24 Taaleis Wet werk en bijstand

Aan de orde is de behandeling van: 

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis WWB) ( 33975 ).

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van harte welkom, evenals iedereen in de zaal en op de publieke tribune. We doen nu de eerste termijn van de Kamer en daarin geef ik als eerste het woord aan de heer Azmani van de VVD. 

De algemene beraadslaging wordt geopend. 

De heer Azmani (VVD):

Voorzitter. Het is een voorrecht om als Kamerlid veel mensen te ontmoeten, tijdens werkbezoeken in het land en bij de vele afspraken die je hebt. Je ontmoet ook mensen die gewoon op je pad komen. Een paar momenten zullen je altijd in het bijzonder bijblijven, omdat ze je persoonlijk diep raken. Een van die momenten was met Koos, toen hij zijn persoonlijk verhaal aan mij deed. De herkenning, zijn gevoel van verdriet, hoop en geluk. Staat u mij toe, voorzitter, om een passage uit het eerste hoofdstuk voor te lezen van het boek Dit is pas het begin, geschreven door Koos. 

De voorzitter:

Ik wil eerst mevrouw Karabulut het woord geven, want zij heeft nu al een vraag. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ja, maar niet aan de heer Azmani. Excuses, mijnheer Azmani. 

Ik heb een punt van orde. Wij hebben van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een heel heftige brief gekregen. Daarin staat dat de VNG deze wet onuitvoerbaar vindt. Nog belangrijker is dat de VNG er niet in gekend is — daar komt het feitelijk op neer —, dat de kosten ondoorzichtig zijn en dat de VNG uitkomt op een veel hogere rekening. Ik wil eigenlijk heel graag, liefst voordat het debat verdergaat, maar in ieder geval zo snel mogelijk, van de staatssecretaris een inhoudelijke reactie ontvangen met een verheldering van alle door de VNG genoemde punten. Wij kunnen heel lastig oordelen over de effecten van de wet, omdat ik de gemeenten gelijk moet geven. Ook ik heb geen financieel inzicht en geen kwantitatief inzicht wat de doelgroep betreft. Dan wordt het lastig debatteren. 

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut doet dus een verzoek om informatie gedurende het debat. Ik kan daar de andere woordvoerders even het woord over geven. Dan horen we wat de gevoelens erover zijn. Met excuses aan de heer Azmani voor het feit dat hij heel even moet wachten. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik sluit mij aan bij het verzoek van mevrouw Karabulut. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

In mijn tekst waren dat ongeveer de eerste vragen die ik ook had. Als we die informatie vooraf kunnen krijgen, scheelt dat misschien al een heleboel voor de tweede termijn. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het zou de vergaderorde zeker ten goede komen als we die reactie zouden krijgen; dus steun van GroenLinks. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Geen steun voor het verzoek. Voorafgaand aan de eerste termijn kan al niet meer, want de heer Azmani is al begonnen. Ik heb naar aanleiding van de brief van de VNG vragen die ik in mijn eerste termijn wil stellen. Ik neem aan dat dit voor bijna alle woordvoerders geldt. Volgens mij kunnen die vragen in eerste termijn gewoon beantwoord worden door de staatssecretaris. 

De heer Kerstens (PvdA):

Ik sluit mij aan bij de woorden van collega Heerma. Ik heb ook een aantal vragen aan de staatssecretaris die ik in mijn eerste termijn wil stellen over de brief van de VNG. 

De voorzitter:

Wat vindt de heer Azmani van het verzoek? 

De heer Azmani (VVD):

Ik sluit mij daar ook bij aan. Volgens mij kunnen we dat prima in de termijn van de staatssecretaris behandelen. Dus geen steun voor het verzoek. 

De voorzitter:

Geen steun voor het verzoek, wel steun voor een reactie. Wij doen vandaag alleen de eerste termijn van de kant van de Kamer. Het debat zal later worden voortgezet. Dan kan er altijd voor de eerste termijn van de staatssecretaris bijvoorbeeld een brief komen. 

Ik zal de tijd van de heer Azmani opnieuw laten ingaan en verzoek hem om verder te gaan met zijn inbreng. 

De heer Azmani (VVD):

Ik was gebleven bij het feit dat ik een passage uit het boek Dit is pas het begin, geschreven door Koos, wil voorlezen. 

"Ben ik dat? Ik leun tegen een muur aan de rand van de dansvloer. Het is drie dagen voor kerst. Ik kijk naar de dansende mensen. Het lijkt of ze allemaal gelukkig zijn. Ze lachen en dansen en hebben plezier. En hier sta ik, Koos. Ik voel me zo intens alleen en eenzaam tussen al die mensen. Waarom sta ik hier alleen? Waarom kan ik niet gewoon meedoen? Waarom ben ik niet als al die anderen? Als ik dat bedenk, is het of een mes door mijn lijf snijdt. Mijn keel knijpt dicht van verdriet. Ik verlang zo naar iemand die van me kan houden, want ik houd niet van mezelf. Dat kan ik niet. Ik veracht mezelf. Ik kan niets. Ik ben niets en ik heb niets. Voor mijn gevoel ben ik helemaal alleen op de wereld. Ik heb geen vrienden, geen werk. Mijn familie zie ik bijna niet meer, alleen met mijn broer Henk ga ik vaak om. Hij is hier ook vanavond. En niemand weet hoe eenzaam ik ben, dat ik aan de rand van de afgrond sta. Mijn toekomst is een groot zwart gat. Ik weet niet hoe ik moet leven, maar ook niet hoe ik het moet stoppen. Overleven, dat is wat ik doe. Ik lach tegen iedereen, maar niemand weet hoe eenzaam ik mij van binnen voel, hoe wanhopig en bang ik ben. Aan niemand laat ik zien wie ik werkelijk ben. Dat durf ik niet, bang dat dan helemaal niemand meer met me om wil gaan." 

Voorzitter. Die laatste angst blijkt gelukkig niet gerechtvaardigd. Koos komt een leuk meisje tegen, Edith. Zij is het die pas veel later ontdekt dat Koos al die tijd voor iedereen verborgen hield dat hij het Nederlands niet goed machtig is, dat hij niet kon lezen en niet kon schrijven. Dat maakte hem angstig, dat maakte dat hij smoezen moest verzinnen en vooral dat hij zich minderwaardig voelde. Het was die Edith die Koos onder druk zette en bereid was hun relatie op te geven als Koos niet met het Nederlands aan de slag zou gaan. 

Dit wetsvoorstel geeft een soortgelijke prikkel. Het is een steun in de rug van mensen die niet aan het werk kunnen komen, in de bijstand zitten en de Nederlandse taal niet machtig zijn. Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat het beheersen van de Nederlandse taal cruciaal is voor je positie op de arbeidsmarkt. Het niet of onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal is een grote blokkade om werk te kunnen vinden en te houden. Ook het onderzoek van de Universiteit van Maastricht naar de impact van taaltrajecten, Taal voor het leven, laat zien dat de positie op de arbeidsmarkt na een taaltraject met 20% tot 36% verbetert. Ook de sociale inclusie en gezondheid nemen toe. 

Naast het eigen welbevinden en de positie op de arbeidsmarkt is het ook voor het draagvlak in de samenleving gewenst dat er geen beroep op de sociale voorzieningen gedaan kan worden als men niet bereid is om er ook iets voor terug te doen. De bijstand is geen onbeperkte voorziening, maar juist bedoeld als uiterste redmiddel voor mensen die tijdelijk niet in hun onderhoud kunnen voorzien. Kortom, het beheersen van de Nederlandse taal is nodig om vooruit te komen in de samenleving, om er aan mee te mogen doen en vooral ook om eraan bij te dragen. Voor de VVD komt vandaag dan ook een langgekoesterde wens uit. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat is een prachtig verhaal van de heer Azmani. Er zijn inderdaad honderdduizenden Nederlanders die de taal niet genoeg machtig zijn. Kan de heer Azmani mij vertellen hoe groot het probleem is dat deze mensen, die ook nog voor een deel afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering, zich willen onttrekken aan een mogelijke verplichting om de taal te leren? 

De heer Azmani (VVD):

Daar is nooit onderzoek naar gedaan. Ik kan hier geen cijfers van noemen. Het is niet bekend welk deel niet bereid is om zich de Nederlandse taal eigen te maken. Mensen die van een dergelijke uitkering afhankelijk zijn, worden verplicht om na te gaan in hoeverre de beheersing van het Nederlands een beperking is waardoor zij op afstand staan van de arbeidsmarkt. Het gaat erom dat deze mensen weer op de arbeidsmarkt komen. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Dit is niet het hele verhaal. Sterker nog, dit is bijna bezijden de waarheid, zou ik zeggen. Alle infrastructuur om de taal te leren en om in te burgeren, is weggesaneerd. Dat weten wij allemaal. Hier gaat het om een groep kwetsbare mensen, analfabeten en laaggeletterden, die de pech hebben dat zij werkloos zijn. Als zij de taal niet genoeg machtig zijn, worden zij door dit VVD-voorstel fors gekort op hun uitkering, terwijl de mogelijkheid om mensen tot iets te verplichten, nu al in de bijstandswet zit. Er is geen probleem en er is in ieder geval geen enkele onderbouwing, zoals de heer Azmani zelf ook moet toegeven. Vindt hij het dan niet vreemd dat er hier voor pak 'm beet 400 mensen een heel ingewikkeld wetsvoorstel wordt opgetuigd dat eigenlijk volstrekt overbodig is, maar gemeenten en mensen wel opzadelt met schulden en nog meer financiële problemen? 

De heer Azmani (VVD):

Ik merk dat mevrouw Karabulut een soort samenvatting probeert te geven die meer in haar lijn ligt, maar deze wet heeft geen effect op mensen die bereid zijn om zich de Nederlandse taal daadwerkelijk eigen te maken. Mensen worden niet gekort op hun uitkering als zij zich inspannen — en daarin gesteund worden — om de Nederlandse taal te leren. Dit is dus geen kortingsvoorstel, behalve voor de mensen die niet bereid zijn om dit te doen. 

Mevrouw Karabulut heeft het ook over de impact en de grootte van het probleem. Op dit moment hebben wij in Nederland 1,3 miljoen laaggeletterden, 300.000 zwaar laaggeletterden en 250.000 analfabeten. Er is onder die groep veel werkloosheid; dat kan mevrouw Karabulut niet ontkennen. Daarom verbaast het mij dat zij deze vragen stelt, want ook zij zou er vooral op gericht moeten zijn om deze mensen uit de sociale uitkeringen te halen. Dat kan door ervoor te zorgen dat zij in ieder geval de taal machtig zijn. Dan krijgen zij de kans op het vinden van een baan, de kans om mee te doen en de kans om het maximale uit zichzelf te halen. Dat moet iedereen toch willen? 

De voorzitter:

Wij doen de interrupties in tweeën, mevrouw Karabulut. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Volgens de tekst van de Wet werk en bijstand zijn uitkeringsgerechtigden nu al verplicht om te voldoen aan kennis en vaardigheden om aan het werk te komen. Gemeenten kunnen daarom ook al maatregelen opleggen. Wat voegt dit voorstel nog toe? 

De heer Azmani (VVD):

Kennelijk heeft mevrouw Voortman het advies van de Raad van State niet gelezen. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Als de heer Azmani dat denkt, kan hij beter even uitleggen waar het dan in zit. Dat is ook prettig voor bijvoorbeeld de mensen op de publieke tribune. Ik heb aangegeven dat de Wet werk en bijstand gemeenten nu al de mogelijkheid geeft om maatregelen te nemen. Wat is de meerwaarde van dit voorstel? Graag even een heldere uitleg! 

De heer Azmani (VVD):

Zoals in het advies van de Raad van State over dit wetsvoorstel ook staat, gaat het hier om een verplichting. Het is geen kanbepaling vanuit een gemeente. Ook het sanctieregime wordt in dit wetsvoorstel eenduidig geformuleerd. Dit is ook belangrijk in het kader van het evenredigheidsbeginsel en het Europees recht, zoals de Raad van State terecht opmerkt. Er wordt nu een verplichting in het leven geroepen dat gemeenten hiernaar kijken. De gemeenten moeten mensen die de Nederlandse taal niet machtig zijn, ook de kans geven om daar wat mee te doen. Dit wordt nu normatief in de wet geformuleerd, natuurlijk met uitzonderingsbepalingen op basis van individuele omstandigheden. Dat is dus iets anders dan de kanbepaling die nu in de wet staat. 

De voorzitter:

De heer Van Weyenberg heeft ook een vraag. 

Wij doen het in tweeën, mevrouw Voortman. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ja, maar ik kreeg geen antwoord op mijn eerste vraag. 

De voorzitter:

Maar wij doen het vanavond toch in tweeën. Ik wil heel veel interrupties toestaan, maar wel in tweeën. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik ben het natuurlijk met de heer Azmani eens dat het voor iedereen hartstikke belangrijk is om de Nederlandse taal te leren, of je nou een uitkering hebt of niet. De heer Azmani heeft in antwoord op vragen van collega's nu een aantal keer gezegd dat deze mensen hiermee ook worden geholpen. Hij zegt ook dat het feit dat je Nederlands moet leren, geen kanbepaling, maar een moet-bepaling is geworden. Is hij het met mij eens dat wij mensen alleen maar mogen korten nadat wij eerst geprobeerd hebben om hen te helpen? Kan de heer Azmani mij garanderen dat iedereen wie zo'n korting boven het hoofd hangt omdat hij de taal moet leren, ook door de gemeente geholpen wordt met een taalcursus? 

De heer Azmani (VVD):

In het kader van de decentralisatie en de gemeentelijke verantwoordelijkheid is het aan de gemeente om te bepalen welke vorm zij aan de inrichting geeft. Nog niet zo lang geleden is de Participatiewet in deze Kamer behandeld — niet door mij, maar door een collega van de VVD-fractie — en alles is ook gericht op participatie. Ik kan mij voorstellen dat een gemeente die weet dat zij inwoners heeft die op dit moment niet aan het werk komen doordat zij de Nederlandse taal niet machtig zijn, besluit om zulke mensen te ondersteunen om ervoor te zorgen dat zij zich de Nederlandse taal daadwerkelijk eigen maken. Dat is een afweging die de gemeente moet maken; dat moeten wij niet vanuit de Tweede Kamer bepalen. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Wat is dat een zwaktebod. Decentraliseren betekent bij de VVD blijkbaar: over de heg gooien. Ze verplichten wel dat je iets aanbiedt, maar je zoekt maar uit hoe je dat gaat betalen. Daarom stel ik nogmaals de vraag: als de heer Azmani van gemeenten vraagt om de wet uit te voeren zoals die nu voorligt, kan hij dan ook toezeggen dat gemeenten de middelen krijgen om mensen te helpen en om een taalcursus aan te bieden? Daar hebben ze veel geld voor nodig, zeggen de gemeenten zelf. Ik wil voorkomen dat we straks mensen gaan korten die nooit zijn geholpen om de taal te leren. Dat kan de heer Azmani vandaag toch niet serieus voorstellen? 

De heer Azmani (VVD):

Met alle respect voor de heer Van Weyenberg, maar we hebben nu al een re-integratiebudget in het kader van het W-deel. Daar is een en ander helemaal op gericht, ook in het kader van de Participatiewet en uiteindelijk het sociaal deelfonds. Dat is gericht op participatie. En bij belemmeringen en beperkingen van mensen om Nederlands te spreken heb ik nog wel een anekdote. Onder het kabinet-Rutte I was ik woordvoerder Sociale Zaken. Ik heb me daarbij onder andere beziggehouden met de sociale werkvoorziening. Ik kwam toen iemand tegen in een sociale werkplaats en vroeg aan de leidinggevende waarom desbetreffende dame in zo'n sociale werkvoorziening zat. Het antwoord luidde: omdat diegene de Nederlandse taal niet machtig is. Volgens mij hebben we daar die sociale regelingen niet voor bedoeld, ook niet in het kader van de bijstand. Ik vind dat een gemeente participatiemiddelen heeft om belemmeringen weg te werken bij mensen om de stap te maken naar de arbeidsmarkt. Gemeenten zouden die middelen daarvoor moeten inzetten. 

De voorzitter:

Dat was uitlokking. Daarom wil ik de heer Van Weyenberg nog een derde interruptie geven. 

De heer Van Weyenberg (D66):

De heer Azmani vlucht nu in allerlei andere zaken. Ik ben het met hem eens dat de situatie in het voorbeeld dat hij noemt, onwenselijk is. Mijn vraag was echter een heel andere. De heer Azmani decentraliseert en geeft een plicht aan gemeenten. Die zeggen: wij kunnen de cursussen die horen bij het helpen van die mensen niet betalen. De heer Azmani kan dan niet zeggen: ik ben zorgvuldig bezig en dat is beleidsruimte. Gemeenten schrijven ons in een brief dat ze hier heel veel geld voor tekort komen. Daar kan de heer Azmani toch niet voor weglopen? Ik hoop dat hij nu gewoon die vraag wil beantwoorden, in plaats van nog een andere mooie of minder mooie anekdote te geven. 

De heer Azmani (VVD):

Ik beperk mij in mijn antwoord door te zeggen: volgens mij hebben wij niet voor niets een participatiebudget. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De heer Azmani gaf net aan dat er 1,3 miljoen mensen laaggeletterd zijn. Kan hij aangeven hoeveel van die 1,3 miljoen mensen een bijstandsuitkering hebben? 

De heer Azmani (VVD):

In de cijfers van Stichting Lezen & Schrijven wordt aangegeven dat 57% actief is. Dat zou betekenen dat 43% niet actief is. Een deel daarvan zal wel werkzoekend zijn en een deel niet, schat ik in. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Volgens mij weet u dat dus niet precies. We weten wel welk deel actief is en welk deel niet actief is. Niet actief betekent alleen niet per definitie dat mensen een bijstandsuitkering hebben. Sterker nog, in totaal zijn er in Nederland ongeveer 419.000 bijstandontvangers, van wie het overgrote deel de Nederlandse taal meer dan machtig is. Hoe komt de VVD dan bij de uitspraak dat het aan het niet beheersen van de Nederlandse taal ligt dat iemand geen baan kan krijgen? 

De heer Azmani (VVD):

Ik heb in mijn inbreng al op twee onderzoeken gewezen: het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek en het recente onderzoek van de Universiteit Maastricht, waarin staat dat dat juist de arbeidsmarktkansen vergroot. 

Dit wetsvoorstel is voor de VVD een lang gekoesterde wens. Het begon immers met een initiatiefwetsvoorstel van Stef Blok in 2010. Dat is overgenomen door oud-collega Cora van Nieuwenhuizen-Wijbenga. Vandaag zien we het wetsvoorstel terug, nu ingediend door het kabinet. Ik heb nog enkele technische vragen aan de staatssecretaris. In het voorgestelde tweede lid van artikel 18b wordt de imperatief geformuleerd wanneer het college een toets afneemt: belanghebbende heeft niet gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs gevolgd, kan geen inburgeringsdiploma overleggen of een ander document waaruit zijn vaardigheid in de Nederlandse taal blijkt. Moet ik dit zo lezen dat in ieder geval in dergelijke gevallen een toets moet worden afgenomen, maar dat het college ook anderszins de mogelijkheid heeft een toets af te nemen wanneer het het vermoeden heeft dat iemand, ondanks het hebben van een bewijsstuk, de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, maar dan op grond van artikel 18 van de Wet werk en bijstand? 

Mijn tweede vraag is ook technisch. Het voorstel introduceert de plicht voor gemeenten om bijstand te verlagen als bijstandsgerechtigden de Nederlandse taal niet beheersen op een niveau dat noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling. De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel en heeft deze ook hoog gewaardeerd in dictum twee. De afdeling wijst er terecht op dat zij begrip heeft, met het oog op het Europees recht, voor een eenduidige regeling op nationaal niveau. Dit zeg ik ook in de richting van de heer Van Weyenberg. Met andere woorden, het geldt voor iedereen en van tevoren is duidelijk wat de regels zijn. Enkel in heel bijzondere individuele gevallen, die veelal niet van tevoren denkbaar zijn, kan ervan afgeweken worden. Daar is de hardheidsclausule voor. Kortom, er zijn grenzen aan het maatwerk van gemeenten vanwege Europese rechten. Het is "voldoen aan de norm, tenzij". Zou de staatssecretaris daar nog op willen reflecteren, ook in het licht van de grenzen van toepassing van hardheidsclausules versus individualiseringsvereisten? 

De heer Van Weyenberg (D66):

Inmiddels is de Raad van State op dit punt blijkbaar tegen decentrale verantwoordelijkheid. De heer Azmani heeft tot nu toe één vraag nog niet beantwoord. Wat doen gemeenten nu verkeerd? Hoeveel mensen zitten er nu in de bijstand die niet worden geholpen op de manier die de heer Azmani graag wil? Als je zo ingrijpt in de beleidsvrijheid — ik weet dat de VVD zegt dat niet licht te doen — moeten daar heel zorgelijke cijfers onder liggen. Heeft de heer Azmani die cijfers voor mij? 

De heer Azmani (VVD):

We begonnen met een ordedebatje. Ik vind het eigenlijk wel een opmerkelijke vraag, want als VNG al aangeeft dat het hun veel gaat kosten, omdat er heel veel mensen in de bijstand zitten aan wie een taaltoets aangeboden zou moeten worden, dan onderstreept dat al dat we een probleem hebben. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Maar als je het inderdaad verplicht en iedereen tot 1F oplegt, is er een tekort aan geld. Ik ben blij dat de heer Azmani nu toegeeft dat dit wetsvoorstel dus niet in voldoende geld voorziet om al die mensen ook een cursus te geven. 

De heer Azmani (VVD):

Dat regelt dit wetsvoorstel ook niet. In die zin zit er ook een beoordelingsvrijheid voor de gemeente in. Het gaat erom hoe je je participatiemiddelen in dat kader inzet. Natuurlijk heeft eenieder ook zijn eigen verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat hij de Nederlandse taal machtig is, ook de nieuwkomers die naar Nederland komen. Die verantwoordelijkheid moeten we ook niet laten ontstaan bij het individu. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik wil even een correctie plaatsen op de interpretatie van de heer Azmani van het standpunt van de VNG. Er komen inderdaad veel extra kosten bij kijken, maar niet omdat er zo veel toetsen afgenomen zouden moeten worden, maar juist omdat de kosten per persoon zo hoog zouden worden. Het zijn juist de uitvoeringskosten op zich die zo hoog zijn. Dat wilde ik even gecorrigeerd hebben. Ik hoop dat de heer Azmani dat meeneemt. 

De heer Azmani (VVD):

Ik zie ook andere reacties vanuit gemeente en VNG, bijvoorbeeld in de NRC, maar ook in e-mails van de VNG. Ik neem aan dat mevrouw Voortman die e-mails ook heeft gehad, maar misschien heeft zij die nog niet gelezen. 

Voorzitter. Er is nog een derde punt waar ik toch de reflectie van de staatssecretaris op wil hebben. Dat gaat over de mensen die nu al in de bijstand zitten. Er is een overgangsrechtelijke bepaling. Na zes maanden zouden gemeenten hen moeten confronteren met een taaltoets. Klopt het dat het dan ook voor hen zal gelden? Heb ik dat goed begrepen? Ik zou graag nogmaals een bevestiging hebben van hoe dit nu exact zit. 

Ik sluit af met het laatste hoofdstuk uit het boek van Koos. "Dit is pas het begin. Bij een andere bijeenkomst gaat het over taal op het werk. In tweetallen moeten we een verhaaltje schrijven. De titel is 'Dit is pas het begin'. Ik denk aan wat Edith zei toen ik bij de Milieudienst ging werken: 'Ik zei toch dat je meer kunt dan je altijd dacht. Wacht maar af; dit is pas het begin.' Voor ik het weet, heb ik een verhaal geschreven met deze titel. Later leest Edith het voor op het podium. Terwijl ik naar haar luister, dringt het tot me door: ze heeft gelijk gekregen. Dit is pas het begin. Wat begon met de ontmoeting met Edith, is nog lang niet het einde. Ik weet niet waar het eindigt, maar ik voel dat ik pas aan het begin sta. Het begin van een leven waarin ik niet langer zeg 'ik kan het niet, ik durf niet', maar: ik kan het en wat ik niet kan, durf ik te leren." Moge vele mensen dit ook zo gaan ervaren. Mensen kunnen meer dan ze in eerste instantie van zichzelf denken. Het onderhavige, bij uitstek liberale wetsvoorstel zal hieraan zeker bijdragen. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Taal is de sleutel voor mensen om mee te kunnen doen in de maatschappij. Participeren in een samenleving zonder de taal te spreken, is lastig. GroenLinks vindt het daarom van groot belang dat wie geen Nederlands spreekt, de taal gaat leren, zeker wanneer het niet beheersen ervan je belemmert om mee te komen. Het spreken van de taal in de samenleving vergroot de kans op het vinden van werk. Het geeft je de mogelijkheid om je verder te ontwikkelen, via bijvoorbeeld studie. Het helpt ook bij bijvoorbeeld de opvoeding van je kinderen. Daarom is het goed om ervoor te zorgen dat mensen daartoe de mogelijkheid krijgen en daartoe worden aangemoedigd. Wat GroenLinks betreft, is er dan ook niets op tegen als de overheid van mensen, die geen of onvoldoende Nederlands spreken, vraagt om dat te leren. 

Dat gebeurt ook al. Van mensen die naar Nederland komen, wordt gevraagd al in het buitenland Nederlands te leren. De Wet inburgering legt al een resultaatverplichting op voordat mensen de Nederlandse nationaliteit mogen krijgen. Gemeentes zetten zich er nu al voor in dat mensen Nederlands leren om mee te kunnen doen. Dit wetsvoorstel zou ik dus pas verwachten als blijkt dat alle reeds genomen maatregelen niet helpen. Maar is de afgelopen jaren niet juist bezuinigd op inburgering? 

De voorstellen van dit kabinet met betrekking tot de bijstand zijn eigenlijk alleen straffende maatregelen. Alleenstaande bijstandsmoeders krijgen minder bijstand, anders is het niet aantrekkelijk om te gaan werken. Dat de armoede onder deze mensen al hoog is, is blijkbaar minder van belang. Ik noem ook het voorbeeld van de samenwoonboete, die we hier uit-en-te-na besproken hebben. Dan is er ook nog de plicht om te verhuizen voor werk zonder dat er gekeken wordt naar andere omstandigheden. Nu is er dus het voorstel voor de taaleis. Blijkbaar lijkt het kabinet te denken dat de kaartenbakken van gemeentes vol zitten met onwillige mensen, die de Nederlandse taal zouden weigeren te spreken, of zich er niet voor inspannen om het te leren. 

De feiten zijn echter anders. Het zal niemand verbazen dat dit dan ook niet het beeld is dat mijn fractie heeft. Natuurlijk zijn er mensen die best een extra zetje kunnen gebruiken. Maar ik weiger mee te gaan in het beeld dat mensen die bijstand hebben, zich per definitie niet inzetten om daaruit te komen, om weer aan het werk te komen of om een bijdrage te leveren aan de maatschappij. Ik vraag mij dan ook af wat de noodzaak is van dit wetsvoorstel, of dit echt problemen gaat oplossen, en of er bij bijvoorbeeld gemeentes behoefte aan is. 

Zoals ik al zei, hebben we al de Wet inburgering, die bepaalt dat nieuwkomers de Nederlandse taal goed moeten leren beheersen voor ze de Nederlandse nationaliteit krijgen. Ook zijn er al verschillende sanctiemogelijkheden, óók in de Wet werk en bijstand. Die wet biedt gemeentes al de mogelijkheid om mensen op de bijstand te korten als ze zich niet genoeg inspannen om aan het werk te komen. Het leren van de Nederlandse taal is er daar een van. Bijstandsgerechtigden zijn al verplicht om er alles aan te doen de benodigde kennis en vaardigheden te verkrijgen en te behouden. Gemeentes kunnen er al voor kiezen om, wanneer mensen dat niet doen, de uitkering te korten. 

Bij de behandeling van eerdere voorstellen om de Wet werk en bijstand aan te scherpen, hebben we ook al gezien dat er veel zorgen zijn over de gevolgen van die aanscherping voor de mens die het betreft. Mensen met een bijstandsuitkering bevinden zich bij voorbaat al niet in een goede financiële uitgangspositie. Het stoppen van of korten op de uitkering zal voor veel mensen een verdere verdieping van financiële problemen tot gevolg hebben. Gemeenten vragen daarom expliciet om beleidsvrijheid als ze een sanctie opleggen, omdat ze ook de persoonlijke omstandigheden willen laten meewegen. Hoe vaak denkt het kabinet dat gemeenten gebruik zullen maken van hetgeen met dit wetsvoorstel aan de wetgeving wordt veranderd? Hoeveel meer mensen zullen door dit wetsvoorstel uit de bijstand komen dan zonder dit wetsvoorstel? Daarnaast kan het zo zijn dat dit wetsvoorstel zelfs slechter is dan de status quo, want gemeenten geven aan dat dit voorstel hun juist extra bureaucratie en extra kosten oplevert. Gemeenten zetten zich nu al in om bijstandsgerechtigden die onvoldoende Nederlands spreken aan te moedigen om Nederlands te leren, maar krijgen nu te maken met een wet die ze niet eens nodig hebben, maar die hun wel meer lasten en meer kosten oplevert. 

Ik krijg graag meer duidelijkheid van de staatssecretaris waarom de boetes behorende bij de taaleis wel hard in de wet opgenomen worden terwijl voor andere sancties is bepaald dat gemeenten die zelf in de verordening moeten regelen of dat ze via lagere wetgeving worden vastgesteld. Betekent dit dat gemeenten met betrekking tot de taaleis minder beleidsvrijheid hebben dan bij sancties op andere gronden waarbij men zich niet genoeg inspant om aan het werk te komen? Vanwaar dit verschil? Ik zou graag van het kabinet horen waar gemeenten dan minder aan zouden moeten uitgeven of wat ze minder zouden moeten doen om de bijkomende kosten en lasten van dit wetsvoorstel te kunnen dragen. Ten koste waarvan moet het gaan? Het lijkt mij beter om de kosten te investeren in taalcursussen en in ondersteuning in plaats van in handhaving van deze wet. Graag krijg ik hierop een reactie. 

Vluchtelingen, die relatief vaker een beroep doen op bijstand omdat ze immers niet vanwege gezinshereniging naar Nederland komen, krijgen hiermee een dubbel signaal. Aan de ene kant hebben ze op grond van de Wet inburgering minimaal drie jaar de tijd om Nederlands te leren. Aan de andere kant betekent dit wetsvoorstel, deze wijziging van de Wet werk en bijstand, dat de mogelijkheid van een extra sanctie boven het hoofd blijft hangen en dat ze wel sneller dan binnen drie jaar Nederlands moeten leren. Welke wet is nu belangrijker? 

Ik wil graag meer onderbouwing van de staatssecretaris. Is dit wetsvoorstel niet strijdig met bijvoorbeeld de Grondwet, met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en andere verdragen en met het Europees recht? Het voert een sanctie in die vooral gericht lijkt te zijn op migranten. 

Ik wil het ook nog hebben over de haast met dit wetsvoorstel en de tijdigheid ervan. Gemeenten zijn nu volop bezig met het invoeren van de Participatiewet en de andere decentralisaties en hebben daar al een enorme klus aan. Ik vraag mij af waarom er dan zo'n haast is met dit wetsvoorstel, nog los van de vraag of het voorstel zelf wenselijk is. Ik heb daarom een amendement ingediend waarmee de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel een jaar wordt verlegd zodat het in ieder geval niet boven op alle andere taken komt waarmee gemeenten nu al hard bezig zijn. Ik hoor graag van het kabinet of het klopt dat de taaleis op zijn vroegst op 1 mei wordt ingevoerd omdat er drie maanden zit tussen besluitvorming en invoering. 

Het zal niet verbazen dat GroenLinks niet positief staat tegenover dit wetsvoorstel, want het biedt niets nieuws boven op de maatregelen die gemeenten al kunnen nemen. Het is zelfs de vraag of ze er wel behoefte aan hebben. Het draagt alleen maar meer bij aan het stigmatiserende beeld dat mensen in de bijstand daar alleen maar met straffen uit zouden willen komen. Onze conclusie is daarom dat het een puur symbolische VVD-wet is. Ik besteed de kosten die gepaard gaan met dit wetsvoorstel veel liever aan goede ondersteuning voor mensen om de Nederlandse taal te leren of aan een humaan asielbeleid waarin mensen mogen deelnemen aan de Nederlandse maatschappij via bijvoorbeeld vrijwilligerswerk en waarin mensen met een verblijfsvergunning zo snel mogelijk goed onderdak geboden wordt. Nog een andere besteding van deze kosten is om de bezuiniging op de inburgering terug te draaien. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. De laatste woorden van de heer Azmani waren denk ik wel typerend voor dit wetsvoorstel. Hij noemde het een mooi liberaal wetsvoorstel. O ironie, zeg ik erbij. Een staatssecretaris van PvdA-huize gaat een wet uitvoeren en hier verdedigen die getypeerd wordt als een echt mooi liberaal wetsvoorstel. Eigenlijk was dat ook al mijn conclusie. Mevrouw Voortman eindigde daar ook mee, maar ik zie dat ook bevestigd in dit debat. Laten we vooropstellen dat het goed is als mensen Nederlands leren. Dat is goed voor hun persoonlijke ontwikkeling en dat kan de kans op een baan zeker vergroten. Dat ontkennen wij zelfs niet, zeg ik tegen de heer Azmani. Het is ook goed dat de gemeenten daar aandacht voor hebben. Als mensen langskomen om een bijstandsuitkering aan te vragen, zouden zij moeten vragen wat zij kunnen doen om de taalvaardigheid te verbeteren. 

Maar wie zegt dat dit nu niet gebeurt? Dat impliceert dit hele wetsvoorstel. Het impliceert dat de gemeenten bij iedereen die langskomt bij het bijstandsloket, de handen ervan af trekken en zeggen: alstublieft, hier hebt u uw geld, succes ermee. Als zij dat zouden doen, zijn zij contra legem bezig, want in de wet staat al dat de gemeenten re-integratieactiviteiten moeten opleggen aan degenen die bijstand komen aanvragen. Daarnaast hebben we de Wet werk en bijstand al aangescherpt op een aantal punten, zodat er al sancties kunnen worden opgelegd aan onwillenden die duidelijk laten zien dat zij niet bereid zijn om bij te dragen aan hun re-integratie. 

Voor mijn fractie is de grote vraag bij dit wetsvoorstel dan ook: wat voegt dit toe? Dat is niet alleen mijn vraag, maar ik heb de indruk dat de ruim 400 gemeenten dezelfde vraag hebben. We hebben een behoorlijk pittige brief van de VNG gekregen, waarin wordt aangegeven op welke punten zij problemen hebben met dit wetsvoorstel. De VNG is niet zomaar iets of iemand, maar zij vertegenwoordigt degenen die deze wet straks moeten uitvoeren. Daarbij valt op dat zij ten eerste al stellen dat de staatssecretaris helemaal geen contact heeft gezocht bij de opstelling van dit wetsvoorstel. Hoe kan het dat, terwijl zij zo afhankelijk is van de gemeenten die deze wet moeten uitvoeren, zij hen helemaal niet heeft betrokken bij de opstelling van dit wetsvoorstel? Denkt zij dat zij het op deze manier toch wel gaat redden of had zij al zo'n vermoeden dat er weerstand zou komen van die kant? Dat lijkt mij ook best reëel. 

De heer Azmani (VVD):

Mevrouw Schouten vraagt hoe groot het probleem is en zij zegt dat men dit al doet. Dat zei zij daarnet in de interruptie en ook in haar bijdrage. Ik las in NRC Handelsblad van vanmiddag dat de inschatting van de VNG zelf is dat aan een vijfde deel van de 419.000 mensen die nu in de bijstand zitten, die taaltoets moet worden aangeboden. Dat geeft toch al weer dat er mensen in de bijstand zitten die de Nederlandse taal niet machtig zijn en die de kans moeten krijgen op een baan of op re-integratie? Wat is daarop haar reactie? 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Misschien moet de heer Azmani de brief van de VNG even verder lezen, want daarin wordt een onderscheid gemaakt. Daarin staat dat de kans op werk niet per definitie wordt vergroot door dit wetsvoorstel. Er moeten straks een X aantal taaltoetsen worden aangeboden, waarvan nog niet eens zeker is of deze ertoe leiden dat die bijstandsontvangers meer kansen krijgen op de arbeidsmarkt. Sterker nog, de VNG pleit ervoor om ruimte te geven voor maatwerk. De VNG denkt dat gemeenten op basis van deze wet aan 20% van die 419.000 mensen een taaltoets moeten aanbieden, terwijl dezen daarmee niet méér kans op werk krijgen. Dat is de crux bij dit wetsvoorstel. Het doel is om de taaltoets te halen, terwijl het doel van de re-integratieplicht volgens mij zou moeten zijn om te bekijken hoe je iemand het beste naar werk kunt begeleiden. Die twee zaken worden door elkaar gehaald. De VVD zegt dat je met de taaltoets ervoor zorgt dat men gelijk klaarstaat voor de arbeidsmarkt, maar de VNG zegt dat er misschien wat anders of wat meer voor nodig is. 

De heer Azmani (VVD):

Volgens mij komen we nu wel verder. Mevrouw Schouten zegt ook dat het 20% is. Het is dus een vijfde deel van 419.000 mensen. Hier staat ook dat dit de inschatting van de VNG is. In totaal zou er bij een vijfde deel van de mensen die in de bijstand zitten, een taaltoets moeten worden afgenomen en een cursus moeten worden aangeboden. Dan hebben we het nog niet over nieuwe instroom. Dan is de omvang van het probleem dus bekend. Ik snap de redenering niet dat de omvang van het probleem niet bekend zou zijn, of dat we eigenlijk geen probleem hebben. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik probeer nogmaals uit te leggen aan de heer Azmani dat hij twee dingen door elkaar haalt. Het doel van deze wet is om iedereen het 1F-niveau te laten halen. Het is een beetje technisch, maar dat is lezen en schrijven op groep 8-niveau. De VNG zegt dat als wij dat willen doen, het eenmalig 250 miljoen kost en structureel 67 miljoen. Dat wil nog niet zeggen dat voor de persoon die de taaltoets doet, de kans op werk groter wordt. Dat is het hele eiereneten. De heer Azmani is in de veronderstelling dat dat een-op-een het geval is. De kans dat de mogelijkheden om te werken groter worden, zal best aanwezig zijn, maar laat ik de bal enigszins terugkaatsen. Ik zie hier veel mensen uit Midden- en Oost-Europese landen die geen woord Nederlands spreken, maar wel allemaal een baan hebben. Het is dus geen een-op-eenrelatie dat je een baan hebt als je de Nederlandse taal spreekt. Sterker nog, omgekeerd komt het tegenwoordig ook vaak voor. Dit wetsvoorstel lost het probleem dus niet per definitie op. 

De heer Azmani (VVD):

Voorzitter, … 

De voorzitter:

We doen het in tweeën, mijnheer Azmani. 

De heer Azmani (VVD):

Dat klopt, maar ik hoorde toch een terugkaatsing van de bal. 

De voorzitter:

Nee, … 

De heer Azmani (VVD):

Ja, voorzitter, wat mij betreft is dat uitlokken. Ik wil dan toch wijzen op het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek … 

De voorzitter:

We doen het in tweeën. Iedereen doet het in tweeën. Ik geef het woord aan mevrouw … 

De heer Azmani (VVD):

… en op het onderzoek van de Universiteit Maastricht, … 

De voorzitter:

Mijnheer Azmani, we hebben afgesproken om interrupties in tweeën te doen. Dat geldt ook voor de vertegenwoordiger van de VVD in deze zaal. U kunt dan blijven doorpraten, maar ik verzoek mevrouw Schouten om door te gaan met haar betoog. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. We hadden het net al even over de kosten. De VNG geeft aan dat gemeenten eenmalig 250 miljoen en structureel zo'n 67 miljoen kwijt zijn aan de gevolgen van het wetsvoorstel. De staatssecretaris komt uit op berekeningen van 5 miljoen. Nu zitten we er weleens naast met elkaar bij de berekeningen — dat komt bij bijna alle wetsvoorstellen wel voor — maar dit gat is toch wel heel groot. Hoe kan het dat de staatssecretaris uitkomt op 5 miljoen en de VNG op structureel 67 miljoen? Is dat omdat de staatssecretaris verwacht dat al die mensen zelf hun eigen taalcursus betalen? Dan kan ik me voorstellen dat je op zo'n 5 miljoen uitkomt. Ik denk dan echter: wie zijn de mensen die daar aan de balie komen? Dat zijn niet de miljonairs van deze samenleving. Dat zijn nu net de mensen die een bijstandsuitkering nodig hebben. Als we deze mensen zeggen dat ze ongeveer €2.500 voor een taalcursus moeten betalen omdat ze anders geen bijstandsuitkering krijgen, vrees ik een beetje voor een vicieuze cirkel. Die mensen kunnen dat bedrag namelijk niet betalen en kunnen dus ook geen bijstandsuitkering meer aanvragen. En dan? Hoe ziet de staatssecretaris dat voor zich? 

De gemeenten hebben ook aangegeven dat zij meer beleidsruimte willen in de soorten taalcursussen en re-integratie ten aanzien van taal voor de desbetreffende bijstandsaanvragers. Zij geven aan dat ze met maatwerk op dit gebied meer kans hebben om mensen naar werk te begeleiden dan wanneer ze iedereen generiek op het 1F-niveau moeten zetten. Deelt de staatssecretaris die mening? Zo ja, waarom geeft ze de gemeenten die beleidsruimte dan niet? 

Kan de staatssecretaris aangeven wat het doorgaan van dit wetsvoorstel betekent voor de rest van het participatiebudget? Als de gemeenten meer kosten moeten maken, zal dat uit het participatiebudget moeten. Er zal zich dan een soort concurrentie vormen met bijvoorbeeld mensen die in de sociale werkvoorziening zaten en nu moeten worden gedetacheerd. We willen toch niet dat dit soort concurrentie ontstaat en dat die groep wordt verdrongen, omdat wij alle gemeenten een plicht opleggen om deze taalcursussen aan te bieden? Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe ze dat zal voorkomen. 

Ik denk dat het wel duidelijk is dat voor ons niet vaststaat dat dit wetsvoorstel veel meerwaarde heeft. Ja, het is prima als mensen Nederlands leren, maar uiteindelijk gaat het er ook om of dit wetsvoorstel iets toevoegt aan wat we al hebben. Wij denken dat dit niet het geval is, omdat er al een re-integratieplicht is en gemeenten dus al een en ander kunnen vragen van de bijstandsgerechtigden. Daarnaast zijn de kosten onzes inziens — niet alleen wij maar vooral de gemeenten denken dat — veel hoger dan de staatssecretaris inschat en kiepert de staatssecretaris het wetsvoorstel over de schutting, zoals de heer Van Weyenberg het noemde, met de bijbehorende kosten. Bovendien staat het voor ons niet vast dat het uiteindelijk leidt tot een hogere arbeidsparticipatie van bijstandsgerechtigden. Dat zijn onze belangrijkste bezwaren. Ook mevrouw Voortman zei dat gemeenten op dit moment misschien wel andere zaken aan hun hoofd hebben. Ik hoop dat zij daar nu alle prioriteit aan geven. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Ten eerste wil ik de PVV feliciteren. Ten tweede wil ik de VVD feliciteren. Ik dacht dat de heer Azmani ook eindigde met de woorden: dit is een mooi liberaal voorstel. Het is in ieder geval een "lekker" rechts voorstel, waarmee werklozen weer eens harder worden aangepakt. Daarover zal ik later meer zeggen. 

Het principe dat taal belangrijk is en dat het belangrijk is om de taal zo goed mogelijk te spreken, niet alleen om aan het werk te komen maar ook in het sociale leven, wordt door niemand ontkend. Sterker nog, dat principe onderschrijft de SP ook. De SP vindt taal een belangrijke sleutel tot integratie. Het is belangrijk voor samen werken, wonen en leven. Daarom hebben we de inburgeringsplicht. Daarom is de re-integratieplicht nu al in de bijstandswet opgenomen. Daarmee kunnen gemeenten een en ander opleggen aan mensen die een beroep doen op de bijstand en de taal nog niet machtig zijn. Het liefste gebeurt dat natuurlijk in onderling overleg, maar mochten er bakken met mensen zijn die zich verzetten en zeggen dat ze de taal niet willen leren, dan kan er voor hen een fikse korting volgen op de bijstandsuitkering. Dan kom je uiteindelijk ook op de bedragen die de staatssecretaris nu wil hanteren. Sterker nog, die wetten zijn flink aangescherpt, ook in voorgaande jaren. In dat opzicht is het wetsvoorstel volstrekt overbodig. 

Daarnaast doet het kabinet niks, maar dan ook helemaal niks, aan het feit dat grote groepen arbeidsmigranten de taal ook niet machtig zijn. Die arbeidsmigranten zijn aan het werk of kortstondig werkloos, maar we weten allemaal dat het een probleem is dat zij de taal niet machtig zijn. We hebben talrijke voorstellen gedaan, maar het kabinet doet niks op dit vlak. In het regeerakkoord stond "geen Nederlands, geen bijstand". Dat klinkt lekker stoer en kort door de bocht. Het klinkt alsof het makkelijk oplosbaar is. De minister voor integratie, minister Asscher, was hiervoor verantwoordelijk. Op welk moment zei de minister tegen de staatssecretaris: doet u dit maar; ik vind het toch niet zo handig voor de integratie bij de bijstand; u bent toch lekker bezig met het pesten van die werklozen; neemt u dit er maar bij? Daar ben ik benieuwd naar, evenals naar de afweging die daarbij is gemaakt. 

De heer Azmani sprak in zijn prachtige betoog — althans prachtig in het begin — over taal en mensen. Hij begon met het verhaal van Koos. Als je mensen wilt ondersteunen, hun mogelijkheden wilt bieden en hen wilt stimuleren om de taal te leren, dan moet dat ook wel mogelijk zijn. Maar dankzij alle wijzigingen weten we dat voor veel mensen de hoge kosten voor taal- en inburgeringscursussen ook een drempel vormen. Die drempel wordt niet weggenomen via de bijstand. Sterker nog, na alle repressieve maatregelen, zoals de verhuisplicht, de kleedplicht en de torenhoge boetes, is dit weer een maatregel, een wet waarmee de staatssecretaris uitkeringsgerechtigden rechtenarmer en schuldenrijker wil maken. 

Is er een noodzaak tot het verbeteren van het taalniveau? Die is er zeker. 250.000 Nederlanders kunnen niet lezen of schrijven. 1,3 miljoen Nederlanders zijn laaggeletterd, hebben een taalniveau onder het niveau dat bijstandsgerechtigden volgens de staatssecretaris binnen één jaar moeten bereiken. Dat is één op de negen Nederlanders. 300.000 mensen zijn zeer laaggeletterd. Het zijn autochtonen — dat zijn tegenwoordig, geloof ik, "gewone Nederlanders" — maar ook eerstegeneratiemigranten, dus de generatie van mijn ouders, die ook heel hard hebben gewerkt maar die de taal niet machtig zijn of voor wie het ontzettend moeilijk is om dat niveau te bereiken. Bijna de helft heeft geen werk. En het zijn natuurlijk vluchtelingen. Zijn dit mensen die, ook met het huidige strenge regime in de bijstand, zich hier op de een of andere manier aan onttrekken, omdat gemeenten hun werk niet goed uitvoeren, of die niet willen, die de boel aan het flessen zijn, en die echt berispt en door elkaar geschud moeten worden met heftige kortingen op het bestaansminimum? Neem de alleenstaande ouder. Als die wordt gekort omdat die de taal onvoldoende machtig is, dan komt hij of zij in plaats van op een uitkering van €650 uit op een uitkering van nog geen €520. Daar hebben wij het over, over het korten op en het omlaag trekken van het sociaal minimum. 

Het antwoord vond ik niet in de stukken van de staatssecretaris. Werkelijk waar, geen enkele onderbouwing. Moet het aantal uitkeringsgerechtigden omlaag? Zeer mee eens. Dat zegt de staatssecretaris met dit wetsvoorstel te willen bereiken. In plaats van meer mensen met een uitkering, in plaats van meer verarmingspolitiek, in plaats van het wegbezuinigen van baan en inkomens, zou de staatssecretaris moeten investeren in mensen. Vanochtend was er het bericht dat steeds meer mensen die al problematische schulden hadden, steeds problematischer schulden krijgen. Dat is ook een groot aantal bijstandsgerechtigden. Dat is wat je met dit wetsvoorstel bereikt. Hoeveel mensen aan een baan worden geholpen, is mij een raadsel. Ik heb wel de laatste cijfers over de bijstand paraat. Daaruit blijkt dat sinds 2012 het aantal mensen in de bijstand met 50.000 is gegroeid. Erkent de staatssecretaris dat haar bijstandsbeleid in ieder geval tot nu toe faalt? Is dit het wetsvoorstel dat daarin verandering moet brengen? 

Andere collega's hebben het ook gevraagd: waarom is dit wetsvoorstel eigenlijk nodig? Er zijn al zo ontzettend veel mogelijkheden om mensen die dat nodig hebben een duwtje in de rug te geven, of verplichtingen op te leggen of een heftige boete op te leggen. Wat draagt het wetsvoorstel bij aan het aan het werk komen van mensen? Gaat het inderdaad jaarlijks om 400 mensen? Moeten wij daar dit regime voor optuigen? Dat is namelijk wat ik terugvind in de nota naar aanleiding van het verslag. Kunnen die mensen niet veel beter aan een baan geholpen worden via bijvoorbeeld een goed re-integratietraject? Hoe gaat de staatssecretaris voorkomen dat een deel van de mensen uit beeld raakt, straks de taal niet spreekt en dan nog slechter kan rondkomen? Als het de staatssecretaris menens is om al die honderdduizenden mensen vooruit te helpen, adviseer ik haar een offensief te beginnen rondom onderwijs en taal, maar ook wat dat betreft zie ik dit kabinet alleen maar drempels opwerpen, die het mensen moeilijker maken in plaats van ondersteunen. Zelfs organisaties die zich inzetten voor het bestrijden van laaggeletterdheid maken zich grote zorgen over deze wet. Ook zij zeggen dat je mensen moet begeleiden en ondersteunen. Ik krijg daar graag een reactie op van de staatssecretaris. 

Vluchtelingen moeten nu een inburgeringstraject doorlopen om de verblijfsstatus definitief te krijgen. Daar mogen zij drie jaar over doen. We weten echter allemaal dat velen, zeker als dit niet in het kader van gezinshereniging gebeurt maar als vluchteling, de eerste jaren afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering. Ze moeten eerst drie jaar een inburgeringstraject volgen, met alle kortingen en straffen waarvan sprake kan zijn. Vervolgens komen ze bij een gemeente en die zegt het volgende. Bij ons moet u het binnen één jaar halen, maar tussendoor gaan we u helemaal gek toetsen, want we toetsen om de paar maanden. Anders korten wij u op uw uitkering. Sterker nog, dat gaan we al doen, want we hebben nog niet gezien dat u voortgang maakt. Het lijkt mij dat deze groep sowieso buiten deze wet moet vallen. Graag krijg ik daarop een reactie van de staatssecretaris. 

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten zegt dat de uitvoering van de wet veel meer gaat kosten dan de staatssecretaris aangeeft. Waarin zit dat verschil? Uit een berekening van de VNG blijkt dat het jaarlijks om 67 miljoen euro gaat, maar de staatssecretaris komt uit op 5 miljoen. Hoe kan dit en waarop is deze berekening gebaseerd? Is het niet wijs om dit eens transparant op papier te zetten? Klopt het dat de VNG misschien niet is gekend in dit wetsvoorstel omdat zij grote uitvoeringsbezwaren en technische bezwaren heeft, wat even niet paste in het plannetje dat de staatssecretaris van de VVD en indirect de PVV moet uitvoeren? 

Uit een eigen rondgang langs een aantal gemeenten die wij hebben uitgevoerd, blijkt dat eigenlijk niemand de wet ziet zitten. Deze zorgt voor extra rompslomp, helpt mensen van de regen in de drup en is totaal overbodig. Waarom worden deze signalen niet serieus genomen? 

Dan kom ik nu op een aantal concrete, nader gespecificeerde en volgens mij zeer relevante vragen, waarmee wij wellicht de staatssecretaris zouden kunnen overtuigen. In de brief van de VNG staat — de staatssecretaris kan zich daar wellicht iets bij voorstellen — dat het niet bij iedereen past om mensen te verplichten om binnen een jaar de taal op het vereiste niveau te leren. Dit is ontzettend afhankelijk van het individuele niveau. De nadruk op de toetsing maakt juist dat dit leidt tot hoge uitvoeringskosten en tot minder investering in bijstandsgerechtigden. Kan de staatssecretaris hierop een reactie geven? Voorts zeggen deskundigen over de taaltoets an sich dat deze ingewikkeld is en dat je daarmee nooit alle aspecten kunt toetsen. Met toetsing na een halfjaar, zoals de staatssecretaris gemeenten wil opleggen, kun je nauwelijks de voortgang toetsen. Het is natuurlijk niet voor niets dat wij bij de inburgering voor een periode van drie jaar hebben gekozen. Ook op dat punt krijg ik graag een reactie. 

Het laatste belangrijke punt is de doelstelling van de staatssecretaris, namelijk dat betere beheersing van de taal moet leiden tot meer uitstroom. De gemeenten zeggen dat dit ongelooflijk lastig wordt, omdat zij niet de ruimte krijgen om de investering te doen die nodig is. Ook mogen zij een taalcursus niet achterwege laten als deze helemaal niet van toepassing is. Op deze punten krijg ik ook graag een reactie van de staatssecretaris. 

Dit wetsvoorstel is overbodig — ik vat het even samen — omdat nieuwkomers op grond van de Wet inburgering verplicht zijn om Nederlands te leren. Het is overbodig omdat op grond van de huidige bijstandswet werklozen verplicht kunnen worden en verplicht zijn om al het mogelijke te doen om aan het werk te komen, dus ook taalonderwijs. Het is overbodig omdat er geen aanleiding, onderbouwing of bewijs is voor de bewering dat het nodig is dat er een speciale strafwet komt voor laaggeletterde, analfabete migranten en eerstegeneratiemigranten en vluchtelingen. Staatssecretaris Klijnsma heeft als aannemer van rechtse rotklussen weer eens een flinke klus aangenomen. Dat is haar goed recht, maar ik vind het wel beschamend. Terwijl de arbeidsgehandicapten de laan uit worden gestuurd, het aantal mensen in de bijstand oploopt, steeds meer bijstandsgerechtigden in een uitzichtloze situatie en in een schuldensituatie belanden, komt de staatssecretaris weer met twee handen geld afpikken van de mensen met de laagste inkomens. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: hoe lang bent u van plan hiermee door te gaan? Bestaat er een mogelijkheid, bijvoorbeeld wanneer alle feiten daarop wijzen, om af te zien van de wet? Ik zeg het de gemeenten na: de taaleis heeft een groot negatief effect op gemeenten en veroorzaakt veel bureaucratie, extra kosten en wat mij betreft ook een tweedeling in de samenleving. Ik zou zeggen: stop er gewoon mee. 

De heer De Graaf (PVV):

Voorzitter. Tegen mensen die in Nederland zijn, zeggen we gewoon: doe je best. Tegen mensen die er al heel lang zijn, zeggen we ook: doe je best. Aan mensen die nieuw naar Nederland komen, behoren wij te vragen: wat komt u hier eigenlijk doen? Dat moet eigenlijk altijd de vraag zijn die we aan immigranten stellen. Aan iedere immigrant moeten wij de vraag stellen: wat komt u hier eigenlijk doen? Ongeacht of hij via gezinshereniging of als asielzoeker binnenkomt, of dat hij met prioriteit via de woningbouw een huisje krijgt toegewezen, nog voor een Duindorper in Duindorp zelf, of dat hij door al die SP-Kamerleden thuis wordt opgevangen. We mogen er — en dan druk ik me nog zachtjes uit — niet voetstoots van uitgaan dat iedereen die Nederland binnenkomt, hier komt om bij te dragen aan de opbouw van dit land. Schooluitval, criminaliteit, uitkeringsafhankelijkheid en het opslurpen van integratiesubsidies, ik noem maar een paar van de topprestaties van immigranten uit vooral islamitische landen. 

In andere westerse landen, ik noem Australië, Canada of de VS, is het heel normaal dat je eerst een aantal jaren bijdraagt aan zo'n land, dat je keihard werkt en belasting betaalt, in plaats van dat je meteen begint met de potten van de sociale zekerheid leeg te eten. Dat is heel normaal. Dat vinden wij ook normaal als wij zelf daarheen zouden gaan. Als het echter om Nederland gaat, vinden we het ineens heel anders, tenminste, een groot deel van deze Kamer vindt dat. Niet een groot deel van de bevolking vindt dat, maar wel een groot deel van deze Kamer. Dan zijn het ineens allemaal zielige en kwetsbare mensen, allemaal. Wij stellen als PVV dan ook dat je eerst tien jaar gewerkt moet hebben om recht te krijgen op een uitkering, welke uitkering dan ook. Raak je eerder werkloos, dan dien je gewoon weer te gaan. Net zoals het u en mij zou overkomen als we in een ander land willen wonen. Daar is niets geks aan. Ik wil graag een gemotiveerd oordeel horen van de staatssecretaris over dit standpunt. 

De PVV is voorstander van een taaleis voor bijstandsgerechtigden. Iedereen die een uitkering ontvangt, moet het Nederlands zodanig beheersen dat hij of zij een baan kan vervullen. Ook in ons laatste verkiezingsprogramma hebben wij opgenomen dat goed Nederlands spreken een van de voorwaarden is voor het verkrijgen van een uitkering. Je zou denken dat wij met deze wet op onze wenken worden bediend, maar wij vinden dit een typisch compromis tussen de PvdA en de VVD, waarbij de PvdA wederom heeft gewonnen. Er wordt in deze wet een belabberd taalniveau gevraagd. Gemeenten bepalen uiteindelijk wie wel en wie niet wordt afgewezen, op grond van een taaltoets die ze zelf mogen vormgeven. Er zijn ruime uitzonderingsbepalingen opgenomen met betrekking tot het ontbreken van verwijtbaarheid en nog een aantal omstandigheden die de gemeente nader kan invullen. Het voorstel heeft dan ook alles in zich om een dode letter te worden. Daar moeten we dus iets aan wijzigen. 

De PVV vindt de taaleis van minimaal 1F gewoon te laag. Dat is het taalniveau dat ook geldt voor einde basisonderwijs. Volgens de regering is hiervoor gekozen, omdat het overeenkomt met het taalreferentieniveau in het inburgeringsexamen. Dat is wat ons betreft onvoldoende om te kunnen functioneren op de arbeidsmarkt. Het onderwijs stelt inmiddels terecht hogere eisen om aan de behoefte van de arbeidsmarkt en de samenleving te kunnen voldoen. Om een vmbo-diploma te behalen, moeten leerlingen voldoen aan de eisen voor taal en rekenen op referentieniveau 2F. Hetzelfde niveau geldt voor de mbo-startkwalificatie, zeg maar mbo-1. Zelfs voor de minimale vereiste voor leerplichtigen om de arbeidsmarkt te betreden, is niveau 1F onvoldoende. De PVV pleit er dan ook voor om in de wet minimaal niveau 2F op te nemen. Als het goed is, is ons amendement daartoe net ingediend. Het is een heel kort amendement; het kost één seconde om het te lezen. Dat is — en ik citeer het regeringsstandpunt — het niveau dat iedere burger moet beheersen om op het gebied van taal en rekenen goed te kunnen meekomen in de samenleving. Graag hoor ik op die discrepantie een reactie van de staatssecretaris. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik vraag mij af of dit op alle Nederlanders van toepassing moet zijn of alleen op een bepaald type Nederlander. 

De heer De Graaf (PVV):

Kan mevrouw Karabulut uitleggen wat zij bedoelt met "een type Nederlander"? Ik deel Nederlanders niet in in types. Wij hebben mensen met flaporen, grote neuzen, blond haar en donker haar. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ja, donker haar. Is dit van toepassing op alle Nederlanders of alleen op allochtone Nederlanders? 

De heer De Graaf (PVV):

O, dat is de vraag. Ik heb duidelijk gezegd dat die eis op iedereen van toepassing is. Het is ook het regeringsstandpunt dat niveau 2F bereikt moet worden. Aan het begin van mijn betoog heb ik al aangegeven dat wij tegen iedereen die al in Nederland is en die al heel lang Nederlander is, moeten zeggen: doe hartstikke je best om goed te leren lezen en schrijven. Ik moet eerlijk zeggen dat ik veel mensen ken, ook mensen in achterstandswijken en mensen die laaggeletterd zijn, die zich wel heel goed kunnen uitdrukken. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Die ken ik ook. Dat hebben wij dan gemeenschappelijk. Doet de heer De Graaf al die honderdduizenden mensen die dit niveau niet binnen een jaar kunnen bereiken niet tekort? Dit zijn mensen die laaggeletterd zijn of moeite hebben met de taal. Het kan ook gaan om mensen die dialect spreken. 

De heer De Graaf (PVV):

Ik spreek zelf ook Schevenings en Haags. Het Amsterdams en Rotterdams beheers ik redelijk. Ik snap uw vraag wel. De SP heeft een beleid dat erop gericht is om van 16,4 miljoen Nederlanders — of misschien zijn het er intussen 16,5 miljoen — dus van iedereen, een slachtoffer te maken. Zij wil van iedereen een zielig figuur maken. Als je dat doortrekt, werkt er uiteindelijk niemand meer in Nederland en moet de overheid voor iedereen een bepaald basisinkomen genereren. De vraag die de SP niet weet te beantwoorden, is wie dat geld bij elkaar scharrelt. Het gaat erom dat wij mensen de kans geven om zelf als weerbaar persoon op te treden, zelf dingen te leren en zelf interesses te ontwikkelen. Mensen moeten niet lam worden geslagen door het geknuffel en dergelijke. Dat laatste zit heel erg in de SP, waardoor de sociale zekerheid een hangmat wordt in plaats van een vangnet. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Waarvan akte. U geeft uw achterban een kans door hen honderden euro's af te pakken. 

De voorzitter:

U hebt twee keer geïnterrumpeerd. Mevrouw Voortman wil de vlag overnemen. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Zeker. De heer De Graaf geeft geen antwoord op de vraag van mevrouw Karabulut. Het niveau dat de heer De Graaf voorstelt, wordt ook door veel autochtone Nederlanders niet gehaald. Je kunt dan verwachten dat gemeenten op dit punt niet alleen te maken krijgen met mensen van migrantenafkomst maar ook met autochtone Nederlanders, bijvoorbeeld mensen die alleen dialect spreken. Gemeenten moeten dan ook deze mensen die taaleis opleggen. Ik wil van de PVV weten waar dat uit betaald moet worden. Wat moet er dan minder gebeuren bij sociale diensten? 

De heer De Graaf (PVV):

Het is een linkse reflex om meteen mensen die dialect spreken — maar wel Nederlands kunnen schrijven, hoe gebrekkig soms ook — onder de mantel van de verzorgingsstaat te willen brengen, om van al die mensen slachtoffers te maken en om al die mensen mee te nemen in het geknuffel van "wij gaan het voor je regelen". Nee, mensen die dialect spreken, spreken geen belabberd Nederlands, maar een Nederlands dialect. Dat is heel iets anders. Ik heb al gezegd dat ik ook Schevenings spreek, maar gelukkig ook ABN, ten minste het lijkt erop. 

Het gaat om mensen die al lange tijd in Nederland zijn en hun bijdrage hebben geleverd. Door regeringsbeleid of door GroenLinks-wensen zijn zij in de bijstand terecht gekomen. Die mensen moet je niet pakken. Daarom zijn er aan de achterkant van de wet ambtenaren en colleges actief. Als mensen Nederlands spreken en hebben gewerkt, heb je al een ander verhaal. Deze mensen zijn door regeringsbeleid in de bijstand terechtgekomen, want de werkloosheid is nogal aangejaagd door die linkse voorstellen van de afgelopen twee jaar. Natuurlijk moet je die mensen niet pakken, maar je moet er wel voor zorgen dat de mensen de ruimte hebben en de gelegenheid krijgen om zich beschikbaar te stellen voor de arbeidsmarkt. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Als je uitgaat van taalniveau 2F, dan vallen daar veel meer mensen onder dan de heer De Graaf nu doorheeft. Dan gaat het ook om mensen die alleen dialect spreken maar wel degelijk een bijdrage kunnen leveren op de arbeidsmarkt. Deze mensen moeten wat mij betreft niet zo'n taaleis opgelegd krijgen. Kennelijk vindt de heer De Graaf dat wel, want anders zou hij dit amendement niet indienen. Als je uitgaat van 2F, dan wordt de groep die gepakt wordt veel groter dan de PVV kennelijk doorheeft. 

De heer De Graaf (PVV):

Ik deel deze mening niet. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Als ik de woorden van de heer De Graaf goed weeg, zegt hij: ik wil de beleidsvrijheid voor de gemeenten behouden. Volgens hem — het is niet mijn mening — moeten de gemeenten immers het onderscheid kunnen maken tussen, zeg maar, de autochtonen en de allochtonen. 

De heer De Graaf (PVV):

Dat heb ik niet gezegd. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Oké, laat ik het dan zo zeggen: tussen diegenen die door het kabinetsbeleid in de bijstand terecht zijn gekomen en diegenen die geen Nederlands spreken en uit het buitenland komen. Zo heb ik het begrepen van de heer De Graaf. Maar dit wetsvoorstel regelt nou juist dat dat onderscheid er niet meer kan komen. De gemeenten zijn hiermee verplicht om het zo uit te gaan voeren. Stemt de heer De Graaf dan tegen dit wetsvoorstel? 

De heer De Graaf (PVV):

Ik zal de antwoorden van de staatssecretaris afwachten en heel goed beluisteren om te zien wat wij doen. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Als ik het goed begrijp, wil de heer De Graaf meer beleidsvrijheid voor gemeenten en eigenlijk weer terug naar de situatie zoals die nu is. Gemeenten hebben die beleidsvrijheid namelijk en kunnen die eisen opleggen. Het is misschien op heel andere gronden, maar het lijkt mij dat de heer De Graaf tot dezelfde conclusie komt als mijn fractie, namelijk dat dit een overbodig wetsvoorstel is met zelfs ongewenste effecten. 

De heer De Graaf (PVV):

Mevrouw Schouten loopt er misschien wat op vooruit. We krijgen immers nog een hoop antwoorden van de staatssecretaris hierop. De beleidsvrijheid van de gemeenten mag wat ons betreft worden ingeperkt. Daar heeft mevrouw Schouten me net wel goed begrepen. Die beleidsvrijheid mag wat ons betreft worden ingeperkt. Als je namelijk iedereen een uitzonderingspositie gunt, kun je straks voor elke Nederlander een aparte wet gaan maken. Als je dat beleid doortrekt, kom je uit op 16,4 miljoen wetten, met voor iedereen een eigen uitzonderingsbepaling. Dat gaat natuurlijk niet werken. Nu wordt het CDA ingeschakeld, zie ik. Als je er zelf niet uitkomt, moet je met zijn allen komen, natuurlijk. De beleidsvrijheid moet echter worden ingeperkt. Als je op vrijdagmiddag metafysische jeuk krijgt omdat je naar de moskee wilt, krijg je een uitzonderingsbepaling. Ja, dat is misschien een beetje een moeilijk begrip. Dat is ABN. Maar dan krijg je dus een uitzonderingsbepaling. Als iemand met een ander soort jeuk rondloopt, bijvoorbeeld dyscalculisch of dyslectisch is, krijg je een uitzonderingsbepaling. Ik zei al: je moet ervoor zorgen dat er geen wildgroei komt aan uitzonderingsbepalingen, want dan ga je met deze wet het schip in. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Volgens mij gaf de heer De Graaf net aan dat in het PVV-verkiezingsprogramma van 2012 stond: geen bijstand als je de Nederlandse taal niet beheerst. Begrijp ik nou goed dat hij bij deze wetsbehandeling stelt dat je geen bijstandsuitkering moet krijgen als je de taal niet beheerst op niveau 2F? Of zegt hij: er moet een inspanningsverplichting zijn om de taal te leren, richting 2F? Is het dus hetzelfde als wat in het PVV-verkiezingsprogramma staat of gaat hij nu uit van een inspanningsverplichting, alleen naar een hoger niveau dan wordt voorgesteld door het kabinet? 

De heer De Graaf (PVV):

In het PVV-verkiezingsprogramma staan een heleboel mooie dingen. Een aantal die hiermee te maken hebben, zal ik eruit pikken. Als je in Nederland geen arbeidsverleden van tien jaar hebt opgebouwd, heb je überhaupt geen recht op een uitkering. Als je als immigrant Nederland binnenkomt en na een bepaalde tijd nog steeds een belabberde beheersing van het Nederlands hebt, krijg je ook geen uitkering. Dat staat erin. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Dat was geen antwoord op het tweede deel van mijn vraag. Het voorstel dat hier ligt, ligt dat in het verlengde? Als je de taal niet spreekt of beheerst, moet dat op 2F, want anders krijg je geen uitkering? Of ligt hier nu een voorstel van de PVV om een inspanning te leveren om je taal op dat 2F-niveau te krijgen? 

De heer De Graaf (PVV):

Het gaat om het resultaat. Niet de inspanningsverplichting, maar de resultaatsverplichting is belangrijk. Met al die inspanningsverplichtingen, die we ook in het voorjaar met allerlei wetten hebben behandeld, kom je immers niet ver. Nogmaals: dan kom je inderdaad op 16,4 miljoen uitzonderingsbepalingen. Als we het beleid van de SP volgen, komt iedereen in de bijstand. Dan krijg je zo veel uitzonderingsbepalingen, met allemaal mooie inspanningsverplichtingen. Dan is het einde zoek. 

Over de gemeentes hebben we het ondertussen wel gehad. Ik heb nog een paar seconden. Heeft de staatssecretaris een inschatting gemaakt van het aantal mensen van wie uiteindelijk de uitkering wordt gekort? In de memorie van antwoord staan wel wat getallen genoemd, maar niet heel duidelijk. Dus van hoeveel mensen denkt de staatssecretaris dat uiteindelijk de uitkering zal worden gekort of afgenomen? Of moeten we over twee jaar constateren dat er niemand is gekort, vanwege het feit dat al die mensen die het Nederlands onvoldoende beheersen om klaar te zijn voor een baan, dyslexie of dyscalculie en dergelijke blijken te hebben? 

Ik heb nog vijf seconden voor mijn laatste vraag. Is de staatssecretaris bereid om de Kamer twee keer per jaar op de hoogte te stellen van de vorderingen aangaande de vorige vraag? Deze cijfers zijn natuurlijk nodig om het beleid te kunnen controleren. Tot slot mogen wat ons betreft de kosten van de taaltoets niet op de belastingbetaler worden verhaald. We verzoeken de regering dan ook om de uitvoeringskosten van vijf miljoen te schrappen. Graag krijg ik een reactie daarop van de staatssecretaris. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Neem als voorbeeld Nederlanders uit Friesland, Limburg of Twente, die dialect spreken, die heel hard hebben gewerkt, maar die door omstandigheden — onder andere veroorzaakt door het kabinet — nu werkloos zijn en afhankelijk worden van de bijstandsuitkering. Vallen die mensen wat betreft de PVV ook onder het wetsvoorstel? Want die mensen beheersen het 2F-niveau niet. Klopt het dat die dus allemaal worden gekort op de uitkering? 

De heer De Graaf (PVV):

Ik ben daar net al duidelijk over geweest. Ik snap de verhelderende vraag dus niet. Of mevrouw Karabulut moet gewoon een extra kans willen nemen, dat snap ik ook wel. Kan mevrouw Karabulut mij dan uitleggen hoeveel mensen uit Drenthe vanwege hun dialect het 2F-niveau niet bereiken? Hoeveel mensen in Limburg, of specifieker in Landgraaf of Kirchroa — over dialect gesproken — daar exact onder 2F-niveau vallen vanwege hun dialect? 

Mevrouw Karabulut (SP):

Of dat nou één iemand is, of tien of honderd mensen zijn, dat maakt niet uit. Mijn vraag is of zij gekort worden of niet. 

De heer De Graaf (PVV):

Iemand die Limburgs spreekt, wordt geacht ook Nederlands te spreken. Voor de een is dat misschien moeilijker dan voor de ander. Mijn ervaring is dat ik met de meeste mensen in Limburg gewoon een normaal gesprek kan voeren. Waarom zou je die mensen korten als die mét de beheersing van hun taal beschikbaar zijn voor de Nederlandse markt? Het probleem zit hem niet aan die kant. Het probleem zit hem aan de kant van de immigranten, van mensen die al jaren thuiszitten en geen enkele inspanning hebben geleverd om tot welk resultaat dan ook te komen. Daar ligt het probleem. Het is een mooie afleidingsmanoeuvre om het iedere keer op die ene Drent uit Emmen of Coevorden, of op die ene Groninger uit Scheemda te gooien, maar daar ligt het probleem niet. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Oef! Wat kent de PVV de mensen slecht. Voor mij maakt het niet uit of iemand nou een migrantenachtergrond heeft of niet. Feit is dat heel veel mensen die hun stinkende best doen, die nu misschien werken maar straks afhankelijk zijn van bijstandsuitkering, dat gestelde 2F-niveau never nooit zullen halen. Tegen hen zegt de PVV nog net geen "raus", maar wel gewoon keihard: weg met de uitkering. Bedankt, PVV, dan weten alle mensen in Limburg, Twente en Friesland dat ook vanaf nu. 

De heer De Graaf (PVV):

Het is totale onzin wat mevrouw Karabulut hier zegt. Daarnaast is het een heel smerige insinuatie om het woord "raus" hier te gebruiken. Die laat ik graag voor rekening van de SP. Als mevrouw Gesthuizen volgende keer weer naar de Kristallnachtherdenking gaat, kan zij er misschien aan denken. Ik neem er afstand van en ga er verder niet op reageren. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Voorzitter. Dit is toch weer een bijzondere wetsbehandeling. De heer Azmani stelde net namens de VVD dat het een mooie liberale wet is. Mevrouw Karabulut stelde in lijn met de inbreng van de heer Azmani allerlei vragen aan de staatssecretaris. De woordvoerder van de PVV stelt echter dat het een linkse wet is en dat de Partij van de Arbeid heeft gewonnen. Als de heer Kerstens het zo een mooie sociaaldemocratische wet noemt, is de cirkel wat dat betreft compleet. 

Voorzitter. Dit wetsvoorstel stelt dwingender kaders voor gemeenten als het gaat om de inspanning die zij aan bijstandsgerechtigden moeten vragen om de Nederlandse taal te leren. Het is door diverse woordvoerders hier al met diverse mate van stelligheid al gezegd: het niet-beheersen van de Nederlandse taal kan wel degelijk een sta-in-de-weg zijn voor het vinden van werk. Daarom vroegen wij eind vorig jaar bij de behandeling, volgens mij in een WGO, van de bijstandswet die toen voorlag waarom dit onderdeel, dat in het regeerakkoord was aangekondigd, niet al in die wet zat. Volgens mij past dit voorstel zowel qua aard als qua invulling prima bij het wetsvoorstel dat toen voorlag. Mevrouw Karabulut refereerde hier in haar termijn ook al aan, maar vanuit een zeer negatieve insteek. Dat is vanuit de SP een consequente lijn. De SP was zeer kritisch over de eisen die daar werden gesteld en is weer zeer kritisch over de eisen die hier worden gesteld. 

De Raad van State geeft de wet qua uitvoerbaarheid een vrij positieve beoordeling. De heer Azmani gaf dat net al aan. De Raad van State stelt in zijn rapport deze wet vanuit Europees recht en het evenredigheidsbeginsel zelfs begrijpelijk te vinden. Ik wil graag een reflectie van de staatssecretaris op deze wet vanuit dat Europees recht en dat evenredigheidsbeginsel waar de Raad van State naar verwijst. De heer Azmani vroeg daar ook al om. Tegelijkertijd rijst de vraag, die verschillende fracties in dit huis al hebben gesteld: wat kost de wet en wat levert hij op? Het kabinet heeft in de verschillende stukken rond deze wet het bedrag van 5 miljoen staan. Het zou 5 miljoen kosten, dat bedrag krijgen deze gemeenten en het zou 400 uitkeringen schelen en daarmee 5 miljoen opleveren. Vorige week bereikte ons echter een brief vanuit de VNG. Deze brief was deels ontstemd en deels zeer bezorgd en kritisch. Het ontstemde gedeelte kwam voort uit het feit dat de VNG aangaf dat zij in de aanloop naar het wetsvoorstel niet geconsulteerd is en dat er ook niet om een uitvoeringsadvies is gevraagd. Ik zou de staatssecretaris willen vragen of dit klopt en waarom dat niet is gedaan. 

De VNG noemt in deze brief — dat is door verschillende woordvoerders ook al aangegeven — met betrekking tot de opstartkosten en de uitvoeringskosten een bedrag dat veel hoger ligt dan de 5 miljoen die het kabinet noemt. Ik wil hier graag een reactie op van de staatssecretaris. De vraag daarbij is of de bedragen die de VNG noemt reëel of overdreven zijn. Ik zou hier graag een reactie op willen, want als de bedragen die de VNG noemt, kloppen — de heer Azmani zei al dat een vijfde van alle bijstand getoetst zou moeten worden — geeft de VNG daarmee ook aan dat het probleem veel groter is dan waar het kabinet van uitgaat met het bedrag dat zij noemt. Ik wil graag dat de staatssecretaris daarop ingaat in haar antwoord. Dat mag ook schriftelijk voorafgaand aan haar antwoord in eerste termijn, komende donderdag. Dat sluit aan bij het ordevoorstel dat werd gedaan toen het debat al begonnen was. 

Ik ben ook erg benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op het voorstel van de VNG over de harde eis van 1F. Ziet zij daar wat in of ziet zij juist dat er risico's in zitten dat er te weinig gebeurt aan het leren van de Nederlandse taal? Ik begrijp uit de stukken van het kabinet dat 1F aansluit bij het niveau dat we bij de inburgering vragen. Ik krijg daarop graag een reflectie van de staatssecretaris. 

Ook van VluchtelingenWerk Nederland hebben we een brief gekregen. VluchtelingenWerk verwijst naar de dubbele verplichting die nu zou gaan gelden voor bijvoorbeeld vluchtelingen. Het gaat daarbij om de termijn die er is voor de inburgering om A2-niveau te leren. Als men tegelijk bijstand aanvraagt, ligt er de vraag om binnen vier weken te starten met het leren van de Nederlandse taal. Ik krijg graag van de staatssecretaris een reactie op deze brief en de dubbele verplichting waarover VluchtelingenWerk het heeft. 

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Kerstens namens de PvdA-fractie. Ook bij zijn inbreng geldt dat we interrupties in tweeën doen. 

De heer Kerstens (PvdA):

Voorzitter. De Partij van de Arbeid wil dat iedereen meedoet in onze samenleving en mee kan doen en dat iedereen daartoe kansen krijgt en die ook pakt. Daar heeft namelijk iedereen profijt van, in de eerste plaats degene om wie het gaat, maar ook de samenleving als geheel, wij allemaal dus. Dat meedoen kan natuurlijk in verschillende vormen. Dat kan door actief te zijn in je straat of je buurt, maar toch vooral ook op de arbeidsmarkt. Werken, een baan, betekent immers veel meer dan een keer per maand een loonstrookje en het daarbij behorende salaris ontvangen. Het betekent vaak ook structuur in je leven, sociale contacten opdoen, jezelf ontwikkelen, meedoen en ertoe doen. De Partij van de Arbeid wil iedereen die in, met en door zijn werk vooruit kan komen in het leven maar er net even wat meer of een heleboel meer hulp bij nodig heeft, die hulp ook geven door niet het stempeltje dat iemand heeft doorslaggevend te laten zijn, maar wel wie iemand is, wat iemand kan, wat iemand zelf doet, wat iemand wil en wat ervoor nodig is om daar te komen. 

Na de zwaarste economische crisis van na de Tweede Wereldoorlog klimt Nederland uit het dal. De werkgelegenheid groeit inmiddels al vijf maanden achter elkaar. Hoewel nog steeds te veel mensen hun baan verliezen en tegen hun wil aan de kant staan, komen er al een tijd steeds meer mensen aan het werk. De arbeidsmarkt groeit weer. Om je kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, maar ook gewoon om beter mee te kunnen doen in onze samenleving, is het bijvoorbeeld van belang dat je onze taal spreekt en begrijpt, op straat, in de winkel, op de school van je kinderen, bij de dokter, bij een sollicitatie en op de werkvloer. Nederlands kunnen spreken en verstaan vergroot je kans enorm en vergroot je wereld enorm. Dat zie ik zelf elke keer als ik bijvoorbeeld op bezoek ga bij Stichting Piëzo, hier vlakbij in Zoetermeer. Ik kom daar weleens over de vloer. Voor de niet-elektrische barbecueërs onder ons: met een Piëzo-ontsteking is één vonkje genoeg om de boel aan de gang te krijgen. Net zoals één vonkje, vaak in de vorm van een eenvoudige taalcursus, genoeg is om de mensen bij Piëzo te laten opbloeien. Ik zie ze opbloeien daar. Er gaat vaak letterlijk een nieuwe wereld open voor de mensen die bij Piëzo Nederlands leren, die er daardoor letterlijk eens uit komen, die nieuwe contacten opdoen en die vaak echt gewoon weer zin krijgen in dingen. Ze zetten stappen in hun ontwikkeling, in wat ze kunnen, in wat ze willen en in wat ze bereiken. Van het leren van een taal via eenvoudig vrijwilligerswerk naar vrijwilligerswerk met meer verantwoordelijkheden tot een betaalde baan aan toe. Dat is allemaal een gevolg van dat eerste vonkje. De Partij van de Arbeid snapt dan ook dat beheersing van de Nederlandse taal, dan wel je best doen om Nederlands te leren, een plek krijgt in de Wet werk en bijstand. Immers, Nederlands spreken en begrijpen vergroot de kans op meedoen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Het belang daarvan kan niet worden overschat. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ook ik vind het belangrijk dat mensen hun best doen. Maar uw voorganger, mevrouw Hamer, zei toen VVD, CDA en PVV met dit plan kwamen, dat dit volstrekt overbodig was. Zij vroeg zich af welke VVD'er het als eerste zou indienen. De conclusie is dat die VVD'er in vak-K zit en Jetta Klijnsma heet. Gaat de heer Kerstens deze wet nog kritisch behandelen of tekent hij gewoon bij het kruisje van de VVD? 

De heer Kerstens (PvdA):

In het voorstel dat oorspronkelijk door een aantal VVD-collega's destijds is ingediend als initiatiefvoorstel, en zoals je dat zou kunnen lezen in het regeerakkoord, was het eigenlijk een toelatingseis vooraf: geen Nederlands, geen bijstand. Misschien zaten er in die voorstellen wel een aantal niet te nemen hindernissen en waren die wetten bedoeld als middel om mensen uit te sluiten, maar dat geldt niet voor dit wetsvoorstel. Er wordt nu gesproken over een serieuze, op de persoon toegesneden inspanningsverplichting, die past bij het kansen pakken waarover ik net sprak. Het is niet om mensen uit te sluiten, maar om ze in te sluiten. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Het is heel opmerkelijk om een Kamerlid van de Partij van de Arbeid dit soort woorden over zijn regeerakkoord te horen uiten. Die hebben we genoteerd. Dat was duidelijk allemaal meer bedoeld om mensen te pesten, maar dat zou nu van tafel zijn. Toch heeft de heer Azmani dit net een heel mooi conservatief wetsvoorstel genoemd. Hij vond het liberaal, maar dan noem ik het conservatief-liberaal, want dit is niet mijn definitie van "liberaal". Ik heb een simpele vraag aan de heer Kerstens. Zijn partij heeft bakken kritische vragen gesteld bij het schriftelijk verslag. Gaat hij al die kritische vragen herhalen of gaat hij vandaag proberen om die wet beter te maken, zodat we mensen vooral ook beter gaan helpen? 

De heer Kerstens (PvdA):

Ik heb afgelopen maandag al geprobeerd om die wet beter te maken. We hebben aardig wat vragen gesteld. Die vragen zijn voor een deel beantwoord door de staatssecretaris. Voor zover dat nog niet het geval is, zal ik ze nu opnieuw aan haar stellen. 

De voorzitter:

Voor de Handelingen: de heer Azmani schudde afwijzend zijn hoofd bij de typering van de wet die de heer Van Weyenberg gaf. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De heer Kerstens haalt een mooi voorbeeld aan: Piëzo. Daar worden die cursussen al gegeven. Daar zitten gemotiveerde mensen, die de taal graag willen leren. Kortom, er gebeurt al heel veel, dus waarom moeten we nog een extra sanctie opleggen op dit terrein? Het is een verplichting voor de gemeenten om dat te doen, terwijl de gemeenten misschien wel het beste kunnen beoordelen wat goed is voor de re-integratie van een persoon. Waarom moet dit nog extra geregeld worden, terwijl de heer Kerstens al zo veel mooie voorbeelden heeft gezien? 

De heer Kerstens (PvdA):

Ik noemde die mooie voorbeelden, omdat ik denk dat de wereld niet ineens zal veranderen als dit wetsvoorstel in werking treedt. Er wordt nog meer benadrukt wat wij allemaal al weten, namelijk dat het beheersen van de Nederlandse taal belangrijk is om mee te kunnen doen in ons land, in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Ik denk ook niet dat er allerlei nieuwe sancties worden geïntroduceerd, die heel anders zijn dan het sanctieregime dat de Wet werk en bijstand al kent. Wat er wel bij hoort, misschien nog wel verdergaand dan in de rest van de Wet werk en bijstand, is dat gemeenten de ruimte krijgen om rekening te houden met persoonlijke omstandigheden. Het spreekt mij als lid van de Partij van de Arbeid ontzettend aan dat gemeenten rekening houden met persoonlijke omstandigheden van mensen. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Het is van tweeën een. Of u zegt dat deze wet nodig is, omdat het in de praktijk niet goed gaat en wij een extra impuls moeten geven, of wat voor woord u er ook aan wilt hangen. Of u zegt dat we deze wet niet nodig hebben, omdat er al diverse sancties aan onwillenden opgelegd kunnen worden. In de praktijk worden die taalcursussen al aangeboden, dus wat voegt dit wetsvoorstel toe? Als ik de antwoorden van de heer Kerstens hoor, dat er ruimte blijft voor individuele omstandigheden, dat de sancties niet anders zullen zijn dan zij nu zijn en dat er op dit terrein al goede vorderingen plaatsvinden, dan vraag ik in alle oprechtheid waarom we dit wetsvoorstel dan hier behandelen. 

De heer Kerstens (PvdA):

Allereerst omdat het een wetsvoorstel is dat is ingediend door het kabinet. De kern ervan is terug te vinden in het regeerakkoord. Ik ben het met u eens, zoals ik net ook heb gezegd, dat dit wetsvoorstel de wereld niet zal veranderen. Degenen die daar ontzettend angstig voor zijn, kan ik geruststellen. Een aantal collega's heeft dat ook al gedaan. Ik heb de variant gehoord dat het niets nieuws biedt of dat het overbodig is. Ik heb net gezegd dat van deze wet de signaalwerking uitgaat dat we het leren van de Nederlandse taal van belang vinden om mee te kunnen doen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Dat vind ik belangrijk genoeg om hierover te praten. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik heb de heer Kerstens nu drie keer horen zeggen dat het wetsvoorstel niet zal veranderen. Daarmee geeft hij in feite al toe dat het een puur symbolisch wetsvoorstel is. Gemeenten kunnen nu al sancties opleggen als mensen niet voldoende Nederlands leren, dus waarom wordt dit voorstel dan toch weer extra in de wet opgenomen? 

De heer Kerstens (PvdA):

Ik vind dit eigenlijk een variant van de vraag die mevrouw Schouten tot twee keer toe stelde. Ik wil de derde keer dus volstaan met hetzelfde antwoord. Dit wetsvoorstel is inderdaad niet wereldschokkend. Gelukkig maar dat we hier niet alleen wereldschokkende wetsvoorstellen bespreken. Dat moet ook een geruststelling zijn voor heel veel mensen in en buiten deze zaal. Ik vind wel, zo zeg ik nogmaals, dat er een belangrijke signaalwerking van uitgaat. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Die signaalwerking zit ook al in de huidige Wet werk en bijstand. Ik hoor de heer Kerstens nu dus voor de vierde keer zeggen dat dit een puur symbolische wet is. Geef dan gewoon toe dat deze wet er alleen is om de VVD en de PVV te pleasen. Dan zou de heer Kerstens helemaal eerlijk zijn. 

De heer Kerstens (PvdA):

Het zou echt de eerste keer zijn dat de Partij van de Arbeid de PVV pleaset met een wet waarvan de PVV zegt dat de PvdA opnieuw gewonnen heeft van de VVD. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik wil de heer Kerstens een citaat voorhouden. "Waarom is er eigenlijk een wetsvoorstel nodig? In de wet zitten namelijk nu al heel veel mogelijkheden om mensen aan te spreken op het leren van de Nederlandse taal. Wat draagt het voorstel eraan bij dat die mensen aan het werk komen of de taal gaan leren? Tot nu toe neemt het kabinet namelijk alleen maar maatregelen om minder taalonderwijs te geven, om deze mensen minder te helpen en om niks meer te doen aan het bevorderen van integratie tussen witte en zwarte scholen." Van wie komt dit citaat, als reactie op "geen taal, geen bijstand"? 

De heer Kerstens (PvdA):

Ik ben nooit zo goed in quizzen, hoewel ik hier wel met mijn vinger vlakbij de knop sta. Ik denk dat mevrouw Karabulut gaat zeggen dat het een citaat is van een van mijn PvdA-collega's. Ik zeg daar dan bij — dat zei zij overigens zelf ook al — dat dit een citaat was dat hoorde bij bijvoorbeeld de initiatiefvoorstellen van de VVD-collega's waarover ik het net had, of bij de zinsnede die in het regeerakkoord staat, waarin het beheersen van het Nederlands eigenlijk een toegangsvoorwaarde was om voor een bijstandsuitkering in aanmerking te komen. Dat is het inmiddels niet meer. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ongelooflijk! Wat is er veranderd? Dit was inderdaad een citaat van mevrouw Hamer, die nu bij de SER zit en andere zorgen aan haar hoofd heeft. Die zouden wij allemaal moeten hebben. Wat is er veranderd aan de wet? Enkele punten en komma's. Wat is er gebeurd met de Partij van de Arbeid waardoor zij nu weer dreigt in te stemmen met een rechtse VVD/PVV-wet? Daarmee worden werklozen weer gepest en worden migranten weer specifiek in een hoek gezet, alsof ze de taal niet zouden willen leren en alsof we niet genoeg verplichtingen en mogelijkheden hebben om af te dwingen dat mensen de taal leren. Wat is er gebeurd? 

De heer Kerstens (PvdA):

Wat is er veranderd, zo vraagt mevrouw Karabulut. Het antwoord is: het wetsvoorstel is veranderd. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Helaas … 

De voorzitter:

We doen het in tweeën, mevrouw Karabulut. Dat hadden we afgesproken. Er komt vast nog een moment gedurende deze bijdrage. 

De heer Kerstens (PvdA):

Dat weet je niet! 

De voorzitter:

Dat weet je niet. Bent u hiermee … 

De heer Kerstens (PvdA):

Ja, ik ben er klaar voor! 

De voorzitter:

In dat geval geef ik het woord aan mevrouw Karabulut voor de afronding. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Voor mijn tweede interruptie. De heer … 

De heer Kerstens (PvdA):

Nee, ik wilde eigenlijk zeggen dat ik klaar ben voor het vervolgen van mijn betoog. 

De voorzitter:

In dat geval gaat u door met uw betoog, mijnheer Kerstens. Mijn excuses. 

De heer Kerstens (PvdA):

Voorzitter. De Partij van de Arbeid is tevreden met de weloverwogen manier waarop een en ander een plek heeft gekregen in deze wet. Ik zei het net al: niet als toelatingseis vooraf met allerlei niet te nemen hindernissen en dus als middel om mensen uit te sluiten, maar als serieuze, op de persoon toegespitste inspanningsverplichting, passend bij het kansen pakken waarover ik het in het begin van mijn betoog had. Ook is het passend bij wat de Partij van de Arbeid de kern vindt van de uitvoering van de Wet werk en bijstand door gemeenten. Dat is rekening houden met persoonlijke omstandigheden, of het nu gaat om de manier waarop iemand wordt ondersteund richting de arbeidsmarkt, de inspanning die van mensen zelf wordt verwacht of het opleggen of juist afzien van een sanctie als iemand zich niet aan de regels houdt. In de wet zal nadrukkelijk rekening worden gehouden met die persoonlijke omstandigheden, met iemands mogelijkheden en onmogelijkheden, met wat van iemand mag worden verwacht en wat niet. Zo hoort het ook wat de Partij van de Arbeid betreft. Ik heb nog wel een paar vragen aan de staatssecretaris. 

De Wet werk en bijstand kent een zogenaamde inkeerregeling. Als iemand een sanctie opgelegd heeft gekregen, maar hij of zij vervolgens in zijn houding en gedrag — zoals de wet dat noemt — duidelijk laat blijken zijn of haar leven te willen beteren, wordt die sanctie stopgezet. Geldt dat ook voor de taaleis? 

De voorzitter:

De heer Van Weyenberg heeft een vraag op dit punt. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Een van de vragen die terecht werd gesteld door veel fracties, waaronder die van de heer Kerstens, betreft het volgende. Stel dat iemand van wie wordt gezegd dat hij de taal beter moet leren, straks bij een gemeente komt omdat hij zo'n cursus niet kan betalen, terwijl de gemeente geen geld meer heeft omdat het participatiebudget op is. Het kan toch niet zo zijn dat die persoon dan na een jaar wordt gekort? Kan de heer Kerstens vandaag garanderen dat dit niet gaat gebeuren? 

De heer Kerstens (PvdA):

Of ik het kan garanderen, is een tweede. Laten we wat dat betreft eerst de vragen van de staatssecretaris afwachten. Het is overigens niet zo dat het volgen van een taalcursus altijd klauwen vol geld kost. Dat heb ik net ook proberen duidelijk te maken met het voorbeeld van Stichting Piëzo in Zoetermeer. Zo zijn er heel veel verenigingen en stichtingen in Nederland. Heel vaak gaat het om mogelijkheden die mensen gratis krijgen aangeboden. Ik zal de staatssecretaris vragen of dit wat haar betreft ook kan. Ik ben het met de heer Van Weyenberg eens dat we mensen die al "geen cent te makken hebben" niet een cursus moeten laten volgen van €2.500. Dat is niet nodig in mijn beleving. Ik ga dadelijk wat meer concrete vragen hierover aan de staatssecretaris stellen. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Er zijn inderdaad heel veel vrijwilligers die fantastisch werk doen. Dat ben ik graag met de heer Kerstens eens. Maar in deze casus gaat het erom dat die hulp, om wat voor reden dan ook, nog niet beschikbaar is. Stel dat straks bij de gemeente wordt gezegd: ik wil het helemaal niet, maar ik moet nu iemand gaan korten, terwijl ik hem eigenlijk niet kon helpen. In die positie wil de gemeente vast niet terechtkomen. Gaat de heer Kerstens ervoor zorgen dat én de bijstandsgerechtigde én de gemeente nooit in die positie terechtkomt? Dat was mijn concrete vraag. 

De heer Kerstens (PvdA):

Ik zal de staatssecretaris zo meteen vragen wat de ruimte van de gemeente in die situaties is. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik heb een vraag in het verlengde van de vraag van de heer Van Weyenberg. Op dit moment wordt er een harde eis gesteld, namelijk 1F binnen één jaar. Gemeenten maar ook mensen die verstand hebben van onderwijs, zeggen zeer terecht dat het lastig is. De toetsing is lastig en op deze manier kunnen gemeenten mensen niet geven wat ze nodig hebben. Wat vindt de heer Kerstens daarvan? Is hij met mij van mening dat gemeenten die ruimte zelf moeten krijgen, zelf de voortgang moeten kunnen beoordelen en moeten kunnen bepalen binnen welke termijn een en ander moet gebeuren et cetera? Je kunt het leren nu eenmaal niet opleggen. Mensen moeten ertoe bereid zijn. Dat is de ene kant van het verhaal. De andere kant is dat we die mensen vervolgens ook wel de ruimte moeten geven om te kunnen leren. 

De heer Kerstens (PvdA):

Zoals ik net al tegen collega Van Weyenberg zei, zal ik de staatssecretaris een aantal concrete vragen stellen over de mogelijkheid dat gemeenten rekening houden met persoonlijke omstandigheden. Ik heb net gezegd dat ik het goed vind dat er rekening wordt gehouden met iemands mogelijkheden en iemands onmogelijkheden, met wat iemand kan, wat je van iemand mag verwachten en wat je niet van iemand mag verwachten. De richting waarin ik denk, is hopelijk ook voor mevrouw Karabulut heel helder. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat is fijn, want alleen maar vragen stellen is wel wat slapjes. De wet steekt nu zo in elkaar dat die ruimte er niet is, behoudens een hardheidsclausule, maar daarbij gaat het echt om uitzonderingen. Stel dat de staatssecretaris zegt dat het niet kan, omdat zij niet de ruimte heeft om het te veranderen. Gaan wij dat dan gezamenlijk veranderen in tweede termijn? 

De heer Kerstens (PvdA):

Mevrouw Karabulut vindt het stellen van vragen wat slapjes. Ik geef direct toe dat het wat stoerder is om een aantal dingen gewoon maar te zeggen. Ik vind het zorgvuldig om, aan de hand van wat ik hier voor het voetlicht heb gebracht — ik vind het belangrijk dat gemeenten rekening kunnen houden met persoonlijke omstandigheden — aan de staatssecretaris te vragen hoe zij hiertegen aankijkt. Het is tenslotte haar wet. Ik vraag dat ook in relatie tot een aantal concrete zaken die ik dadelijk, als ik daartoe de kans krijg, voor het voetlicht zal brengen. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Het is politiek heel relevant dat mensen weten waar u staat. 

De heer Kerstens (PvdA):

Ik ga door met mijn betoog, als dat mag van u, voorzitter. 

Mensen vragen geen bijstandsuitkering aan uit luxe. De bijstand is geen vetpot, maar het sociaal minimum. Het fraaiste zou zijn als de gemeente een cursus aanbiedt die betrokkene dan kan gaan volgen. Ik had het net over de stichting Piëzo in Zoetermeer. Zo zijn er tal van stichtingen en verenigingen die taalcursussen aanbieden die geen andere investering vragen dan vrije tijd en inspanning van betrokkene. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris er een voorstander van is dat mensen zich bij dergelijke instanties melden. Maar wat verwacht de staatssecretaris van mensen die wonen in een gemeente die die mogelijkheden niet kent? Wat verwacht de staatssecretaris van die gemeente zelf? Het zal toch niet de bedoeling zijn om mensen die het toch al niet breed hebben op hoge kosten te jagen? In de wet staat dat rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. Dat is goed maar kan de staatssecretaris daar wat concreter over zijn? Over welke omstandigheden hebben wij het dan? Hoe wordt er bijvoorbeeld rekening gehouden met zaken als dyslectie, leerproblemen en mensen die doof en of blind zijn? Welke rol speelt de gezinssituatie precies en brengt dat rekening houden met persoonlijke omstandigheden met zich dat van een jonge, alleenstaande Bulgaar met een bijstandsuitkering iets anders wordt verwacht dan van een alleenstaande moeder met twee kinderen of iemand die zegt dat hij 30 jaar geleden als partner van iemand met een zogenaamde AIO-uitkering naar Nederland is gekomen en nooit Nederlands heeft geleerd, of van iemand die door de gemeente feitelijk van de sollicitatieplicht is vrijgesteld? Het lijkt mij dat het niet de bedoeling van de wet kan zijn om mensen expres dwars te zitten. Het moet de bedoeling zijn om mensen te helpen. Ik heb het al vaker gezegd: mensen stimuleren is prima, dan mag er best wat worden geprikkeld, maar het mag geen plagen of pesten worden. Dat zeg ik ook hier. 

De VNG is bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel blijkbaar niet door de staatssecretaris geconsulteerd. Dat is jammer. Hoe gaat de staatssecretaris om met de opmerkingen die de VNG eind vorige week heeft gemaakt? In het wetsvoorstel van de staatssecretaris lees ik dat bij het bepalen van een taaltraject en het bekijken of iemand daarin voldoende voortgang boekt, wordt gekeken naar iemands situatie, iemands persoonlijke omstandigheden. Ik neem aan dat, zoals dat ook in de op 1 januari aanstaande in werking tredende vernieuwde Wet werk en bijstand het geval is, gemeenten ook hier voldoende beleidsvrijheid krijgen om te doen wat nodig is en na te laten wat averechts werkt. 

Dan nog een puntje dat ik was vergeten. In het wetsvoorstel wordt ook gesproken over het begrip "niet-verwijtbaarheid". Zou de staatssecretaris daar iets meer over kunnen zeggen, wellicht met behulp van een aantal voorbeelden? 

De heer Van Weyenberg (D66):

De heer Kerstens zei aan het slot van zijn betoog iets dat ik heel interessant vond. Hij vroeg namelijk naar de ruimte voor maatwerk. Wat mij betreft gaat het dan over welke mensen je iets vraagt en het taalniveau waar je naar vraagt. Mag ik op de steun rekenen van de heer Kerstens als in de Kamer fracties amendementen indienen om juist die ruimte aan gemeenten te gaan geven: om misschien een iets lager taalniveau te vragen als dat het maximaal haalbare is of als dat al voldoende is om aan de slag te komen, en om eens kritisch te bekijken of het inderdaad geen pesten wordt en om ervoor te zorgen dat dit alleen bij die mensen wordt gedaan voor wie het echt helpt bij het aan de slag komen? Heb ik de heer Kerstens dan goed begrepen? Hij stelt vragen, maar ik vraag hem nu ook waar hij staat. 

De heer Kerstens (PvdA):

Ik heb die vragen gesteld om antwoorden te krijgen van de staatssecretaris Ik denk dat de heer Van Weyenberg het mij niet kwalijk neemt als ik die antwoorden afwacht. Daarom heb ik ze ook gesteld, maar het zal helder zijn dat ik voorstander ben van beleidsvrijheid voor gemeenten. Het wetsvoorstel biedt die ruimte niet. Daar kunnen wij helder over zijn als het gaat om het niveau van het Nederlands dat behaald moet worden. Die ruimte zal bijvoorbeeld zitten in het traject dat met iemand wordt afgesproken, de wijze waarop er vervolgens wordt getoetst en hoe dat wordt beoordeeld als iemand met zo'n traject bezig is. Daar spitsen mijn vragen zich op toe. Ik ga hier niet zeggen dat ik de wet ga amenderen op punten die cruciaal zijn. Eén van die punten tot nu toe, maar daar kan de staatssecretaris straks meer over zeggen, betreft het niveau van de taalles, een niveau dat overigens niet superhoog is. De heer De Graaf heeft daar iets over gezegd. De een kan daar wellicht wat eenvoudiger op terechtkomen dan de ander. Ik vind dat met het laatste rekening moet worden gehouden. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Dan ben ik hoopvol gestemd als het gaat om de vraag aan wie het wordt aangeboden. Dat is namelijk ook een vraag. Ik hoop dat de heer Kerstens nog eens wil nadenken over één uniforme eis voor iedereen. Is het nu wel of niet nodig om aan de slag te komen? De gemeenten zeggen daarvan dat het voor hen heel lastig werkbaar en ook onnodig is. Ik hoop dat de heer Kerstens ook op dat punt in het vervolg van het debat de ruimte zal zoeken. Mijn fractie zal dat doen en ik nodig de heer Kerstens uit om het ook te doen, in de geest van de opstelling van de Partij van de Arbeid voordat zij zich aan dit akkoord met de VVD committeerde. 

De heer Kerstens (PvdA):

Ik heb daarin geen vraag gehoord. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft berekend dat dit wetsvoorstel tot een dikke 200 miljoen aan extra kosten zou leiden. Dan gaat het alleen al om de invoering. Kan de heer Kerstens aangeven waar gemeenten dat van moeten betalen? 

De heer Kerstens (PvdA):

Ik heb de staatssecretaris gevraagd om te reageren op de brief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daarmee heb ik haar ook gevraagd om te reageren op de bedragen die door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in de brief zijn genoemd. Het zou overigens best zo kunnen zijn dat gemeenten, als zij behoorlijke beleidsvrijheid krijgen, ook volgens hun eigen berekeningen niet in de buurt komen van het bedrag dat zij nu hebben genoemd. Maar laten wij eerst de antwoorden van de staatssecretaris afwachten als het gaat om die bedragen. Ik vond het bedrag nogal hoog, eerlijk gezegd. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Laten wij dan op dit punt het antwoord van de staatssecretaris afwachten. Misschien is het wel zo dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten inderdaad uit haar nek staat te kletsen. Dat zou kunnen. 

De heer Kerstens (PvdA):

Dat heb ik niet beweerd. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dan is er nog een ander punt, namelijk dat gemeenten ook hebben aangegeven dat er in het geheel niet men hen is overlegd over dit wetsvoorstel. Volgens mij is de Partij van de Arbeid een partij die hecht aan goede contacten met andere overheden. Zou de heer Kerstens daar wel op kunnen reageren? 

De heer Kerstens (PvdA):

Toen ik het had over de brief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, heb ik gezegd dat ik het erg jammer vind dat de staatssecreataris blijkbaar niet met de VNG heeft overlegd en dat zij de VNG niet heeft geconsulteerd. Het zou handiger zijn geweest als dat wel was gebeurd, maar wellicht heeft de staatssecretaris een heel andere kijk op wat er in de aanloop naar dit wetsvoorstel wel en niet is gedeeld. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

De heer Kerstens is in zijn termijn al ingegaan op de vraag hoe deze wet zich verhoudt tot de tekst die in het regeerakkoord staat. Daarover hebben wij eind vorig jaar in een WGO over de bijstandswet al conclusies getrokken. De concrete vraag die ik wil stellen, is: kan de heer Kerstens aangeven op welke punten dit wetsvoorstel echt concreet afwijkt van het wetsvoorstel dat eerder in concept is ingediend door oud-collega Van Nieuwenhuizen van de VVD-fractie? 

De heer Kerstens (PvdA):

Ik laat nog even kort een aantal punten de revue passeren. Volgens mij heb ik ze al genoemd. Er is nu geen sprake van een toelatingseis vooraf op basis waarvan je misschien niet eens tot een bijstandsuitkering komt. Er is sprake van een inspanningsverplichting. Zo noemt de Raad van State dat ook en wij kunnen dat aan hem overlaten, want er zitten heel goede juristen. Verder is er sprake van zeer veel ruimte voor gemeenten om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden. Dit zijn twee punten die wat mij betreft cruciaal zijn voor het beoordelen van dit wetsvoorstel. Dit zouden ook twee elementen kunnen zijn op basis waarvan de heer De Graaf van de PVV de conclusie trekt dat de PvdA nu alweer heeft gewonnen. Het is wat mij betreft overigens geen wedstrijdje. Wij zijn hier om goede wetten te maken. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

Dat is niet echt een antwoord op mijn vraag. Ik kondig nu al aan dat ik in tweede termijn de vraag nogmaals ga stellen. Wat is nu feitelijk het verschil tussen dit wetsvoorstel en het initiatiefwetsvoorstel dat de VVD eerder heeft ingediend? Ik hoop dan in de tweede termijn van de heer Kerstens een wat specifieker antwoord te krijgen, en misschien zelfs de erkenning dat die verschillen minimaal zijn, wat volgens mij de terechte conclusie is. 

Ik heb nog een tweede vraag. Ik heb in mijn eerste termijn zojuist gesteld dat dit wetsvoorstel zowel qua aard als qua invulling — hoe wordt er met de beleidsvrijheid van gemeenten omgegaan? — erg lijkt op de eisen die wij hebben gesteld bij de behandeling van de bijstandswet in de Kamer eerder dit voorjaar. Deelt de fractie van de Partij van de Arbeid die beoordeling van deze wet? 

De heer Kerstens (PvdA):

Ja. 

Wat de eerste vraag van de heer Heerma betreft: hij heeft aangegeven dat hij er in tweede termijn nog wat concreter op zal ingaan. Naar mijn overtuiging heb ik een aantal concrete verschillen genoemd. Of je dat nu minimale of substantiële verschillen vindt, is een kwestie van waardering. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De heer Kerstens wil er geen wedstrijdje van maken wie er gelijk heeft over wat voor soort wetsvoorstel dit is, maar het is natuurlijk wel een beetje opmerkelijk dat de VVD afsluit met "een lekker fijn liberaal wetsvoorstel", terwijl de heer Kerstens hier zegt dat het niet zo veel voorstelt, dat benadrukken van het belang van de taal. Dan roepen de heer Kerstens en de heer Azmani samen toch wel mist op. Dat valt ons niet kwalijk te nemen. Ik heb echter nog een andere vraag. De heer Kerstens zei in reactie op een eerdere interruptie van mij op enig moment dat we dit wetsvoorstel hier behandelen omdat dat hier nu eenmaal voorligt. Had de heer Kerstens dit wetsvoorstel zonder de VVD ook ingediend? Had de PvdA het ook ingediend als ze de almacht had? 

De heer Kerstens (PvdA):

Het laatste weet ik niet. Ik ga daar niet alleen over. Wat overigens de waardering betreft die de heer Azmani gaf van het wetsvoorstel en wat ik zelf zei: ik heb vooral een aantal collega's uit de Kamer geciteerd die het wetsvoorstel overbodig vonden en menen dat het niet zo veel toevoegt. Daarmee wilde ik benadrukken dat wat je weleens hoort, namelijk dat dit een verschrikkelijk wetsvoorstel zou zijn, misschien wel zou meevallen. Het is een wetsvoorstel waarin de VVD en de PvdA elkaar hebben gevonden. Zo zijn er gelukkig meer wetsvoorstellen waarin deze partijen elkaar hebben gevonden. Dat is wel zo handig als je samen in een coalitie zit. Ik zie er zeker ook sociaaldemocratische trekken in. Daar ben ik ook mee begonnen. Wij vinden dat mensen mee moeten doen, en meedoen doe je bijvoorbeeld door je onze taal eigen te maken, omdat dit je kansen in onze samenleving en op de arbeidsmarkt vergroot. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Volgens mij hoor ik de heer Kerstens via mij alleen maar tegen de heer Azmani zeggen: u maakt het wetsvoorstel veel te groot en het stelt allemaal niets voor, u hebt het heel erg opgeblazen. Maar goed, dat is mijn interpretatie. 

De heer Kerstens (PvdA):

Ik weet zeker dat de heer Azmani mij niet zo verstaan heeft. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De heer Kerstens ontwijkt mijn vraag, want hij zegt: ik weet niet of ik het wel had ingediend. Is het niet gewoon een feit dat er een regeerakkoord ligt, dat dit wetsvoorstel een wens was van de VVD en dat de PvdA daarmee akkoord is gegaan? Dan kan de heer Kerstens dat toch gewoon toegeven? Omgekeerd hoor ik de VVD ook weleens voorstellen verdedigen — dat is een groot woord — met uitspraken als: dit hebben we nu eenmaal afgesproken, dus gaan we het doen. Fair enough. De PvdA doet nu net of dit een wetsvoorstel is dat ze zelf had kunnen bedenken, terwijl het eigenlijk gewoon voortvloeit uit afspraken uit het regeerakkoord. Is de heer Kerstens stoer genoeg om dat gewoon te onderkennen? 

De heer Kerstens (PvdA):

Volgens mij heb ik dat gedaan en heb ik ook gezegd dat het nu voorliggende wetsvoorstel er anders uitziet dan wetsvoorstellen uit het verleden. Daarmee is het een wetsvoorstel waar de PvdA zich in kan vinden. Ik zal eerlijk zeggen dat er in het regeerakkoord een aantal thema's staan waar wij ontzettend blij mee zijn en een aantal thema's waar wij iets minder blij mee zijn, maar onze handtekening staat eronder. Dat geldt ook voor de collega's van de VVD ten aanzien van voorstellen waar de PvdA dan weer blij mee is. Samen in een coalitie zitten betekent ook dat je samen je best doet om er goed uit te komen en volgens mij is ons dat met dit wetsvoorstel gelukt. 

De voorzitter:

Voor de Handelingen: ik zag de heer Azmani in dit geval ja knikken. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Het begint met taal. Voor een onderwijspartij als D66 staat dat als een paal boven water. Nederlands leren is de snelste weg naar meedoen in onze samenleving en naar het vinden van een baan. Wie geen Nederlands leest, schrijft of verstaat, heeft het vaak heel moeilijk op de arbeidsmarkt. Daarom moet je ook stimuleren dat mensen de taal gaan leren. Daar moeten we mensen bij helpen. Van mensen die een beroep doen op de bijstand mag je verwachten dat zij hun uiterste best doen om daar weer uit te komen, en dat zij dus ook Nederlands leren, als het gebrek aan taalkennis hun in de weg staat. 

Het doel van dit wetsvoorstel — meer mensen aan de slag en uit de bijstand — heeft dan ook de steun van mijn fractie. Geen misverstand daarover. Dat was ook ons standpunt toen het vorige kabinet de taaleis voorstelde. Prima dat je van mensen vraagt om hun best te doen om een taal te leren, maar de uitwerking is cruciaal. Over die uitwerking heb ik vandaag heel veel vragen, want ik ben er nog lang niet van overtuigd dat dit wetsvoorstel nu de beste manier is om dat doel te bereiken. 

Toen ik het eerste deel van het voorliggende wetsartikel las, schrok ik. Er staat namelijk letterlijk dat iedereen die het Nederlands niet goed beheerst, zijn bijstandsuitkering verliest. Ik dacht: zo, die PvdA heeft wel heel makkelijk gecapituleerd voor de PVV en Rutte I. Naarmate ik verder las, ontstonden er wat gemengdere gevoelens. Enerzijds werd de wet beter. Laat ik daar eerlijk over zijn. Er kwamen uitzonderingen voorbij. Zo telt de taaleis niet voor mensen die acht jaar Nederlandstalig onderwijs hebben gevolgd, die een inburgeringsdiploma hebben of die een ander taaldiploma kunnen overleggen. Ook geldt de taaleis niet voor mensen die wel hun best doen om de taal te leren, maar die het nog niet is gelukt en die het misschien ook wel niet zal lukken om het vereiste niveau te halen. Dus als ik het goed begrijp, is het eigenlijk helemaal geen taaleis maar een inspanningsverplichting, zo vraag ik aan de staatssecretaris. Op zich vind ik dat een stap in de goede richting. Als iemand keihard zijn best doet, maar het hem gewoon niet lukt om het gewenste taalniveau te bereiken, dan is het schrappen van de bijstandsuitkering volgens mijn fractie ongewenst. Ik vraag de staatssecretaris dan ook om vandaag, of beter gezegd donderdag, als zij antwoordt, expliciet te bevestigen dat deze taaleis, dit wetsvoorstel een inspanningsverplichting is. 

Anderzijds werd ik, het wetsvoorstel verder doorlezend, steeds kritischer. Doordat de wet met zo'n stevig, repressief artikel begint, dat vervolgens via allerlei uitzonderingen en een complex sanctieregime wordt gematigd, is de wet er niet duidelijker op geworden. Ook wordt met de nieuwe bijstandswet wat mij betreft de Participatiewet er niet duidelijker op. Verder heb ik forse twijfels over de uitvoerbaarheid van de wet. Uitvoerbaarheid is niet alleen iets waar niet alleen de Eerste, maar zeker ook de Tweede Kamer op moet toetsen. 

Vanuit die gemengde gevoelens kom ik nu met een groot aantal vragen aan de staatssecretaris. Ik zou haar willen vragen die in haar eerste termijn veel specifieker te beantwoorden dan in het verslag gedaan is op veel gestelde vragen. Vragen over toegevoegde waarde werden daar afgedaan met een zin als: "Nederlands leren is belangrijk". Dat ben ik graag met de staatsecretaris eens, maar dat was niet de vraag. Dus ik zal daar bij haar beantwoording heel nauw naar kijken. 

De eerste vraag is de meest fundamentele. Wat doen gemeenten nu eigenlijk fout om dit wetsvoorstel nodig te maken? Hoeveel mensen vinden er nu geen baan doordat de gemeente hen niet genoeg aanspoort om Nederlands te leren? Heeft de staatssecretaris ook voorbeelden van gemeenten die nu te weinig doen? Die lijken me toch het vertrekpunt van de probleemanalyse en ik heb ze in de stukken nog niet aangetroffen. 

Mijn volgende vraag ligt in het verlengde daarvan. Wat voegt dit wetsvoorstel toe aan de wijziging van de bijstand die per 1 januari al in werking treedt? In artikel 18 van die wet staat namelijk: bijstandsgerechtigden zijn verplicht tot het verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, aanvaarden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Collega's hebben dit eerder al gezegd. De Nederlandse taal beheersen valt eigenlijk onder die verplichting. De staatssecretaris geeft dat ook toe. Ik citeer de nota naar aanleiding van het verslag: een bijstandsgerechtigde zal altijd zijn kennis en vaardigheden ten behoeve van arbeidsinschakeling moeten behouden; voldoende beheersing van de Nederlandse taal valt hier ook onder. Het zit dus al gewoon in die wet. Ik vraag aan de staatssecretaris: dan is die wet toch overbodig? Op de vraag waarom het dan toch nodig is, geven de schriftelijke antwoorden in het verslag nog geen begin van een antwoord. Het gaat hier om een wetsvoorstel. Als het wetsvoorstel niks verandert, zoals de heer Kerstens net betoogde, moet je het wetsvoorstel niet indienen. Dat lijkt me een belangrijke rol van dit parlement. 

Als de staatssecretaris nu toch besluit dat zij expliciet in de wet wil opnemen dat onder dat verkrijgen van die vaardigheden ook de taal valt, waarom heeft ze dat dan niet gewoon expliciet toegevoegd aan de verplichtingen in artikel 18, lid 4, sub f? Ik vraag daar zo nadrukkelijk naar, omdat ik grote twijfels heb over zowel de uitvoerbaarheid als de kwaliteit van de wet in zijn huidige vorm. Allereerst is dat zo omdat er een spanning ontstaat tussen de verplichtingen uit het bestaande artikel 18 van de wet en de taaleis. Ook dat werd duidelijk bij de beantwoording van de vragen van de Partij van de Arbeid in het verslag. Bijstandsgerechtigden zijn op grond van artikel 18 verplicht om Nederlands te beheersen. Ook als zij onder de uitzonderingen van de taaleis vallen, blijft dat artikel gewoon van kracht. Dus dan kun je wel acht jaar Nederlandstalig onderwijs hebben gevolgd of een inburgeringsdiploma kunnen overleggen, maar wat betekent die uitzondering nou concreet als dat andere artikel nog geldt? Kan een gemeente je daar dan toch nog op aanspreken? Ook heeft artikel 18 een ander sanctieregime dan wat er nu met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld. In een strenge gemeente kan men er dus voor kiezen om mensen op basis van het huidige artikel 18 na drie maanden al hun hele uitkering te laten kwijtraken, terwijl op grond van het wetsvoorstel de uitkering eerst zes maanden met maximaal 20% wordt gekort als niet wordt voldaan aan de taaleis. Klopt het dat gemeenten die vrijheid hebben? Kunnen zij zeggen: ik beroep mij even op het andere artikel? Wordt het dan geen heel vreemde situatie en ontstaat hierdoor geen ongelijkheid, omdat de ene gemeente sanctioneert op basis van artikel 18 en de andere sanctioneert op basis van de taaleis? Kan de staatssecretaris bijvoorbeeld uitsluiten dat een gemeente die nieuwe taaleis negeert en het sanctieregime uit de rest van de bijstand toelaat, ook bij mensen die niet voldoende Nederlands leren? Ik hoor graag een helder "ja" of "nee" van de staatssecretaris. Ik vrees echter dat ik het antwoord kan raden. 

Er is niet alleen spanning met artikel 18 van de bijstandswet, maar ook met de Wet inburgering. Volgens die wet heeft iemand drie tot vijf jaar de tijd om het taalniveau te halen dat volgens dit wetsvoorstel direct aanwezig moet zijn of moet worden geleerd. Wat betekent dat dan precies voor vluchtelingen? Die doen vaak een beroep op de bijstand, zo schreef ook VluchtelingenWerk Nederland ons. Zij zijn heel bezorgd, want welk van deze twee regimes geldt dan? Hebben mensen nog steeds drie tot vijf jaar de tijd om de taal te leren of kan er na een jaar al worden gesanctioneerd conform de taaleis? Graag krijg ik een antwoord van de staatssecretaris. 

Ik vraag ook naar die spanningen met artikel 18 omdat gemeenten deze wet wel moeten uitvoeren. De gemeenten zijn financieel aansprakelijk bij dit systeem, en daar past wat mij betreft beleidsvrijheid bij. Maar hoe past die beleidsvrijheid bij de uniforme eis in de wet dat iedereen taalniveau 1F moet beheersen, ook mensen van wie gemeenten zeggen dat een lager niveau al volstaat om de stap naar arbeid te kunnen zetten? Was die stap naar arbeid niet het doel, zo vraag ik de staatssecretaris. Wat mij betreft gaat het erom dat mensen naar vermogen het Nederlands beheersen. Voor de een is 1F veel te laag en voor de ander misschien te ambitieus. Het is ook niet voor elke baan nodig. Waarom komt de staatssecretaris nu met die ene uniforme eis en geeft zij niet de ruimte aan gemeenten om te bekijken wat voor een persoon het meest passende taalniveau is om naar te streven? De gemeenten vragen ook om die beleidsruimte. 

De gemeenten zijn overigens in het algemeen heel kritisch over dit wetsvoorstel. Ik wil graag weten of de staatssecretaris die kritiek al kende. Heeft zij niet met de VNG gesproken, zoals uit de inbreng van de VNG blijkt? De VNG schrijft namelijk: "De VNG is niet gekend in het tot stand komen van het voorliggende wetsvoorstel. Ondanks aandringen van de VNG heeft de regering het niet nodig geacht om de VNG te consulteren. We hebben eerdere vergelijkbare wetsvoorstellen voor een taaleis als onuitvoerbaar aangemerkt." Als de regering een wetsvoorstel indient dat moet worden uitgevoerd door gemeenten, dan is het toch niet te veel gevraagd om de gemeenten te vragen of ze de wet ook kunnen uitvoeren? Waarom heeft de staatssecretaris niet aan de Kamer gemeld welke reactie de VNG op eerdere varianten van dit wetsvoorstel heeft gegeven? Wat mij betreft is dat buitengewoon relevante informatie voor de behandeling vandaag. Maar goed, dit wetsvoorstel ligt er nu en de VNG zegt dat het onuitvoerbaar is, zowel financieel als uitvoeringstechnisch. Dat is een keihard oordeel. Waarom is de staatssecretaris dat gesprek niet aangegaan? Is zij bereid, alsnog in gesprek te gaan met de VNG om na te gaan hoe zij dit wetsvoorstel wel uitvoerbaar kan maken? Wat vindt zij van de suggesties die de VNG daarvoor heeft aangereikt? 

Dit brengt mij bij een breder probleem. Het wetsvoorstel zegt: mensen moeten Nederlands leren. Iedereen, behalve een aantal mensen die zijn uitgezonderd, moet daar zijn uiterste best voor doen. Gemeenten krijgen echter geen extra geld om de taallessen aan te bieden, want dan zegt de staatssecretaris: nee, nee, dat is de beleidsvrijheid van gemeenten, en zij hebben toch al participatiebudgetten. Dat vind ik selectief winkelen in de rol van gemeenten. Aan de ene kant worden ze gedwongen om iedereen te gaan toetsen en om te korten bij de groep die naar het oordeel van de staatssecretaris onvoldoende doet om Nederlands te leren maar aan de andere kant is het antwoord op de vraag hoe je ervoor gaat zorgen dat je mensen helpt om de taal te leren, dat het beleidsvrijheid is. Ik vind dat selectief winkelen en niet echt getuigen van behoorlijk bestuur. Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris. 

Gemeenten kunnen hun geld maar één keer uitgeven, zoals mevrouw Schouten ook al zei. Als gemeenten geen extra geld krijgen en ze de wet in deze vorm moeten uitvoeren, welke suggesties doet de staatssecretaris dan aan de VNG om te besparen op het participatiebudget? Welke groepen gaan we dan maar niet meer helpen? Wat mij betreft zou dat een heel ongewenste uitkomst zijn. Kunnen we gemeenten niet gewoon zelf het vertrouwen geven om te bekijken wat ze van mensen vragen en hoe ze hen het meest effectief kunnen helpen? Ik moet er toch echt niet aan denken dat de gemeente tegen iemand die geen vrijwilligerswerk kan doen of die de taalcursus niet kan betalen, zegt "Sorry, Steven, we zouden je eigenlijk een cursus willen aanbieden maar het geld is op" en dat zo iemand na een bepaalde periode wordt gekort op zijn uitkering. Dat zou toch gewoon onrechtvaardig zijn? 

De staatssecretaris zegt dat deze wet niet voor je geldt als je al acht jaar Nederlandstalig onderwijs hebt gevolgd of een inburgeringsdiploma hebt. Het is goed dat deze groep niet wordt gekort op hun uitkering — dat is winst — maar we hebben in Nederland 1,3 miljoen mensen die laaggeletterd zijn. 300.000 mensen zijn zelfs zeer laaggeletterd. 250.000 mensen daarbovenop zijn analfabeet. Van die laaggeletterden heeft volgens de Stichting Lezen & Schrijven 58% de basisschool, acht jaar onderwijs, afgemaakt. Missen we met dit wetsvoorstel dan eigenlijk niet een gigantische kans om ook die mensen een betere positie op de arbeidsmarkt te geven en hun beheersing van de Nederlandse taal te verbeteren door hen te leren lezen en schrijven? Verdient deze groep dan ook geen ondersteuning als we zo'n wet maken? Graag krijg ik hierop een reactie van de staatssecretaris. 

Er zijn ook zorgen over wie uiteindelijk door deze wet wordt geraakt. Er is een stelling van juristen van de Radboud Universiteit dat deze wet vooral allochtone Nederlanders raakt, en dan vooral oudkomers. Het antwoord van de staatssecretaris op een vraag van de PvdA-fractie daarover vond ik kort door de bocht. De leden van die fractie hadden die vraag buitengewoon terecht gesteld in het verslag. Ik vraag de staatssecretaris om hier expliciet op in te gaan en die vraag met een ja of een nee te beantwoorden. Ook vraag ik haar om daarbij in te gaan op artikel 1 van de Grondwet. Waarom is zij ervan overtuigd dat het verbod op discriminatie dat daarin is opgenomen, door dit wetsvoorstel niet met voeten wordt getreden? 

Na deze principiële vragen heb ik nog twee praktische. De ene gaat over geld en de andere over de invoeringsdatum. 

De regering legt de rekening van deze wet eigenlijk bij de gemeenten. Is dat misschien omdat het anders wel heel erg duur zou worden? De wet levert 5 miljoen euro op aan bespaarde uitkeringen. Dat zijn er 400. En wat een toeval: de extra uitvoeringskosten van dit wetsvoorstel zijn 5 miljoen euro. Gemeenten zeggen echter dat het maar liefst 210 miljoen euro eenmalig is en daarna jaarlijks 67 miljoen. Nu komt het vaker voor dat de VNG de kosten hoger inschat dan de regering, maar een factor tien verschil vind ik echt uitzonderlijk. De 5 miljoen die dit de gemeenten zou kosten, vind ik ook heel mager onderbouwd. In die onderbouwing ligt de focus ook puur op het toetsen. Ook vanuit artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet vraag ik de staatssecretaris dus om preciezer te zijn in deze raming en preciezer te reageren op de ramingen van de VNG. Als dit wat te technisch is, krijg ik die reactie heel graag op schrift voorafgaand aan haar beantwoording in eerste termijn. Ik vraag dit in aansluiting op het ordevoorstel dat mevrouw Karabulut aan het begin deed. 

Überhaupt levert dit wetsvoorstel meer bureaucratie op dan het oplost: meer overheid, meer regels en minder maatwerk door gemeenten. Dat is normaal gesproken niet iets wat een VVD-voorstel kenmerkt. Kan de staatssecretaris uitleggen waarom we het dan toch op deze manier moeten doen? 

De inwerkingtreding is op zijn vroegst op 1 juli 2015. Is de staatssecretaris dat met mij eens? Ik zag een amendement van mevrouw Voortman waarin staat: er komt heel veel op gemeenten af, dus we moeten één ding tegelijk doen en niet deze wet met overmatige spoed aan gemeenten opleggen op een manier waarop zij er helemaal niet financieel op kunnen anticiperen. Ik ben nieuwsgierig naar de reactie van de staatssecretaris daarop. Wil zij ook overwegen om deze wet alleen in werking te laten treden als na een evaluatie van het huidige artikel 18 zou blijken dat gemeenten op dit moment onvoldoende doen om mensen in de bijstand voldoende Nederlands te leren? Daarmee eindig ik waar ik begon: het begint toch met een probleemanalyse? Wat gaat er nu niet goed? 

Ik rond af. Ik onderstreep de doelstelling van dit wetsvoorstel. Het is belangrijk om mensen te helpen die door een niet voldoende beheersing van de Nederlandse taal moeilijk aan de slag komen vanuit de bijstand. We mogen ook van hen vragen om zich daarvoor in te spannen. Ik heb echter zeer grote twijfel of dit wetsvoorstel in deze vorm bijdraagt aan die doelstellingen. Het ging zonet over de vraag wiens "kindje" dit is. Dat vind ik een beetje een politieke vraag. Als ik echter naar het wetsvoorstel in deze vorm kijk, met het gebrek aan maatwerk en het gebrek aan ondersteuning, is het misschien een kindje van de heer Azmani en de heer Kerstens, maar als ik wat beter in de wieg kijk, lijkt het toch heel erg op de heer De Graaf. 

De algemene beraadslaging wordt geschorst. 

De voorzitter:

De behandeling van dit wetsvoorstel wordt donderdagavond voortgezet. De Kamer wil voor donderdagavond een reactie van de regering op de brief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Ik neem aan dat die er donderdag wel kan komen. 

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik heb dat niet begrepen van de Kamer. 

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat een meerderheid van de Kamer een reactie wil op de brief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De staatssecretaris vraagt of daar daadwerkelijk een meerderheid voor is. 

De heer Azmani (VVD):

Ik heb al aangegeven dat ik dat verzoek niet steun. De staatssecretaris kan dat volgens mij prima in haar eerste termijn doen. 

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik heb het verzoek gesteund en ik zou het ook buitengewoon vreemd vinden als de Kamer niet wordt geïnformeerd nu er zo'n brief ligt. Het feit dat niet in het wetsvoorstel stond dat er niet was gesproken met de VNG vond ik al geen vertoning, maar als er nu ook nog eens geen brief komt vóór de beantwoording door de staatssecretaris, doen wij onszelf als Kamer buitengewoon tekort. 

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ook GroenLinks wil graag een schriftelijke reactie op de brief van de VNG. Dat is wel zo netjes. 

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Zoals ik eerder al zei, wensen wij dat ook. 

De heer Kerstens (PvdA):

We doen het rondje nog een keer. Ik heb gezegd dat ik de staatssecretaris een aantal vragen zou stellen over de brief van de VNG. Die mag zij wat mij betreft donderdag in haar beantwoording meenemen. 

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik was de ronde begonnen en ik wilde hem bijna eindigen, maar dat gebeurt toch niet. Dat is helemaal niet erg, maar ik zou de staatssecretaris toch echt willen vragen: doe dit nu gewoon, want de Kamer en de gemeenten hebben recht op die informatie en op de onderliggende cijfers en onderbouwing. Als het allemaal klopt, kunnen we dat lekker morgen of overmorgen, voordat het debat begint, op papier krijgen. 

De heer De Graaf (PVV):

Wat mij betreft komt de reactie gewoon in de eerste termijn van de staatssecretaris. 

De heer Pieter Heerma (CDA):

De vragen zijn zojuist gesteld in de eerste termijn. De staatssecretaris kan daar donderdag op antwoorden. Ik heb er echter geen enkel bezwaar tegen als die antwoorden al eerder in een brief komen. Als de staatssecretaris zich daartoe geroepen voelt, vind ik dat helemaal prima. 

De voorzitter:

Het is goed dat we nog even een rondje maakten. Er is geen meerderheid, maar er is wel een breed gedragen verzoek. De staatssecretaris geeft aan dat zij naar bevind van zaken zal handelen. Ik dank de woordvoerders voor hun inbreng en de staatssecretaris voor haar aanwezigheid bij dit debat. 

De vergadering wordt van 18.27 uur tot 19.35 uur geschorst. 

Voorzitter: Van Miltenburg

Naar boven