Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | nr. 101, item 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | nr. 101, item 4 |
Aan de orde is het VAO Laaggeletterdheid (AO d.d. 04/06).
De voorzitter:
Ik heet alle aanwezigen van harte welkom, in het bijzonder de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. We hebben een uitstekende gedachtewisseling gehad. Voor mijn fractie leidt die tot een drietal moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat uit recent onderzoek blijkt dat in Nederland ruim 300.000 mensen digitaal laaggeletterd zijn;
overwegende dat in de huidige wereld digitale vaardigheden essentieel zijn voor alle Nederlanders mede omdat een aantal overheidsinstanties vooral digitaal te bereiken is;
constaterende dat in het huidige actieprogramma Tel mee met Taal voor de bestrijding van laaggeletterdheid geen aandacht is voor de bestrijding van digitale laaggeletterdheid;
verzoekt de regering, meer aandacht te geven aan de bestrijding van digitale laaggeletterdheid als onderdeel van het actieprogramma Tel mee met Taal, dit te expliciteren in het actieprogramma en het daarop aan te passen, en de Kamer daarover voor het eind van het jaar te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering een actieprogramma in gang zal zetten voor de bestrijding van laaggeletterdheid voor de periode 2016-2018;
overwegende dat er geen structureel programma is voor de bestrijding van laaggeletterdheid na 2018;
verzoekt de regering, een langetermijnaanpak te ontwikkelen voor de bestrijding van de laaggeletterdheid, inclusief digitale laaggeletterdheid, en de Kamer daarover voor het eind van het jaar te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Van Meenen (D66):
Hierbij wil ik nog zeggen dat voorlezen gewoon heerlijk is. Ik raad het iedereen aan.
De voorzitter:
Ik kan dit bevestigen. Ik vind het ook heerlijk om te doen en kan het iedereen aanraden.
Mevrouw Siderius (SP):
Voorzitter. We hebben inderdaad een goed debat gehad, maar ook de SP zou graag enkele dingen anders zien. Het eerste is de financiering van het programma Taal voor het Leven. Nu wordt slechts één organisatie gefinancierd, maar de SP wil graag dat het geld via het budget voor educatiemiddelen aan de gemeenten wordt overgemaakt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de financiering van het programma Taal voor het Leven toekomt aan slechts één organisatie;
constaterende dat er reeds op lokaal niveau een bestaand netwerk is van gemeenten, bibliotheken, wijkcentra, maatschappelijke organisaties en sociale wijkteams die direct kunnen signaleren en laaggeletterden beter in beeld hebben;
verzoekt de regering, de aanvullende middelen — het betreft 18 miljoen — niet centraal te besteden aan één organisatie maar deze middelen toe te voegen aan het huidige budget van educatiemiddelen via gemeenten,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Siderius (SP):
Mijn fractie heeft een pleidooi gehouden voor meer aandacht voor taalvaardigheid en taalachterstand in de kinderopvang en op het consultatiebureau. Daarom dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het cruciaal is om jonge kinderen op vroege leeftijd enthousiast te maken voor lezen en taal, omdat dit een gunstig effect heeft op de ontwikkeling van het kind;
overwegende dat via het consultatiebureau en kinderopvang/peuterspeelzaal laagtaalvaardige ouders en kinderen direct bereikt kunnen worden;
verzoekt de regering, in overleg met gemeenten, consultatiebureaus, peuterspeelzalen en kinderopvangcentra tot een aanpak te komen om taal- en leesbevordering voor jonge kinderen te vergroten en deze aanpak pedagogisch in te bedden, zodat binnen twee jaar minstens 75% van de kinderen met lage taalvaardigheid tussen 0 en 4 jaar in aanraking komt met taal- en leesbevordering,
verzoekt de regering tevens, de Kamer hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Voorzitter. Ik dien een drietal moties in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat leesbevordering een belangrijke preventieve werking heeft bij het voorkomen van laaggeletterdheid op latere leeftijd en dat de rol van de docent van groot belang is bij het ontwikkelen van plezier in het lezen;
constaterende dat leesbevordering en jeugdliteratuur momenteel niet afdoende zijn opgenomen in de curricula van de pabo's;
van mening dat het wenselijk is dat de pabo-studenten tijdens hun opleiding leren dat leesbevordering en jeugdliteratuur belangrijk zijn om leesplezier te bevorderen en laaggeletterdheid te voorkomen;
verzoekt de regering om in het studiejaar 2016-2017 leesbevordering structureel en substantieel in het curriculum van de pabo's op te nemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat leesbevordering voor de leeftijd 0 tot en met 18 jaar zinvol en noodzakelijk is;
constaterende dat de jongeren op het mbo in de leeftijd van 16 tot en met 18 jaar niet structureel betrokken worden bij bestaande leesbevorderingsprogramma's;
constaterende dat dit de laatste mogelijkheid is om taal- en leesvaardigheid van jongeren binnen het onderwijs te vergroten en hen zo goed mogelijk voor te bereiden op hun deelname aan de maatschappij;
verzoekt de regering om effectief bewezen leesbevorderingsinterventies voor deze jongeren in het mbo expliciet en aanvullend op te nemen in het actieplan Tel mee met Taal;
verzoekt de regering tevens om de Kamer hierover voor het einde van het jaar te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Nederland zo'n 1,3 miljoen laaggeletterden tussen de 16 en 65 jaar telt, die daardoor niet goed kunnen participeren op de arbeidsmarkt en in onze samenleving;
overwegende dat de regering een goede stap voorwaarts zet met het actieprogramma Tel mee met Taal bij de bestrijding van laaggeletterdheid;
van oordeel dat er lokale initiatieven bestaan die ook, vaak met vrijwilligers, een waardevolle bijdrage leveren aan de bestrijding van laaggeletterdheid;
verzoekt de regering om samen met de Stichting Lezen en Schrijven een zogenoemd "verdubbelaarspotje" te creëren, waarmee initiatieven die hun bereik binnen de doelgroep van laaggeletterden weten te verdubbelen ook in aanmerking komen voor een extra budget,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Straus (VVD):
Voorzitter. Mevrouw Jadnanansing heeft het belangrijke punt gemaakt dat we al op de pabo's moeten beginnen met het opleiden van docenten zodat zij meer aandacht hebben voor laaggeletterdheid. Daarnaast hebben wij in het AO aandacht gevraagd voor twee andere dingen. Een daarvan is de rol van het consultatiebureau. Daarover hebben wij een mooie toezegging gekregen.
De andere toezegging is niet helemaal geformuleerd als ik voor ogen had. Ik wil geen lijst met acties die scholen nu als nascholingsactiviteit aanbieden op het gebied van laaggeletterdheid. Nee, ik wil dat de rol en de verantwoordelijkheid van scholen wordt opgenomen in het actieprogramma. Want het is bizar dat we met een actieplan tegen laaggeletterdheid komen en we het onderwijs daarin vrijwel buiten beschouwing laten.
Nog te vaak hoor ik van mensen die werken met jongeren die een afstand tot de arbeidsmarkt hebben, dat die jongeren nauwelijks hun eigen naam kunnen schrijven. Het onderwijs voor die jongeren is dan toch echt tekortgeschoten. De minister moet het met de VVD eens zijn dat het bij uitstek de taak van het onderwijs is dat laaggeletterdheid wordt tegengegaan, door ervoor te zorgen dat elk kind dat van school komt fatsoenlijk kan lezen en schrijven. Vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in het actieprogramma Tel mee met Taal de rol en verantwoordelijkheid van het onderwijs onderbelicht is;
overwegende dat de eerste verantwoordelijkheid bij scholen ligt om leerlingen goed te leren lezen en schrijven;
verzoekt de regering, het actieprogramma Tel mee met Taal dusdanig aan te passen dat de rol en verantwoordelijkheid van het onderwijs bij het voorkomen en bestrijden van laaggeletterdheid expliciet wordt benoemd,
en gaat over tot de orde van de dag.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Minister Bussemaker:
Voorzitter. De motie op stuk nr. 40 van de heer Van Meenen verzoekt de regering de bestrijding van digitale laaggeletterdheid als onderdeel van het actieprogramma Tel mee met Taal te expliciteren. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer. Ik ben het met de heer Van Meenen eens dat digitale vaardigheden belangrijk zijn en nauw samenhangen met laaggeletterdheid, want in de praktijk worden lezen, schrijven, rekenen en digitale vaardigheden — denk aan internetbankieren of het invullen van de belastingaangifte — ook in samenhang gedaan. Tegelijkertijd heeft een computercursus ook pas zin als cursisten voldoende taal- en schrijfvaardigheden hebben. Die samenhang is onderdeel van de aanpak Tel mee met Taal. Het is ook de basis van het lokale cursusaanbod. Het is overigens ook bijzonder onderdeel van het proefproject Educatie voor vrouwen met ambitie, waarin het erom gaat digitale vaardigheden en taal- en rekenvaardigheden met elkaar te combineren, maar ik erken dat het in het actieprogramma nog wel wat explicieter de aandacht had kunnen krijgen. Dus wat dat betreft herken ik de motie en laat ik het oordeel aan de Kamer.
In de motie op stuk nr. 41, ook van de heer Van Meenen, is het verzoek om een langetermijnaanpak te ontwikkelen voor de bestrijding van laaggeletterdheid, inclusief digitale laaggeletterdheid. Het programma Tel mee met Taal is een programma voor de komende drie jaar, waarin wij hebben geprobeerd om alles wat binnen mijn departement gebeurt in relatie tot taal samen te voegen, maar ook om samen op te trekken met andere departementen, met SZW en VWS, en op die manier lokale en regionale initiatieven zo goed mogelijk te ondersteunen. Het is de bedoeling dat de gemeenten na drie jaar de aanpak veel meer structureel geborgd hebben. Na 2018 blijft er altijd aandacht voor taalbevordering vanuit mijn departement. Daarvoor zijn ook middelen gereserveerd, namelijk 10 miljoen voor toekomstige landelijke ondersteuning. Die middelen zijn structureel. De middelen van de andere departementen voor dit actieprogramma zijn voor de komende drie jaar incidenteel. Als de heer Van Meenen bedoelt dat wij altijd aandacht moeten blijven houden voor laaggeletterdheid, is mijn reactie dat we dat blijven doen. Dan zou ik deze motie zien als ondersteuning van beleid. Als hij zegt dat wij nu ook de middelen van andere departementen structureel moeten maken, kan ik niet voor mijn collega's spreken. Laten wij dan eerst eens zien wat het huidige actieprogramma oplevert. In dat geval moet ik de motie ontraden.
De heer Van Meenen (D66):
De minister schetst precies het dilemma dat ik ook had bij het opstellen van deze motie. Ik kan natuurlijk niet vooruitlopen en voor de eeuwigheid die 18 miljoen vastleggen, hoewel ik dat graag zou willen. Maar dat vraagt iets anders. Ik zou het zo willen zien dat die 18 miljoen uiteindelijk een structureel karakter moet krijgen, maar dat wij in deze kabinetsperiode ervoor zorgen dat voor een volgende kabinetsperiode goed is voorbereid wat de waarden zijn van het programma dat nu wordt uitgevoerd, zodat bij een volgende kabinetsformatie daarover een voorbereid besluit genomen kan worden. Zou de minister het op die manier kunnen lezen?
Minister Bussemaker:
Ja, maar dan zou het dictum van de motie wel aanpassing behoeven. Het betekent namelijk dat wij in 2017 moeten bekijken wat het actieprogramma dat officieel tot 2018 loopt, heeft opgeleverd, zodat dit een thema kan zijn bij het vaststellen van een nieuw regeerakkoord. Dat kan op zich altijd, als politieke partijen dan aan tafel zitten om te onderhandelen over een regeerakkoord. De motie zou dus aangepast moeten worden. Ik zou dat wel ingewikkeld vinden, omdat ik dan in een traject dat drie jaar loopt, een soort van midterm review moet inlassen. Volgens mij gaat dat niet werken na anderhalf jaar. Alles overziend, zou ik zeggen: laten wij nu voortvarend aan de slag gaan met de initiatieven die lopen en het moment dat er een nieuw kabinet in het verschiet ligt — dat is ergens in de loop van 2017 — is het moment om te bekijken waar we staan en wat eventueel nog meer nodig is.
De heer Van Meenen (D66):
Ik ga mij daarop even beraden, maar is het de intentie van de minister dat het programma dusdanig is dat wij uiteindelijk tot de conclusie komen dat het een duurzaam karakter moet krijgen?
Minister Bussemaker:
Ik wil vooral dat het concrete resultaten oplevert, dat wij lezen weten te bevorderen en laaggeletterdheid weten te bestrijden. Wij hebben vrij ambitieuze doelen gesteld. Die moeten wij halen. Dat moet niet alleen iets van de overheid zijn, maar gedeeld worden door bibliotheken, door gemeenten en wellicht ook veel meer — ik kijk naar mevrouw Straus — door scholen. Als wij dat met elkaar weten te bewerkstelligen, hebben wij over drie jaar een andere situatie dan nu en kunnen we het misschien op een andere manier structureel borgen.
In de motie-Van Meenen op stuk nr. 42 wordt de regering verzocht om via consultatiebureaus het voorlezen aan jonge kinderen te bevorderen. Die motie beschouw ik als ondersteuning van beleid. In het algemeen overleg heb ik al gezegd dat wij juist ook consultatiebureaus via de jeugdgezondheidszorg willen bereiken om spraak- en taalontwikkeling van kinderen te bevorderen. Dat moet inderdaad niet alleen door formele instanties, maar ook door voorlezen gebeuren. Voorlezen om de spraak- en taalontwikkeling te stimuleren is dan ook een van de adviezen. BoekStart is daarbij een mooi programma dat ouders activeert om voor te lezen. Kortom, ik sluit mij graag aan bij alle andere sprekers die hebben aangegeven hoe fijn het voor volwassenen is om voor te lezen, maar ook hoe goed het voor kinderen is om voorgelezen te worden. De motie is dus ondersteuning van beleid.
De voorzitter:
Daarmee laat u het oordeel aan de Kamer?
Minister Bussemaker:
Ik laat het oordeel aan de Kamer als de Kamer behoefte heeft om dat nog extra te benoemen. Maar het staat al wel breed in alle stukken die wij hebben gecommuniceerd. De motie voegt dus niet veel toe.
In de motie op stuk nr. 43 van mevrouw Siderius wordt de regering verzocht de aanvullende middelen niet centraal te besteden, maar toe te voegen aan de gemeenten. Die motie ontraad ik. Wij hebben hierover uitgebreid gesproken tijdens het algemeen overleg. Wij willen kiezen voor focus en bewezen effectieve methoden. Daarom komt er één partij die de regievoerende gemeenten ondersteunt en met bewezen effectieve materialen en methoden werkt. De Stichting Lezen & Schrijven werkt bij uitstek samen met lokale initiatieven. Hierop is de aanpak Taal voor het Leven, die positief is geëvalueerd, ook gebaseerd. De stichting moet samenwerken met gemeenten, maar als wij alles aan gemeenten zouden overlaten, zou dat leiden tot versplintering. Er zou dan per gemeente €25.000 beschikbaar zijn. Dat zou niet leiden tot resultaten en de effecten die wij nu met bewezen effectieve methoden wel kunnen behalen. Deze motie ontraad ik daarom.
In de motie op stuk nr. 44 van mevrouw Siderius en mevrouw Jadnanansing wordt de regering verzocht om in overleg met gemeenten, consultatiebureaus, peuterspeelzalen en kinderopvangcentra tot een aanpak te komen om taal- en leesbevordering voor jonge kinderen te vergroten. Ik sta positief tegenover de algemene uitspraak in deze motie. Het is wellicht een idee om de motie van de heer Van Meenen, die beperkter is dan deze motie, hierin ook een plek te geven. De indieners noemen consultatiebureaus, maar ook instellingen voor kinderopvang. Ik moet er alleen bij zeggen dat de doelstelling onhaalbaar is. Als het de indieners echt gaat om de doelstelling, dan ontraad ik deze motie. Ik wil geen onhaalbare doelstellingen beloven. Wel wil ik beloven dat wij met kracht de acties op consultatiebureaus doorzetten en dat wij daarbij taal- en leesbevordering voor jonge kinderen in bredere zin betrekken. Dit geldt voor consultatiebureaus, peuterspeelzalen en kinderopvang. Daarmee kom ik bijna vanzelfsprekend weer bij mevrouw Straus wat betreft het onderwijs en dus bij een ketenaanpak, een integrale aanpak om alles te proberen om dit meer op elkaar af te stemmen. Daarmee ga ik akkoord, maar als de focus ligt bij de doelstelling die in de motie is geformuleerd, moet ik de motie ontraden.
Mevrouw Siderius (SP):
Die doorlopende leerlijn vanaf het consultatiebureau via de kinderopvang en het onderwijs is ook heel belangrijk, maar in het actieprogramma is de doelstelling nogal mager. Het gaat om 35% van de organisaties voor kinderopvang in de aangesloten gemeenten. Dat is echt wat mager. Vandaar dat er een andere doelstelling in de motie staat. Ik ben wel benieuwd wat volgens de minister wel een realistische doelstelling is. Mogelijk kunnen wij de motie daarop aanpassen.
Minister Bussemaker:
Het zal mevrouw Siderius niet verbazen dat ik in mijn brief naar mijn idee ambitieuze, maar realistische doelstellingen heb geformuleerd. Ik begrijp heel goed dat zij een ambitieuzere doelstelling wil want ik zou ook liefst een doelstelling willen die uitkomt bij 100% of daar in de buurt. Maar om nu van 35% binnen twee jaar minstens 75% van de kinderen met lage taalvaardigheid te bereiken, is een heel loffelijk streven. Ik ben het met mevrouw Siderius eens dat het heel mooi zou zijn als dat zou kunnen, maar ik denk dat dit gewoon niet haalbaar is. Ik wil uitgaan van de doelstelling die wij hebben geformuleerd. Ik wil graag bekijken of wij de komende tijd, als de interventies het komende jaar hun beslag krijgen, die doelstelling kunnen bijstellen. Dat bedoel ik in positieve zin, want ik begrijp dat mevrouw Siderius niet wil dat die naar beneden wordt bijgesteld. Maar ik kan nu niet zomaar een ander percentage noemen dan ik in de brief heb opgenomen. Ik wil in algemene zin het oordeel over de motie graag aan de Kamer laten, maar in deze vorm, met die nadruk op die 75%, moet ik haar echt ontraden. Als dat deel van het dictum anders geformuleerd wordt in de zin dat wij bekijken of wij de ambities de komende tijd in positieve zin kunnen bijstellen, lerend van de interventies die wij nu gaan plegen, dan laat ik het oordeel aan de Kamer.
In de motie op stuk nr. 45 van de leden Jadnanansing, Straus en Siderius wordt de regering verzocht om leesbevordering structureel en substantieel in het curriculum van de pabo's op te nemen. Ook hiervoor geldt dat ik sympathiek tegenover de motie sta, maar dat het er wel een beetje van afhangt hoe ik haar moet interpreteren. Als ik de motie letterlijk lees en volgend jaar leesbevordering structureel en substantieel in het curriculum moet opnemen, dan heb ik er wel een probleem mee. Er komt namelijk al heel veel op de pabo's af en ze bepalen zelf hun curriculum. De kennisbasis Nederlandse taal voor de pabo geeft de basis voor wat er in het curriculum wordt opgenomen. De opleiding vult dit aan met relevante en verdiepende inhoud. Zo zijn er pabo's die werken met leesdossiers voor studenten en met stageopdrachten gericht op leesbevordering. Ik kan niet dat curriculum voorschrijven, maar ik ben het er wel mee eens dat in het kader van wat wij verwachten van docenten op het basisonderwijs leesbevordering enorm belangrijk is. Het gaat niet alleen om taal in de zin van spelling, maar ook om taal in de zin van interpretatievermogen, je kunnen verplaatsen in een andere wereld, kunnen lezen. Ik leg maar even de link met cultuureducatie. Dat wil ik graag bevorderen. Ik wil graag met de pabo's in gesprek. Aanstaande maandag begin ik met een rondgang langs alle pabo's en lerarenopleidingen. Ik ben bereid om dit daarbij mee te nemen. Ik lees de motie zo, dat ik maximaal probeer leesbevordering te laten opnemen in het curriculum en het programma van de pabo's.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA):
Ik zal de minister een heel eind tegemoetkomen en met een aanpassing komen.
Minister Bussemaker:
In dat geval zal ik met een soortgelijke aanpassing het oordeel aan de Kamer laten.
De voorzitter:
In de huidige vorm wordt de motie dus ontraden. Als zij aangepast wordt, krijgt zij "oordeel Kamer".
De heer Rog (CDA):
Ik heb een vraag, omdat ik de motie niet zo goed begrijp. Is de minister van mening dat er op dit moment op de pabo te weinig aandacht is voor leesbevordering en voor het belang van jeugdliteratuur? Ik had de indruk dat pabo's daar al wel mee bezig zijn.
Minister Bussemaker:
Ja, maar dat kan wel beter. De grote nadruk op taal en rekenen vertaalt zich natuurlijk ook in het curriculum van de pabo's. Er is vooral veel aandacht voor schrijven en voor spelling. Natuurlijk wordt er aan leesbevordering gedaan. Er zijn pabo's die werken met leesdossiers en met stageopdrachten voor studenten. Het zit er wel in, maar in zijn algemeenheid snap ik de wens van de Kamer om leesbevordering aan te moedigen. Ik spreek regelmatig met docenten in het basisonderwijs die moeite hebben met nadenken over het uitzoeken van de juiste boeken. Ook daarbij komt het gebrek aan mannen op de pabo en voor de klas aan de orde. Als het altijd de juffen zijn die de boeken uitzoeken die voorgelezen worden, dan is dat altijd een bepaald genre boeken, wat jongens dan vaak weer minder aanspreekt. Dat is maar één voorbeeld waarom het van belang is om die deskundigheid over leesbevordering te optimaliseren. Ik heb niet gezegd dat er niks gebeurt, maar er kan wellicht wel meer.
De voorzitter:
Het is heel fijn dat u heel uitgebreid reageert, maar ik vraag u om het iets bondiger te doen.
Minister Bussemaker:
Dan de motie van mevrouw Jadnanansing op stuk nr. 46. Ik wil zeker niet uitsluiten dat mbo's niet meelopen met Tel mee met Taal, maar wij kunnen niet alle mbo-scholen in één klap allemaal bereiken. Ook bij het vo moet er nog heel veel gebeuren, maar ik wil het mbo zeker niet uitsluiten. Waar de scholen goede initiatieven hebben, moet er ruimte zijn om daaraan mee te doen. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer.
Ik kom op de motie op stuk nr. 47 over het verdubbelaarspotje. In de huidige vorm moet ik deze motie ontraden. Met de Stichting Lezen & Schrijven ondersteunen en promoten wij effectieve methodes en bekijken wij waar dingen goed werken. Die willen wij opschalen en uitbreiden. Het is met de huidige middelen dus al mogelijk om goede initiatieven te stimuleren. Als in één gemeente iets gebeurt, kunnen andere dat overnemen. Daarvoor is ruimte. Als ik bij voorbaat een verdubbelaarspotje moet instellen, dan moet ik heel veel geld opzij zetten. Je weet immers nooit of er ergens een verdubbeling plaatsvindt. Dat kan ook perverse effecten hebben, waarbij iedereen alleen op aantallen gaat sturen in plaats van op kwaliteit. Zo geformuleerd, ontraad ik de motie.
In de motie op stuk nr. 48 wordt de regering verzocht om het actieprogramma Tel mee met Taal aan te passen zodat de rol en de verantwoordelijkheid van het onderwijs bij het voorkomen van laaggeletterdheid expliciet wordt benoemd. Natuurlijk speelt het onderwijs op dit punt een heel belangrijke rol. Het programma Tel mee met Taal is zo geschreven dat het aanvullend is op wat het onderwijs al doet. De leden hebben hierover in het algemeen overleg vragen gesteld en ik kijk ook naar de motie van mevrouw Siderius en anderen over de sluitende aanpak en de ketenaanpak tussen consultatiebureaus, peuterspeelzalen, bibliotheken et cetera. Ik ben dus graag bereid om de rol van scholen in het actieprogramma, zoals we dat gaan uitwerken, explicieter te benoemen en daarover contact op te nemen met de staatssecretaris. Op die manier kunnen wij wat scholen doen in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs, maar ook op het mbo, en wat we doen in het kader van het actieprogramma Tel mee met Taal zo goed mogelijk op elkaar laten aansluiten. Als ik het zo mag interpreteren, dan laat ik het oordeel aan de Kamer.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
We stemmen volgende week over de ingediende moties.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20142015-101-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.