2 Vragenuur: Vragen Smaling

Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde. 

Vragen van het lid Smaling aan de minister van Buitenlandse Zaken, bij afwezigheid van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over het bericht "SHO houdt kritisch rapport onder de pet". 

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Dit is een leuk weerzien met de minister; laat ik daarmee beginnen. Het onderwerp is voor een deel wat minder leuk, maar dat is vaak de reden dat wij hier staan. Mijn vraag gaat over de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO). Het is een heel goede zaak dat hulporganisaties samenwerken. Als het aankomt op grote televisieacties waarbij een beroep wordt gedaan op de portemonnee van de vrijgevige burger, is het handiger als er niet tien verschillende labeltjes achter zitten. Tot zover het goede nieuws. Wat blijkt nu? Deze organisaties zijn elk op een verschillende manier geworteld in de landen waar zich een conflict voordoet of waar een natuurramp heeft plaatsgevonden. De verdeling van het opgehaalde geld is helemaal niet in lijn met de manier waarop de organisaties die het betreft actief zijn om hulp te bieden bij die ramp of dat conflict. Het rapport hierover is achtergehouden. Deze kwestie speelt al lang, want anderhalf jaar geleden heeft collega De Caluwé van de VVD hierover al vragen gesteld. Deze week is er een actie in het kader van de ebolabestrijding. Mijn zorg is dat het cynisme op de loer ligt. Veel mensen denken dat zij goeddoen. Als blijkt dat het achter de schermen, achter de façade van de SHO — zo zou je het kunnen noemen — niet goed gaat, geeft straks niemand meer wat. Dat willen wij allemaal niet. Is de minister van verbazing van zijn stoel gevallen door deze berichtgeving? Wat kan hij eraan doen? Is er voor de ebola-actie deze week weer zo'n brakke verdeelsleutel voorzien? 

Minister Koenders:

Voorzitter. Ik dank de heer Smaling voor de zeer belangrijke vragen die hij heeft gesteld. Namens de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zal ik proberen die te beantwoorden. Ik heb uiteraard naar het rapport over de Samenwerkende Hulporganisaties gekeken. Ik stel vast dat het rapport op zich positief is over de kwaliteit van de hulporganisaties die lid zijn van de SHO. Ook is het rapport positief over de besteding van hulpgelden. Dat is eigenlijk het belangrijkste, want mensen willen weten of hun geld goed terechtkomt en of het niet gaat naar andere dan de aangegeven doelen. Dat is goed nieuws, ook voor mij, aangezien een aantal leden van de SHO partnerorganisaties van de overheid zijn. 

Naar ik begrepen heb, is de kritiek in het rapport gericht op de manier waarop hulporganisaties binnen de SHO samenwerken volgens een verdeelsleutel. De heer Smaling zei dat ook. In de verdeelsleutel wordt volgens de adviescommissie onvoldoende rekening gehouden met de context van een ramp en de mogelijkheden van hulporganisaties ter plekke. Ik begrijp die kritiek en deel de mening dat hulp zo veel mogelijk contextspecifiek moet zijn. Voor collega Ploumen is dat ook een belangrijk principe bij het toekennen van noodhulpbijdragen. Het is uiteraard aan het bestuur van de SHO — dat is een onafhankelijke organisatie — om te bepalen wat het met de aanbevelingen doet. Ik heb er vertrouwen in dat het goed omgaat met de aanbevelingen. Ik denk dat dat belangrijk is, maar daar kan ik als vertegenwoordiger van de overheid geen eigenstandig besluit over nemen. Dat is aan de onafhankelijke organisaties binnen het zelfstandig opererende samenwerkingsverband van de SHO. Op welke manier de stichting SHO omgaat met het door haar zelf gevraagde advies, is haar zaak. Het zou aan de voorzitter van het SHO-bestuur moeten worden voorgelegd. 

Ik deel de mening van de heer Smaling over de noodzaak van transparantie en de noodzaak dat de bevolking het gevoel heeft dat het geld goed terechtkomt. Daar gaat het eigenlijk om, zeker bij een grote crisis als de ebola-uitbraak. Deze week is er een inzamelingsactie op Giro555. Naar ik begrepen heb, hebben alle organisaties die lid zijn van de SHO een belangrijke rol te spelen, gezien de omvang van de ramp. Bij de ebolacrisis gaat het bijvoorbeeld om het belangrijke werk van de Karel Doorman, de Nederlandse overheid of Artsen zonder Grenzen. Het gaat nu om een ramp die veel verder gaat en veel verstrekkender is. Het gaat dan bijvoorbeeld om de noodzaak van publieksvoorlichting, van hygiëne, van de bouw van isolatiecentra en van het drinkwater in isolatiecentra. Ik geloof dat de verschillende organisaties bij al dat soort zaken een goede rol kunnen spelen. 

De heer Smaling (SP):

Ik hoor de minister toch zeggen dat het uiteindelijk hun eigen verantwoordelijkheid is. Ik vind dat toch wel problematisch. Het is niet eenvoudig om mensen te mobiliseren om te geven. Dat moet toch zeker wel gebeuren in een geval zoals ebola. Ik denk dat we het daarover wel eens zijn. Tegelijkertijd maakt de regering 570 miljoen euro vrij voor noodhulp de komende jaren, waarbij ook met deze organisaties, die lid zijn van onder andere de SHO, wordt gewerkt. Hoe zit het dan met de verantwoordelijkheid daarvoor? Is dat te scheiden? Zegt de minister dat het ministerie toeziet op de 570 miljoen, maar de handen aftrekt van wat zich op televisie afspeelt? Dat klinkt toch heel onlogisch. 

Minister Koenders:

Dat is inderdaad ook niet het geval. Collega Ploumen besteedt die 570 miljoen aan noodhulp, aan die individuele organisaties die de meeste kennis en kunde hebben in een bepaald gebied. De overheid werkt als zodanig en geeft ook geen bijdrage aan de SHO. Dat is een duidelijk gescheiden verantwoordelijkheid. Nu gaat het om een publieksactie. Ik kan alleen maar zeggen dat een breed palet van interventies nodig is, gezien de omvang van de ramp. Het gaat dan niet alleen om het aantal doden maar vooral ook om de enorme destructie in West-Afrika. Ik heb dat de afgelopen maanden zelf kunnen zien toen ik daar nog werkzaam was. Die interventies kunnen door de organisaties van SHO worden gedeeld. Verder vind ik inderdaad dat uit het oogpunt van transparantie en effectiviteit natuurlijk goed moet worden gekeken naar de aanbevelingen, maar dat is in the end toch echt een verantwoordelijkheid van de SHO. 

De heer Smaling (SP):

Ik zou er toch nog eens op willen hameren dat de overheid hier toch ook haar verantwoordelijkheid heeft. Het gaat om twee geldstromen. We kunnen wel alles via de belastingbetaler regelen, maar als mensen bij catastrofes van natuurlijke aard of politiek-militaire aard bereid zijn de portemonnee te trekken, is dat een heel belangrijke geldstroom. Die moeten wij niet ondermijnen door cynisme te voeden als blijkt dat de organisaties het toch niet goed verdelen. Daarbovenop vraag ik de minister hoe hij ervoor kan zorgen dat mensen met nog meer enthousiasme bijdragen aan dit soort acties. Ik doel dan niet alleen op het ad hoc geven bij een ramp, maar met name op preventie van rampen en de verbinding daarvan met het meer curatieve, dus met wat moet als ergens de nood aan de man is. 

Minister Koenders:

Laat ik eerst nogmaals helderheid scheppen, namelijk dat dat cynisme er inderdaad niet komt. Cynisme is ongeveer het ergste wat er is. Dan zit je allemaal te kijken en zeg je: het geld komt toch niet goed terecht, dus waarom zouden we nu eigenlijk geven? Dat is een zeer begrijpelijke reactie. Het eerste is dat de rapportage van de SHO heel duidelijk gericht is op de verdeelsleutel. De consensus in het rapport door onafhankelijke experts is dat het geld op zich goed terechtkomt. Het wordt goed besteed en blijft niet aan de strijkstok hangen. Ik geloof dat dat heel belangrijk is. In mijn voorgaande positie als minister voor Ontwikkelingssamenwerking heb ik me ook altijd gericht op modernisering van de organisaties, op openbreken en op transparantie. Dat is nummer één. Het geld komt op zich dus goed terecht. Het tweede punt is wat de overheid doet met belastinggeld; nog belangrijker. Daar gaat het erom dat het geld wordt besteed volgens de organisatie en alleen gaat naar organisaties die in een bepaald land de meeste expertise en kennis hebben. Dat is essentieel. Het derde is gericht op de hulporganisaties: kijk goed naar dat rapport. Dat lijkt me wel een aanbeveling, die nog losstaat van deze ebolaramp. Daar gaat het om een breed palet aan interventies. Daar ligt dat probleem niet zo. Over het algemeen vind ik dat als er een goed rapport ligt, daarnaar moet worden gekeken. Het zijn onafhankelijke organisaties, maar ik kan die oproep wel doen. Het laatste punt is ten aanzien van ebola. Ik heb de afgelopen jaren door een zeker toeval gewerkt in die gebieden. Preventie bij ebola is ontzettend moeilijk. Het is een virus waarvan niet van tevoren bekend is waardoor het komt. Tegelijkertijd zie je dat er op het terrein van vaccins, op het terrein van … 

De voorzitter:

Minister, de vraag gaat over de gelden van de SHO en u spreekt nu over een heel ingewikkelde crisis. Dat is begrijpelijk, maar dat was niet de context van deze vraag. Ik vraag u dus om u in uw antwoord te beperken. Dat hebt u ook gedaan; u hebt uitgebreid antwoord gegeven. Ik geef dus opnieuw het woord aan de heer Smaling voor een eventuele vervolgvraag. 

De heer Smaling (SP):

Daar had ik niet op gerekend. Ik mag toch maar drie keer? Ik dacht dat ik al drie keer was geweest. 

Het punt is duidelijk. Ik vind dat mensen met volle overgave moeten geven, voor wat voor ramp dan ook. Het is ook onze taak om ons daar druk over te maken. 

De voorzitter:

Mevrouw De Caluwé heeft een vervolgvraag. 

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Ik kom nog even terug op de vraag over de verdeling en het rapport dat onder de pet is gehouden. De minister heeft natuurlijk volkomen gelijk als hij zegt: het is aan de SHO om te kijken hoe zij daarmee omgaan. De VVD is de eerste om te erkennen dat de verantwoordelijkheid daar moet liggen. Aan de andere kant heeft de Kamer aangedrongen op een snelle reactie in geval van ebola. De regering heeft ontzettend veel geld uitgegeven aan ebolabestrijding. De regering financiert de organisaties die zich daarmee bezighouden. De heer Smaling had het ook al over het cynisme. Als het cynisme toeslaat, betekent het dat het beroep op de regering groter wordt, omdat men niet wil geven aan deze organisaties. 

De voorzitter:

Wat is uw vraag? 

Mevrouw De Caluwé (VVD):

Graag wil ik hierop een reactie van de minister. Daar ligt dan toch ook een verantwoordelijkheid voor het kabinet? 

Minister Koenders:

Ten eerste is cynisme nooit goed. Daar gaan we hier vanmiddag ook niet mee beginnen. We gaan kritisch bekijken of de mensen daar geholpen worden of niet. Ik deel de oproep van de heer Smaling voor een positieve insteek, want het is echt een gigantische ramp. Het gaat hier niet om de vraag of het geld wel of niet een goede bestemming heeft. Daar is geen vraag over gesteld. 

Een ander punt is de SHO. Mevrouw De Caluwé heeft terecht gezegd dat het geen verantwoordelijkheid van de regering is. De regering werkt als zodanig niet met de SHO en geeft ook geen geld aan de SHO. Maar via de fondsen, via diverse kanten kijken wij naar de vraag of het geld goed terechtkomt en naar de effectiviteit. Dat gaat dus naar individuele organisaties, waaronder organisaties die deel uitmaken van de SHO. Ook daarbij hoeven we over geen enkel onderdeel cynisch te zijn. Het is vervolgens wel aan de SHO om te bekijken wat zij met de aanbevelingen doen. Dat lijkt mij een zinnige oproep. 

De voorzitter:

Mevrouw De Caluwé, ik zie dat u nog iets wilt vragen, maar dat zou dan de tweede vraag van uw fractie worden. Die kan dan de rest van het vragenuur geen vervolgvraag meer stellen. 

De heer Bosma (PVV):

Dan stel ik hem wel even. Ik begrijp de opwinding van de heer Smaling niet zo, want in die ontwikkelingshulpbusiness is het gebrek aan transparantie aan de orde van de dag. Dit is daar alleen maar een voorbeeld van. We hebben vorige week een debat gevoerd met de minister voor ontwikkelingshulp. De heer Van Ojik heeft toen hij nog ambtenaar was, een heel dik boek geschreven. Dat heb ik erbij gepakt en toen heb ik gevraagd: waar is dit geld gebleven; waar is dat geld gebleven? Eén voorbeeld ging over de periode tussen 2000 en 2006. 90 miljoen ging toen naar Zuid-Afrika. Dat zou goed zijn voor de aidsbestrijding, voor justitie, voor het onderwijs en voor het lokaal bestuur, maar op alle vier de punten is het een puinbak geworden in Zuid-Afrika. 

De voorzitter:

Wat is uw vraag? 

De heer Bosma (PVV):

Is het gebrek aan transparantie en het gebrek aan resultaten niet gewoon kenmerkend voor de ontwikkelingshulpbusiness? 

Minister Koenders:

Ik wil het tegenovergestelde beweren. Ik denk dat het belangrijk is om te kijken naar de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking. Je moet immers weten dat het geld goed terechtkomt. Een van de meest geëvalueerde en misschien wel een van de meest transparante sectoren is de overheid. Het resultaat telt; daar gaat het om. Er worden resultaatsmetingen gedaan die zeer specifiek ingaan op de vraag of het echt werkt. Dan gaat het met name om de vermindering van de armoede en de verbetering van de gezondheidszorg. Over het algemeen zie je dat de resultaten veel positiever worden en veel positiever zijn, vergeleken met de opmerkingen van een aantal criticasters. Zij baseren hun opmerkingen meestal niet op gedegen onderzoek of gedegen statistieken, maar vanuit een zeker vooroordeel: dat geld zal wel niet goed terechtkomen. Het gaat erom dat cynisme te bestrijden en te kijken naar de goede resultaten. Als die niet goed genoeg zijn, moet het beter. 

De voorzitter:

Dank voor uw antwoorden en dank voor uw komst naar de Kamer. 

Naar boven