10 SUWI-onderwerpen

Aan de orde is het VAO SUWI-onderwerpen (AO d.d. 20/03).

De voorzitter:

Op mijn lijst staat dat mevrouw Schut de eerste spreker is. Zij moet nu in de zaal verschijnen, want anders geef ik de heer Ulenbelt het woord. O, daar is zij.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Voorzitter. Sorry dat ik wat later ben.

De VVD vindt dat uitkeringen bedoeld zijn om mensen te helpen met de kosten die zij in Nederland maken. Daarom willen we dat uitkeringen zo min mogelijk naar het buitenland gaan. Ook weten we dat het heel moeilijk is om de rechtmatigheid van uitkeringen die naar het buitenland gaan, aan te tonen. Dat is ook de aanleiding om de export te beperken. In 2011 is de Wet woonlandbeginsel aangenomen, waardoor uitkeringen die naar het buitenland gaan worden verlaagd tot het prijsniveau van het betreffende land. We weten bijvoorbeeld dat de prijzen in Marokko veel lager liggen dan in Nederland. In de praktijk blijkt dat de Wet woonlandbeginsel niet kan worden toegepast omdat Marokko weigert het verdrag met Nederland aan deze wet aan te passen. De minister heeft hier zelf gesproken van disrespect van een bevriende natie. Drie jaar onderhandelen sinds de Wet woonlandbeginsel heeft niets opgeleverd. Marokko wil het verdrag niet aanpassen, want het wil de uitkeringen niet verlagen. Er zit dan maar één ding op: de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Wet woonlandbeginsel met brede steun van de Staten-Generaal is aangenomen;

overwegende dat voor de toepassing van deze wet aanpassing nodig is van bilaterale socialezekerheidsverdragen, en ook het hoogste rechtscollege op 9 mei 2014 heeft uitgesproken dat de Wet woonlandbeginsel strijdig is met het verdrag met Marokko;

constaterende dat de aanpassing van andere bilaterale socialezekerheidsverdragen aan Nederlandse wetgeving succesvol is, maar dat in de laatste drie jaar de Nederlandse regering niet in staat is gebleken, Marokko ertoe te bewegen het verdrag aan te passen;

van mening dat zo onnodig hoge bedragen aan uitkeringen worden geëxporteerd die niet in verhouding staan met de kosten van levensonderhoud;

verzoekt de regering, zo snel mogelijk een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer te zenden om het verdrag met Marokko op te zeggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schut-Welkzijn en Dijkgraaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 512 (26448).

De heer Van Weyenberg (D66):

Opzeggen van dat verdrag betekent ook dat je geen controle meer kunt uitoefenen op vermogens in Marokko van mensen die in Nederland bijvoorbeeld hun bijstandsuitkering ontvangen, maar ook nog een huis in Marokko hebben. Hoeveel schade gaat dat veroorzaken voor de Nederlandse overheid? Hoeveel euro gaat dat kosten?

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Dat punt heeft de VVD ook in haar afweging betrokken. Elk jaar dat de Wet woonlandbeginsel van kracht is en er te hoge uitkeringen naar Marokko zullen gaan omdat ook de rechter heeft gezegd dat de wet en het verdrag niet met elkaar in overeenstemming zijn, gaat er tussen de 5 en 10 miljoen euro aan te hoge uitkeringen naar Marokko. We zijn gestart met de beperking van de export van uitkeringen omdat het heel erg moeilijk is om die uitkeringen op fraude te controleren. De Sociale Verzekeringsbank doet bijvoorbeeld onderzoek in Marokko naar de vermogens van mensen die in Nederland wonen. Het is een soort cirkelredenering. Omdat we fraude willen controleren, kunnen we het verdrag niet opzeggen, maar eigenlijk willen we de uitkeringen niet exporteren, want als we dat niet zouden doen, dan zouden fraude al voorkomen.

De voorzitter:

De antwoorden moeten echt kort zijn.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ja, en het zou helemaal fijn zijn als mijn vraag daarmee wordt beantwoord. Dat was namelijk mijn vraag niet. Mijn vraag was hoeveel euro's aan onterechte bijstandsuitkeringen we straks gaan uitgeven als het verdrag wordt opgezegd. Als de VVD wil dat de kansen voor het tegengaan van fraude of van onterechte uitkeringen toenemen, neem ik aan dat de VVD mij precies kan vertellen hoeveel zij hiermee voor lief neemt aan extra bijstand voor mensen die daar eigenlijk geen recht op hebben. Ik neem aan dat daar goed over is nagedacht.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

De SVB controleert de vermogens van mensen die in Nederland een bijstandsuitkering hebben. De inspectie heeft aangegeven dat zij die bijstandsuitkeringen eigenlijk niet goed kan controleren in het buitenland; daar hebben we vorige week een rapport over gekregen. De inspectie heeft aangegeven dat die bijstandsuitkeringen en het vermogen in Marokko met meer dan 1% onzekerheid worden vastgesteld. Dat betekent dat de inspectie eigenlijk niet kan zeggen of er wordt gefraudeerd in Marokko. De vraag is dus of je die bijstandsuitkeringen wel kunt controleren. Ik heb dus geen antwoord op de vraag om hoeveel geld het gaat, maar ik denk dat dit niet te controleren valt; dat wordt bevestigd door de inspectie.

De heer Ulenbelt (SP):

Het verbaast mij hoe de VVD door de internationale porceleinkast van verdragen loopt. De heer Van Weyenberg heeft natuurlijk gelijk: als je het verdrag opzegt, ontneem je jezelf de mogelijkheid om op fraude te controleren die in Marokko wordt begaan voor mensen die hier een uitkering vragen. Vindt de VVD het verstandig om een verdrag op te zeggen en daardoor de bestrijding van fraude te verminderen? Ja of nee is genoeg.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Ik roep in herinnering dat minister Asscher tot drie keer toe heeft opgeroepen tot het opzeggen van het verdrag met Marokko als Marokko Nederland niet zou respecteren en het verdrag niet zou aanpassen. Het controleren op fraude is daar helemaal geen overweging bij geweest. Waarom zou die overweging er dan voor de VVD wel zijn? Alles afwegende weegt het beperken van de export voor ons zwaarder dan het controleren op fraude die, zoals door de inspectie is bevestigd, niet te controleren is.

De heer Ulenbelt (SP):

Dat was geen ja of nee, maar het antwoord is ja: het interesseert de VVD niet of de fraude wordt bestreden. De minister heeft ook gezegd dat hij in een proces bezig is. Geef de minister alstublieft de ruimte om dit tot een goed einde te brengen en fiets daar niet doorheen, ook omdat dat de mogelijkheden voor fraudebestrijding beperkt.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

De minister en zijn voorganger zijn al drie jaar bezig en er is geen enkele vordering gemaakt; ik heb van geen enkele verbetering gehoord. Bovendien bestrijd ik dat fraude wordt bestreden. Volgens mij wordt er helemaal geen fraude bestreden, want dat is helemaal niet mogelijk. Dat heeft de inspectie zelf aangegeven. De VVD weegt dit dus anders. De VVD vindt dat het aanpassen van het verdrag aan de Nederlandse wetgeving boven andere zaken gaat.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Onder anderen medewerkers van sociale diensten kunnen, als zij dat willen, in heel veel financiële gegevens van alle Nederlanders kijken. Er ging een redelijk schokje door Nederland toen bleek dat zij achter de financiële gegevens van bekende Nederlanders aan gingen, maar zij kunnen dat ook doen met de gegevens van hun kroegbaas, hun ex, de voorzitter van de voetbalclub of van wie zij maar willen. Ik dacht dat dit goed geregeld was en dat zij dit niet deden. Nu blijkt echter dat medewerkers, als ze eenmaal geautoriseerd zijn voor Suwinet, overal in kunnen kijken. Dat lijkt mijn fractie ongewenst. Mede namens de heer Van Weyenberg van D66 dien ik daarom de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende de berichten over medewerkers van sociale diensten die gegevens van bekende Nederlanders opvragen;

constaterende dat kennelijk de toegang tot Suwinet te ruim is en verdere beperkingen noodzakelijk zijn;

verzoekt de regering om in overleg met alle betrokken instanties de autorisatie-eis van de toegang tot Suwinet aan te scherpen, zodat medewerkers alleen toegang hebben tot gegevens van de voor hen relevante personen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ulenbelt en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 513 (26448).

De heer Ulenbelt (SP):

Achteraf wordt immers gecontroleerd of iemand buiten het potje heeft gepist. Dat is toch een nette Nederlandse uitdrukking, die ik in het parlement wel mag bezigen? De bedoeling van mijn fractie is om te voorkomen dat buiten het potje wordt gepist door vooraf die beperking op te leggen.

De heer Pieter Heerma (CDA):

Voorzitter. Half maart werd in twee algemene overleggen gesproken over de export van kinderbijslag. In het eerste overleg ging het over de aangenomen motie om de export van kinderbijslag binnen de EU ter discussie te stellen. In het tweede AO, het AO over SUWI, ging het over de vraag of het verdrag met Marokko niet opgezegd zou moeten worden, omdat het in de weg zou staan aan het laten gelden van het woonlandbeginsel voor de kinderbijslag. In beide AO's heeft de minister volgtijdelijk, in stappen, het proces geschetst. Ik heb hem daarbij beide keren het voordeel van de twijfel gegeven, mede omdat hij sterk de intentie uitstraalde om op dit vlak resultaten te boeken, waarbij hij ook verwees naar zijn ervaring als wethouder in Amsterdam. Zeker bij het algemeen overleg over SUWI, maar ook in de brief die de minister op 30 januari naar de Kamer stuurde, hing de minister zijn betoog vrij expliciet op aan een lopende rechtszaak in hoger beroep. Inmiddels weten we dat wij deze rechtszaak hebben verloren. In het AO SUWI stelde de minister expliciet dat het hem niet verstandig leek om het verdrag vlak voor de rechterlijke uitspraak op te zeggen en dat het verdrag bij een positieve uitspraak geen sta-in-de-weg zou zijn. In de brief van 30 januari was het beantwoorden van de vraag of het woonlandbeginsel de toets door de hoogste rechter zou doorstaan, de eerste volgtijdelijke stap in het door de minister geschetste proces.

Het AO SUWI van half maart eindigde nogal onbevredigend. Dat wij dit VAO twee maanden later houden, heeft als voordeel dat wij nu weten welke uitspraak de hoogste rechter heeft gedaan en dat het verdrag wel degelijk een sta-in-de-weg lijkt te zijn. Ik ben daarom benieuwd welke stappen de minister gaat zetten om het door hem omstandig beschreven doel te bereiken. Hoe denkt hij dit te bereiken zonder dat het opzeggen van het verdrag in beeld komt? Dat geldt zeker nu de minister in het verleden bij herhaling zeer expliciet heeft gezinspeeld op het opzeggen van het verdrag.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik kijk even of de minister direct kan antwoorden. We wachten nog heel even op de motie van de heer Ulenbelt, die nu wordt gekopieerd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Asscher:

Voorzitter. Dit is het vervolg op een complexe, maar belangrijke materie. Hoe gaan wij om met het woonlandbeginsel en het beperken van de export van uitkeringen, in het bijzonder van de kinderbijslag? Van verschillende zijden is benadrukt dat Nederland de bereidheid moet hebben om het verdrag ultiem op te zeggen als wij niet op een goede manier worden behandeld, als wij niet op een normale manier met elkaar in gesprek zijn en als er niet te praten valt over aanpassing van dat verdrag. Tegelijk heb ik eerder al aangegeven dat dit een ultiem middel is; je kunt dat maar een keer doen. Er zijn ook nadelen aan verbonden. Er zijn voordelen, omdat je vanaf de opzegging van het verdrag voor nieuwe gevallen het woonlandbeginsel kunt toepassen. Dat doet niets af aan de bestaande gevallen. Het nadeel is hier echter ook ter tafel gekomen, namelijk de samenwerking op het gebied van fraudebestrijding. In 2013 is er ruim 200 keer in Marokko getoetst op vermogen van Nederlandse bijstandsgerechtigden. Er is daar voor meer dan 10 miljoen aan vermogen aangetroffen. Dat leidt tot het niet-toekennen van de uitkering c.q. een reactie wegens fraude. Daar gaat een directe werking van uit, maar ook een preventieve werking: mensen weten dat kan worden gecontroleerd of zij over vermogen beschikken. Dat moet meegenomen worden in de afweging of je het moment rijp acht om een verdrag op te zeggen. In mijn ogen is dat moment er niet. Tegelijk hoor ik in de motie van mevrouw Schut, en ook in het betoog van de heer Heerma, een heel duidelijk signaal. De Kamer ziet graag een beweging in de gesprekken die plaatsvinden. Dat is niet alleen een verzoek aan de regering, maar via de regering ook aan onze gesprekspartners.

De heer Heerma heeft mij gevraagd om te schetsen hoe de volgtijdelijkheid eruitziet. Wij hebben teleurstellende jurisprudentie ontvangen. Wij analyseren nu wat je daar in nationale wetgeving aan kunt doen. Te denken valt aan het forfaitaire bedrag voor levensonderhoud, dat een van de elementen is die in de rechtszaak een rol speelden. Daarnaast lijkt het verdrag zelf, in ieder geval meer dan ik toen hoopte, een sta-in-de-weg, maar dat voert te ver voor dit VAO-debat.

Een en ander brengt mij ertoe de indiener te verzoeken de motie aan te houden, zodat ik een uitgebreider, schriftelijk preadvies kan opstellen. Ik zal dan ingaan op de jurisprudentie en het tijdpad van de onderhandelingen. Er loopt nu een onderhandelingsproces, maar dat gaat moeizaam. Ik geef dat graag toe aan mevrouw Schut en anderen. Ik wil dat proces echter wel een kans geven. Sterker nog, ik wil het feit dat die motie hier is ingediend, gebruiken als een extra argument om te proberen de onderhandelingen te versnellen. In de brief die ik zal toesturen voordat de Kamer eventueel over de motie gaat stemmen, zal ik ook ingaan op de stappen waarnaar de heer Heerma mij heeft gevraagd. Ik probeer het inderdaad volgtijdelijk te doen. Wij zijn inmiddels weer een paar poortjes gepasseerd en daarom lijkt het mij fair dat ik een en ander op papier zet, zodat de Kamer dit bij haar overwegingen kan betrekken.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Ik heb een vraag over een punt dat al veel eerder aan de orde kwam.

De voorzitter:

Dat maakt niet uit. Het is ook handig als de minister zijn beantwoording kan afmaken.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Wat elke keer in de lucht hangt, is: ja, de reden waarom wij het verdrag niet willen opzeggen, is omdat wij dan in Marokko niet op fraude kunnen controleren. Ik wil daar twee punten over maken en die aan de minister voorleggen. Ik kom bij het eerste punt. Is het niet zo dat de Wet woonlandbeginsel en de Wet beperking export uitkeringen juist zijn gestart omdat wij fraude wilden beperken? Dat was toch eigenlijk het uitgangspunt? En dat men zich daar nu niet aan houdt en dat dit dus een gevolg daarvan is?

Het tweede punt betreft de vraag waarom de minister in zijn oproep in november 2012, na de ministerraad, en in zijn brief aan de Kamer in januari 2013 dit argument, deze overweging van geen fraudebestrijding zelf nooit heeft genoemd? Hij heeft toen alleen maar gezegd: als wij doorgaan met onderhandelen en er komt niets uit, gaan wij het verdrag opzeggen. Daaruit is geen enkele beperking naar voren gekomen, maar de minister noemt die nu wel.

Minister Asscher:

Op de eerste vraag is het antwoord nee. Het woonlandbeginsel is niet een fraudewet, maar is er puur op gebaseerd dat het redelijk is dat je in een land waar het levensonderhoud veel goedkoper is dan hier ook de uitkeringshoogte daaraan aanpast. Voor de beperking kinderbijslag is dat vanuit het beginsel dat de kinderbijslag bedoeld is om kinderen hier op te voeden en om mensen daarbij in hun inkomen te ondersteunen. Dus dit zijn geen fraudewetten, het zijn wetten die door het parlement zijn aangenomen. Voor het woonlandbeginsel is dat gebeurd met een zeer ruime meerderheid, terwijl de beperking kinderbijslag nog hangt in de Eerste Kamer. Met name is dat vanwege een aantal juridische punten die niet gericht zijn op fraudebestrijding maar juist op de vraag of het redelijk is dat in zo grote mate uitkeringen worden geëxporteerd naar landen met een ander levenspeil, c.q. waar deze inkomensondersteuning kinderbijslag naar de mening van de regering vooral bedoeld is voor het grootbrengen van kinderen in Nederland.

Op de tweede vraag is het antwoord: zeker. Begin 2013 waren we niet eens in gesprek met de Marokkaanse overheid. Inmiddels zitten we in een onderhandelingstraject. Op het moment dat je met een bevriend land niet eens in gesprek raakt, moet je ook aangeven dat je als ultieme remedie bereid bent om het verdrag op te zeggen. Maar in de debatten die wij daarover hebben gevoerd, hebben we met elkaar gezien dat het ook nadelen heeft om een verdrag op te zeggen. Anders was dat ongetwijfeld al veel eerder gebeurd. Die nadelen zien op de toetsing van bijstandsgerechtigden hier en op de controle op te exporteren uitkeringen. Ook bij opzegging van het verdrag zou je nog een hoop uitkeringen moeten exporteren. Die nadelen zien verder op uitstralingseffecten op de samenwerking op het gebied van politie en justitie. Dat is geen onderdeel van het verdrag maar wel een risico op uitstraling voor die samenwerking. Van die nadelen zei mevrouw Schut in haar betoog dat de VVD die heeft gewogen. Ik geef ze wel mee aan de Kamer omdat ze mij ertoe brengen te vinden dat je op dit moment het verdrag niet zou moeten opzeggen. Wel wil ik wel degelijk het signaal dat is afgegeven door mevrouw Schut gebruiken ten dienste van die onderhandelingen.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Schut.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Ik vraag me af hoeveel bijstandsgerechtigden er in Nederland zijn die misschien wel vermogen hebben in het buitenland, wat de minister ook niet kan controleren.

Minister Asscher:

Dat is een wat algemene vraag. Het gaat hier om het socialezekerheidsverdrag met Marokko dat ons in staat stelt, ongetwijfeld niet optimaal, maar in ieder geval meer dan wanneer er geen verdrag zou zijn, om daar op vermogen te controleren. Dat leidt ertoe dat mensen die in Nederland een bijstandsuitkering aanvragen er rekening mee moeten houden dat op hun vermogen wordt gecontroleerd. Dat heeft twee effecten, in de eerste plaats dat een aantal mensen tegen de lamp lopen. Dat willen wij. Wij willen geen bijstandsuitkering voor mensen die die niet nodig hebben. In de tweede plaats heeft dit een preventief effect. Dat lijken mij nuttige effecten van dat verdrag. Vervolgens moet je altijd de voordelen en nadelen tegen elkaar afwegen, maar ik vind dat we ze in ieder geval moeten betrekken bij die afweging, vooral omdat je zo'n verdrag één keer opzegt en daarna is dat finaal. Dat moment moet je dus zorgvuldig kiezen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dit is een surrealistisch debatje van een partij die eerst iets heeft gewogen om daarna tot de conclusie te komen dat er wel degelijk fraude wordt opgespoord. Dat is een bijzonder construct, maar dat terzijde. Ik vind het overigens heel goed dat de minister gewoon afstand neemt van het beeld alsof bij al deze wetten, waarvan een aantal ook door mijn fractie is gesteund, iedereen in Marokko en Turkije maar fraudeert. Ik neem daar echt ten stelligste afstand van. Ik ben blij dat de minister dat ook doet. Mevrouw Schut kan dat ook helemaal niet hardmaken.

Ik heb een heel concrete vraag. Is de minister het met mij eens dat 10 miljoen aan vermogen opsporen, nog los van de opbrengst en het feit dat wij dit ook met lopende uitkeringen kunnen controleren, waar het nog eens op komt, betekent dat al die mensen voor ons de controles in die landen uitvoeren, wat helemaal niet eenvoudig is, en dat dit wel degelijk effect heeft? Mevrouw Schut zei in haar inbreng dat het geen enkele zin heeft. Wil de minister hier bevestigen dat we daar dus wel degelijk resultaten boeken? De stelling van mevrouw Schut dat het allemaal niets oplevert, is dus gewoon flauwekul.

Minister Asscher:

Dat zou ik niet zeggen. Ik denk dat mevrouw Schut gelijk heeft als ze aangeeft dat dit vaak moeizaam gaat. Die controles zijn moeizaam en de inspectie klaagt daarover. Zij hebben veel voeten in de aarde en betekenen veel bureaucratie. Mijn betoog strekte ertoe om aan te geven dat het wel degelijk een mee te wegen belang is, want die 10 miljoen aan opgespoord vermogen heeft een effect op uitkeringen in Nederland, maar ook een preventief effect. Over de vraag hoe je dat weegt kun je natuurlijk van mening verschillen. Dat begrijp ik heel goed, maar ik vind het in ieder geval iets om te betrekken bij je besluit om het verdrag op te zeggen. Want is dat eenmaal opgezegd, hoe je het ook wendt of keert, dan verminderen de mogelijkheden voor Nederland om toe te zien op de vermogens van bijstandsaanvragers.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dat het ingewikkeld is, zei ik geloof ik zelf ook al. Maar het beeld van mevrouw Schut dat die fraudebestrijding, bijvoorbeeld in Marokko, helemaal niets oplevert, is dus onjuist, want er wordt voor 10 miljoen aan vermogen opgespoord. Is de minister bereid om in de brief die hij ons gaat sturen heel exact in te gaan op wat dan de schade zou zijn aan misgelopen handhaving, zowel op basis van wat er nu wordt opgespoord, als van het verwachte effect, ervan uitgaande dat de opsporing en de handhaving plaatsvinden. Dan kunnen we dat goed betrekken bij de eventuele finale weging van dit dossier.

Minister Asscher:

Ik wil die brief benutten vanwege de complexiteit van het dossier. Om het een en ander aan de Kamer mee te geven bij het beoordelen van de vraag of dit het moment is om het verdrag op te zeggen, zal ik ingaan op de stappen die gezet zijn, op de jurisprudentie, op nog lopende rechtszaken, op de mogelijkheden in de Nederlandse wetgeving en op de mogelijkheden tot aanpassing van het verdrag. Bovenal zal ik een tijdpad aangeven van de onderhandelingen met Marokko. Dat is waar het mevrouw Schut en mij om te doen is: proberen voortgang te boeken op het heel redelijke punt van het woonlandbeginsel. Daar zouden wij ook uit moeten kunnen komen. Daar achteraan komt dan de beperking van de kinderbijslag en daarna de wens van de Kamer, op voorspraak van de heer Heerma, om ook binnen de Unie export van kinderbijslag te beperken. Ik zal dat op papier zetten. De materie is nu eenmaal zo complex en de ontwikkelingen in de rechtspraak zijn van zo recente datum dat ik denk dat de Kamer er baat bij heeft dat ik dat uitgebreid doe. Ik zal dan ook het punt van fraudebestrijding, met de voordelen en nadelen, daarin meenemen.

De voorzitter:

Ik zie mevrouw Schut achter de interruptiemicrofoon. Gaat het over uw motie? Ja? Ga uw gang.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Ik begrijp van de minister dat hij met een brief komt. Ik neem aan dat hij dat voor de stemmingen doet. Namens de VVD geef ik hem mee dat het ons erom te doen is, te stoppen met te hoge uitkeringen, die niet in lijn zijn met het prijsniveau in Marokko. De VVD-fractie vraagt de minister, de motie die ik samen met de heer Dijkgraaf heb ingediend, in te zetten als instrument in zijn onderhandelingen met Marokko. Wat wij in de motie vragen, is: kom nu met een wet waarmee het verdrag wordt opgezegd. Stel dat de minister zegt: ik heb dat instrument van de motie in de hand, daarmee ga ik de onderhandelingen in en daarmee weet ik voor het zomerreces resultaat te behalen. Dan is het resultaat wat de VVD betreft dat het gewraakte artikel 5 van het verdrag, waarin staat dat op geen enkele manier de rechten of uitkeringen van Marokkanen ...

De voorzitter:

Wat is uw vraag? U moet echt kort zijn.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Ja, ja, maar wij hebben wij hier geen debat over gevoerd.

De voorzitter:

Het is geen debat, maar het is echt een VAO. U neemt te veel tijd voor een interruptie.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Ik vraag of de minister voor het zomerreces met het resultaat kan komen van de onderhandelingen met Marokko, waarbij artikel 5 uit het verdrag wordt gehaald. Als hij dat voor elkaar weet te krijgen, dan is de wet niet meer nodig. Dan hebben we immers het doel bereikt, doordat we het verdrag hebben aangepast aan de wet. Is de minister bereid dat in zijn brief toe te lichten?

De voorzitter:

U hebt meer spreektijd nodig voor interrupties dan u spreektijd had in dit VAO. Dat kan echt niet. Het woord is aan de minister.

Minister Asscher:

Ik begrijp de wens van de VVD heel goed. Ik heb net ook geprobeerd, daar op een goede manier op te reageren. Dat deed ik door toe te zeggen, in mijn brief ook de tijdlijn van de onderhandelingen te schetsen, de volgtijdelijkheid daarvan en de stappen die gezet moeten worden. Ik kan mij op dit moment niet binden aan data voor een resultaat. Als ik al zeker wist dat ik dat resultaat voor de zomer had, dan hadden we het debat helemaal niet hoeven voeren. Het feit dat u met deze motie komt, dat dit hier ter tafel komt, zal ik zien te benutten in de onderhandelingen met de Marokkaanse overheid. Ik zal in de brief ingaan op alle ins en outs van wat hier gesteld is.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik heb een vraag van procedurele aard, zowel aan de minister als aan mevrouw Schut. Ik dacht dat ik de minister hoorde zeggen dat hij die brief wilde sturen, ervan uitgaande dat de motie wordt aangehouden. We hebben dit debat niet gevoerd. Mevrouw Schut zei dat net. Dat AO bestond maar uit één termijn, dus dat doen we nu eigenlijk op een beetje rare manier in dit VAO. Ik vind dat allemaal best, maar ik wil wel graag weten hoe het nu procedureel verdergaat. Ik neem aan dat de motie wordt aangehouden zolang er geen brief is.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voor de Handelingen even het volgende. Mevrouw Schut heeft het over een debat dat niet heeft plaatsgehad. Zij heeft dit punt ingebracht in het debat nadat de minister was vertrokken. Zij wist dat hij er maar kort bij kon zijn. We hebben toen geschorst om het debat te vervolgen. Op verzoek van de partij van mevrouw Schut is het vervolg van dat algemeen overleg echter niet doorgegaan. Ik had daar graag aan deelgenomen en vind het voor de Handelingen wel belangrijk, dat punt even vast te leggen.

De voorzitter:

U hebt uw punt gemaakt. Mevrouw Schut.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Ik word hiertoe uitgedaagd. Ik ben bij twee termijnen van dit debat aanwezig geweest, maar de minister was dat niet. Er is dus sprake van enige mate van beperking en van geschiedvervalsing.

De voorzitter:

De vraag blijft staan wat u met uw motie doet, mevrouw Schut. Ik zie dat de minister iets wil zeggen.

Minister Asscher:

Ik zal er in ieder geval voor zorgen dat die brief er snel is. Dat is een bijdrage die ik kan leveren. Vervolgens bepaalt de Kamer haar eigen agenda. Als er een debat nodig is over de brief, ben ik daarvoor beschikbaar. Als dat leidt tot conclusies over de stemming, dan merk ik dat vanzelf. Zorgen dat de brief er snel komt, is op dit moment het enige wat ik kan doen.

De voorzitter:

Goed. Ik kijk even naar mevrouw Schut, over die motie.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Ik moet eerst de brief zien. Ik heb een aantal vragen aan de minister voorgelegd en ik ben benieuwd hoe hij daarop gaat reageren.

De heer Pieter Heerma (CDA):

Mijn vraag gaat precies hierover. Ik heb in mijn bijdrage in eerste termijn en in de eerdere debatten altijd de volgtijdelijkheid van de minister geschetst. Deze uitspraak, die geloof ik 12 mei gekomen is, is altijd als een belangrijk kantelpunt gezien. Dat heeft de minister nu eigenlijk bevestigd. Hij heeft ook meer dan in eerdere debatten gezegd dat het verdrag in zichzelf een groter probleem lijkt dan eerder gedacht. Hij geeft nu aan dat hij dat graag zorgvuldig in die brief wil uitwerken. Ik ben daar niet helemaal ongevoelig voor, maar denk dat het voor de Kamer handig zou zijn om een termijn te hebben waarbinnen die brief te verwachten valt. Mevrouw Hamer zei dat net ook al. Kan dat binnen twee weken? Kan de minister een tijdpad schetsen?

Minister Asscher:

Ik ga er nu voor zorgen dat die brief er binnen een week ligt. Als er stemming dreigt over een motie waarvan ik niet wil dat die aangenomen wordt, en als ik wil dat de Kamer de brief bij haar overwegingen betrekt, dan zorg ik dat die brief er binnen een week van nu ligt. Vervolgens moet ik afwachten of de Kamer een debat wil, of zij stemming wil of dat zij iets anders wil, maar ik zal in ieder geval zorgen dat die brief er snel komt.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik doe het maar even via de minister, want ik weet niet hoe ik het procedureel anders moet doen.

De voorzitter:

U kunt het via mij doen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter, ik wil het ook wel via u doen, dat maakt mij niets uit. Ik zou graag een zorgvuldig geformuleerde brief ontvangen. Ons is altijd geleerd dat haastige spoed niet goed is. We hebben het AO destijds moeten afbreken. Het vond overigens plaats op een heel rare dag vlak na de verkiezingen. Ik wil de minister vragen om in ieder geval de tijd te nemen om de brief zorgvuldig te formuleren. Mevrouw Schut wil ik dan vragen, via u, voorzitter, om haar motie gewoon aan te houden tot we de brief hebben. Dan hebben we een ordentelijke procedure.

De voorzitter:

Ik kijk eerst naar mevrouw Schut. Wat is uw antwoord?

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Ik heb de minister horen zeggen dat hij de brief binnen een week stuurt. Dat is prima.

De voorzitter:

U houdt uw motie dus niet aan.

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Eerst de brief zien. Dan kan ik daarover beslissen.

De voorzitter:

De stemmingen zijn dinsdag. Zo helder is dat. Ik begrijp dat u uw motie niet aanhoudt.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Hoe moet dat nou met deze VVD? We horen de minister zeggen dat hij binnen een week met een brief komt. Volgens mij is dat te snel, maar goed, stel dat hij er binnen een week mee komt. Voor die tijd vinden de stemmingen plaats.

De voorzitter:

Ja, dinsdag.

De heer Ulenbelt (SP):

Als de brief van de minister er binnen een week is, dan kan die dus ook na de stemmingen komen. Ieder normaal parlementslid zou in zo'n geval de motie aanhouden. Waarom drijft u nu zo door, mevrouw Schut?

Mevrouw Schut-Welkzijn (VVD):

Ik hoor gewoon de minister aan. Hij zegt dat hij komt met een brief omdat hij nu nog geen oordeel kan geven over de motie. Hij stuurt een brief voor de stemmingen. Ik zeg: dat is in orde. Op basis van de antwoorden in die brief zeg ik of ik de motie aanhoud, de stemmingen uitstel of whatever. Ik ga toch niet nu al een uitspraak doen als ik die brief nog niet heb gezien?

De voorzitter:

Het staat u vrij om dat niet te doen. Tot slot is het woord aan de heer Van Weyenberg op dit punt.

De heer Van Weyenberg (D66):

De kern is dat we gewoon gaan stemmen over deze motie. Ik heb de minister nog geen oordeel horen geven over de motie. Ik mag aannemen dat hij nu met een oordeel komt over het ontraden of het oordeel al dan niet aan de Kamer laten.

De voorzitter:

Ik was van plan om dat ook aan de minister te vragen.

Minister Asscher:

Ik heb nog twee moties te preciseren.

De voorzitter:

Eerst nog de motie van mevrouw Schut en de heer Dijkgraaf (26448, nr. 512).

Minister Asscher:

Ik moet het aannemen van die motie op dit moment ontraden. Dat zal ook geen verrassing zijn, gelet op het debat tot dusver. Hetzelfde geldt voor de motie van de heer Ulenbelt en de heer Van Weyenberg over Suwinet (26448, nr. 513). Ik ontraad die motie omdat op dit moment onderzoek loopt naar aanscherping van de privacyregels die van toepassing zijn op het toegang verlenen tot Suwinet aan ambtenaren. Mij lijkt het voor de hand liggen om dat onderzoek af te wachten en vervolgens te verwachten of van de zijde van de Kamer aanscherpingen nodig zijn. Ik doe dus het verzoek om de motie aan te houden, want anders moet ik haar ontraden.

De voorzitter:

Ik kijk even wie hierover als eerste wat wil zeggen. Mijnheer Ulenbelt?

De heer Ulenbelt (SP):

Wanneer is dat onderzoek klaar? Wordt de intentie die in de motie staat dan wel onderzocht?

Minister Asscher:

De intentie delen wij: de toegang tot gegevens moet functioneel zijn. Dat is ook het algemeen beginsel van het privacyrecht. Ik zal nagaan wanneer het onderzoek afgerond is. Dat onderzoek vindt plaats onder auspiciën van de staatssecretaris. Een exacte datum kan ik niet geven. Ik kom daar nog even schriftelijk op terug. Laat ik daar geen slag naar slaan. Dat loopt nu. Onze inspectie is daarbij betrokken, gericht op toegang waar dat nuttig en nodig is en geen toegang waar dat niet nuttig en nodig is. Dat is het algemene beginsel van het privacyrecht. Dat delen we. De vraag is of deze motie nodig is na afhandeling van het onderzoek. Ik zal de Kamer laten weten wanneer dat te verwachten is.

De heer Ulenbelt (SP):

Als de minister dat voor de stemmingen laat weten en als dat een redelijke termijn is, dan laat ik ook voor de stemmingen weten of ik de motie aanhoud.

De voorzitter:

U laat het ook een beetje in de lucht hangen. Dat is prima.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Waarschijnlijk moet ik het bij de regeling van werkzaamheden doen, maar voor de Handelingen merk ik nu alvast op dat ik de Kamer wil vragen om de stemmingen pas te houden nadat we de adviezen van de minister binnen hebben. Dat heb ik dan alvast vastgelegd hier.

De voorzitter:

Dat moet echt bij de regeling aan de orde worden gesteld, maar die wordt volgende week ook gehouden. Hiermee zijn wij aan het einde gekomen van het VAO. Over de ingediende moties zullen wij in principe volgende week dinsdag stemmen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zullen wij in principe volgende week dinsdag stemmen.

De vergadering wordt van 14.51 uur tot 15.34 uur geschorst.

Naar boven