Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | nr. 57, item 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | nr. 57, item 3 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Vaststelling van een nieuwe Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming 201.) ( 33970 ).
De voorzitter:
Ik heet alle aanwezigen in de zaal van harte welkom. Een speciaal welkom aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die vandaag zijn wetsvoorstel verdedigt.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Oskam (CDA):
Voorzitter. Laten we maar meteen duidelijk zijn: de CDA-fractie staat positief tegenover dit wetsvoorstel. Sinds de totstandkoming van de toen nog tijdelijke Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) in 2000 heeft een discussie plaatsgevonden over de combinatie van zowel de rechtsprekende als de adviserende taak van de RSJ. Het lijkt een beetje op de discussie over de Raad van State. Enkele uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens voedden deze discussie. Het wetsvoorstel draagt bij aan een scherpere uitoefening van deze twee taken en doet daarmee recht aan het voorkomen van de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid.
In de schriftelijke ronde heeft de CDA-fractie vragen gesteld over dit aspect, alsmede over het aantal leden, de onverenigbaarheid met het lidmaatschap van de Hoge Raad, het verband met het inmiddels in de Eerste Kamer weggestemde wetsvoorstel over elektronische detentie en de voorgestelde cassatie in het belang van de wet. Deze vragen zijn alle naar tevredenheid beantwoord.
De CDA-fractie wil vandaag nog wel aandacht besteden aan de criteria die door de beklagcommissie van de commissie van toezicht alsmede door de beroepscommissie van de RSJ moeten worden meegenomen bij de beoordeling van de vrijheden van gedetineerden. Nieuw hierbij zijn de mee te wegen criteria "veiligheid van de samenleving" en "de belangen van slachtoffers en nabestaanden". De CDA-fractie is zeer content met deze nieuw geformuleerde invalshoeken. Dat doet ook recht aan wat op dit moment in de samenleving speelt. Op die manier wordt bij beslissingen over externe vrijheden van gedetineerden meer rekening gehouden met de gevoelens van slachtoffers en nabestaanden over het verlenen van vrijheden. Daardoor kan maatwerk worden geleverd. Zo zou een gedetineerde in aanmerking kunnen komen voor het verrichten van arbeid buiten de inrichting, maar kan het dan wel wenselijk zijn dat dit niet in een bepaalde plaats gebeurt, om zo een confrontatie met het slachtoffer te voorkomen. Dat zijn zinnige aanpassingen met betrekking tot de vrijheden die aan gedetineerden kunnen worden toegekend.
Ik heb nog enkele concrete vragen over de wijze waarop de slachtoffers in beeld komen. Een centrale rol daarbij speelt het Informatiepunt Detentieverloop (IDV), dat is gesitueerd bij het Openbaar Ministerie. Het IDV onderhoudt contact met de inrichtingen, met Slachtofferhulp Nederland en, veel belangrijker nog, met de slachtoffers zelf. De communicatie van het IDV naar de slachtoffers was echter jarenlang een punt van zorg. Zo werden nabestaanden op redelijk kille wijze middels een simpel briefje geïnformeerd over bijvoorbeeld het vrijkomen van een moordenaar. De stichting Aandacht Doet Spreken heeft met succes aandacht voor dit fenomeen gevraagd. In november 2014 werd bekend dat het IDV voortaan telefonisch contact met de slachtoffers opneemt over dit soort zaken. De CDA-fractie wil graag van de staatssecretaris weten hoe dat in de eerste maanden vanaf november 2014 is verlopen en of in alle gevallen persoonlijk contact gewenst was en daadwerkelijk en op correcte wijze contact met de slachtoffers is opgenomen.
De CDA-fractie wil ook graag weten hoe het IDV precies te werk gaat na afloop van een strafzaak. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat slachtoffers en nabestaanden zelf contact kunnen opnemen met het IDV, ook in gevallen waarin het IDV zelf nog geen contact met hen had opgenomen, waarbij het initiatief dus van de slachtoffers uitgaat. Dat laatste stelt de CDA-fractie nog niet helemaal gerust. Initieert het IDV nu zelf een gesprek met het slachtoffers of nabestaanden om hun behoeften in kaart te brengen, of gebeurt dat alleen op verzoek van slachtoffers en nabestaanden zelf? De vraag is dus eigenlijk: is er een proactieve houding van het IDV? Ik krijg graag de bevestiging van de staatssecretaris dat het gesprek standaard zorgvuldig en tijdig plaatsvindt.
Over de betrokkenheid van slachtoffers bij het proces heb ik nog de volgende vraag. De Persdienst berichtte deze maand, op 14 februari, dat bij 25% van de aangiftes waarbij een slachtoffer is betrokken, Slachtofferhulp geen informatie doorkrijgt van de politie. Het is belangrijk dat het vanaf het begin goed gaat. Omgerekend gaat het om ongeveer 55.000 zaken. Voorts blijkt dat in een kwart van de gevallen waarbij wel gegevens zijn doorgezonden, de informatie niet bruikbaar is doordat verkeerde gegevens zijn verstrekt. Ik krijg daarop graag een reactie van de staatssecretaris. Juist in het begin is het belangrijk dat slachtoffers niet uit beeld verdwijnen, maar de hulp krijgen die ze nodig hebben en dat de overheid aangeeft wat ze het beste kunnen doen.
Ten slotte wil ik nog iets zeggen over twee pilots die in 2014 zijn opgestart. Er brandt hier overigens een rood lampje, voorzitter, maar volgens mij heb ik alle tijd. Het gaat om een pilot in het gevangeniswezen, die gericht is op het transparant meewegen van de belangen van slachtoffers en nabestaanden bij de toekenning van verlof en de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ook is er een pilot gestart bij de reclassering. Deze pilot richt zich op het transparant meewegen van de slachtofferbelangen in het reclasseringsadvies door contact tussen medewerkers van de reclassering en medewerkers van Slachtofferhulp Nederland. De CDA-fractie verneemt graag van de staatssecretaris hoe deze pilots tot nu toe zijn verlopen en wanneer de Kamer de definitieve evaluatie daarvan tegemoet kan zien.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Voorzitter. Vandaag spreken we over de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en de nieuwe instellingswet voor deze raad. Deze raad heeft twee taken: advisering en rechtspraak. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming adviseert de minister van Veiligheid en Justitie over toepassing en uitvoering van beleid en regelgeving op het terrein van strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Maar de RSJ spreekt tevens recht over een beroep tegen een uitspraak van de klachtencommissie of beslist in eerste en enige aanleg over beroepsschriften van gedetineerden, terbeschikkinggestelden en jeugdigen.
Uit de evaluatierapporten in 2004 en 2010 blijkt dat de RSJ haar beide taken over het algemeen goed uitvoert. Sinds de instelling van de RSJ zijn er echter diverse ontwikkelingen geweest, waaronder ontwikkelingen in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en in de samenleving, die gevolgen hebben voor de uitvoering van diezelfde taken van de RSJ. In dit wetsvoorstel, de nieuwe instellingswet, wordt aan deze ontwikkelingen rechtgedaan door een drietal belangrijke wijzigingen door te voeren.
Ten eerste regelt dit wetsvoorstel een scherpere organisatorische scheiding tussen de adviserende functie en de rechtsprekende functie van de RSJ. Zo wordt wettelijk verankerd, conform het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat in het rechtsgeding niet door dezelfde personen over dezelfde casus wordt geoordeeld als eerder over de wetgeving hebben geadviseerd. Ook uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens maken deze wijziging noodzakelijk. Collega Oskam refereerde hier ook al aan. Na deze wijziging blijft er één overkoepelende raad over waaraan beide taken zijn opgedragen, maar er komen wel twee afzonderlijke afdelingen voor respectievelijk advisering en rechtspraak. De algemene werkzaamheden van die overkoepelende raad worden door een bestuur uitgeoefend. In totaal kan de raad straks maximaal vijftien leden hebben. Die adviserende en rechtsprekende taken zullen uitgeoefend worden door de leden van de RSJ, terwijl de buitengewone leden van de RSJ niet in beide afdelingen benoemd kunnen worden. Dat kunnen de leden dus wel.
De VVD-fractie is voorstander van de scherpere scheiding van de taken van de RSJ. Deze scheiding gaat mijn fractie echter niet ver genoeg. Naar mijn mening en die van mijn fractie is benoeming van leden in beide afdelingen onwenselijk. Vandaar dat ik samen met collega Van Nispen van de SP-fractie een amendement heb ingediend om benoeming van nieuwe leden, en herbenoeming van zittende leden na afloop van hun zittingstermijn, in beide afdelingen onmogelijk te maken. Graag krijg ik hier een reactie op van de staatssecretaris.
Ook is het de VVD-fractie nog niet duidelijk hoe in de praktijk wordt geborgd dat het bestuur van de RSJ niet treedt in de procesrechtelijke behandeling, de inhoudelijke beoordeling en de beslissing in een concrete zaak. Klopt het dat vier van de vijf bestuursleden hoofd zijn van een sectie, zoals Jeugd of Gedetineerden? Kan de staatssecretaris nog eens toelichten hoe het in de praktijk werkt? Kortom, hoe werken de afspraken uit het reglement nu precies uit in de praktijk? Waarom is het volgens de staatssecretaris dan niet nodig om dit via de wet te regelen en volstaat inderdaad het reglement?
Ten tweede worden door dit wetsvoorstel de belangen van het slachtoffer en diens nabestaanden en de veiligheid van de samenleving meer expliciet als toetsingsgrond opgenomen.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik heb nog een vraag aan collega Van der Burg over het amendement, waar mijn fractie overigens sympathiek tegenover staat. Maakt dat amendement nog verschil voor de voorzitter? Ik lees namelijk in het voorgestelde artikel 23 van het wetsvoorstel dat de voorzitter van de raad tevens voorzitter van de afdeling advisering is. En in het voorgestelde artikel 27 staat dat de voorzitter de werkzaamheden van de afdeling rechtspraak regelt. Daar lees ik in de toelichting bij het amendement niets over.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Wat ons betreft maakt dat niet uit voor de voorzitter, want ik heb ook begrepen dat de voorzitter juist degene in het bestuur is die geen specifieke taken zal hebben en dus volledig onafhankelijk is. Als we nog een aanpassing moeten doen om dat volstrekt duidelijk te maken omdat dit niet voldoende is, vinden wij dat prima. Zoals wij hebben begrepen, is het amendement nu in orde, maar mocht de staatssecretaris in reactie op de opmerking van mevrouw Helder nog zeggen dat dit aangepast moet worden, dan zullen wij dat graag doen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ten tweede worden door dit wetsvoorstel de belangen van het slachtoffer en diens nabestaanden en de veiligheid van de samenleving meer expliciet als toetsingsgrond opgenomen. Deze belangen moeten daarmee ook als toetsingsgrond meegenomen worden in het beslissingsraamwerk van de RSJ. Dat juicht de VVD-fractie toe. Wij zijn hiervan een groot voorstander. Door het moeten meenemen van onder meer de belangen van het slachtoffer en de nabestaanden als toetsingsgrond in het beslissingsraamwerk van de RSJ sluiten de advisering en de rechtspraak van de RSJ onder meer beter aan bij de ontwikkelingen die in gang zijn gezet in het strafrecht. Dit is onder meer belangrijk bij het besluiten over het toekennen van verlof — collega Oskam zei daar ook al wat over — en vooral over de wijze waarop dat verlof eventueel wordt vormgegeven.
In lijn hiermee wil ik de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie graag feliciteren met het feit dat de Bokaal tegen Onrecht op 23 januari 2015 aan hem is uitgereikt in verband met zijn inspanningen om de positie van het slachtoffer en de nabestaanden te versterken. Dat is een mooie erkenning voor al het werk dat deze staatssecretaris de afgelopen jaren heeft verzet om de positie van slachtoffers en nabestaanden veel meer recht te doen in de wetgeving en in de rechtbank.
Ten derde biedt dit wetsvoorstel de procureur-generaal bij de Hoge Raad de mogelijkheid om cassatie in het belang der wet in te stellen tegen de uitspraken van de RSJ. Hij kan de Hoge Raad dan vragen om te oordelen over rechtskwesties zoals de uitleg van wetsbepalingen. Op deze manier worden de rechtsvorming en de rechtseenheid gediend. Ook hiervan is de VVD-fractie voorstander. Belangrijk is wel om op te merken dat een eventuele vernietiging door de Hoge Raad van een uitspraak geen verandering betekent in de rechten en de positie van partijen in de betreffende zaak. Hiermee heeft cassatie in het belang der wet geen rechtsgevolgen voor de betrokken partijen.
Concluderend is de VVD-fractie groot voorstander van de drie wijzigingen die worden doorgevoerd in de nieuwe Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Het organisatorisch scheiden van de adviserende en de rechtsprekende taak van de RSJ gaat mijn fractie echter niet ver genoeg. Vandaar dat zij met de SP-fractie een amendement heeft ingediend om ook dubbelbenoemingen onmogelijk te maken. Ook heb ik de staatssecretaris nog eens gevraagd om uit te leggen hoe geborgd wordt dat het bestuur van de RSJ niet treedt in de procesrechtelijke behandeling, de inhoudelijke beoordeling en de beslissing in een concrete zaak. Ik zie uit naar de beantwoording door de staatssecretaris.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Allereerst vind ik het goed dat er een verdergaande splitsing wordt aangebracht tussen de afdeling advisering en de afdeling rechtspraak. De schijn van partijdigheid kan er zijn zodra de instantie die moet rechtspreken in een geschil met de overheid, in een eerder stadium aan diezelfde overheid heeft geadviseerd over dezelfde of over vergelijkbare vraagstukken. Om de schijn van partijdigheid te voorkomen, is het goed dat een andere afdeling rechtspreekt dan de afdeling die eerder over die rechtsvraag advies heeft uitgebracht.
De vergelijking met de Raad van State is natuurlijk snel gemaakt. Dat gebeurde eerder al in dit debat, maar mijn fractie heeft dit ook in de schriftelijke voorbereiding opgemerkt. Hoewel ik erken dat er verschillen zijn tussen de Raad van State en de RSJ, en er dus strikt gezien misschien geen noodzaak is om het identiek te regelen, stel ik wel vast dat het debat over de structuur van de Raad van State toch redelijk recentelijk is heropend en nog gevoerd moet gaan worden. De regering is namelijk met een voorstel gekomen om dubbelbenoemingen bij de Raad van State geheel onmogelijk te maken. We zullen hierover spreken op 1 april in een algemeen overleg en daarna bij de behandeling van het wetsvoorstel. In dat licht vind ik de opmerking van de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag dat hij nu niet vooruit wil lopen op de parlementaire behandeling van de Wet op de Raad van State, toch wel wat lastig te plaatsen. We behandelen nu immers ook de wet, namelijk die over de structuur van de RSJ, de Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Ik vind het geen goed idee om pas bij de evaluatie over vijf jaar te bezien of nadere stappen nodig en wenselijk zijn. We moeten niet wachten tot problemen zich in de praktijk voordoen. Om te voorkomen dat een lid van de RSJ over dezelfde zaak moet oordelen als waarover eerder door hem of haar geadviseerd is, de zogenoemde "same case"-problematiek, kunnen we beter regelen dat er geen dubbelbenoemingen plaatsvinden. Je bent dus lid van ofwel de afdeling advisering ofwel de afdeling rechtspraak. Daarom heb ik het voorstel van mevrouw Van der Burg van de VVD dat hiertoe strekt, medeondertekend.
De RSJ zelf is kritisch over de betrokkenheid van de minister van Veiligheid en Justitie bij de inrichting en organisatie van de RSJ. De staatssecretaris antwoordt dat dit een vast staatsrechtelijk gebruik is waarmee de ministeriële verantwoordelijkheid voor het koninklijk benoemingsbesluit tot uitdrukking wordt gebracht. Dat begrijp ik, maar de RSJ heeft zelf geschreven: wij wijzen nu zelf de voorzitter van de rechtspraakkamer aan en het belang van onafhankelijke rechtspraak vraagt om handhaving van deze situatie. Kan de staatssecretaris daar toch nog eens op reageren? Waarom moet dit veranderd worden? Begrijp ik de staatssecretaris goed dat de invloed van de RSJ op de benoeming van de eigen voorzitter van de afdeling rechtspraak toeneemt ten opzichte van de huidige situatie? Hoe zit het met de voorzitter van de RSJ, die ook voorzitter is van de afdeling advisering? Ik lees in het antwoord in de nota naar aanleiding van het verslag op pagina 5 bijna onderaan dat de RSJ een aanbeveling kan doen voor de te benoemen voorzitter. Maar ik lees artikel 5 in het wetsvoorstel toch anders. Daarin staat namelijk dat de raad gehoord wordt. Maar gehoord worden is toch wat anders dan een aanbeveling doen? Hoe zit het nou precies? Kan de staatssecretaris dit nog nader toelichten?
Bij het uitbreiden van de toetsingsgronden kan ik mij zeker iets voorstellen. Door dit voorstel komt expliciet in de wet te staan dat ook bij de tenuitvoerlegging van straffen met de belangen van slachtoffers en diens nabestaanden, en met de veiligheid van de samenleving rekening wordt gehouden. Dat is op zichzelf natuurlijk geen onredelijke zin. Daar kun je haast niet op tegen zijn. De vraag is echter of daar niet ook nu al rekening mee wordt gehouden en in hoeverre deze wijziging dus noodzakelijk is. Gaat het om een explicitering van iets wat er al is of om een uitbreiding en een inhoudelijke verschuiving? Heeft de staatssecretaris met deze wetswijziging een belangenverschuiving beoogd? Houden we voortaan minder rekening met de belangen van gedetineerden? Als ik de antwoorden goed lees, dan lijkt dat niet het geval, maar ik hoor het graag nog.
Is nu voldoende geregeld dat in de praktijk de wensen en behoeften van slachtoffers wel steeds bekend zijn bij de instanties die beslissingen moeten nemen in de fase van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sancties? Dan heb ik het dus niet over de wet en de vraag of we het daarin goed geregeld hebben, maar over de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de verschillende instanties in de praktijk.
Ik heb getwijfeld over het invoeren van cassatie in het belang der wet. Ik zie het voordeel van het bevorderen van de rechtseenheid wel, maar er is ook een nadeel: leden van de Hoge Raad kunnen geen lid meer zijn van de RSJ, en dat kan nu wel. Omdat dit nadeel in de praktijk maar een zeer klein nadeel is — naar ik heb begrepen gaat het om slechts twee personen — denk ik dat ik het voordeel van dit voorstel de doorslag laat geven. Ik kan me dus vinden in dit voorgestelde onderdeel.
De heer Oskam (CDA):
De heer Van Nispen is medeondertekenaar van het amendement van mevrouw Van der Burg. De RSJ zegt zelf behoefte te hebben aan 25 dubbellidmaatschappen. Hoe taxeert de heer Van Nispen dat?
De heer Van Nispen (SP):
Ik kan me dat ergens wel voorstellen vanuit de RSJ. Zo is het op dit moment geregeld en zo zouden ze dat graag houden. We hebben in 2007 de Wet op de Raad van State behandeld. Daarbij hebben we de Raad van State gesplitst in een afdeling voor advisering en een afdeling voor rechtspraak. Ik kan me nog heel goed herinneren hoe groot de weerstand van de Raad van State was op dat moment. Dat heeft uiteindelijk niet tot problemen geleid; het is in de praktijk heel soepel verlopen. Maar nu er een verdergaande stap wordt gezet, is men daar wederom niet blij mee. Van een organisatie die moet veranderen, kan ik me er iets bij voorstellen dat zij het liever laat bij het oude. Maar principieel gezien vinden wij het beter om het adviseren over rechtsvragen en het rechtspreken over mogelijk dezelfde rechtsvragen te scheiden.
De heer Oskam (CDA):
We hebben het nu niet over de Raad van State, die ik zelf heb genoemd omdat die discussie ongeveer dezelfde is. We hebben het nu over de RSJ. Die zegt zelf: we hebben het echt nodig om de taken goed uit te kunnen voeren, maar wij zijn zelf ook heel goed in staat om de schijn van belangenverstrengeling tegen te gaan. Daar krijg ik toch graag een reactie op van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Die reactie heb ik net gegeven. In aanvulling daarop: ik geloof best wel dat de RSJ zelf in staat kan zijn om dat zo goed mogelijk te voorkomen. Maar ik vind het zuiver om dat wettelijk strikt te scheiden. Ik maak wel de parallel met de Raad van State omdat ik in herinnering roep dat die weerstand er destijds ook was. Die parallel zie ik dus wel. Van een organisatie die moet veranderen, kan ik mij voorstellen dat zij het liever bij het oude laat. Het is geen wantrouwen richting die organisatie dat zij het op dit moment fout zou doen. Maar ik wil gewoon samen met mevrouw Van der Burg voor de toekomst voorkomen dat zich lastige dilemma's voordoen en dat de vraag wordt gesteld of iets eenzelfde soort rechtspraak is waarover moet worden geoordeeld, of niet. Je zou ook kunnen zeggen: je maakt het deze organisatie alleen maar makkelijker door het in de toekomst zuiverder en strikter te scheiden.
Mevrouw Helder (PVV):
Voorzitter. Alvorens ik de inhoud van het wetsvoorstel bespreek, geef ik een korte inleiding over de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, die ik verder de RSJ zal noemen. Er zitten mensen op de publieke tribune die natuurlijk ook willen weten waarover we het hebben. Althans, daar ga ik wel van uit.
De RSJ heeft twee taken. Ten eerste is dat het adviseren van de minister en de staatssecretaris over de toepassing en het uitvoeren van beleid en regelgeving op het gebied van strafrecht en jeugdigen. Ten tweede heeft hij een rechtsprekende taak: de RSJ beslist over beroepsschriften van gedetineerden, terbeschikkinggestelden en jeugdigen. De RSJ hanteert hierbij als toetsingscriteria kort gezegd of de overheid op een juridisch correcte wijze en in overeenstemming met beginselen van goede bejegening te werk is gegaan.
Sinds de instelling van de RSJ zijn er diverse ontwikkelingen geweest, waaronder — meerdere collega's hebben dat al gezegd — in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Die ontwikkelingen hebben gevolgen voor de uitoefening van de taken van de RSJ. Zij hebben geleid tot diverse aanpassingen in de organisatie van de RSJ, zoals het overhevelen van de toezichthoudende taak naar de Inspectie Veiligheid en Justitie. Ook heeft de RSJ zelf in die verschillende ontwikkelingen aanleiding gezien om de organisatiestructuur op een aantal punten te wijzigen. Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, vormt hiervan het sluitstuk, want zowel de adviserende als de rechtsprekende taak van de RSJ wordt verder versterkt.
Daartoe worden drie wijzigingen in het wetsvoorstel voorgesteld. Ten eerste komt er een scherpere scheiding tussen de adviserende functie enerzijds en de rechtsprekende functie anderzijds. Het worden namelijk organisatorisch twee aparte, gelijkwaardige afdelingen. Ten tweede worden de toetsingsgronden voor de rechtspraak door de RSJ aangevuld. Er wordt meer expliciet vastgelegd dat belangen van slachtoffers en nabestaanden en de veiligheid van de samenleving meegewogen moeten worden bij de beslissingen die de RSJ neemt. Ten derde krijgt de procureur-generaal bij de Hoge Raad de mogelijkheid om cassatie in het belang der wet in te stellen tegen uitspraken van de RSJ.
In het verleden hebben beslissingen van de RSJ op zijn zachtst gezegd niet echt op sympathie van mijn fractie kunnen rekenen. Dan moet je ook altijd even voorbeelden geven; laat ik er twee uitlichten. Ten eerste is dat natuurlijk het proefverlof van Volkert van der Graaf. Zelfs de staatssecretaris wilde hier niet aan, maar de beroepscommissie van de RSJ bepaalde, op 10 september 2013 alweer, dat er aan Volkert van der Graaf verlof moest worden verleend. En zo geschiedde. Ten tweede kon na een uitspraak van de RSJ, hoewel de staatssecretaris zelf aangaf dat hij het hier niet mee eens was, in 2011 de tot levenslang veroordeelde kindermoordenaar Koos H. verhuizen van de gevangenis naar een lichter regime in de tbs.
Ik kan zo nog wel even doorgaan, voorzitter, want deze lijst van uitspraken is niet limitatief. Voor de liefhebber: kijk eens op de website van de RSJ zelf. Die heeft een filmpje op YouTube gezet. Daarin kun je toch wel een beetje de wereldvreemdheid en soms zelfs bemoeizucht van de RSJ zien. Op een werkbezoek ben ik er zelf ook mee geconfronteerd, want tijdens een werkbezoek met mijn beleidsmedewerkers aan een gevangenis zag ik een metershoge klimop langs de muur. Op de vraag waartoe die diende, kregen wij als antwoord: dit is op advies van de RSJ, want gevangenen moeten de seizoenen kunnen zien. Ja, een leuk punt, maar of dit nu een officiële taak moet zijn? Wat mijn fractie betreft niet.
Maar goed, het wetsvoorstel lijkt op het eerste oog zo slecht nog niet. Zoals ik eerder al heb opgemerkt, bepaalt het wetsvoorstel dat voortaan de belangen van slachtoffers en nabestaanden en de veiligheid van de maatschappij meer expliciet als toetsingsgrond worden meegenomen bij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende en vrijheidsbeperkende sancties en maatregelen. Wat mijn fractie betreft is dat dus hard nodig.
Ook daar heb ik een voorbeeld bij. Een Kamermeerderheid vond in 2007 al dat tot levenslang veroordeelden geen recht op verlof hebben. Een poging om de verlofmachtiging van meervoudig moordenaar Cevdet Yilmaz via de nieuwe wet in te trekken, mislukte want de RSJ stak daar een stokje voor. De nieuwe wet was volgens de RSJ niet van toepassing op oude zaken. Tegen die uitspraak was geen hoger beroep mogelijk. Een nieuwe poging in 2009 van de toenmalige staatssecretaris om de heer Yilmaz zijn verlofregeling te ontnemen, omdat uit onderzoek was gebleken dat nabestaanden en slachtoffers ernstig gekwetst waren door het verlof, mislukte door de RSJ. Die zei namelijk dat een crimineel alleen de kans op verlof ontnomen kan worden als er nieuwe feiten of omstandigheden aan het licht komen waardoor dat verlof niet toegekend had mogen worden. Wat mijn fractie betreft staan de belangen van slachtoffers altijd bovenaan. Wij zullen het nooit zeker weten, maar de kans is zeer wel aanwezig dat de gebeurtenis in mijn voorbeeld zich niet had voorgedaan als de RSJ bij de beoordeling gehouden was om de belangen van de slachtoffers en de nabestaanden mee te wegen.
Ik kom dus tot een oordeel: mijn fractie is van mening dat het wetsvoorstel nodig is en kan ermee instemmen.
Tot slot wel een woord van dank aan de staatssecretaris, want naar aanleiding van vragen van mijn fractie heeft hij in het wetsvoorstel de verplichting opgenomen voor de leden en de buitengewone leden van de RSJ om al hun betrekkingen en nevenbetrekkingen te vermelden. Op die manier wordt transparantie over (neven)betrekkingen van deze leden ook wettelijk gewaarborgd.
Helemaal tot slot nog een opmerking over het amendement van de collega's Van der Burg en Van Nispen. Zoals ik in een interruptie al zei, staat mijn fractie daar positief tegenover. Organisatorisch scheiden is weliswaar een stap in de goede richting, maar een einde aan dubbele benoemingen is beter. Wij staan er dus positief tegenover.
De heer Recourt (PvdA):
Voorzitter. De RSJ — de afkorting is inmiddels bekend, want wij hebben het vandaag over de rechters die gaan over detentie — is een stille kracht in juridisch Nederland. Hij is een stille kracht in de zin dat mensen in het veld, beroepsgenoten, de RSJ kennen. De RSJ — het Verwey-Jonker Instituut heeft dat ook vastgesteld — is gewoon een goede club, die goed werk verricht. In het brede debat in de krant komt de RSJ echter alleen naar voren in de uitzonderlijke gevallen dat de media daaraan aandacht geven. Volkert van de Graaf is wat dat betreft al genoemd.
Ook van mijn fractie de complimenten voor de RSJ. Nogmaals, hij doet zijn werk goed en is de laatste, hoogste rechter. Af en toe doet de raad uitspraken waar niet iedereen het mee eens is. De PVV-fractie maakte daar zojuist al gewag van. Ik weet dat de staatssecretaris zich ook weleens afvraagt wat de hoogste rechter nu toch weer doet. Maar goed, het is de hoogste rechter en dan heb je je erbij neer te leggen.
Ik heb het onderhavige wetsvoorstel wel met die ogen bekeken, in de zin dat het niet een wetsvoorstel wordt waarin wordt getornd aan het element van de hoogste rechter. Met name dat laatste punt van de drie wijzigingen moet je dan even kritisch bekijken: de mogelijkheid van cassatie in het belang der wet. Dat is een mogelijkheid die alleen door de procureur-generaal van de Hoge Raad kan worden ingesteld. In het kader van de rechtseenheid is dat gewoon een heel goede aanvulling. Zelfs dat punt vind ik dus een goede wijziging en dat zal ik ook van harte steunen. Sterker nog, wat mij betreft kunnen we dit goede voorbeeld volgen en het bij andere overheidsinstellingen, in het kader van het bestuursrecht, in de toekomst mogelijk op dezelfde wijze wijzigen. Overigens spreken we daar later nog over, als het over de Raad van State gaat.
Het gaat om drie wijzigingen. Aan de eerste wijziging heb ik mijn goedkeuring al gegeven. De tweede wijziging betreft de organisatorische splitsing. Ook dan hebben we het weer over de analogie, de vergelijkbaarheid met de Raad van State. Die vergelijking gaat natuurlijk niet helemaal op. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming is een kleinere organisatie. Zelf zegt de RSJ: let nu toch op dat je het kind niet met het badwater weggooit. Op het moment dat je die dubbelbenoemingen niet meer toestaat op een wijze zoals dit wetsvoorstel doet — want dit wetsvoorstel zet natuurlijk al een stap tussen het scheiden van advies en rechtspraak — zal dan ten koste gaan van de kwaliteit. De kwaliteit is natuurlijk een uiterst relevant argument. Toch twijfel ik, moet ik eerlijk zeggen, want ik vind het wel een principieel punt. Dat principiële punt is dat advies en rechtspraak niet samengaan. Ook vanuit het perspectief van de gemiddelde Nederlander moet dat niet worden vermengd. Je moet niet denken: ja, maar de rechter zegt dit omdat hij eerder dat heeft geadviseerd, en andersom. Bij de Raad van State vinden we dat een belangrijk punt en dat vind ik hier ook. Ten aanzien van het amendement van VVD en SP twijfel ik nog. Ik ben heel benieuwd wat de staatssecretaris daarover gaat zeggen.
De volgende wijziging betreft het meewegen van de belangen van de slachtoffers. Volgens de RSJ zelf is deze wijziging overbodig, omdat de RSJ dat al doet. Dat geloof ik ook. De vraag is dus of je die wijziging moet steunen. In beginsel zeg ik "ja", want ook al doe je het al, dan nog kan het helemaal geen kwaad om het een wettelijke grondslag te geven. Toch zat er bij mij wel een twijfel. Als je het belang van de veroordeelde tegen het belang van het slachtoffer afzet, kun je een heel groot belang missen of vergeten, namelijk dat het resocialiseren buiten de instelling niet alleen in het belang van de dader is, maar in heel belangrijke mate misschien zelfs ook wel in het belang van de samenleving. Je wilt natuurlijk dat die dader niet recidiveert. Je wilt hem op een goede manier terugkrijgen in de samenleving. Je wilt hem zo goed terugkrijgen dat hij geen nieuwe slachtoffers maakt. Daarom moeten die externe vrijheden, extern in de zin van buiten de gevangenis, als belangrijk doel worden meegewogen, los van de belangen van slachtoffers en daders in de concrete zaak. De beantwoording van de staatssecretaris naar aanleiding van onze schriftelijke vragen heeft me overigens wel gerustgesteld, namelijk dat dit belang ook wordt bedoeld met en wordt meegewogen in deze wetswijziging. In dat kader wil ik iets preciezer zeggen dat ik me kan voorstellen dat een slachtoffer niet met de dader geconfronteerd wil worden. Ik denk dat gebieds- en contactverboden heel goede maatregelen zijn, omdat daarbij rekening wordt gehouden met de belangen van beiden.
Voorzitter: Berndsen-Jansen
De heer Recourt (PvdA):
Is het inderdaad de bedoeling van deze wetswijziging dat dit soort maatwerk — waarbij de belangen van alle partijen dus worden meegewogen — steviger wordt verankerd in de wet? Ik ga er daarbij van uit dat het niet de bedoeling is te zeggen: RSJ, je doet tot nu toe je werk niet goed. Heb ik dat goed gezien?
Tot slot heb ik de vraag die de heer Van Nispen ook stelde naar de betrokkenheid van de minister bij de aanwijzing van de voorzitters van beide afdelingen van de raad. De RSJ schrijft er wat over: wij hebben feitelijk maar met één bewindspersoon van doen en die relatie is prima. Het moet zorgvuldig worden georganiseerd om de situatie onafhankelijk te houden. Volgens de raad is een wettelijk vastgelegde combinatie van beide voorzitterschappen vanuit die zienswijze af te raden. Het kan aan de raad zelf worden overgelaten om voor elk van beide afdelingen een voorzitter aan te wijzen.
Staatssecretaris, kunt u reageren op dit schrijven van de RSJ en ons ervan overtuigen dat de onafhankelijkheid maximaal gewaarborgd is, ook binnen de organisatie? Als u dat kunt, dan zien wij een prima wetsvoorstel voor ons, een verbetering van de huidige situatie. Wij denken, zoals gezegd, nog na over het amendement en zijn heel nieuwsgierig naar de antwoorden. Ik zie overigens dat we inmiddels een nieuwe voorzitter hebben.
De heer Schouw (D66):
Mevrouw de plaatsvervangend waarnemend voorzitter. De Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming ziet erop toe dat deze staatssecretaris en de minister op correcte wijze omgaan met gedetineerden, tbs'ers en jeugdigen. Dat doet de raad goed, zo blijkt uit verschillende evaluaties. Ook de fractie van D66 waardeert de wetgevingsadviezen van de raad, maar de vraag is of die waardering in dezelfde mate geldt voor deze staatssecretaris, want de raad gaat regelmatig met de staatsrechtelijke bezem door zijn straatje.
Er is al een aantal dingen genoemd, bijvoorbeeld de eigen bijdrage voor gedetineerden. De raad zei: dat is contraproductief. Ik noem de stoplichten bij het detentieregime. De raad zei: in strijd met het resocialisatiebeginsel. Ik noem de bezuinigingen op de gevangenissen. Wat zei de raad? Dat leidt tot meer recidive. Ik noem het adolescentenstrafrecht. De raad: dat maakt Nederland niet veiliger. De raad geeft goede, harde adviezen, die soms haaks staan op de voornemens van deze staatssecretaris.
Daar komt nog wat bij. Ook de minister van Veiligheid en Justitie komt straks onder het scherpe oog van de raad te staan, als hij tenminste van de Kamer de regie krijgt over de uitvoering van alle strafrechtelijke beslissingen. Als deze staatssecretaris een voorstel op tafel legt om de raad te reorganiseren, dan trekt mijn fractie dus in de eerste plaats één wenkbrauw op: wat is hij precies van plan? Wil deze staatssecretaris de raad versterken of wil deze staatssecretaris de raad juist verlammen, om die twee uitersten maar eens te schetsen? In de opvatting van mijn fractie moet zo'n reorganisatie, zo'n verandering alleen maar tot doel hebben om de raad te versterken. Ik zie al een kleine zweetdruppel parelen op het voorhoofd van de staatssecretaris, maar ik denk dat het zijn bedoeling is om de raad te versterken.
Wat opvalt, is dat de raad daar zelf eigenlijk nog niet helemaal van overtuigd is. Men ziet namelijk ernstige bezwaren en belemmeringen voor het adequaat functioneren. Men spreekt zelfs van een regelrechte systeembedreiging. Het lijkt een instellingswet zonder draagvlak bij en steun van de raad zelf. En dat lijkt ons geen verstandig pad. Ik nodig de staatssecretaris uit om aan te geven hoe de discussie met de raad is verlopen. Hoe is hij tegemoetgekomen aan de ernstige bezwaren?
Collega's zeiden al dat het wetsvoorstel eigenlijk drie dingen regelt: de splitsing, de uitbreiding van de toetsingsgronden en de cassatie in het belang der wet. Ik loop ze even langs. Advies en rechtspraak worden ondergebracht in twee afdelingen, naar analogie van de Raad van State. Mijn fractie kan zich vinden in die scherpere scheiding. Dat komt de onafhankelijkheid en onpartijdigheid natuurlijk ten goede. In het wetsvoorstel worden ook synergievoordelen, kostenbesparing, faciliteiten en ICT, gezamenlijke ondersteuning en kennisopbouw genoemd. Dat zijn allerlei valide overwegingen. Aangezien de Raad van State op de kabinetsnominatie staat om nader in tweeën gesplitst te worden, is dit buitengewoon interessant. Eigenlijk is dit al een soort preambule van het wetsvoorstel dat wij binnenkort ontvangen. Mocht er voor dat wetsvoorstel een meerderheid bestaan, dan weten de leden van de Raad van State waar zij aan toe zijn. Naar ik heb begrepen, is de raad eigenlijk niet zo te spreken over de keuze. Ook is er niet aangesloten op voorstellen die de RSJ in 2012 heeft gedaan. Kan de staatssecretaris toelichten op welke punten en om welke redenen hij een andere keuze heeft gemaakt?
Ik spreek nu even namens de raad. De kracht van de raad is de veelzijdige samenstelling. Het aantal leden ervan wordt echter fors teruggebracht, van 61 leden nu naar 15 leden straks, terwijl de taken er natuurlijk niet minder op worden. Wil de staatssecretaris nog eens toelichten waarom hij dat zo heeft gedaan? Kan hij toezeggen dat dit niet leidt tot allerlei capaciteitsproblemen? Ik heb de passage over de hiermee verbonden budgettaire gevolgen, eventueel ten nadele of ten voordele van de raad, nog eens nagelezen. Wil de staatssecretaris hierop ook nog eens ingaan? Driekwart van de leden de deur wijzen kan de taakuitvoering van een adviserend en rechtsprekend orgaan ontwrichten. Waarom zo'n forse teruggang? En welk probleem moet daarmee worden opgelost? Dat is de centrale vraag. Deskundigheid voedt de kwaliteit. Schuilt voldoende basisdeskundigheid niet juist in het feit dat de raad die nu in huis heeft en geen extern advies hoeft te betrekken?
Het dubbellidmaatschap, dus het lidmaatschap van beide afdelingen van de raad, is mogelijk, maar wordt aanzienlijk ontmoedigd en kan bij Koninklijk Besluit zelfs worden uitgesloten. Voor buitengewone leden is dubbellidmaatschap sowieso uitgesloten. Het argument om behandeling van dezelfde zaak door hetzelfde lid in zowel advies als rechtspraak te voorkomen, is natuurlijk valide. Wij staan daar helemaal achter. Wat blijft er echter over van het andere argument in het wetsvoorstel dat dubbellidmaatschap ook voordelen heeft voor de kwaliteit? Het is belangrijk dat de staatssecretaris daarop helder antwoord geeft, gezien het amendement van de VVD en de SP. Hoe zwaar weegt het kwaliteitsargument?
In het verlengde daarvan gaat de benoemingsduur van twee keer zes jaar naar drie keer vier jaar. Ik heb dat even op mij laten inwerken. Wat levert dat op, anders dan administratieve rompslomp en gedoe? Het aanvankelijke voorstel was om het voor twee keer vier jaar te doen, maar de staatssecretaris is over de brug gekomen en heeft er drie keer vier jaar van gemaakt. In mijn ogen blijft het allemaal hetzelfde, dus ik vraag mij af of die aanpassing nog wel noodzakelijk was. Hoe verhoudt dit zich bovendien tot allerlei andere adviesraden en rechtspraak? Ik heb de neiging om met een amendement te komen als het antwoord op deze vragen onvoldoende hard is. Ik vind het namelijk raar. Het kan gewoon twee keer zes jaar blijven.
Toetsingsgronden vormen het tweede punt. De belangen van de slachtoffers en de nabestaanden alsmede de veiligheid van de samenleving moeten straks expliciet mee worden genomen.
De heer Recourt (PvdA):
Als het lood om oud ijzer is, is uw amendement toch even overbodig als de wijziging die de staatssecretaris zou hebben doorgevoerd?
De heer Schouw (D66):
Mijn punt is de administratieve rompslomp. Je moet nu om de vier jaar een soort procedure beginnen om iemand te herbenoemen. Dat lijkt mij een extra belasting. In de totale herbenoemingsprocedure zou je dat twee keer moeten doen en nu doe je het drie keer. Waar heb dat nou voor nodig? Welk probleem wordt hiermee opgelost?
De heer Recourt (PvdA):
Daar ben ik ook nieuwsgierig naar, maar ik dacht de heer Schouw te horen zeggen: waar doen we het überhaupt voor. Dan is twee keer overbodig, maar laten we het antwoord op die vraag eerst afwachten.
De heer Schouw (D66):
Ik snap het wel. Het oorspronkelijke voorstel was om de totale duur te verkorten naar acht jaar; dan doe je twee keer vier. In een aanpassing is dat twaalf jaar geworden. Dan kun je er net zo goed twee keer zes van maken, tenzij er een argument is dat ik niet ken en dat zo overtuigend is ... Ik zie de staatssecretaris denken: welk argument zal ik dadelijk overtuigend brengen?
Ik was gebleven bij de toetsingsgronden en de rol van de slachtoffers. Het is natuurlijk fantastisch om dat punt expliciet mee te nemen. Alleen vind ik dat ik ook hierover de vraag moet stellen welk probleem hiermee moet worden opgelost. Wordt dat punt op dit moment onvoldoende meegenomen en, zo ja, waaruit blijkt dat? Ik heb het advies van de Raad op dit punt nog eens nagelezen, maar nergens blijkt dat de belangen van de slachtoffers en nabestaanden onvoldoende worden meegewogen in de algemene formulering die thans in de wet staat: alle in aanmerking komende belangen. Waarom moet dit nu worden meegenomen, anders dan dat het natuurlijk goed klinkt? Welk probleem moet ermee worden opgelost? Als je dit expliciet opneemt, haal je dan niet een beetje de balans uit de afweging? Ik zeg dit ook in het verlengde van de opmerking van de heer Recourt op dit punt. Aan de ene kant sta ik er natuurlijk sympathiek tegenover, aan de andere kant moet je er wel kritisch op durven zijn.
Er is al veel gezegd over cassatie in het belang der wet. Daar is ook principieel iets voor te zeggen. Alleen wijs ik de staatssecretaris erop dat de Hoge Raad waarschuwt voor overspannen verwachtingen. Cassatie in het belang der wet is niet bedoeld om de concrete zaak bij de Hoge Raad nog eens over te doen, dus in veel gevallen komt de Hoge Raad straks niet verder dan dat de raad geen blijk geeft van een verkeerde rechtsopvatting en dat hij voor het overige de kwestie niet kan beoordelen. Dat sluit ook een beetje aan op de kritiek van de Raad van State, die ook weer zegt: welk probleem moet hier nou mee worden opgelost, want in de praktijk zien we weinig problemen daarmee. Wat moet hiermee worden opgelost? Kan de staatssecretaris nog eens daarop ingaan?
Mijn fractie is voor de stevige waarborgen voor de onafhankelijkheid en de kwaliteit van de raad. Wij hebben zeer sterk het gevoelen dat dit ook de intentie is van het kabinet. Als de staatssecretaris namens het kabinet bevredigende antwoorden geeft, zal ik mijn fractie positief adviseren over dit wetsvoorstel.
De vergadering wordt van 11.04 uur tot 11.16 uur geschorst.
Staatssecretaris Teeven:
Voorzitter. Dank aan de leden voor de bereidheid om vandaag te spreken over het wetsvoorstel. Dank ook aan de Kamer voor de voortvarendheid waarmee ze de behandeling van het wetsvoorstel heeft opgepakt. Het heeft bij ons enige tijd geduurd. We hebben er heel goed over nagedacht, om maar meteen een vraag van de heer Schouw te beantwoorden. Er zitten namelijk nogal wat consequenties aan. Je kunt niet echt spreken van samenloop, omdat het natuurlijk een apart wetsvoorstel is bij een andere organisatie, de Raad van State. Toch zit er enige samenloop in. Het is inderdaad van belang om zowel de adviserende als de rechtsprekende taak van de RSJ te versterken. De heer Schouw had hiernaar gevraagd. We hebben er in de aanloopperiode zeker ook met de RSJ over gesproken. Als je de drie punten van het wetsvoorstel doorspreekt, blijkt dat het strikt inhoudelijke punten zijn die de organisatie niet raken. Ze gaan over de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers die expliciet als toetsingsgrond zijn opgenomen. De RSJ zegt daarover dat hij deze punten al meeweegt. Het is natuurlijk wel zo dat nu ook de weging en het zoeken naar de balans expliciet tot uitdrukking wordt gebracht in de beslissingen van de RSJ, zoals de strafrechter dat ook doet in eerste en hoogste feitelijke aanleg. Dat beoogt het wetsvoorstel althans.
De voorzitter:
Er is al een vraag van de heer Recourt.
De heer Recourt (PvdA):
Ja, dat is razendsnel, maar het gaat over dit punt. De RSJ moet er rekening mee houden, maar hij zegt dat hij dat al doet. Dat geloof ik ook. De staatssecretaris zegt dat dit moet blijken uit de motivering van de beslissingen. Dat is allemaal prima. Maar krijgt de RSJ de benodigde informatie om er rekening mee te houden? Wordt de RSJ zo geïnformeerd dat hij straatverboden en gebiedsverboden, alle zaken die relevant kunnen zijn, kan meewegen?
Staatssecretaris Teeven:
Het is natuurlijk de taak van de organisaties die beslissingen voorleggen, om volledige informatie te verstrekken. Dat kunnen ook advocaten van de andere partij zijn die een te nemen beslissing voorleggen. Voor de zaken waarvoor ik verantwoordelijk ben, is de Dienst Justitiële Inrichtingen de belangrijkste leverancier van informatie. De Dienst Justitiële Inrichtingen is verplicht om de informatie aan te leveren. Je kunt alleen beslissingen van een rechtsprekend college verwachten, als de partijen de informatie aandragen die noodzakelijk is voor het nemen van de beslissing.
De heer Recourt (PvdA):
Het is goed om te horen dat de Dienst Justiële Inrichtingen de informatie altijd meegeeft. Dat betekent echter dat andere partijen de informatie niet altijd aandragen. Toch willen wij dat de RSJ de informatie altijd beoordeelt. Kan de staatssecretaris nagaan hoe de informatievoorziening verbeterd kan worden bij andere instanties dan de Dienst Justitiële Inrichtingen?
Staatssecretaris Teeven:
Het komt ook voor dat de Dienst Justitiële Inrichtingen, de Staat, het niet doet en dat door de RSJ een beslissing wordt aangehouden, of dat er een tussenbeslissing wordt genomen waarin wordt gesteld dat de Staat nadere informatie moet aanleveren. Als er al een omissie is, wordt deze opgenomen in het besluit.
De heer Schouw (D66):
Heeft de staatssecretaris feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de raad in het verleden te weinig rekening hield met de belangen van slachtoffers?
Staatssecretaris Teeven:
Nee, ik heb de indruk dat de raad zeker rekening houdt met de belangen van de samenleving en de slachtoffers. Het is wel zo, zoals mevrouw Helder zei, dat mijn opvatting als staatssecretaris niet altijd dezelfde is als die van de raad. Maar dat kan in een volwassen democratie en een volwassen rechtsstaat. Het is zeker zo dat de raad ook met de belangen van samenleving en slachtoffer rekening houdt. Maar er is niets op tegen — dat is immers een beetje de strekking van dit wetsvoorstel — als dat soms expliciet wordt aangegeven. Wij verwachten tegenwoordig van onze strafrechters, kijkend naar het spreekrecht en naar andere zaken waarvoor ook in het verleden de fractie van D66 terecht aandacht heeft gevraagd, dat in vonnissen expliciet wordt aangegeven hoe daarmee rekening wordt gehouden en hoe de belangafweging heeft plaatsgevonden. Dan kan het heel wel zo zijn — dat kun je in dit geval van de RSJ verwachten — dat heel concreet wordt aangegeven waarom bijvoorbeeld resocialisatie een belangrijke en zwaarwegende factor moet zijn. Dat doet de raad ook. Ik heb helemaal niet de indruk dat dat niet gebeurt, maar ik zou het goed vinden voor samenleving, slachtoffers en nabestaanden als dat expliciet wordt uitgedrukt als dat noodzakelijk is.
De heer Schouw (D66):
Er is thans op dit punt geen probleem, want nu is die belangenafweging voldoende en adequaat. Het is vooral een wens, een wens die ik kan delen met deze staatssecretaris, om daaraan explicieter aandacht te besteden.
Staatssecretaris Teeven:
Ik denk dat de heer Schouw daar gelijk in heeft. In een tijd waarin we veel transparanter zijn geworden — de heer Oskam en anderen spraken daarover — en waarin strafrechtelijke beslissingen, maar ook beslissingen van rechtsprekende colleges duidelijk worden uitgelegd, zie je dat de acceptatie in de samenleving groter is. De Kamer moet het zo zien dat de transparantie groter wordt. Zo is dit wetsvoorstel bedoeld. Het is mooi dat de raad zelf zegt daar rekening mee te houden en ik heb ook niet de indruk dat dat niet zo is, maar soms is het goed dat dat tot uitdrukking wordt gebracht in de beslissing.
De heer Van Nispen (SP):
Ik heb gezien dat de RSJ er zelf ook geen bezwaar tegen heeft dat dit expliciet in de wet wordt opgenomen. Zelf heb ik ook gezegd dat ik het niet onbegrijpelijk vind dat rekening wordt gehouden met de belangen van slachtoffers en nabestaanden en met de veiligheid van de samenleving als geheel. Maar toch nog voor de zekerheid de volgende vraag. In de nota naar aanleiding van het verslag blijft in het midden of het nou een explicitering is van iets wat we al doen of een soort belangenverschuiving. Beoogt de staatssecretaris een belangenverschuiving, in die zin dat voortaan minder rekening moet worden gehouden met de belangen van gedetineerden en meer met die van de slachtoffers of de samenleving als geheel? Of wordt hiermee opgeschreven wat er in de praktijk al gebeurt?
Staatssecretaris Teeven:
Ik denk dat het en-en is. In de huidige samenleving worden — ook de fractie van de SP vraagt daar terecht veelvuldig aandacht voor – belangen van slachtoffers en nabestaanden nadrukkelijker meegewogen. Dat is niet nieuw; dat is al een tijd zo. In strafzaken zien we dat het belangrijk is dat dat wel tot uitdrukking wordt gebracht, zodat slachtoffers en nabestaanden kunnen zien dat die weging ook expliciet heeft plaatsgevonden. Belangrijk is niet dat het verschuift, want volgens mij is het niet zo dat het belang van de veroordeelde bij resocialisatie ogenblikkelijk ten koste gaat van dat van een slachtoffer of een nabestaande. Mevrouw Helder noemde een concreet voorbeeld: als iemand resocialiseert en in de omgeving van slachtoffer en/of nabestaanden komt, moet in die beslissing wel worden aangegeven dat daarmee rekening is gehouden. Ik heb niet de indruk — dat was de vraag van de heer Schouw — dat dat op dit moment niet gebeurt. Maar ik vind wel dat er meer transparantie moet zijn en dat het oordeel soms beter tot uitdrukking kan worden gebracht. Dat is het doel van dit wetsvoorstel.
Het tweede punt is de mogelijkheid om cassatie in het belang der wet in te stellen. Het derde punt is de organisatorische opzet van de raad: het scheiden van de adviserende en de rechtsprekende taak. Ik ben blij met de steun die door diverse leden is uitgesproken voor dit wetsvoorstel. Het is wel belangrijk om die punten achter elkaar mee te nemen. Ik wijs erop dat er in dit wetsvoorstel ook overgangsrecht zit. De Kamer heeft daar al zijdelings aandacht aan besteed. Dat betekent dat als leden nu in beide afdelingen benoemd zijn, dat in stand blijft totdat zij moeten worden herbenoemd of mensen opnieuw moeten worden aangesteld. De heer Schouw vroeg of we overleg hebben gevoerd met de raad over de manier waarop we dit gaan doen. Het is niet zo dat met dit wetsvoorstel van de ene op de andere dag een absolute scheiding wordt aangebracht. Dat zal niet gebeuren. Dit onderwerp gaat echter spelen bij de aanstelling van nieuwe leden en het moment van herbenoeming van de thans zittende leden.
Er zijn wat opmerkingen gemaakt, en niet zozeer vragen gesteld, over het middel cassatie in het belang der wet. Waarom is dat nou nodig? De heer Recourt zei het eigenlijk al: het is belangrijk dat er sprake is van rechtseenheid. Op dit moment is het zo dat tegen de uitspraken van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming geen hoger beroep openstaat en ook geen beroep in cassatie. Het leek de regering wenselijk dat die mogelijkheid wel wordt gecreëerd. Cassatie in het belang der wet is natuurlijk bij uitstek een mogelijkheid om wel rechtsvragen te beantwoorden en wel de rechtseenheid te bevorderen zonder dat dit in concreto invloed heeft op het oordeel in een concrete zaak.
De rechtsvorming kan naar mijn oordeel verbeterd worden. Ik zal een voorbeeld noemen. De heer Schouw vroeg daar ook om. Er is een casus bekend, zonder daar nou met name op in te gaan, waarbij de strafrechter in hoogste feitelijke aanleg, het gerechtshof, als oordeel had dat de vergelding voorop moest staan en dat een veroordeelde pas na twee derde van zijn tijd in behandeling kon worden genomen in een tbs-inrichting. Dat was ten tijde van het nog geldig zijn van de Fokkensregeling. De RSJ was in een beslissing over de vraag wanneer een veroordeelde naar de tbs-inrichting moet van oordeel dat dit al na een derde van de tijd kon. De RSJ gaf dus voorrang aan de toen geldende Fokkensregeling, terwijl de rechter in hoogste feitelijke aanleg in de strafmaatmotivering van haar vonnis had aangegeven dat de vergeldingscomponent sterk tot uitdrukking moest worden gebracht.
In deze concrete zaak, waarin je moet beslissen of iemand behandeld kan worden in een tbs-instelling, is zodra de strafzaak is afgerond de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming op dit moment de hoogste en enig sprekende rechter. De strafzaak bestaat niet meer. De Staat heeft echter te maken met een strafmaatmotivering van een rechter in hoogste feitelijke aanleg, die ook in stand is gebleven bij de Hoge Raad. In dat soort zaken kan ik me voorstellen dat die twee verschillende oordelen voor de veroordeelde in concreto geen verandering teweeg zullen brengen, maar ik zou dan wel een uitspraak van de Hoge Raad willen hebben over de manier waarop je die weging nou moet laten plaatsvinden. Dit is een voorbeeld, maar ik kan ook andere voorbeelden noemen.
De heer Recourt (PvdA):
Cassatie in het belang der wet vind ik juist een mooie aanvulling, omdat je daarmee vooral over de uitleg van verschillende juridische termen eenheid kunt krijgen. Nu komt de staatssecretaris echter met een voorbeeld dat eigenlijk ziet op verschillende uitspraken van rechters in verschillende kolommen. Ik kan me daar ook nog wel iets bij voorstellen. Ik kom dan echter terug op mijn eerste punt: beschikt de RSJ überhaupt wel over de arresten? Volgens mijn informatie heeft de RSJ meestal helemaal geen vonnissen of arresten van de rechter die ooit straf heeft opgelegd. Zit het hem dan niet veel meer in het verbeteren van de informatiepositie van de RSJ als je wilt dat de RSJ kwalitatief goede en goed gemotiveerde uitspraken kan blijven doen?
Staatssecretaris Teeven:
Daarover heeft de heer Recourt al een vraag gesteld. Ik heb al aangegeven dat het de taak van de Staat is om ervoor te zorgen dat de informatie die hij van belang acht, ook voorhanden is. De informatievoorziening moet op orde zijn. Er zijn echter voorbeelden waarin die informatie wel ter beschikking was en de oordelen toch heel verschillend waren. Dat is een voorbeeld. Ik kan ook een ander voorbeeld noemen. Cassatie in het belang der wet is natuurlijk van belang voor de verbetering van de rechtseenheid. Ik zie de heer Recourt alweer teruglopen naar de interruptiemicrofoon, maar ik wil nog even doorgaan op het door hem gemaakte punt. De RSJ is niet de enige rechter die uitspraken doet over beginselenwetten. Soms moet de voorzieningenrechter een uitspraak doen over beginselenwetten. De heer Recourt weet zelf ook dat er in de beginselenwetten begrippen staan die overeenkomen met de begrippen die in het strafrecht worden gebruikt of in de Wet BOPZ. Ik denk dat het wel van belang is dat de begrippen in de beginselenwetten op dezelfde wijze worden uitgelegd door de strafrechter als door de RSJ. Dus ook in verband met de uitleg kan cassatie in het belang der wet van belang zijn.
De heer Recourt (PvdA):
Kan de staatssecretaris dan toezeggen dat de RSJ als hij moet oordelen, kan beschikken over het vonnis dat de rechter ooit heeft gewezen? Als in ieder geval de logistiek goed loopt, hebben we al een slag geslagen.
Staatssecretaris Teeven:
Het speelt niet bij elke beslissing die de raad neemt, maar zeker als er beslist wordt over de vraag wanneer iemand in behandeling komt en vanuit een gevangenis naar een tbs-instelling gaat, moet je wel de beschikking hebben over het vonnis in hoogste feitelijke aanleg en zo mogelijk ook het arrest van de Hoge Raad in zo'n concrete zaak. Dat lijkt mij wel van belang. Die toezegging doe ik dus graag, voor zover dat nog niet gebeurt. Ik denk namelijk dat de RSJ daar wel over beschikt.
De heer Schouw (D66):
Ik moet ook denken aan een ander voorbeeld, dat ik de staatssecretaris voorhoud. Het gaat om een persoon die een beetje omstreden is en die van de RSJ toch op proefverlof moet, tegen de zin van deze staatssecretaris. Past het ook in dat type casus om hogerop te gaan en cassatie aan te vragen? Of is dat een raar voorbeeld?
Staatssecretaris Teeven:
Nee, dat is geen raar voorbeeld. Zo zou ik het althans niet willen noemen, want wie ben ik om te zeggen dat de geachte afgevaardigde Schouw met een raar voorbeeld komt? Het is echter niet het voorbeeld waar ik op zie. Dat is het voorbeeld waarvan ik al in mijn allereerste inleiding het volgende heb gezegd. Ik realiseer mij heel wel dat in een volwassen democratie met een volwassen rechtsstaat de belangen van uitvoerende en rechtssprekende macht niet altijd dezelfde zijn. Althans, de belangen zijn wel dezelfde, maar de standpunten zijn niet altijd dezelfde, dus kun je verschil van mening hebben. Dat is iets anders. Dan heb ik namelijk een ander standpunt; dat moet in de procedure bij de raad aan de orde komen. Wij praten hier over de uitleg van begrippen. Wij praten hier over uitspraken van een strafrechter of een voorzieningenrechter aan de ene kant en beslissingen van de raad aan de andere kant. Hoe moeten die worden geïnterpreteerd? Daar moet het op zien, niet op een partijstandpunt.
De heer Schouw (D66):
Het voorbeeld ging dus over Volkert van der G. De minister zegt dus dat hij van dat instrument, als dat toen in de wet had gestaan, geen gebruik had gemaakt.
Staatssecretaris Teeven:
Dat is natuurlijk heel moeilijk te zeggen. Dan praten we over een concrete zaak. Dat is echter niet het voorbeeld waar ik in dit verband aan denk.
De heer Recourt heeft gevraagd naar het opvragen van uitspraken. Kan de RSJ dat nu? Dat kon de RSJ niet, maar daarover hebben we overleg. Een van de vragen van de heer Schouw was of dat regelmatig wordt besproken. Binnenkort kan de RSJ ook rechtstreeks justitiële informatie opvragen. Als de raad een beslissing neemt in een zaak van een veroordeelde, kan hij ook de justitiële gegevens opvragen. Dat besluit heeft al in het Staatsblad gestaan. Dan is de informatievoorziening dus ook op die wijze zelfs gewaarborgd. Als het vonnis niet zou worden aangeleverd, kan het ook zelf worden opgevraagd.
Ik zal nog een aantal voorbeelden noemen. Bij cassatie in het belang der wet zou het bijvoorbeeld om de vraag kunnen gaan of op een BOPZ'er die in een tbs-instelling verblijft, het BOPZ-regime of het tbs-regime van toepassing is. In het verleden is het voorgekomen dat de civiele rechter en de raad daar verschillend over hebben geoordeeld. Dat zorgt voor problemen in de praktijk. Heel concreet betekent dit dat instellingen dan niet weten overeenkomstig welk regime iemand moet worden behandeld. Dat zorgt dan weer voor rechtsongelijkheid, want de BOPZ'er uit de ene zaak wordt conform een uitspraak van de raad overeenkomstig het BOPZ-regime behandeld, terwijl de BOPZ'er uit de andere zaak conform een uitspraak van de civiele rechter overeenkomstig het tbs-regime wordt behandeld. Dat lijkt niet goed. Dit is dan een voorbeeld over een uitspraak van een civiele rechter en een uitspraak van de raad. Je zou je kunnen voorstellen dat je dit soort zaken, zaken over plaatsing in een concreet regime waarbij de ene rechter zegt dat het regime A moet zijn en de andere rechter zegt dat het regime B moet zijn, vanuit het oogpunt van rechtseenheid gaat voorleggen. Zoals de heer Recourt en anderen terecht zeggen, is het uiteindelijk aan de procureur-generaal van de Hoge Raad om te zeggen "nou, staatssecretaris, dat is niet een zaak waar ik meteen aan denk" of "hier zie ik ook een belang om dat te doen". Het is uiteindelijk zijn bevoegdheid om dat te doen. Dit soort situaties leveren in de praktijk, in concreto, echter wel problemen op. Het is niet een verhaal waarvan je zegt: het is leuk dat dit wordt geregeld, maar wat lost het in de praktijk op? Wel degelijk zijn er situaties in het verleden te noemen die je hiermee had kunnen oplossen. Nu kan dat niet, doodeenvoudig omdat de benodigde rechtsmiddelen niet bestaan.
Ik kom te spreken over het slachtoffer. De heer Oskam vroeg hoe het contact met het slachtoffer loopt na afloop van de strafzaak. Dit zijn vragen die meer zien op het Informatiepunt Detentieverloop (IDV). Na afloop van een strafzaak benadert het IDV het slachtoffer of de nabestaande actief. In eerste instantie gebeurt dat schriftelijk. Bij het slachtoffer of de nabestaande wordt ook nagevraagd of die wel of niet telefonisch contact wil hebben. De heer Oskam zei dat ook. Naar mijn informatie loopt dat nu beter. Zoals de heer Oskam terecht zei: er is in het verleden een hoop kritiek op geweest. Er zijn nogal wat schrijnende voorbeelden geweest, van zaken waarbij niet werd teruggebeld of waarbij iemand dan toch werd geconfronteerd met het feit dat bijvoorbeeld een contactverbod of een gebiedsverbod was opgeheven. Onlangs is in Nieuwersluis, waar de directeuren van de penitentiaire inrichtingen periodiek bij elkaar komen, de leidinggevende van het Informatiepunt Detentieverloop in de vergadering geweest om uit te leggen dat het IDV ook wel tijdig informatie van de penitentiaire inrichtingen moet krijgen, bijvoorbeeld over wijziging van het regime van een veroordeelde of behandelde. Dat leidt er ook toe dat er meer interactie is tussen enerzijds het IDV en anderzijds de Dienst Justitiële Inrichtingen.
Op de vraag van de heer Van Nispen heb ik al antwoord gegeven. Hij vroeg of het bij de slachtofferbelangen gaat om een explicitering of om een uitbreiding. Ik heb gezegd dat het meer een expliciet maken is, maar ook — dat is eveneens van belang — dat de transparantie daarmee nadrukkelijk tot uitdrukking wordt gebracht. Het is dus geen belangenverschuiving. Het is echt en-en: én het een, én het ander.
De heer Recourt vroeg of het op het punt van de slachtofferbelangen de bedoeling is dat er meer maatwerk wordt geleverd. Volgens mij is het niet zo — maar dat is weleens de misvatting — dat het rekening houden met de belangen van het slachtoffer per se leidt tot het niet meer toekennen van vrijheden aan gedetineerden. Het gaat erom of een bepaalde vrijheid soms niet wordt toegekend of op een bepaald moment niet wordt toegekend. Dat is van belang. Het kan zijn dat de verwachting bestaat dat de veroordeelde ondanks een gebiedsverbod het slachtoffer toch gaat opzoeken. Als uit informatie vanuit de penitentiaire inrichting zou blijken dat iemand daarmee binnen de pi bezig is, dan vind ook ik — ik ben dat gelijk met de heer Recourt eens — dat dat ter kennis van de RSJ moet worden gebracht als die een beslissing moet nemen. De RSJ moet in zo'n situatie dan ook aangeven dat het niet gaat over zomaar een gedetineerde voor wie een gebieds- of contactverbod geldt, maar over een gedetineerde die vanuit de inrichting regelmatig contact zoekt met het slachtoffer of de nabestaande. Dan lijkt het helder, ook vanuit het oogpunt van transparantie, dat uit de beslissing blijkt dat zo'n omstandigheid ook daadwerkelijk is gewogen. Het gaat er het kabinet bij deze wet echt om dat de directeur van de penitentiaire inrichting, de beklagcommissie en de beroepscommissie de belangen van slachtoffers, nabestaanden en de samenleving in zijn totaliteit ook echt meewegen. Als die belangen zijn gewogen, moet de uitvoerende macht ook daadwerkelijk maatregelen nemen die tot effecten leiden ten behoeve van het slachtoffer of de nabestaanden.
Op de informatie-uitwisseling met het IDV ben ik al ingegaan. De heer Oskam sprak nog over een "kille brief". Sinds november vorig jaar wordt er eerst gebeld. Volgens mijn informatie wordt gewaardeerd door slachtoffers dat er contact wordt opgenomen. De heer Oskam vroeg dat. Lotgenotenorganisatie Aandacht Doet Spreken had daar aandacht voor gevraagd. Er wordt geen kille brief verstuurd zonder dat er vooraf contact is geweest.
De heer Oskam vroeg naar twee concrete pilots, een bij het gevangeniswezen en een binnen de reclassering. Beide pilots lopen tot eind maart. Dat is het al vrij snel. Dan gaan we evalueren. De evaluatie is aan het begin van de zomer gereed. Ik zou graag met de Kamer willen afspreken om die evaluatie voor het begin van het reces naar de Kamer toe te sturen. Slachtofferhulp Nederland speelt in beide pilots een centrale rol. Via het IDV wordt aan Slachtofferhulp Nederland gevraagd om met de slachtoffers te bespreken wat de behoeften en wensen zijn. Dat zullen we dus doen.
De heer Schouw vroeg mij naar slachtoffergronden in de wet. Er wordt geen probleem mee opgelost, want er bestaat geen probleem. Het wordt wel transparant gemaakt. Als er al een probleem zou zijn, is dat de kenbaarheid voor slachtoffers en nabestaanden dat hun belangen zijn meebewogen. De transparantie is wel van belang voor slachtoffers en nabestaanden. Op de belangenafweging ben ik al uitgebreid ingegaan.
Er zijn vragen gesteld over de organisatie van de RSJ. Mevrouw Van der Burg en de heer Van Nispen zijn daar uitgebreid op ingegaan. Er is wat onduidelijkheid over geweest. De heer Van Nispen vroeg daar ook heel expliciet naar in zijn eerste termijn. Voor alle leden van de RSJ, of ze nu worden benoemd in de Afdeling rechtspraak of in de Afdeling advisering, doet de RSJ zelf een aanbeveling, waarna bij Koninklijk Besluit een benoeming plaatsvindt. Ook voor de voorzitter van de Afdeling rechtspraak doet de RSJ een aanbeveling. De regering benoemt dan bij Koninklijk Besluit. Zo is dat ook geregeld in artikel 27 van het wetsvoorstel. Over de benoeming van de voorzitter van de totale raad, die ook voorzitter is van de Afdeling advisering, neemt de minister een besluit na de RSJ gehoord te hebben. Zo is de procedure op dit moment. De voorzitter wordt niet benoemd met een aanbevelingsprocedure, maar hierover beslist het kabinet na de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming gehoord te hebben. Zo is de procedure bij de laatstbenoemde voorzitter ook verlopen. Waar mevrouw Van der Burg naar vroeg, is dus al geregeld. Het wetsvoorstel maakt dus ook een onderscheid tussen de algemene taken van de raad, de Afdeling advisering, en de Afdeling rechtspraak. Waarom hebben we dat nu bij de voorzitter van de totale raad anders gedaan? Het bestuur gaat dus niet over de werkzaamheden van de Afdeling rechtspraak. Daar gaat de voorzitter van de Afdeling rechtspraak over. De voorzitter van de totale raad is de voorzitter van de Afdeling advisering.
De voorzitter:
Mijnheer Schouw heeft hier een vraag over, denk ik.
De heer Schouw (D66):
Ik heb meer een kennisvraagje. Wordt er bij elke functie ook gewoon geadverteerd voor die leden, net als bij de Raad van State? Daar heeft de Tweede Kamer ervoor gevochten, om te voorkomen dat er een systeem van coöptatie ontstaat.
Staatssecretaris Teeven:
Ja, er wordt geadverteerd. Bij de laatstbenoemde voorzitter is er ook in de breedte geadverteerd. Er vindt ook coöptatie plaats. De heer Schouw heeft daar ongetwijfeld ook kennis van. Dat gebeurt natuurlijk ook bij deze raad. Mensen in het veld kennen elkaar en weten van elkaars deskundigheid. Op die wijze worden er ook mensen benaderd. Maar er wordt ook zeker geadverteerd. Dat is in de afgelopen periode ook gebeurd voor de leden, juist ook om in de breedte, dus zowel bij de afdeling advisering als bij de afdeling rechtspraak, een brede samenstelling te krijgen uit meerdere geledingen van de samenleving.
De heer Schouw (D66):
Ik wil eigenlijk de toezegging dat de staatssecretaris garandeert dat er voor alle leden altijd een openbare procedure is, want dat is toch een beetje de lijn bij modern government. We eisen dat van raden van toezicht, we eisen dat voor de leden van de Raad van State en het lijkt me niet meer dan redelijk om dat ook te doen voor de leden van deze raad.
Staatssecretaris Teeven:
Ik kom daar in tweede termijn op terug.
Mevrouw Van der Burg heeft gevraagd of het klopt dat bestuursleden van de RSJ ook voorzitter van een sectie kunnen zijn. Het klopt dat bestuursleden ook voorzitter kunnen zijn van de huidige secties gevangeniswezen, jeugd en tbs. Dat is bewust zo, want die secties zijn zo vertegenwoordigd in het algemeen bestuur van de raad. Dat bestuur gaat echter niet over de beslissing in een concrete zaak van een beroepscommissie. Als er een zaak bij een beroepscommissie komt, gaat het bestuur daar niet over. Het bestuur heeft daarin ook geen bevoegdheden, dus dat is ook geen vermenging. Ik zei al dat de voorzitter van de RSJ deel uitmaakt van het bestuur en dus met andere bestuursleden de bestuurstaken uitvoert. De voorzitter vertegenwoordigt ook de RSJ naar buiten toe, bijvoorbeeld in het overleg met de minister. Dat vroeg mevrouw Helder. In dit geval is het de staatssecretaris, omdat deze portefeuille bij de staatssecretaris is belegd.
Ik heb al gesproken over de benoeming.
De heer Schouw stelde nog een vraag, maar ik denk dat ik daarop ben ingegaan. Er is totaal geen sprake van dat het mijn bedoeling is om met de organisatorische opzet het functioneren van de raad te verlammen of te belemmeren. Totaal niet. Ik wil dat hier uitgesproken hebben. Ik realiseer me heel wel dat je als staatssecretaris of minister andere opvattingen kunt hebben dan een rechtsprekend college en dat zo'n rechtsprekend college dan een eigenstandige beslissing neemt. Het is dus niet zo dat het kabinet langs de weg van de organisatiestructuur of het middel van cassatie in het belang der wet tracht om de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming een kopje kleiner te maken. Ik heb dat boze tongen weleens horen beweren over dit wetsvoorstel. Daar is natuurlijk geen sprake van.
De heer Van Nispen (SP):
Ik heb een vraag over de benoeming, want volgens mij is de staatssecretaris klaar met dat onderwerp. Misschien heb ik het gemist of heeft de staatssecretaris het gemist, maar wat is nou het antwoord op mijn vraag waarom de huidige benoeming van de voorzitter van de afdeling rechtspraak gewijzigd moet worden? Nu wijst de RSJ die voorzitter zelf aan. Met het wetsvoorstel wordt daar een procedure voor geregeld. Dat snap ik, want we regelen nu dat er een afdeling rechtspraak komt. Maar waarom kan de RSJ dat niet zelf doen?
Staatssecretaris Teeven:
Benoemingen van leden vinden nu ook al plaats door de minister. Dat doet de RSJ niet zelf. De RSJ doet een aanbeveling, net zoals de minister die voor andere rechtsprekende colleges krijgt. De minister volgt die, tenzij er zeer dringende redenen zijn om dat niet te doen. In die zin is het in die lijn volstrekt helder. Als je een voorzitter van een rechtsprekend college benoemt, geef je de mogelijkheid een aanbeveling te volgen "tenzij", en is er geen vrije keuze. Dat is anders — het is goed om dat even te zeggen — dan bij de voorzitter van de totale raad, die ook voorzitter is van de afdeling advisering. Daar staat niet voor niets het woord "gehoord". Dat betekent dat daar wel de mogelijkheid is voor de minister om af te wijken.
De heer Van Nispen (SP):
Dan is het goed dat we dat hier duidelijk uitspreken, want dat was mij ook opgevallen in de wet zelf. In de antwoorden op de vragen in de schriftelijke voorbereiding staat het anders. Dan heb ik alleen nog de vraag waarom het hier gaat over "gehoord hebbende de raad" en bij de afdeling rechtspraak de aanbeveling geldt. Kan de staatssecretaris dat verschil nog toelichten?
Staatssecretaris Teeven:
Zeker. Wij vinden dat de afdeling rechtspraak onafhankelijk moet zijn van de uitvoerende macht. Dat gaat volgens dezelfde procedure als de benoeming van rechters, eigenlijk op volstrekt dezelfde wijze. De voorzitter van de totale raad heeft echt andere taken. Die heeft organisatorische taken. Zeker de afdeling advisering heeft andere taken. De afdeling advisering geeft ongevraagd en gevraagd advies. Soms vraag ik om advies aan de RSJ en soms krijg ik advies van de RSJ. Soms ben ik daar heel blij mee en soms ben ik er wat minder blij mee. Ik vraag weleens om adviezen waar ik wel blij mee ben en ik vraag ook weleens om adviezen waar ik niet blij mee ben. Maar dat doet er allemaal niet toe. Als je de voorzitter van de totale raad benoemt, luister je enerzijds natuurlijk naar wat er leeft in de RSJ zelf. Aan wie denkt men zelf? Wie zou men zelf een goede kandidaat vinden? Anderzijds bekijk je ook wat je ambtelijk geadviseerd krijgt. Soms zit daar wel verschil tussen. Soms vindt de RSJ a en wijzen de ambtelijke adviezen naar b. Dan kan het zelfs voorkomen dat je c benoemt. Maar soms wijzen zowel de RSJ als de ambtelijke adviezen en de minister allemaal naar a. Dat is in het verleden wel voorgekomen, dus die voorbeelden zijn er ook. Soms gaat dat zo.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Nu de staatssecretaris aan het einde van het blok over benoemingen is gekomen, heb ik toch nog een vraag over de positie van de andere vier bestuursleden, dus niet over de voorzitter. Zij zijn hoofd van een sectie. Ze zijn wel adviserend en rechtsprekend lid, maar betekent dat dan dat zij in die sectie, dus op dat terrein, niets doen? Ik wijs nog maar eens op de belangenverstrengeling die wij niet willen. Spreken zij dus alleen recht of adviseren zij alleen op de terreinen waarop zij niet de voorzitter zijn?
Staatssecretaris Teeven:
Daar wordt nu al rekening mee gehouden. Dat gebeurt nu dus ook al vrij weinig. We regelen in deze wet dat het in de toekomst helemaal niet meer gebeurt. Het wetsvoorstel regelt dat voor de buitengewone leden de splitsing totaal tot stand wordt gebracht. Straks gaat de afdeling rechtspraak niet over eenzelfde onderwerp adviseren aan het kabinet. Dat lijkt heel inconsequent. Door de advisering en de wijze waarop men zich daarop voorbereidt, zit er natuurlijk wel kwaliteit in die secties en bij de voorzitters daarvan. Men heeft de nodige knowhow over de onderwerpen, of het nu over tbs of over jeugdbescherming gaat. Vanuit de achtergrond en vanuit het advies en de wijze waarop men zich voorbereidt, heeft men de benodigde knowhow. Dat hebben we ook in de schriftelijke stukken gewisseld en de heer Recourt wees daar ook op. Er is wel zorg bij de RSJ — en die hebben we ook gedeeld in de schriftelijke stukken — dat bijvoorbeeld door het amendement van mevrouw Van der Burg en de heer Van Nispen om zo'n strikte scheiding door te voeren, de kwaliteit verloren zal gaan. De heer Recourt zei: het is een heel principieel standpunt. Voor het principiële standpunt hebben de woordvoerders eigenlijk allemaal begrip. Ik wilde onder de aandacht brengen dat de kwaliteit ook op peil moet blijven als je het heel absoluut doet. De zorg daarover bestaat natuurlijk wel bij de RSJ. Daar kom ik even op terug bij het bespreken van de amendementen.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ik heb hierover nog een vraag, die ook in mijn inbreng zat. Waarom is ervoor gekozen om die scheiding ook voor de bestuurders in het reglement van de RSJ zelf te regelen en niet in de wet? Waarom is die keuze gemaakt? Kan de staatssecretaris dat nog even toelichten?
Staatssecretaris Teeven:
In het wetsvoorstel is de keuze gemaakt om het in de wet te regelen.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Ook voor het procesinhoudelijke deel? In de schriftelijke beantwoording stond namelijk dat het in het reglement is geregeld. Dat is dan niet conform.
Staatssecretaris Teeven:
De wijze van benoeming van de voorzitter van de afdeling rechtspraak is nu geregeld in de wet, in artikel 27. Ik neem aan dat de vraag daarover gaat. Als je die scheiding doorvoert, betekent dit, zoals ik al heb gezegd, dat je niet deelneemt aan de beraadslaging in een beroepscommissie. Dat moet volstrekt helder zijn.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Dank u wel. Dat geldt dus ook voor de bestuursleden; bij dezen. Dit maakt deel uit van de wetsgeschiedenis, dus dan is dat duidelijk.
Staatssecretaris Teeven:
Ja.
Ik zou in tweede termijn nog terugkomen op een vraag van de heer Schouw, maar ik kan die nu al beantwoorden. De vacatures worden op dit moment al openbaar gemaakt. Dat staat ook in artikel 5, lid 4 van het wetsvoorstel. Alle vacatures worden dus openbaar gemaakt.
De heer Schouw (D66):
Dan is de vraag: waar? Dat zal ik even toelichten. Het kan ook een melding zijn op de website van de Staatscourant, die ongeveer helemaal niemand leest en waar je dus niets aan hebt. Als we belang hechten aan de openbaarheid, hoort daar een behoorlijke advertentie in een landelijke krant bij. Kan de staatssecretaris daarop ingaan?
Voorzitter: Van Miltenburg
Staatssecretaris Teeven:
Ik weet dat het bij de voorzitter gebeurd is in de afgelopen periode; dat is mij bekend. Ik zal even laten nagaan waar de vacatures bekend worden gemaakt. Ik kom daar in tweede termijn op terug.
Op dit moment is er nog geen officiële afdeling rechtspraak. Dat wordt geformaliseerd, zo zeg ik in antwoord op de vraag van de heer Van Nispen. De benoeming gaat op dezelfde wijze als bij de Raad van State, namelijk bij KB.
De heer Schouw maakte een opmerking over het afwijkend adviseren. Hij vroeg op welke punten de RSJ afwijkend heeft geadviseerd. De RSJ had geen bezwaar tegen het opnemen van het slachtofferbelang en van cassatie in het belang der wet. Hij had wel wat opmerkingen over de splitsing. Die gingen over de benoemingsduur van twee keer zes en drie keer vier. We zijn de RSJ tegemoetgekomen ten aanzien van de benoemingsduur van de leden in de incompatibiliteiten.
De heer Schouw vroeg mij nog even expliciet naar die twee keer zes en drie keer vier. Als je naar de nieuwe situatie toegaat, is het ook goed als je ernaar toewerkt dat er na verloop van tijd mogelijkheden bestaan dat er nieuw bloed in de RSJ komt en dat er mensen uit diverse geledingen van de samenleving in opgenomen worden. In die zin moet men de benoemingstermijnen van drie keer vier zien.
De heer Schouw vroeg zich af welk probleem wordt opgelost met het terugbrengen van het aantal leden tot vijftien. De samecaseproblematiek waarover in eerste termijn al werd gesproken, wordt daarmee enorm verkleind. Tot nu toe konden alle 60 leden van de RSJ en de plaatsvervangende leden beide taken uitoefenen. Daardoor kon die problematiek ontstaan. Als het wetsvoorstel wordt gevolgd, kunnen nog maar vijftien leden die taken uitoefenen. De buitengewone leden kunnen dus niet meer in beide afdelingen worden benoemd. Mevrouw Van der Burg spitste bij interruptie nog even toe op de situatie waarin een persoon oordeelt over de same case als hij eerder deed in de advisering over wetgeving. Die kan zich bij buitengewone leden dus helemaal niet meer voordoen. De wet sluit dat uit. Als de Kamer het amendement volgt, wordt dat totaal uitgesloten; dat is de consequentie daarvan.
De budgettaire consequenties van het wetsvoorstel zijn beperkt, want het zorgt niet voor nieuwe taken. Dat was ook een vraag van de heer Schouw. Door het overgangsrecht is verder voorzien in een vloeiende overgang, waardoor grote reorganisaties direct na inwerkingtreding kunnen worden vermeden. Het amendement van de VVD en de SP brengt daar geen verandering in. Ook als dat amendement zou worden aangenomen, is er sprake van een vloeiende overgang en niet van een koude overgang waarbij van het ene op het andere moment de situatie wijzigt.
Het desbetreffende amendement sluit dubbel lidmaatschap volledig uit. Wellicht is er sprake van een vloeiende overgangsfase maar uiteindelijk leidt het ertoe dat er een volledige scheiding is. Dat is ook volledig in overeenstemming met het wetsvoorstel inzake de Raad van State, waarover nu wordt advies wordt gevraagd. Dan zou je op dit moment met de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming wel verdergaan dan nu het geval is bij de Raad van State. De heer Schouw zei in zijn inbreng treffend dat je als Kamer, mocht dat amendement worden aangenomen, wel een signaal afgeeft. Natuurlijk is de Raad van State niet hetzelfde orgaan als de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, maar zeker als het gaat om dubbelfuncties is er wel sprake van een overloop. Een en ander heeft mij doen besluiten, ondanks het feit dat ik begrip heb voor de argumenten van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, het oordeel over dit amendement aan de Kamer te laten. Goed geluisterd hebbend naar de eerste termijn, bestaat in de Kamer grotendeels het gevoelen dat dit zeker vanuit de principes een juist standpunt zou zijn. Het sluit ook aan op het wetsvoorstel over de Raad van State dat in procedure gaat, maar het loopt er wel op vooruit. Ondanks het feit dat ik mij realiseer dat het voor de bestaande organisatie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming tot problemen zou kunnen leiden, denk ik dat door de vloeiende overgang die problemen kunnen worden geminimaliseerd. Dus ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer.
De heer Oskam (CDA):
Het lijkt een beetje een politiek oordeel, maar in de nota naar aanleiding van het verslag heeft de staatssecretaris heel duidelijk een keuze gemaakt; hij zegt: het aantal moet teruggebracht worden maar we hebben er toch vijftien nodig. Daarom snap ik dit oordeel niet. Misschien kan hij dat uitleggen.
Staatssecretaris Teeven:
Ik wil dat wel uitleggen. Ik heb goed geluisterd naar de Kamer in eerste termijn. Ik hoor u allemaal opmerken dat u hecht aan die principiële scheiding en dat je het niet zou moeten beperken tot de buitengewone leden maar dat je het ook zou moeten doorvoeren naar de vijftien permanente leden. We hebben een wetsvoorstel waarin die scheiding met betrekking tot de Raad van State wordt aangebracht. Door de vloeiende overgang op basis van het overgangsrecht denk ik dat het mogelijk is om ook dit bedrijfsmatig uit te voeren. Dat inzicht komt ook aan de zijde van het kabinet op. En dat is zeker ook een politiek oordeel.
De heer Oskam (CDA):
Even een puntje van orde: ik heb niet gezegd dat ik het ermee eens ben. Dus ik ben ook niet voor het amendement van mevrouw Van der Burg en de heer Van Nispen maar ik ben ook niet voor een definitieve scheiding. Ik vind het terugbrengen naar vijftien prima en ik vind ook dat de RSJ dat zelf zou moeten kunnen. Dat wil ik hier toch wel gezegd hebben.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Teeven:
Voorzitter, ik ben klaar.
De voorzitter:
Waarmee er een eind gekomen is aan de eerste termijn van de zijde van de regering. Ik constateer dat er behoefte is aan een tweede termijn. Dan is allereerst het woord aan de heer Oskam.
De heer Oskam (CDA):
Voorzitter. Ik kan het heel kort houden, want de staatssecretaris staat erom bekend dat hij heel heldere antwoorden geeft. Het is fijn om te horen dat de slachtoffers nu via het nieuwe systeem van het IDV persoonlijker en meer rechtstreeks worden geïnformeerd. Ik denk dat dit ook recht doet aan hun situatie, maar we zullen dit natuurlijk wel blijven volgen.
Ik heb verder een vraag gesteld over de pilots binnen het gevangeniswezen en de reclassering. De staatssecretaris heeft daarop geantwoord dat die pilots eind maart eindigen en dat de evaluatie ervan waarschijnlijk voor het zomerreces naar de Kamer zal gaan. Dat is prima. Wel ben ik benieuwd naar de stand van zaken. Aangezien we hiermee al een tijdje bezig zijn, wil ik graag een tipje van de sluier wat betreft de eerste indruk van die pilots en of er zaken zijn opgevallen en er inmiddels is bijgestuurd.
Ik heb geen antwoord gekregen — misschien omdat het niet rechtstreeks op het wetsvoorstel ziet, maar het is toch wel van belang in het gehele spectrum — op de vraag hoe de staatssecretaris het taxeert en hoe hij gaat verbeteren dat de aangiftes bij de politie wel worden gemeld bij Slachtofferhulp Nederland.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen die mijn fractie nog had over het wetsvoorstel. Wij zijn tevreden met die beantwoording en de duidelijkheid over de positie van het bestuur van de RSJ. Dat was voor ons nog een aandachtspunt.
Ook dank voor het oordeel over het amendement. Daarbij kan ik het laten.
De heer Van Nispen (SP):
Voorzitter. Allereerst iets over het expliciteren en opnemen van de belangen van slachtoffers en van de veiligheid in de samenleving als toetsingsgrond. De staatssecretaris heeft heel duidelijk gezegd dat het en-en is. Het is een explicitering van iets wat al gebeurt, maar het is ook een uitbreiding vanwege de ontwikkeling in de samenleving. In die zin noemde de staatssecretaris het en-en. Er is geen inhoudelijke belangenverschuiving beoogd. Mag ik het zo begrijpen dat het gaat om een uitbreiding ten opzichte van hetgeen nu in de wet staat — het is tenslotte een wetswijziging — en niet zozeer om een uitbreiding om iets wat nu gebeurt, te corrigeren? Dat is mijn vraag op dit punt.
Met het amendement van mevrouw Van der Burg, waarbij ik mij heb aangesloten, worden inderdaad dubbellidmaatschappen volledig uitgesloten voor de toekomst. De staatssecretaris zegt dat het inderdaad aansluit bij het kabinetsvoornemen op dit punt. De brief daarover is al een aantal maanden geleden naar de Kamer gestuurd. Er ligt een conceptvoorstel waar dit in zal staan. Het amendement loopt er dus op vooruit. Ik zie echter niet in waarom dat erg zou zijn. Het is een kabinetsvoornemen. Bij kabinetsvoornemens zijn vaak twee grote partijen betrokken, waarmee er al een meerderheid in het verschiet ligt. Ik ben bovendien ook erg gecharmeerd van het idee. Volgens mij zijn er meer. Dat dit erop vooruitloopt, lijkt mij dus geen probleem. Ik ben blij dat de staatssecretaris het oordeel over het amendement aan de Kamer over wil laten. Het is inderdaad een principieel standpunt: of adviseren of rechtspreken. Ook ik denk dat door het eerbiedigende overgangsrecht problemen voorkomen kunnen worden.
De voorzitter:
Mevrouw Helder ziet af van het woord in tweede termijn. Dan is het woord aan de heer Recourt van de PvdA.
De heer Recourt (PvdA):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de toelichting. Ik zei het in eerste termijn al: van de zijde van mijn fractie steun voor het wetsvoorstel. De drie elementen zijn alle drie goed te verdedigen als verbetering. Het zijn ook verbeteringen.
Ik heb nog wel een paar kleine puntjes. Ik wil toch wel heel duidelijk zeggen dat het de procureur-generaal is die bepaalt of cassatie in het belang der wet wordt ingesteld. De suggestie van de staatssecretaris die het niet eens is met de beslissing over Volkert van der G., dus cassatie — dat vond ik een belangrijk punt voor mijn fractie — is niet aan de orde. Het is de procureur-generaal die beslist en daarmee ligt het buiten de politiek. Daarmee is het ook een goed voorstel vanwege de rechtseenheid die ermee bereikt wordt.
Wat de informatievoorziening van de RSJ betreft heb ik de staatssecretaris zo verstaan dat het vonnis of arrest van de rechtbank, het gerecht of de Hoge Raad op het moment dat het nodig is, bij de RSJ komt en dat die er dan rekening mee kan houden. Vervolgens zei hij echter dat binnenkort de documentatie zichtbaar wordt. Dat is goed, maar dat is niet hetzelfde. Als je wilt dat de RSJ rekening houdt met de uitspraak van de rechter in hoger beroep, cassatie of wat dan ook, moet het arrest er echt liggen. Anders zie je alleen maar wat er precies besloten is, maar niet wat de achterliggende redenen waren. Ik vind het uitstekend dat voor nieuwe leden van de RSJ openlijk een advertentie wordt geplaatst. Het lijkt mij wel goed als vervolgens vanuit de leden wordt gekeken wie de voorzitter wordt en als daarvoor dus niet geadverteerd hoeft te worden.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Misschien ligt het aan mijn onbegrip, maar is het niet juist heel belangrijk dat de RSJ, zijnde een onafhankelijke instelling die ook een onafhankelijke benadering moet hebben, zelf zijn informatie, die toegangspositie, regelt? Ik was verbaasd dat dit nog niet geregeld was. Eigenlijk is dit nog veel belangrijker dan dat de informatie wordt aangeleverd. Juist als je onafhankelijk bent, is het belangrijk de mogelijkheid te hebben om zelf informatie te vergaren. Is de heer Recourt dat met mij eens?
De heer Recourt (PvdA):
Het is zeker van belang dat de RSJ, als men een dossier heeft waar iets niet in zit, zelf kan vragen om iets toe te voegen. Dat is helemaal het geval als je het belang van de slachtoffers expliciteert en de samenleving een grote rol heeft. De RSJ moet dan aangeven het op die manier niet te kunnen beoordelen en verzoeken om meer stukken. Om twee redenen is het handig om dit van tevoren al te doen. De eerste reden is dat je niet weet wat je moet vragen als je niet weet dat het er is. Om iets te kunnen vragen, moet je dus wel beseffen dat er iets is. Een arrest waarin geëxpliciteerd wordt dat bijvoorbeeld na twee derde van ommekomst van de straf nog begonnen kan worden aan resocialisatie, is geen standaardzaak. De RSJ weet echt niet dat dit in het arrest staat. Dan kan de RSJ er dus ook nooit naar vragen. De tweede reden is een efficiencyargument. Als de RSJ er iedere keer naar moet vragen en daardoor zaken moeten worden aangehouden, gaat het alleen maar langer duren en meer kosten. In die zin is het ook heel verstandig dat de overheid dat gewoon zelf goed doet, in ieder geval in die gevallen waarin ze zelf de aandrager van informatie is, en dat ze, in gevallen waarin ze dat niet is, even informeert of en wellicht stimuleert dat die informatie er komt.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Dank u voor dit antwoord. Het komt overeen met het gevoelen dat mijn fractie hierover heeft, namelijk dat beide belangrijk zijn, maar dat zeker ook de eigen toegang tot informatie buitengewoon belangrijk is om die onafhankelijke positie waar te maken.
De heer Recourt (PvdA):
Ik heb nog twee punten ten aanzien van het amendement. Gehoord de reactie van de staatssecretaris zal ik mijn fractie adviseren om voor het amendement te stemmen. Ik moet dat echter nog wel even formeel afkaarten. Het principe gaat dan toch voor, omdat ik niet het idee heb dat er grote ongelukken gebeuren op het gebied van de kwaliteit. Sterker nog, ik denk dat het wel losloopt. Ik heb nog wel een praktisch punt hierover. Ik weet dat als je echt die heel strikte scheiding aanbrengt, ook bij de Raad van State het argument wordt aangevoerd dat het dan moeilijker wordt om goede mensen te krijgen. Dat geldt zowel voor advies als voor rechtspraak. Deelt de staatssecretaris die zorg? Ikzelf ben er niet zo bang voor, want volgens mij zijn zowel rechtspraak als advies, los van elkaar, prachtige en belangrijke functies om te blijven doen. Ik wil de vraag echter toch gesteld hebben. Daarmee ben ik klaar met mijn tweede termijn.
De heer Schouw (D66):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Volgens mij zijn vrijwel alle vragen keurig netjes beantwoord. Ik wil nog even een paar puntjes doorlopen als het gaat om het expliciteren en de afwegingen die de raad maakt als gaat om slachtoffers. Begrijp ik de staatssecretaris goed dat het eigenlijk gaat om een codificering van de staande praktijk? Mijn tweede opmerking betreft het budget: dat blijft nagenoeg hetzelfde. Ik kom bij mijn derde opmerking. We hebben net even gesproken over de advertentie. De staatssecretaris zei zelf ook dat het belangrijk is om hier nieuw bloed naar binnen te krijgen. Ik hoop dan ook dat de staatssecretaris zal bevorderen dat er openbare advertenties komen, zodat iedereen zijn belangstelling daarvoor kan uiten.
Mijn fractie is al met al positief over het wetsvoorstel en ik zal haar ook positief adviseren over het amendement aangaande de splitsing. Zeker de woorden van de staatssecretaris over het overgangsrecht maken dat het amendement tegemoetkomt aan principiële keuzes die wij voor een aantal organen willen maken.
De voorzitter:
Daarmee is er een einde gekomen aan de tweede termijn van de Kamer. De staatssecretaris kan gelijk reageren.
Staatssecretaris Teeven:
Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn. Ik begin met de opmerking van de heer Schouw over het expliciteren. Ook de heer Van Nispen heeft mij er nog even over bevraagd. Het is wel iets meer dan het codificeren van de bestaande praktijk. Het codificeren van de bestaande praktijk zou zijn: wij doen het geweldig en wij schrijven nog even op dat wij het geweldig doen. Ik heb in mijn eerste termijn heel duidelijk aangegeven dat de afweging tussen enerzijds de belangen van slachtoffers en nabestaanden en anderzijds die van veroordeelden en verdachten nadrukkelijk zichtbaar moet worden gemaakt. Dat betekent geen verschuiving, zoals de heer Van Nispen zei. Die vraag kan ik nadrukkelijk met nee beantwoorden. Maar de vraag van de heer Schouw of het alleen een codificering is, beantwoord ik niet met ja. Het transparant maken, het zichtbaar maken van die belangenafweging is iets meer dan doorgaan zoals wij het nu doen. Ik hecht eraan om dat nadrukkelijk ook wetgevingstechnisch te memoreren. Die belangenafweging moet zichtbaar worden gemaakt, ook als de situatie tussen een veroordeelde gedetineerde en slachtoffers en nabestaanden gewijzigd is. Daar moet wel aandacht aan worden besteed. Dat is dus wezenlijk wat anders. Alle opmerkingen waren ook belangrijk, maar ik vind het belangrijk om dit er meteen maar even uit te lichten. Ook de mensen die meeluisteren, moeten goed weten wat de bedoeling van deze wet is.
Ik kom op de stand van zaken rondom pilots. De periode is verlengd. Ik denk aan de Dienst Justitiële Inrichtingen, het in het oog houden van de belangen van slachtoffers en de informatieverstrekking aan andere colleges, zoals de RSJ. Er was meer tijd nodig om werkprocessen in kaart te brengen, om werkafspraken te maken. Slachtofferhulp en gevangeniswezen waren niet altijd natuurlijke partners. Dat weet de heer Oskam vanuit zijn jarenlange ervaring. Ik noemde niet voor niets de bijeenkomst in Nieuwersluis, waar is geprobeerd om directeuren van penitentiaire inrichtingen rechtstreeks in contact te brengen met het Informatiepunt Detentieverloop, maar ook met Slachtofferhulp, waarop regelmatig wordt ingepraat. De partijen moeten elkaar goed gaan kennen. Er is ervaring opgedaan, maar het was nog iets te kort, vandaar die verlenging. Deze zomer komen wij met de evaluaties. Het gaat beter, maar het kan nog veel beter. Ik had dit graag besproken met de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie in het overleg over slachtoffers, maar tot mijn spijt is dat iets doorgeschoven.
De heer Oskam heeft gevraagd naar de informatie-uitwisseling tussen politie en Slachtofferhulp en gezegd dat dat beter kan. De politie realiseert zich dat de informatie-uitwisseling met Slachtofferhulp niet alleen beter kan, maar ook snel beter moet. Daar is bij de politieleiding aandacht voor gevraagd. Er wordt hard aan gewerkt, met name aan de ICT-voorzieningen, die het geautomatiseerd doorgeven van informatie van een aangifte en van de verklaring van het slachtoffer naar het OM en verder in de keten en naar Slachtofferhulp moeten verbeteren. Inmiddels wordt goed met Slachtofferhulp overlegd. Per regio en per eenheid wordt daadwerkelijk vooruitgang geboekt. Het heeft nadrukkelijk de aandacht; wij komen erop terug in het algemeen overleg over Slachtofferhulp. Wellicht dat ik dan wat meer kan zeggen over de stand van zaken. Ik zie een van mijn medewerkers knikken, dus dat kan op dat moment.
Ik dank mevrouw Van der Burg voor haar opmerkingen. Ik ben nieuwsgierig naar wat er met het amendement gebeurt. De heer Van Nispen heb ik al antwoord gegeven. Of het al dan niet een probleem is om vooruit te lopen op het wetsvoorstel over de Raad van State, laat ik de Kamer beoordelen. Ik dacht dat ik helder was geweest, maar wil de heer Recourt best nogmaals de bevestiging geven dat de procureur-generaal cassatie in het belang der wet instelt. De Staat kan natuurlijk de uitvoerende macht natuurlijk wel om aandacht voor een bepaald onderwerp vragen. Dat is altijd mogelijk. Uiteindelijk gaat de procureur-generaal er echter over, niemand anders.
De heer Recourt wees terecht op vonnissen en arresten en de visie daarop. Op het moment dat de RSJ gegevens bij de justitiële informatiedienst opvraagt, heeft hij ook de parket- en arrestnummers en kan hij daadwerkelijk doorvragen. De directeur van een DJI kan die nummers echter ook doorsturen. Soms is daar de beschikking over. Natuurlijk is dat niet in elke beroepszaak noodzakelijk, omdat niet elke beroepszaak over dit onderwerp gaat, maar het lijkt mij zeer van belang dat het advies van een strafrechter over de tenuitvoerlegging zich in het dossier van aangelegen zaken bevindt als de raad een beslissing moet nemen. Als dat aan de orde is, wordt het arrest van de rechter in de hoogst feitelijke aanleg dan wel het vonnis van de rechtbank in enige aanleg in de toekomst standaard meegeleverd, wat mij betreft.
De heer Schouw kaartte de vacatures aan. Vacatures worden bekendgemaakt op de eigen site van de RSJ, maar niet iedereen leest ze, zei hij. De vacatures verschijnen echter ook breed in grote kranten. Specifiekere functies bij de raad staan ook op de site van de Raad voor de Rechtspraak, zodat meerderen daarvan kennis kunnen nemen. Ik zal er echter bij de voorzitter van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming op aandringen dat de vacatures in de breedte bekend worden gemaakt, zodat heel veel mensen uit verschillende onderdelen van de samenleving op die functies kunnen solliciteren. Dat is meteen het antwoord op de vraag van de heer Recourt of ik voorzag dat de RSJ op al die functies de goede mensen kon krijgen. Ik denk dat er breed moet worden gezocht en dat de RSJ er ook bij gebaat is dat hij wordt samengesteld door mensen uit de gehele breedte van de samenleving. Uiteraard zijn dat vaak juristen, maar het hoeft niet altijd zo te zijn. Ook andere beroepsdisciplines zijn - soms ook verplicht - in de raad vertegenwoordigd. Die kun je zoeken in de breedte van de samenleving. Daaraan dragen die advertenties bij. Er moet niet altijd in beperkte kring worden gezocht, maar soms ook in de volle breedte. Bovendien zitten er onder politiemensen die belangstelling voor de RSJ hebben, ook heel gekwalificeerde mensen. Zij kunnen heel wel deelnemen aan die raad. Het zal even problematisch zijn, maar als men breed zoekt, vindt men ook breed geschikte mensen. Dat moet mijns inziens het antwoord zijn.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De stemming over de ingediende amendementen en het wetsvoorstel vindt aanstaande dinsdag plaats.
De vergadering wordt van 12.21 uur tot 13.32 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20142015-57-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.