkt wat zich in de praktijk voordoet, en dat ook schademeldingen buiten het gebied in behandeling worden genomen door het Centrum Veilig Wonen. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Je hebt aardbevingsschade of je hebt het niet. Het contourengebied is in de ogen van veel Groningers denk ik toch weer een Haagse werkelijkheid. Als de minister nu zegt dat ze in behandeling worden genomen, betekent dat dus ook dat ze op exact dezelfde wijze worden opgelost als de minister heeft geschetst voor de bewoners die in het aardbevingsgebied binnen de contouren leven? 

Minister Kamp:

We hebben al met elkaar besproken dat het op dit moment in z'n totaliteit gaat om zo'n 40.000 schademeldingen. Om die goed af te kunnen handelen, moet je beleid en procedures hebben. Die procedures moeten op onderzoek en feiten zijn gebaseerd. Dat is gebeurd. Het contourengebied is vastgesteld. Daarbuiten zou er niets kunnen zijn. Er zijn wel dingen. Naar aanleiding daarvan gaan we nu onderzoek doen. Dan kan blijken dat het contourengebied moet worden uitgebreid. In de tussentijd worden schademeldingen buiten dat gebied ook in behandeling genomen. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Jarenlang, tot 1993, is ontkend dat er überhaupt aardbevingen waren. Toen is heel lang gezegd: die bevingen zijn maximaal 3, of 3,6. Uiteindelijk werd gezegd dat ze waarschijnlijk 5 zijn. Gaan we nu iedere keer over het contourengebied praten? Ik begrijp dat niet. In Groningen heb je last van aardbevingsschade of je hebt niet. De natuur laat zich niet leiden. Als wij in de natuur ingrijpen door de winning van fossiele brandstoffen, van gas, ontstaan er aardbevingen. We kunnen niet bepalen waar die komen met behulp van een contourengebied dat we hier vaststellen. 

Minister Kamp:

Het contourengebied is een onderdeel van onderzoek dat je doet en van constateringen die je doet, om je beleid op te kunnen baseren en met een zorgvuldige procedure te kunnen werken. We kunnen erover spreken dat in het verleden het verband tussen schade en gaswinning werd ontkend. Zolang de heer Vos in zijn functie hier en ik in mijn functie op mijn plek hiermee bezig zijn, is er echter volop sprake van erkenning van het verband. Dat is nooit door hem, door mij of door wie dan ook in deze Kamer of het kabinet tegengesproken. Wij nemen nu alle schademeldingen in behandeling op de wijze zoals wij net met elkaar hebben besproken. Onderdeel van de toegepaste procedure is nu eenmaal dat contourengebied. Als wij vaststellen dat dat niet het volledige antwoord is op wat zich in de praktijk kan voordoen, dan onderzoeken wij dat. Als dan blijkt dat er een aanpassing moet komen, dan passen wij het aan. In de tussentijd nemen wij de relevante meldingen van buiten het gebied in behandeling. Ik denk dat dat is wat wij in het kader van de zorgvuldigheid moeten doen. 

De heer Smaling heeft mij verzocht om meer gerichte toetsing in te bouwen met betrekking tot de looptijd van opsporings- en winningsvergunningen. Hij heeft op dit punt het amendement op stuk nr. 20 ingediend. Wat de heer Smaling verzoekt, is al ingebouwd in de werkwijze waarmee opsporingsvergunningen worden verleend. Een opsporingsvergunning wordt vrijwel altijd voor vier jaar verleend. Daarbij is vereist dat de vergunninghouder na twee jaar aangeeft of hij van plan is te gaan boren en, zo ja, waar hij dat precies wil doen. Dat is een "go/no-go"-moment. Doet hij het niet, dan is het wat die vergunning betreft voorbij. Daarnaast wordt altijd de verplichting opgelegd om in ieder geval in het derde vergunningjaar ook daadwerkelijk tot boring over te gaan. Na twee jaar moet hij zeggen wanneer hij het doet, maar dat mag dan niet in het vierde jaar zijn. Nee, dat moet dan in het derde jaar gebeuren. Tot zover de opsporingsvergunningen. 

Voor winningsvergunningen geldt dat zij verleend worden voor de duur van de winning. Bij kleine velden gaat het om een duur van tien tot twintig jaar. Als er binnen een winningsvergunning in een periode van twee jaar in een bepaald deel van het gebied geen significante activiteiten hebben plaatsgevonden, dan kan ik die vergunning verkleinen met dat deel van het gebied. Het is dus al geregeld. Om die reden ontraad ik het amendement op stuk nr. 20. 

Mevrouw Van Tongeren vroeg wat er gebeurt met boorputten na beëindiging van de mijnbouwactiviteiten. Die putten worden buiten gebruik gesteld. De put wordt daarbij op verschillende dieptes voorzien van pluggen van cement, waardoor er niks meer door kan. Dat wordt getest. Als die testen succesvol zijn, dan kan de buis van de put worden afgesneden. Vervolgens blijft de mijnbouwonderneming voor een periode van 30 jaar aansprakelijk voor eventuele schade na het buiten gebruik stellen van een put. 

Mevrouw Van Tongeren vroeg ook naar het Besluit risico's zware ongevallen (Brzo). Zullen afvalwaterinjecties en bovengrondse opslag van condensaat onder dat Brzo vallen? Bij afvalwaterinjecties in het kader van mijnbouwactiviteiten gaat het om het herinjecteren van productiewater. Je wint olie en gas en daar komt water mee omhoog. Dat productiewater wordt aan de oppervlakte gescheiden van de olie of het gas en wordt vervolgens weer geïnjecteerd in de ondergrond. Afhankelijk van de inrichting waarvan het afvalwater wordt geïnjecteerd en de vraag of het productiewater ook gevaarlijke stoffen bevat, kan die activiteit onder de werking van het Brzo vallen. Dat hangt dus van de feiten af. Bij mijnbouwwerken is dat in de regel niet het geval. Ook bovengrondse opslag bij mijnbouwwerken valt in beginsel niet onder het Brzo. Uitzondering is de ondergrondse gasopslag op land. Die uitzondering is opgenomen in de zogenaamde Sevesorichtlijn, die in het Brzo is geïmplementeerd. Het doel van deze richtlijn is het beheersen van risico's bij installaties met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen, zoals bij ondergrondse gasopslag op land. De offshoreveiligheidsrichtlijn, waarvan wij de implementatie in behandeling hebben, beoogt een vergelijkbaar regime voor mijnbouwwerken en levert op die manier dus ook een bijdrage aan de veiligheid. 

Mevrouw de voorzitter, dank voor uw geduld. Dit was mijn eerste termijn. 

De voorzitter:

Ik mis nog een advies op een aantal amendementen. 

Minister Kamp:

U hebt gelijk. Dat zijn vier amendementen die ik vlak voor deze vergadering heb gekregen. 

De voorzitter:

Maar voordat u daar een oordeel over geeft, is er een interruptie van mevrouw Van Tongeren. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik wacht met plezier de advisering over de laatste amendementen nog even af. 

Minister Kamp:

Met het amendement op stuk nr. 26 wordt beoogd, alle afvalwaterinjecties vergunningplichtig te maken onder de Mijnbouwwet. Ik heb al gezegd dat het bij afvalwaterinjectie vaak gaat om de injectie van productiewater en dat valt onder de definitie van het opslaan van stoffen als bedoeld in de Mijnbouwwet. Daar is geen opslagvergunning voor nodig, omdat het gaat om de injectie van productiewater in dezelfde grondlaag. Aan de injectie van productiewater worden, zoals ik net zei, voorschriften verbonden en die worden vastgelegd in de milieuvergunning voor de betreffende installatie. Het is daarom niet nodig om dan ook nog een vergunningplicht te introduceren voor de injectie van het productiewater zelf. Eventuele extra weigeringsgronden voor de opslag van productiewater zijn ook overbodig. Daarvoor zijn de milieuvergunning en de voorwaarden die daaraan kunnen worden gekoppeld, beschikbaar. 

Bovendien zou dit amendement ook onevenredig grote gevolgen hebben voor aardwarmte en tuinders. Het zou het hele proces van het inschakelen van aardwarmte en geothermie nog complexer maken en daardoor nog minder aantrekkelijk. Bij aardwarmte wordt in principe alleen maar opgepompt zuiver water terug in de grond gepompt. Er worden geen nieuwe stoffen aan toegevoegd die een risico vormen voor het milieu. Daarom moet het amendement, zoals dat voor mij ligt, door mij ontraden worden. 

Op stuk nr. 27 is een amendement ingediend ter vervanging van dat op stuk nr. 12. 

De voorzitter:

Het amendement op stuk nr. 27 is een subamendement van de heer Smaling. 

Minister Kamp:

Dank u, mevrouw de voorzitter. Het is zoals u zegt en dat mag ook van een voorzitter verwacht worden. 

Het subamendement wijzigt het amendement op stuk nr. 12 en beoogt de positie van degene die schade heeft, verder te versterken met een informatieplicht voor exploitanten en overheden. We hebben zojuist heel lang gediscussieerd over het amendement op stuk nr. 12 van de leden Vos en Ouwehand. Ik heb dat amendement ontraden en ik ontraad dus ook het subamendement. Ik merk daarbij op dat burgers een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur kunnen doen als ze overheidsinformatie willen hebben. Verder kan het amendement ertoe leiden dat exploitanten bedrijfsvertrouwelijke informatie beschikbaar moeten stellen en dat is niet gewenst. Mijn hoofdargument is echter dat het amendement een subamendement op dat op stuk nr. 12 is en dat ik dat amendement al ontraden heb. Ik ontraad dus de aanneming van het amendement op stuk nr. 27. 

Het amendement op stuk nr. 28 beoogt een aantal aanvullende gegevens te verplichten bij indiening van een aanvraag voor een opsporings- en winningsvergunning. Het gaat om informatie over de gevolgen voor het milieu, de schade door bodembeweging, de veiligheid en de volksgezondheid. In het wetsvoorstel is al bepaald dat ik bij de beoordeling van een aanvraag voor een opsporings- of winningsvergunning rekening moet houden met het risico, de gevaren en andere relevante informatie over het gebied waarvoor de vergunning zal gelden. In het debat is eerder gesuggereerd dat het alleen maar om de economische winbaarheid zou gaan en dat is dus niet juist. Het gaat namelijk om risico, gevaren en andere relevante informatie over het gebied waarvoor de vergunning zal gelden. 

Bij ministeriële regeling zal worden bepaald welke gegevens de aanvrager hiervoor moet indienen. Bij het opstellen van die regeling zal ik ook naar de in dit amendement genoemde aspecten kijken. Gelet op de regeling waarmee ik zal komen, is het niet wenselijk om nu een deel van die aanvullende gegevens alvast bij wet te regelen. Het past niet goed in de systematiek van de manier waarop we met wetten en regelingen omgaan. Het heeft in dit geval ook geen meerwaarde. Het komt ook de integraliteit niet ten goede. Vandaar dat ik de aanneming van dit amendement ontraad. 

Het laatste amendement dat ik van een advies moet voorzien, is dat op stuk nr. 29. Dit amendement vervangt het amendement op stuk nr. 22. Op dat amendement heb ik echter al gereageerd. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Wij hebben de minister een aantal vragen horen beantwoorden, maar wij hebben de minister ook twee uur lang eigenlijk horen zeggen: "Alles wat de Kamer voorstelt, is niet nodig. Vertrouw nou maar op mij. Het komt wel goed." De Kamer heeft gisteravond voor de zoveelste keer een hoorzitting gehad met mensen uit het gebied in Groningen. Wij worden overspoeld met e-mail. Wij krijgen continu verhalen en verzoeken uit Groningen. De GroenLinksfractie voelt urgentie, maar dat geldt ook voor de andere fracties want die hebben dat zelf ook gezegd. Ik begrijp niet waarom de minister eigenlijk om twee redenen, het komt te snel en er is geen samenhang, alle amendementen afwijst. Hij zegt niet: "Met deze kan ik wel leven. Zelf had ik het iets beter kunnen doen. Die wil ik niet." De minister zegt gewoon: in één zwiep alles van tafel; ik kom zelf wel wanneer voor mij de tijd rijp is, en Kamer — ik zeg het maar wat grover dan ik normaal doe — bemoei je er maar even niet mee. De minister schept daarmee een sfeer waardoor het voor de Kamer moeilijk wordt om met hem samen te werken. Ik zou de minister dus aan het einde van zijn inbreng nogmaals willen vragen: kan de minister kijken naar de amendementen en er misschien toch een aantal vinden die weliswaar misschien niet helemaal zijn opgeschreven op de manier waarop hij het zou doen, maar die wel een verbetering zijn en die wel de Groningers of de mensen op Terschelling of in het Groene Hart of bij de gasopslag Bergermeer wat houvast geven? Zit er nu echt in alle voorstellen van de Kamer helemaal niets? Is alles wat wij voorstellen onzorgvuldig, prematuur en zonder enige samenhang? 

Minister Kamp:

Ik heb geen probleem met de sfeer. Voor zover er iets aan de hand is met de sfeer, heeft dat er mogelijk mee te maken dat ik met een wetsvoorstel kom dat gaat over de veiligheid van boorplatforms op de Noordzee. In de Golf van Mexico is er een ramp geweest, en de Europese Unie heeft gezegd dat er een aantal dingen moet veranderen. Ik implementeer dat in een wetswijziging. Vervolgens komt de Kamer met vijftien amendementen die voornamelijk over Groningen gaan. Dat mag de Kamer natuurlijk doen, maar wat ik ook mag doen is daar inhoudelijk op ingaan en met argumenten komen waarom ik denk dat het beter op een ander moment en in een andere vorm kan worden gedaan. Ik heb dat vandaag ook in een brief aan de Kamer uitgebreid weergegeven. Ik heb er nu twee uur en een kwartier over mogen spreken. Ik ben er ook steeds inhoudelijk op ingegaan. Er is dus geen sprake van dat ik alles maar van tafel veeg, nee, er is sprake van dat ik alles stuk voor stuk serieus neem en daarop inhoudelijk inga. Ik geef ook steeds aan hoe daarover, misschien niet op dit moment maar op een later moment, op een meer verantwoorde wijze zorgvuldige besluitvorming zou kunnen plaatsvinden. De Kamer is medewetgever. De regering is ook medewetgever. Wij moeten proberen om het samen eens te worden. Daar was mijn bijdrage van vandaag op gericht. Mijn doel was niet om alle onderwerpen die de Kamer aan de orde heeft gesteld, weg te poetsen, maar wel om die onderwerpen op de meest correcte manier recht te doen. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dan hebben de minister en ik misschien een ander debat bijgewoond, want ik heb de minister op geen enkel punt ... Misschien heeft de minister het zorgvuldig en uitgebreid van tafel geveegd, maar alles is van tafel geveegd. De beving in Huizinge was in 2012. De aangenomen Kamermotie om de Mijnbouwwet aan te passen was van 2013. Nogal logisch dus dat de Kamer, die wel de druk voelt en die wel probeert om wat te regelen voor de Groningers maar ook voor mensen elders in het land, dit moment aangrijpt. Dat wist de minister. Hij had het kunnen zien aankomen; het kan dus geen verrassing zijn. Maar nogmaals, de argumenten zijn alleen: het is te snel — dat zegt hij na twee jaar — en er zit geen samenhang tussen. Dat is het hoofdargument. Hoe moeten wij nu een samenhang zien te zoeken tussen het uitbreiden van de afwijzingsgronden, ook aanbevolen door de Onderzoeksraad, en het ordentelijk regelen dat waterschappen, gemeenten en provincies een formele rol krijgen? Daar zit geen samenhang tussen. Dat zijn twee verschillende onderwerpen. De minister veegt dat van tafel. De minister doet het niet, maar ik zou hem toch willen uitnodigen om te kijken of er echt niets mogelijk is. Anders moet het maar gewoon op de stemming aankomen. Dan is er geen andere optie. 

Minister Kamp:

Dat laatste is ongetwijfeld het geval. De Kamer gaat zelf over de orde. Zij bepaalt zelf wat er aan amendementen wordt ingediend en wat er bij de stemmingen wordt gedaan. Dat realiseer ik me heel goed. Misschien zou mevrouw Van Tongeren zich ook kunnen realiseren dat het niet zo is dat de mensen in Groningen moeten wachten totdat er iets voor hen geregeld wordt. Ik ben, zoals ik al heb gezegd, al twee jaar en vijf maanden constant bezig om allerlei dingen te regelen om ervoor te zorgen dat er recht wordt gedaan aan het grote probleem waarmee de mensen in Groningen, de Groningse samenleving en Groningen als geheel worden geconfronteerd. Daarom hebben wij gedaan wat wij allemaal hebben gedaan. Wij hebben ook nog andere dingen te doen, bijvoorbeeld de veiligheid van boorplatforms. Dat is dan nu in een wetsvoorstel aan de orde. Maar ondertussen ga ik met alle kracht door om wat er aan regelingen is voor Groningen en wat wij hebben opgezet, nog verder te verbeteren. De punten die vandaag in het verkeer tussen Kamer en regering aan de orde zijn geweest, zijn voor een groot deel punten die ik ook in bewerking heb en die ik zo gauw mogelijk in hun samenhang in een wetsvoorstel aan de Kamer zal presenteren. Ik heb aangegeven dat het allervroegste moment waarop ik dat zou kunnen doen — dat is heel snel — half oktober zou kunnen zijn. 

Ik kom nog even terug op het punt van de gemeenten en provincies, waar mevrouw Van Tongeren over sprak. Ik heb eerder al gezegd dat ik, vooruitlopend op de wetswijziging, gemeenten en provincies al op de beoogde wijze zal behandelen voor wat betreft hun rol bij de advisering. 

De voorzitter:

Ik dank de minister. 

Nee, mijnheer Smaling, u hebt al drie interrupties gehad. 

De heer Smaling (SP):

Ik wil alleen maar verzoeken om een time-out van een kwartiertje. 

De voorzitter:

Ja, dat was ik al van plan, want uw wens was bekend. 

Ik bedank de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn en schors de vergadering. 

De vergadering wordt van 21.52 uur tot 22.08 uur geschorst. 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. Het is tijd voor een wijziging van de manier waarop we in Nederland omgaan met het winnen van stoffen uit de ondergrond, niet alleen op zee, maar ook op land. Al heel lang dringt D66 daarom aan op aanpassing van de Mijnbouwwet, niet alleen in verband met Groningen en de ongelofelijk moeilijke situatie waarin een heel aantal mensen zich daar bevindt, maar ook in verband met allerlei andere zaken waarover inwoners van onder andere Brabant en Drenthe zich grote zorgen maken. Ik doel bijvoorbeeld op mogelijkheden voor de winning van schaliegas, of, aan de andere kant, juist de injectie van afvalwater. Mensen zeggen inmiddels tegen ons dat het verlenen van een vergunning voor dergelijke zaken niet langer zomaar een automatisme mag zijn. Er moet echt een zorgvuldige afweging aan ten grondslag liggen, waarbij breder wordt gekeken dan de belangen van het bedrijf dat de vergunning aanvraagt. 

Dan nog een heel specifiek punt over deze wet. Ondanks de antwoorden van de minister is D66 er niet van overtuigd dat de veiligheid van mijnbouwinstallaties voldoende gegarandeerd is als degene die de veiligheid moet verifiëren in dienst is bij het bedrijf waar hij dat voor doet. Dat is toch een beetje de slager die zijn eigen vlees keurt. Er zullen vast situaties zijn waarin dit prima gaat, maar laten we voor alle zekerheid zorgen dat zo'n controleur de schijn niet tegen heeft. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat een onafhankelijke deskundige bij de mijnbouwinstallaties de verificaties zal uitvoeren; 

overwegende dat aan de onafhankelijkheid van deze deskundige getwijfeld kan worden wanneer hij in dienst is van het bedrijf waarvan hij de installaties verifieert; 

verzoekt de regering om in de AMvB bij de selectiecriteria van de onafhankelijke deskundige ook op te nemen dat deze niet in dienst mag zijn van het bedrijf waarvan hij de installaties verifieert, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Veldhoven en Agnes Mulder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 30 (34041). 

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

We hebben uitgebreid gesproken over het omkeren van de bewijslast, of in ieder geval over het idee dat als er in een bepaald gebied mijnbouwactiviteiten plaatsvinden en er schade is, de bewoners ervan uit mogen gaan dat zij sterk in hun schoenen staan en dat de bewijslast komt te liggen bij de partij die baat heeft bij die activiteiten. De fractie van D66 is er voorstander van dat we de positie verstevigen van de mensen om wie het gaat. 

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Ik had zo'n beetje dezelfde introductie voor ogen als mevrouw Van Veldhoven, namelijk dat er toch een soort ruimtelijkeordeningsangst in dit land aan het ontstaan is. We zijn natuurlijk een klein en dichtbevolkt land, dus iedereen heeft een "backyard" en heeft van sommige dingen liever niet dat zij daarin gebeuren. De situatie in Groningen heeft er wel toe geleid dat mensen op allerlei niveaus en in allerlei delen van het land zich zorgen maken om wat er in hun directe omgeving gebeurt, of dat nu de plaatsing van windmolens boven de grond is of de injectie van afvalwater, gaswinning of -opslag en zoutwinning onder de grond is. Het speelt overal en op allerlei verschillende plekken. Daarvan moeten wij ons wel bewust zijn, als Kamer en als regering. Ik verzoek de minister, zich daarvan meer bewust te zijn en zich ervan bewust te worden dat we door wat er in Groningen gebeurt een bevolking creëren die eerder en sneller angstig en onzeker is over wat er met de omgeving gebeurt. 

Een ander punt is dat de minister er een handje van heeft om alles in zijn eigen tempo te willen doen. Het is zijn beleid. Als de meerderheid van de Kamer hem volgt, kan hij zijn beleid uitvoeren. Ik moet vaststellen dat het in de afgelopen maanden vaak is voorgekomen dat de twee regeringspartijen hem volgden en alle anderen geacht werden om als een soort dwergpoedeltjes achter de minister aan te lopen. Moties werden consequent afgeraden en weggestemd. Daardoor ontstaat, ook gezien de emotie die er met name in Groningen is, een sfeer in de Kamer die mij niet lief is. Ik kan daar wel tegen. Erger vind ik het voor die mensen in Groningen, die graag zien dat er iets wezenlijks gebeurt. De minister doet van alles, zeg ik er meteen bij, maar het landt niet voldoende. Vandaag bespreken we hier onder andere dat mensen niet het gevoel hebben dat zij snel hun recht kunnen halen. Dan kan de NAM wel een schade-expert sturen en dan kunnen we Centrum Veilig Wonen hebben dat op papier neutraal en objectief is, maar ik hoor dat dat sterk blijft hangen op de NAM. En er is wel zoiets als de Tcbb, maar mensen weten nauwelijks waar de letters van die afkorting voor staan. Daarachter zit dan nog eens de rechter. Willen wij de mensen in Groningen en elders in het land die zich zorgen maken om wat er in hun directe omgeving speelt, tegemoetkomen, dan moeten wij, dus zowel de Kamer als het kabinet, vertrouwen uitstralen, liefst in een zo groot mogelijke samenstelling. De laatste maanden is dat helaas niet het geval geweest. Ik hoop dat dit vanaf vandaag verandert. Ik roep de minister dan ook op om wat dat betreft een iets andere mentaliteit uit te stralen. Het gaat helemaal niet over zijn arbeidsethos, maar wel over het toelaten van gevoelens en bewegingen, met name uit die provincie, die zich misschien niet vertalen in percentages van mensen die al dan niet hun recht vinden, maar wel in percentages van mensen die in grote geestelijke en financiële nood verkeren, maar eenvoudigweg niet weg kunnen. Die percentages komen onder anderen bij de provinciale ombudsman terecht. 

Ik kom de minister graag tegemoet voor wat een aantal van mijn amendementen betreft. Als een en ander in een later stadium kan worden meegenomen, hoor ik graag van hem op welke termijn hij denkt een nieuwe wijziging van de Mijnbouwwet, waarin zijn uitwerking van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid is verdisconteerd, deze kant op te kunnen laten komen. Ik ben in principe welwillend om die amendementen dan pas weer in te dienen, tenzij hij ze al meeneemt in zijn eigen wetsvoorstel. Het amendement-Vos/Ouwehand en ons eigen subamendement dat daarmee te maken heeft, steunt de SP-fractie wel. 

Over de vraag wanneer er in Limburg sprake is van een geohydrologische wijziging, verschillen wij van mening. Daarom dien ik een motie in die de minister en mij bij elkaar brengt, hoop ik. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat in Limburg zich het verschijnsel voordoet dat de bodem niet zakt maar stijgt als gevolg van het stijgende mijnwater; 

overwegende dat als gevolg van de stijgende bodem er schade optreedt aan onder meer woningen, gebouwen en infrastructuur; 

overwegende dat deze nieuwe schade met name optreedt sinds het stopzetten in 1994 van het wegpompen van het mijnwater; 

van mening dat hier sprake is van een nieuw feit en dat de wettelijke verjaringstermijn gekoppeld dient te worden aan dit nieuwe feit; 

spreekt uit dat deze nieuwe schade wordt uitgezonderd van de algemene verjaringstermijn totdat de resultaten van het thans lopende onderzoek bekend zijn, en in het bijzonder wat precies de oorzaak is van de stijgende bodem en de als gevolg daarvan optredende schade, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Smaling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 31 (34041). 

De heer Smaling (SP):

Dat was een lange, maar wel een mooie. Hier wilde ik het bij laten. 

Mevrouw Klever (PVV):

Voorzitter. Wij behandelen hier de wijziging van de Mijnbouwwet ter implementatie van de richtlijn voor offshore olie- en gasactiviteiten, maar het debat ging vooral over amendementen die vooruitlopen op het debat over het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid van volgende week, en dan in het bijzonder over het amendement voor omkering van de bewijslast. De PVV steunt dit amendement. Ik heb hiervoor in eerste termijn onze drie belangrijkste argumenten gegeven. De minister heeft ons niet kunnen overtuigen van het tegenovergestelde. 

Wij willen ook geen valse verwachtingen wekken. De huidige schadegevallen zijn hier niet direct mee geholpen. Alleen als mensen na jarenlang gesteggel over de schadeafhandeling bij de rechter komen, zal dit amendement behulpzaam zijn. De PVV zet zich echter vooral ook in om mensen in Groningen voor die tijd te helpen. Wij zullen daarvoor volgende week, tijdens het debat over het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid, weer concrete voorstellen doen. Wij hopen dat dit eerste stapje in de goede richting van de PvdA een ommekeer betekent in het jarenlange misleiden van de Groningers. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Voorzitter. Sinds Huizinge is er in Groningen, in Twente, in Woerden en op Terschelling het gevoel dat mensen niet goed beschermd zijn tegenover grote gas- en oliemaatschappijen. Dat heb ik hier al eerder gezegd. Het gaat om 's werelds grootste bedrijven. Shell is in grootte het derde bedrijf ter wereld en Exxon het vierde. Die bedrijven hebben een omzet van boven de 300 miljard per jaar en maken winsten van 150 miljard per jaar. Gewone mensen voelen zich behoorlijk machteloos om daartegen op te komen. Vanavond heb ik geprobeerd om dat gevoel te verwoorden door te zeggen dat zij niet voelen dat er in Den Haag veel verandert en dat er voor hen wordt opgekomen. Dat de minister achter de schermen heel veel onderzoeken heeft uitgezet en dat er heel veel activiteit is, wordt niet gevoeld door de mensen die daar zitten en wonen. Tot mijn grote spijt mis ik dat bij deze minister. Ik mis bij hem ook een beweging naar de Kamer, als er van allerlei verschillende kanten zo duidelijk een beroep op hem gedaan wordt in de lijn van: "Is er echt niks mogelijk? Kan het niet sneller? Zit er niks in?" In de aangenomen motie uit 2013 werd al gevraagd om te kijken naar de afwijzingsgronden. Ik vind het jammerlijk en onverklaarbaar dat dit in april 2015 nog steeds niet gelukt is. 

Ik heb ook begrepen dat het amendement voor omkering van de bewijslast er al sinds begin februari ligt. Had de minister op dat moment een advies van de Raad van State over dat amendement gewild, dan had dat ook gekund. Ik begrijp dat er op het departement heel veel werk rondom de gaswinning ligt. Dat komt natuurlijk doordat dit pas onder de aandacht kwam sinds de beving bij Huizinge, maar het is wel een realiteit. Het lukt gewoon niet meer om steeds weer uit te leggen aan mensen uit Groningen, Twente en Terschelling dat het opnieuw uitgesteld moet worden, tot oktober, tot juni en nog langer. Vandaar dat ik het jammer vind dat de minister de Kamer niet gedeeltelijk tegemoet komt door te zeggen dat hij bereid is om bepaalde amendementen over te nemen, als de Kamer bereid is om andere amendementen in te trekken. De minister heeft gewoon over het gehele pakket gezegd dat het niet nodig is, dat het in zijn tempo gaat en met zijn informatie. Dat zal hij ongetwijfeld ook met de moties doen. Ik heb toch twee moties waarmee ik het dapper ga proberen. De ene gaat over openbaarheid van informatie. In het verdrag van Aarhus is vastgelegd dat er een verhoogde noodzaak is voor de Staat om milieu-informatie aan alle burgers beschikbaar te stellen. Door staatssecretaris Mansveld, die namens de Staat de verklaring van Maastricht heeft ondertekend, is deze uitspraak nog eens bevestigd. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat niet alle informatie van het Staatstoezicht op de Mijnen openbaar is en dat transparantie goed is voor het vertrouwen van burgers in de overheid; 

verzoekt de regering, alle niet-bedrijfsgevoelige informatie van het SodM over de naleving van de relevante wetgeving stapsgewijs openbaar te maken en te ontsluiten via de website, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Tongeren en Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 32 (34041). 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Mijn tweede motie gaat over een van de vele problemen die de Groningers hebben bij het vergoed krijgen van hun schade. Meerdere Groningers hebben mij verteld dat zij verplicht zijn om geld te lenen, omdat hun nieuwe of versterkte huis meer waard is dan het huis dat ze nu hebben. De NAM mag namelijk geen schenking doen aan de desbetreffende persoon. Er wordt daarom gezegd: de WOZ-waarde van het oude huis was €200.000 en de WOZ-waarde wordt €250.000; gaat u die €50.000 zelf maar lenen. Ik ken daar inmiddels een aantal gevallen van en ik vind dat dit anders moet. Dit is een onderzoeksmotie, een verzoek aan de minister om hiernaar te kijken. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat mijnbouwondernemingen schade door bodembeweging als gevolg van hun activiteiten moeten vergoeden; 

constaterende dat door schadeherstel en versterken van bouwwerken mogelijk de waarde van een bouwwerk kan stijgen en er dan sprake kan zijn van een schenking; 

constaterende dat de Belastingdienst belasting over schenkingen int; 

verzoekt de regering, te onderzoeken of het nodig is om belastingregels voor schenkingen zo aan te passen dat zij geen rem op schadevergoeding en -preventie bij mijnbouwactiviteiten zetten, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Tongeren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 33 (34041). 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Tot slot hoop ik dat wij op twee sporen aan de slag gaan. Enerzijds moeten we in Nederland zo snel mogelijk afkicken van fossiele energie. Dat moeten we doen door er zuiniger mee om te gaan en door zo snel mogelijk over te gaan op duurzame energie. De laatste restjes fossiele brandstof die in Nederland aanwezig zijn, bijvoorbeeld onder de Waddenzee en de Waddeneilanden of in schaliegasbelletjes in Brabant, moeten we niet inzetten. Anderzijds moeten we meer vaart krijgen in het dossier. Het gaat misschien wat sneller dan de minister wil, maar ik hoop dat hij ziet dat dit de bedoeling van de Kamer is. Daarom heeft de minister vanavond vijftien amendementen en een stuk of vijf, zes moties aangeboden gekregen. 

De heer Jan Vos (PvdA):

Voorzitter. Mijn fractie heeft drie amendementen geformuleerd naar aanleiding van het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen. Een daarvan behelst het meer inspraak geven aan lokale overheden bij nieuwe winningsprojecten. Ik denk dat het heel belangrijk is dat mensen zich verbonden voelen en adviesrecht hebben bij de winning van gas en andere fossiele delfstoffen. Dat hebben we in Groningen ervaren. Ik ben blij dat we het amendement in stemming kunnen brengen. 

Het tweede amendement ging over een andere verdeling, het toekennen van een grotere waarde aan natuurwaarden en omgevingsfactoren. Niet alleen economisch gewin moet een rol spelen, maar ook de wijze waarop we omgaan met de mensen en de natuur wint steeds meer aan belang in het tijdsgewricht waarin we leven. Het is goed dat wij dat ook in de wet vastleggen. Ook daarvoor hebben wij een amendement voorgesteld, dat we in stemming zullen laten brengen. 

Er is veel gesproken over de omkering van de bewijslast. Daarover wordt al ruim vijftien jaar gesproken in deze Kamer. Mijn collega Witteveen heeft op 13 december 2001 een soortgelijk amendement ingediend als het amendement dat nu voorligt. Daarmee is dit naar mijn mening zeer zorgvuldig behandeld. Ook de Raad van State heeft in 1998 al een keer gekeken naar een soortgelijke kwestie bij de ontwerp-Mijnbouwwet die toen aan de orde was. 

Ik heb mij verbaasd over de wijze waarop vandaag is omgegaan met het in artikel 84, lid 2 geformuleerde recht van amendement van deze Kamer. Ik denk dat we allemaal nog maar eens goed daarop moeten reflecteren. Ik vind dat de woordkeuze die op sommige momenten is gebezigd geen recht doet aan dat in de Grondwet geformuleerde recht. 

Ik heb mij uitgelaten over de contouren die nu zijn vastgesteld. Ik begin mij steeds meer daarover te verbazen. Ik denk dat we in de toekomst nog eens goed daarnaar moeten kijken. Misschien kunnen we ze helemaal loslaten, want voor mij en mijn fractie is het heel eenvoudig: je hebt last van aardbevingsschade of je hebt het niet. De contouren die wij daarvoor in Den Haag vaststellen, doen er in mijn ogen vrij weinig toe. Dat punt zal nog terugkomen in de komende periode. 

Voorts zal ik met de fractie van GroenLinks een motie indienen over het positioneren van SodM, maar dat komt aan de orde bij het debat dat wij daarover volgende week hebben, zoals dat ook gebruikelijk is. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. We behandelen vandaag de wijziging van de Mijnbouwwet, die inderdaad gaat over de implementatie van een Europese richtlijn om de natuur wat beter te beschermen tegen mijnbouwactiviteiten op zee. De minister heeft zich nogal verbolgen getoond dat de Kamer de gelegenheid heeft aangegrepen om nog iets meer te doen voor de bescherming van de natuur. Dat geldt ook voor een breed gedragen wens om bij mijnbouwactiviteiten ook de belangen van omwonenden die daar zomaar slachtoffer van kunnen worden beter te borgen en de positie van mogelijke slachtoffers dus te versterken. De minister is verbolgen. Ik zou zeggen: de Kamer doet gewoon haar werk. Wij zijn volksvertegenwoordigers, wij zijn medewetgevers. Het is een zelfstandige verantwoordelijkheid om te kijken of de taken die voor ons liggen goed en snel genoeg worden uitgevoerd worden uitgevoerd en of ze ook echt in het belang zijn van de aanpak van de grote problemen die wij dagelijks in onze mailbox en in de gesprekken met mensen tegenkomen. Ik vind dat niet meer dan logisch, dus ik ben verbaasd over de manier waarop de minister zich heeft opgesteld tegenover de Kamer. 

De omkering van de bewijslast is hard nodig. De minister verwacht er niet veel van. Hij probeerde ook in eerdere reacties een beeld te schetsen alsof, als de Kamer het wetsvoorstel zou aannemen, er een paradijs op aarde voor de Groningers zou ontstaan; alsof wij zo naïef zouden zijn om te denken dat dat gaat gebeuren. Ik zeg het nog een keer: dat gebeurt helemaal niet. Het amendement komt geen seconde te vroeg, gelet op de voorspellingen die zijn gedaan over de bevingen die nog zullen volgen. Dat is zeker het geval in combinatie met het kabinetsbesluit om op dit moment nog geen definitieve afspraken te maken over de vraag hoe ver de gaswinning naar beneden moet en de weigering van de minister om de veiligste scenario's ten minste te onderzoeken, zodat we met elkaar kunnen kijken of het naar 12 miljard of 21 miljard moet. Dat wil de minister allemaal niet. Tegelijkertijd wijst onderzoek uit dat er, of het nu vandaag is of morgen, nog meer bevingen komen. Voor de positie van de mensen die dat zal raken, is deze dag dus niet te vroeg om dat amendement aan te nemen. Als de minister serieuzer gehad gekeken naar de wens die in de Kamer leefde, had hij eerder ook al serieus kunnen kijken naar de mogelijkheden. Het voorstel ligt er al sinds februari. Nu komt de minister met het argument van de Raad van State, dat er een spoedprocedure mogelijk is die zes weken duurt. Dat had dus al gekund. Wat de Partij voor de Dieren betreft stemmen we er dus gewoon over. Ik denk dat we er spijt van krijgen als we dat niet gaan doen. 

Als afronding van dit debat wat mijn fractie betreft heb ik nog een motie. Ook op dit punt ligt een amendement van mijn fractie. Mocht dat echter om een of andere reden toch niet in de wet worden vastgelegd op dit moment, zou ik het toch graag via een motie alsnog bij het kabinet neerleggen. De motie gaat over de vrijwaring van Natura 2000-gebieden van mijnbouwactiviteiten. De minister heeft dat wel toegezegd voor windenergie op zee, waarvoor dank. We wachten het beleid nog af. Het lijkt me redelijk om dat ook voor mijnbouwactiviteiten te doen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de minister heeft toegezegd voor windenergie op zee beleid te ontwikkelen in de vorm van een kader ecologie waarmee plaatsing van windturbines in of nabij Natura 2000-gebieden wordt uitgesloten; 

constaterende dat de minister werkt aan een structuurvisie ondergrond waarin beleid ontwikkeld wordt waarbij het afwegingskader van mijnbouwactiviteiten in bijzondere natuurgebieden een plaats zal krijgen; 

overwegende dat Natura 2000-gebieden niet alleen gevrijwaard moeten blijven van windturbines, maar ook van mijnbouwactiviteiten, waaronder gasboringen en zoutwinning; 

verzoekt de regering, in de structuurvisie ondergrond een uitsluiting voor mijnbouwactiviteiten in of nabij Natura 2000-gebieden op te nemen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 34 (34041). 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Het spreekt voor zich dat alle amendementen waarin wordt gevraagd om meer rekening te houden met de natuur als uitsluitingsgrond op de warme steun van mijn fractie kunnen rekenen. 

Mevrouw Agnes Mulder (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vele vragen die ook mijn fractie had. Ze zijn allemaal consequent beantwoord, waarvoor dank. 

Wij hadden nog niet definitief onze mind opgemaakt over de omkering van de bewijslast. Dat heb ik in de eerste termijn al gezegd. Ik had gehoopt vandaag meer duidelijkheid te krijgen over alle ins en outs van dat amendement. Die volstrekte helderheid is er niet gekomen. Wat ik wel heb gehoord en wat ik heb gelezen in de brief van de minister, is dat de schadeafhandeling eigenlijk wel heel erg goed verloopt. Het beeld dat ik heb, is gewoon een totaal ander. Op basis van deze waarneming en van wat hier vanavond in de Kamer verder is besproken en gedeeld, kan ik zeggen dat het CDA voor het amendement over de omkering van de bewijslast zal stemmen. Wij willen de inwoners van Groningen meer comfort bieden. Op dit moment gaat het gewoon niet goed genoeg. Dit is wel het moment om dat te doen. Mochten we er in de toekomst achter komen dat er misschien best nog wat haken en ogen zijn, zullen we die in de toekomst met zeker met zorgvuldigheid benaderen en bekijken. Dat mag ook worden verwacht van de CDA-fractie. 

De andere amendementen zullen we goed bekijken. Er zijn er een aantal over zaken die de komende dagen en weken nog gaan plaatsvinden, in hoorzittingen dan wel in debatten hier in de Tweede Kamer. Die zullen we of daarbij betrekken of er al eerder, aankomende dinsdag, ons oordeel over geven. We hopen gewoon onze Groningers op deze manier een goede steun in de rug te kunnen geven. We vertrouwen erop dat we dat op deze manier goed kunnen doen. 

De voorzitter:

Dan geef ik als laatste spreker het woord aan de heer Bosman van de VVD-fractie. 

De heer Bosman (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitgebreide beantwoording. Het wetsvoorstel gaat eigenlijk over de implementatie van een richtlijn, zoals hier al een paar keer is gemeld. De VVD kan zich daar goed in vinden. 

Het debat is echter vooral gegaan over de Mijnbouwwet, die op dit moment wordt aangepast door de minister. Ook de VVD weet van de zorgen van de inwoners van Groningen. Het was de VVD die zich hard maakte voor de bindendverklaring van het advies van de Technische commissie bodembeweging. Het is jammer dat zo weinig mensen gebruikmaken van deze mogelijkheid. Kan dat liggen aan het gebrek aan voorlichting of is het niet actief wijzen op die mogelijkheid mogelijk een probleem? 

Er is nu een groot aantal complexe gevallen. De NAM heeft aangegeven dat deze complexe gevallen in 2015 allemaal weg zijn. Is het mogelijk om halverwege het jaar een halfjaarcijfer te krijgen, zodat wij weten dat ze echt op pad zijn? Dan denk ik aan 1 juli. Het is essentieel dat deze complexe gevallen worden opgelost en dat het duidelijk is dat er een oplossing komt, want deze mensen verdienen die oplossing. Dan zijn halverwege het jaar hopelijk de helft en aan het einde van het jaar alle gevallen opgelost, want dat verdient iedereen. 

De voorzitter:

De minister heeft aangegeven dat hij gelijk kan antwoorden, dus geef ik graag het woord aan de minister. 

Minister Kamp:

Mevrouw de voorzitter. Dank aan de woordvoerders voor hun inbreng in tweede termijn. 

De eerste motie die ik heb gekregen, is een motie van mevrouw Van Veldhoven en mevrouw Mulder. Zij willen niet dat de slager zijn eigen vlees keurt. Daarom wordt de regering verzocht om in de selectiecriteria voor de onafhankelijke deskundige aan te geven dat die niet in dienst mag zijn van het bedrijf waarvan hij de installaties verifieert. Deze motie is niet de opperste wijsheid. Ook bij de rijksoverheid heb je een heleboel verantwoordelijkheden. Een onderdeel van die rijksoverheid zijn toezichthouders. Die toezichthouders zijn onafhankelijk en kunnen ook onafhankelijk functioneren als je dat goed hebt geregeld. Dat geldt ook voor grote bedrijven. Zij kunnen ook de zaak zodanig regelen dat de medewerkers die belast zijn met de verificatie, onafhankelijk hun werk kunnen doen. Dat wordt ook erkend en met name zo benoemd door de Europese Unie in de geldende richtlijn. Daarin wordt die mogelijkheid nadrukkelijk opengelaten. 

De criteria voor die onafhankelijkheid zullen door ons vastgesteld worden en ook toegepast worden. Daar zal op toegezien worden door het SodM. Ook kan iemand die niet in dienst is van Shell, nog best afhankelijk zijn van Shell. Als je bijvoorbeeld werkt voor een klein bedrijfje dat helemaal afhankelijk is van Shell, ben je misschien veel minder onafhankelijk dan wanneer je goed geregeld binnen de grote Shell-organisatie functioneert. Het feit dat je niet in dienst bent van het bedrijf op zich, wil helemaal niet zeggen dat daarmee een probleem zou zijn opgelost. Gelet op de mogelijkheid die de Europese Commissie nadrukkelijk opent, gelet op het feit dat er ook alternatieven zijn waarbij wat wij nu voorstellen ook in de praktijk blijkt te kunnen, gelet op het feit dat er in geval van niet in dienst zijn toch sprake van afhankelijkheid kan zijn, gelet op het feit dat er criteria worden vastgesteld waar Staatstoezicht op toeziet, en gelet op het feit dat deze motie niet tot een verbetering leidt, ontraad ik de motie-Van Veldhoven/Agnes Mulder op stuk nr. 30. 

Ik kom op de motie-Smaling op stuk nr. 31. Ik zit midden in een proces in Limburg. Ik ben daar al een aantal keren geweest. Ik heb daar al met meerdere betrokkenen bij meerdere gelegenheden over gesproken. Nadat ik daar een discussie met de Kamer over heb gehad, heb ik daar een grootschalig onderzoek opgezet. Ik wacht dat onderzoek af en ben van plan om op grond daarvan te gaan doen wat gewenst is. Ik wil niet, vooruitlopend op de uitkomsten van dat onderzoek, afwijken van de wettelijke verjaringstermijn zoals die heel bewust in het Burgerlijk Wetboek is opgenomen. In de motie staat als overweging dat er sprake is van een nieuw feit — dan gaat het over het stopzetten van een pomp in 1994 — en dat de wettelijke verjaringstermijn gekoppeld dient te worden aan dit nieuwe feit. Die uitspraak kan ik niet voor mijn rekening nemen. Ik wacht af waar het onderzoek op uitkomt en zal naar aanleiding daarvan mijn standpunt bepalen. Maar op dit moment wens ik mij te houden aan de wettelijke verjaringstermijn zoals die in het Burgerlijk Wetboek staat en daar niet op vooruit te lopen. Vandaar dat ik de motie-Smaling op stuk nr. 31 ontraad. 

De heer Smaling (SP):

Is de minister er zeker van dat er in juridische zin geen sprake is van een nieuw feit? 

Minister Kamp:

De heer Smaling pleegt altijd zeer attent te luisteren. Hij heeft mij twee keer horen vertellen hoe ik tegen deze kwestie aankijk. Ik zal het geen derde keer doen, tenzij de heer Smaling dat nadrukkelijk zou wensen. Het betrof mijn verhaal over het Duitse bedrijf dat vanwege de voortgezette winning in Duitsland het water in Nederland oppompte en, toen de winning in Duitsland stopte, daarmee ophield in Nederland. Dat is een feit dat betrekking heeft op Duitsland en niet op Nederland. Om die reden ben ik van mening dat er geen sprake is van een nieuw feit dat de verjaringstermijn, zoals die in 1994 is begonnen te lopen, zou stuiten. 

De heer Smaling (SP):

Ik weet dat de minister dat gezegd heeft. Het gaat mij echter niet om Duitsland, maar om het feit dat er in de Nederlandse ondergrond in 1994 een ander geohydrologisch regime is gaan gelden. Daar gaat het om. Het gaat om de huizen in Landgraaf, Kerkrade. De relatie met Duitsland is wat mij betreft niet van belang als je kijkt naar de schade die Nederlandse woningen hebben vanwege het feit dat dat water niet meer is weggepompt. Is dat in de Nederlandse juridische context van dat gebied een nieuw feit, ja of nee? 

Minister Kamp:

Ik ken die huizen; ik ben in die huizen geweest. Ik heb met die mensen gesproken. Ik heb met de burgemeesters gesproken, met de wethouders, met de gedeputeerden. Ik weet van die situatie. Daar waar verondersteld werd dat het om mijnbouwschade zou gaan, komen ook weleens andere uitkomsten uit onderzoek naar voren. We hebben nu een heel grootschalig onderzoek opgezet om alles wat daar speelt, technisch te onderzoeken en om vervolgens ook te kijken welke maatregelen op grond van dat onderzoek gedaan moeten worden. In afwachting van dat onderzoek ga ik niet de wettelijke verjaringstermijn ter discussie stellen. Over het nieuwe feit, waarvan sprake is, heb ik gezegd wat ik daar net van kon zeggen, namelijk dat het een nieuw feit is dat betrekking heeft op Duitsland en niet op Nederland. In Nederland is de steenkolenwinning gestopt in 1974 en na mijn overtuiging hebben zich sindsdien geen nieuwe feiten voorgedaan op grond waarvan de wettelijke verjaringstermijn gestuit zou zijn. Ik ben dus van mening dat die wettelijke verjaringstermijn inmiddels is overschreden. Dat neemt niet weg dat het onderzoek wordt ingesteld en dat ik de resultaten daarvan afwacht. 

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 32 van mevrouw Van Tongeren en mevrouw Van Veldhoven. Daarin wordt gezegd dat alle niet bedrijfsgevoelige informatie van het SodM over de naleving van de relevante wetgeving stapsgewijs openbaar moet worden gemaakt en ontsloten moet worden via de website. Ik heb aangegeven dat ik vind dat de relevante informatie openbaar moet zijn. Ik heb ook aangegeven dat het SodM nu werkt aan een communicatieplan om dat op een goede manier te regelen; dat plan komt voor de zomer. Ik vraag de indieners om dat af te wachten. Dat lijkt me verstandiger dan om daar nu al, bij voorbaat, een uitspraak over te doen. Voor de zomer kom ik met dat winningsplan, en ik zou de indieners willen vragen om deze motie aan te houden, zodat zij kunnen beoordelen wat daar uitkomt. Daarna kunnen zij alsnog bekijken of het noodzakelijk is om een daarvan afwijkende uitspraak te doen. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Kan de minister uitleggen waarom deze motie door hem niet gezien wordt als ondersteuning van beleid? 

Minister Kamp:

Omdat ik aangegeven heb dat er een communicatieplan komt. Daarin staat wat redelijkerwijs openbaar kan worden gemaakt en hoe dat zou kunnen worden gedaan. Ik heb die intentie uitgesproken. Om daar nog weer extra uitspraken over te doen, lijkt mij niet zinvol. Die uitspraken voegen daar of iets nieuws aan toe of herhalen wat ik heb gezegd. Dat laatste lijkt mij niet zinvol. Vandaar dat ik in beide situatie deze moties toch wil ontraden. 

In de motie op stuk nr. 33 wenst mevrouw Van Tongeren onderzocht te zien of belastingregels voor schenkingen moeten worden aangepast, zodat zij geen rem zetten op schadevergoeding en -preventie bij mijnbouwactiviteiten. Het onderzoek waarom mevrouw Van Tongeren in deze motie vraagt, lijkt mij een zinvol onderzoek. Vandaar dat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer laat. 

Ik kom bij de motie op stuk nr. 34, waarin mevrouw Ouwehand de regering vraagt om in de Structuurvisie Ondergrond een uitsluiting voor mijnbouwactiviteiten in of nabij Natura 2000-gebieden op te nemen. Ik denk dat het goed is om de Structuurvisie Ondergrond af te wachten en dan te kijken wat voor belangen er allemaal onder de grond spelen. Die belangen conflicteren natuurlijk. Je moet dan kijken welk belang je het belangrijkste vindt en welke voorwaarden je daar misschien aan moet stellen. Het kan heel goed zijn dat er naast bepaalde Natura 2000-gebieden toch iets kan gebeuren. Daarvoor zijn allerlei varianten denkbaar. Ik wil die graag bekijken in de Structuurvisie Ondergrond. We onderzoeken die allemaal en komen met een visie. Het kabinet neemt daarover dan een standpunt in en legt een en ander voor aan de Kamer. Ik denk dat dit de goede manier is om met deze zaken om te gaan. Ik wil niet bij voorbaat, nog voordat de Structuurvisie Ondergrond er is, al conclusies trekken. Daarom wil ik de motie op stuk nr. 34 ontraden. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik snap de minister niet zo goed, want bij windenergie op zee speelt dit ook. De minister weet ook nog niet precies wat er wel en niet in het kader ecologie komt. Hij weet echter al wel — daar ben ik blij mee — dat windmolens niet in of nabij Natura 2000-gebieden mogen worden geplaatst. Hij heeft dat toegezegd in het debat dat we daarover hadden. Ik snap niet waarom zoiets ook niet voor mijnbouwactiviteiten zou kunnen gelden. En dat je dus zegt: Natura 2000-gebieden, zijnde belangrijke kwetsbare gebieden, mogen niet verder verslechteren. Het is dan ook geen goed idee om daar mijnbouwactiviteiten te laten plaatsvinden, net zoals we het geen goed idee vinden om daar windmolens te plaatsen. 

Minister Kamp:

Voor de Structuurvisie Ondergrond wordt een zeer groot onderzoek gedaan. Er wordt een groot beleidsstuk, een beleidsvisie, opgesteld waarin alle belangen die er met betrekking tot de ondergrond spelen, in beeld worden gebracht. Er worden afwegingen en keuzes gemaakt en er worden beslissingen genomen. Ik vind het heel verstandig om dat in samenhang te bezien en dan uitspraken te doen. Ik vind het niet verstandig om daarop vooruitlopend al uitspraken. Dat is de reden waarom ik deze motie ontraad. 

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Maar dan snap ik toch niet het verschil met de manier waarop we het op zee aanpakken. Ook op de Noordzee is het niet bepaald rustig. Ook daar spelen verschillende activiteiten en belangen die tegen elkaar moeten worden afgewogen. Daarvan zeggen we — ik benadruk nogmaals dat ik daar blij mee ben — dat we Natura 2000-gebieden vrijwaren van windturbines omdat die effect kunnen hebben op die gebieden. Ook daar spelen belangen. Ik snap niet waarom daar wel de conclusie kan worden getrokken: dat gaan we niet doen; dat lijkt ons beter van niet. Het is geen verplichting om in Natura 2000-gebieden die dingen te doen. Dat is juist niet het geval. Waarom kan dat bij mijnbouwactiviteiten niet? 

Minister Kamp:

Dat is omdat op de Noordzee niet een vergelijkbaar proces speelt als bij de Structuurvisie Ondergrond. Op de Noordzee speelt wel dat er een beleidsvisie is over de windparken die daar gerealiseerd moeten worden. Daarvoor is een routekaart uitgezet en daarvoor zijn grote bedragen uitgetrokken. Dit jaar gaat de eerste tender daarvoor uit. In dat geheel hebben we daarover beslissingen genomen. Op het land hebben we wel een proces als de Structuurvisie Ondergrond. Vandaar dat ik tot de conclusie ben gekomen die ik net heb verwoord. 

Op mevrouw Van Veldhoven ben ik al ingegaan. 

De heer Smaling gaf aan dat het goed zou zijn voor de situatie in Groningen dat in een zo breed mogelijke samenstelling in de Kamer het vertrouwen wordt uitgestraald dat wij het met elkaar eens zijn. Ik denk dat hij en ik ook graag willen dat wij het met de gemeenten en de provincie eens zijn over wat er moet gebeuren. Ik vind dat ook belangrijk. Vandaar dat ik zeer mijn best doe om zo veel mogelijk met de Kamer op één lijn te komen. Ik kan hem verzekeren dat ik dat ook vanavond heb gedaan. Vandaar ook dat ik mij tot twee keer toe zeer heb ingezet om tot een bestuursakkoord met de provincie Groningen en met de gemeenten te komen. Dat is beide keren gelukt. Vandaar dat ik nu ook overeenstemming met ze heb bereikt over een nationaal coördinator die wordt aangesteld. Vandaar ook dat ik een interbestuurlijke overheidsdienst in Groningen ga oprichten, waarin Rijk, provincie en gemeenten gaan samenwerken, zodat we als een eenheid kunnen optreden. De brede steun die de heer Smaling belangrijk vindt, vind ik ook belangrijk. 

Mevrouw Klever gaf al aan waarmee ze volgende week gaat komen. Ik zal daarover graag met haar en met de andere leden van de Kamer van gedachten wisselen. 

Ik ben op beide moties van mevrouw Van Tongeren ingegaan. 

De heer Vos heeft aangegeven dat hij bij zijn amendementen wenst te blijven. Daarvan heb ik kennisgenomen. 

Mevrouw Ouwehand zegt dat ik niet serieus wil kijken naar minder gaswinning in Groningen. Dat is een misverstand. Voordat ik kwam, bedroeg het volume 47 miljard m3. In het eerste jaar dat ik er was, was het 53 miljard m3. Toen zijn alle onderzoeken uitgevoerd. Inmiddels is het teruggebracht naar dit jaar 39,4 miljard m3. Conform de uitspraak van de Raad van State heb ik de Kamer laten weten dat het dit jaar niet meer dan 36 miljard m3 zal kunnen worden. Voor het eerste halfjaar hebben we het op een nog lager niveau vastgesteld. We gaan nu op 1 juli besluiten over de omvang van de gaswinning dit jaar. Dat zou dus ook lager kunnen worden dan de 39,4/36 miljard m3, waarover ik net sprak. Ik heb ook aangegeven dat we voor 1 januari a.s. gaan kijken naar een andere systematiek, waaruit ook weer een lager niveau zou kunnen komen. Ik ben dus volop bezig met het volume van de gaswinning. Dat doe ik met grote overtuiging, omdat ik denk dat de oplossing in Groningen van twee kanten moet komen: het volume van de gaswinning en het versterken van huizen en andere gebouwen. 

Ik heb ook kennis moeten nemen van de conclusie van mevrouw Mulder ten aanzien van het amendement van de heer Vos en mevrouw Ouwehand, waarover ik mijn opvatting heb gegeven. 

De heer Bosman had twee vragen aan mij. Een vraag was: waarom wordt er zo weinig gebruikgemaakt van de arbitragemogelijkheid? Dat vindt hij niet een gewenste situatie. Ik ben het met de heer Bosman eens. Ik kan op dit moment dus niet tevreden zijn over hoe dat werkt. Ik zou namelijk graag willen dat, als zaken slepen, er snel een arbitrage komt en dat degenen die daar belang bij hebben, ook het belang van arbitrage inzien en daarvan gebruik willen maken. Ik ga mij dus inspannen om te bekijken hoe ik dat kan verbeteren, zodat er meer gebruik van wordt gemaakt en zaken sneller tot een oplossing komen. Het tweede punt van de heer Bosman gaat over de complexe gevallen. Ik heb aangegeven dat we willen dat die eind dit jaar zijn opgelost. Hij zei: geef halverwege het jaar aan wat de stand van zaken is. De heer Bosman en ik moeten ons het volgende realiseren wat betreft het oplossen van die zaken. Het kan ook zo zijn dat je op een gegeven moment een allerlaatste bod doet en dat neerlegt. Als dat dan wordt geweigerd, dan kan het zijn dat de zaak daarmee is afgehandeld maar dat er dan niks anders nog rest dan naar de rechter te gaan. De oplossing kan er niet alleen in bestaan dat degene die vraagt, zijn zin krijgt. Er moet altijd in redelijkheid een uitkomst komen. Dus ook het afsluiten van het dossier en het vervolgens aan de rechter overlaten kan een oplossing zijn. Ik vind dat het nuttig is om halverwege het jaar het door de heer Bosman gevraagde overzicht te geven. Ik zal de NAM vragen om dat overzicht te maken en om ervoor te zorgen dat dat op de goede wijze, tijdig bij de Kamer komt. 

Mevrouw de voorzitter, hiermee heb ik de amendementen behandeld. Ik ben ook op de vragen en opmerkingen ingegaan. Ik dank de Kamer voor de gelegenheid die mij daarvoor vanmiddag en vanavond weer is geboden. 

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn beantwoording in tweede termijn. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Ik heb nog even een adminstratieve mededeling. Omdat we samen met de PvdA een amendement over de mogelijke afwijzingsgronden hebben ingediend, wil ik het eerder ingediende amendement van GroenLinks zelf intrekken. 

De voorzitter:

Om welk amendement gaat het, mevrouw Van Tongeren? 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dit gaat over het amendement op stuk nr. 9. We willen de amendementen op stuk nrs. 9 en 11 intrekken. Het amendement op stuk nr. 11 gaat over SodM. Op dit punt komen we samen met de PvdA op een motie, omdat we maar een van de opties in het amendement hebben staan. De minister heeft wel een punt als hij aangeeft dat er meerdere opties zijn die hij graag bekeken wil hebben. Het amendement over het advies van gemeenten, provincies én waterschappen vinden wij heel belangrijk en handhaven we. Ook het amendement over de verschillende afwijzingsgronden vinden we heel belangrijk en handhaven we. 

De voorzitter:

Mevrouw Van Tongeren, het is alleen van belang om te weten welke amendementen u intrekt. 

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

De amendementen op stuk nrs. 9 en 11. 

De voorzitter:

Het amendement-Van Tongeren (stuk nr. 9) is ingetrokken. 

Het amendement-Van Tongeren (stuk nr. 11) is ingetrokken. 

Hiermee zijn we gekomen aan het einde van de behandeling van dit agendapunt. Nee, de heer Smaling wil nog een korte opmerking maken. 

De heer Smaling (SP):

Ik heb nog één vraag aan de minister. Ik heb het al dan niet in stemming brengen van mijn amendementen afhankelijk gemaakt van de termijn waarop de minister denkt weer met een nieuwe wijziging van de Mijnbouwwet te komen waarin de aanbevelingen van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid verwerkt zijn. Dat zal voor mij bepalen of ik die amendementen wel of niet in stemming breng. 

Minister Kamp:

Ik ga daar met de grootst mogelijke spoed aan werken. Dat betekent dat ik ga proberen om dit via een spoedadvies door de Raad van State te krijgen. Ik hoop op de optimale medewerking van allen die betrokken zijn bij dat proces. Het is nu half april. Dat zou ertoe moeten kunnen leiden dat ik op zijn allervroegst half oktober een geheel omvattend voorstel voor wijziging van de Mijnbouwwet aan de Kamer kan voorleggen. 

De voorzitter:

Ik dank de minister nogmaals voor zijn komst naar de Kamer en ik dank ook de leden voor hun inbreng. 

De algemene beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Aanstaande dinsdag zal er over de amendementen en de moties worden gestemd. 

Naar boven