10 Opvang uitgeprocedeerde asielzoekers

Aan de orde is het VAO Opvang uitgeprocedeerde asielzoekers (AO d.d. 02/04).

De voorzitter:

Een hartelijk woord van welkom aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Wij spreken over de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers en hebben inmiddels acht deelnemers aan dit VAO. De spreektijd is twee minuten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. In die spreektijd zal ik twee moties indienen naar aanleiding van het debat dat wij hebben gehad over de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers. Een motie gaat over de opvang tijdens de wachttijd op vervangende reispapieren, en de andere gaat over de opvang gedurende een lopende toelatingsaanvraag oftewel een voorlopige voorziening. De eerste motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er grote onrust is bij gemeenten, maatschappelijke organisaties en kerken inzake vreemdelingen, die een beslissing van de rijksoverheid of de rechter — in het kader van een toelatingsaanvraag of verzoek tot uitstel van vertrek — in Nederland mogen afwachten, maar geen enkele voorziening verkrijgen van de rijksoverheid;

overwegende dat op grond van de Koppelingswet de betreffende vreemdeling zelf ook eigenstandig geen inkomsten, bijvoorbeeld door werk, mag vergaren;

overwegende dat het onthouden van alle basisvoorzieningen aan een vreemdeling, die nota bene is toegestaan een beslissing op zijn toelatingsaanvraag in Nederland af te wachten, een aantasting is van de menselijke waardigheid;

overwegende dat deze situatie tevens enorme risico's met zich mee kan brengen voor de betrokkenen, maar ook voor de openbare orde;

verzoekt de regering om de genoemde vreemdeling te voorzien van een minimale basisvoorziening, waaronder onderdak, voeding en kleding,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Schouw, Voortman en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1801 (19637).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat geheel uitgeprocedeerde vreemdelingen na ommekomst van de zogeheten "finale vertrektermijn" geacht worden, zelfstandig dan wel gefaciliteerd terug te keren naar het land van herkomst dan wel naar een ander land waar de toegang is gewaarborgd;

overwegende dat velen niet beschikken over rechtsgeldige reisdocumenten en als gevolg daarvan vervangende documenten aangevraagd en verkregen dienen te worden van de autoriteiten — dan wel diplomatieke vertegenwoordigingen — van het land van herkomst;

overwegende dat de wettelijke vertrektermijn voor de uitgeprocedeerde vreemdeling is gesteld op maximaal 28 dagen;

verzoekt de regering, nog voor het komend zomerreces een wijziging inzake de toepassing van de 28-dagentermijn aan de Kamer te doen toekomen, waarbij de vertrektermijn wordt gekoppeld aan de reële termijnen die benodigd zijn voor het betrokken land van herkomst om vervangende reisdocumenten te verstrekken;

verzoekt de regering tevens om gedurende de reële wachttermijn voorafgaande aan de uitgifte van het vervangende reisdocument de uitgeprocedeerde vreemdeling te voorzien van opvang en minimale basisvoorzieningen, ten einde te voorkomen dat de betrokken vreemdeling buiten beeld raakt van de overheid ten tijde dat er een vervangend reisdocument wordt verstrekt en daarmee de terugkeer dan wel het vertrek wordt belemmerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Schouw, Voortman en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1802 (19637).

De heer Van Hijum (CDA):

Ik heb een vraag over de eerste motie. Het ging heel snel, maar als ik het goed heb begrepen, ging die motie met name over de uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten over de opvangvoorzieningen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Beide moties gingen daarover.

De heer Van Hijum (CDA):

De heer Voordewind is de eerste indiener. Mijn vraag is of de indieners eigenlijk van mening zijn dat de Koppelingswet die we in Nederland kennen, niet te handhaven valt.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

De heer Van Hijum stelt een vraag over de eerste motie. Mijn fractie vindt dat een persoon, zodra een voorlopige voorziening is toegekend en die persoon dus legaal in Nederland verblijft, ook recht moet hebben op bed, bad en brood. Aangezien er een Koppelingswet is die het verbiedt voor vreemdelingen om te werken, komt de overheid in beeld om te voorzien in de basisbehoeften van die persoon, die legaal in Nederland verblijft.

De heer Van Hijum (CDA):

Het is mij niet helemaal helder. Ik probeer niet hier een makkelijke discussie van te maken, want het is weerbarstig en het is zoeken naar waar de balans ligt. Als je de uitspraak heel letterlijk neemt en in het extreme doortrekt, zou je tot de conclusie moeten komen dat de Koppelingswet die wij in Nederland hebben en die eigenlijk zegt dat er een keer een eind komt aan het recht op opvang, niet te handhaven valt. Mijn vraag is of de heer Voordewind die conclusie deelt of dat hij vindt — naar die conclusie neig ik — dat er op enig moment ook sprake is van een eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling zelf en dat je als overheid op een gegeven moment toch ergens een grens moet kunnen trekken.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Beide moties gaan over situaties waarin de overheid volgens mijn fractie wel verantwoordelijkheid draagt voor de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers. Uiteraard is de vreemdelingenketen niet oneindig. Ik heb in mijn moties twee situaties geschetst. In de eerste is een voorlopige voorziening toegekend, waarbij het beroep mag worden afgewacht. Wij vinden het onterecht dat de overheid zegt dat betrokkenen zichzelf moeten onderhouden. De motie vraagt om alsnog in de basisvoorzieningen te voorzien. In de tweede situatie wachten uitgeprocedeerde asielzoekers op een vervangend reisdocument.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. GroenLinks is blij met de uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten. Er zijn nu eenmaal mensen die hier zijn, die niet terug kunnen en tocht geen opvang krijgen. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, gaat het niet alleen om uitgeprocedeerden. Ook mensen die van de rechter niet uitgezet mogen worden en nog in procedure zijn, krijgen geen opvang. Wat te denken van moeders met een juridische zorgplicht voor een kind met de Nederlandse nationaliteit? Ze kunnen niet weg, maar krijgen ook geen opvang. Geen opvang bemoeilijkt zelfs hun terugkeer. Wanneer je vooral bezig bent met de vraag waar je vannacht slaapt en of je wel te eten hebt, lukt het niet om je in te stellen op terugkeer. GroenLinks wil niet dat deze mensen tussen wal en schip vallen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Comité voor Sociale Rechten van de Raad van Europa de Nederlandse regering heeft opgeroepen om directe maatregelen te nemen om te voorkomen dat de integriteit geschonden wordt van personen die zich in onmiddellijk gevaar van armoede bevinden;

verzoekt de regering, alle mogelijke maatregelen te nemen met het oog op het vermijden van ernstige, onherstelbare schade aan de integriteit van personen in onmiddellijk gevaar van armoede, door de uitvoering van een gecoördineerde aanpak op nationaal en gemeentelijk niveau, met het oog op het waarborgen dat in hun basisbehoeften (onderdak, kleding en voedsel) wordt voorzien,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman en Gesthuizen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1803 (19637).

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik heb een enkele motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Europees Comité Sociale Rechten een klacht van de Conference of European Churches op 25 oktober 2013 in een immediate measure voorlopig gegrond heeft verklaard en heeft uitgesproken dat Nederland alle mogelijke maatregelen dient te nemen om te zorgen dat opvang, kleding en voeding voor kwetsbare vreemdelingen gewaarborgd zijn;

overwegende dat mensen op dit moment in kwetsbare, onzekere en onveilige posities verkeren en op straat een groot risico lopen ziek of uitgebuit te worden en het daarom van groot belang is dat Nederland direct gehoor geeft aan de objectieve beoordeling door de ECSR;

verzoekt de regering, alsnog uitvoering te geven aan de immediate measure en de Kamer hierover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gesthuizen, Voordewind en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1804 (19637).

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik houd het kort vandaag, voorzitter ...

De heer Fritsma (PVV):

Voorzitter. De PVV vindt het, zoals bekend, vreselijk dat de strafbaarstelling van illegaliteit niet doorgaat. Ook dit punt is door de VVD gewoon weggegeven aan de Partij van de Arbeid. Dat smaakt voor de PvdA helaas naar nog meer. De nieuwste linkse eis ligt namelijk alweer op tafel en die luidt dat illegalen van onderdak, kleding en voedsel moeten worden voorzien, tenminste als een voorlopige uitspraak van de Raad van Europa hierover definitief wordt. Dit mag natuurlijk nooit gebeuren, omdat illegalen gewoon terug moeten keren naar de landen van herkomst. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het verstrekken van onderdak, voedsel en kleding aan illegalen het terugkeerbeleid ernstig ondermijnt, het probleem van illegaliteit versterkt en de belastingbetaler op hoge kosten zal jagen;

verzoekt de regering, te voorkomen dat illegalen zullen worden voorzien van onderdak, voedsel en kleding, ook wanneer hierover een definitieve uitspraak komt van de Raad van Europa,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Fritsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1805 (19637).

De heer Fritsma (PVV):

Ik hoop dat de staatssecretaris op dit punt niet toegeeflijk is. Het gemak waarmee hij de strafbaarstelling van illegaliteit liet varen en dat zelfs een goede deal noemde, is wat de PVV-fractie betreft natuurlijk niet voor herhaling vatbaar.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan de heer Schouw van de fractie van D66.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik weet niet of het nodig is, maar ik wil nog even melden dat mijn motie ook medeondertekend is door de heer Voordewind.

De voorzitter:

Dat is bij dezen genoteerd. Dan is nu het woord aan de heer Schouw.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Wij hebben een uitstekend debat gehad, dat bij mijn fractie heeft geleid tot het opstellen van één motie. Het is een motie die te karakteriseren is als een handreiking aan het kabinet. Ik neem aan dat de staatssecretaris er op die manier mee omgaat. Ik denk dat dat wel lukt vanavond.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Europees Comité voor Sociale Rechten een voorlopige voorziening heeft uitgebracht over het bieden van minimale basisvoorzieningen voor uitgeprocedeerde asielzoekers en dat hier binnenkort een definitieve uitspraak over zal komen;

overwegende dat een dergelijke uitspraak niet juridisch bindend is, maar wel gezaghebbend;

verzoekt de regering, zodra er een definitieve uitspraak gedaan is die niet substantieel afwijkt van de voorlopige voorziening, hier direct uitvoering aan te geven en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw, Voordewind, Gesthuizen en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1806 (19637).

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Wij hebben een goed algemeen overleg gevoerd over een weerbarstig vraagstuk, namelijk de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers. De CDA-fractie is van mening dat wij oog moeten houden voor de dilemma's waarmee gemeenten worstelen. Wij mogen de gevolgen van een tekortschietend terugkeerbeleid niet op gemeenten afwentelen. Dat betekent echter niet dat wij de wildgroei die wij op dit moment zien in gemeentelijke opvanginitiatieven een goede ontwikkeling vinden. Wij zien toch echt een risico dat terugkeer te veel een lokale aangelegenheid wordt, dat er willekeur ontstaat en dat gemeenten op basis van hun eigen criteria opvang en terugkeer gaan organiseren.

Daarom is mijn fractie van mening dat de staatssecretaris de regie moet pakken en dat hij actief het terugkeerbeleid ter hand moet nemen. Het is en blijft de achilleshiel van het beleid. In november hebben wij een motie op dit punt ingediend en wij hebben begrepen dat wij de uitvoering daarvan in juni tegemoet kunnen zien. Daar kijken wij met belangstelling naar uit. Mijn fractie is ook van mening dat dit dus betekent dat wij niet iedere uitgeprocedeerde tot in lengte van jaren recht op opvang kunnen bieden. Terugkeer is en blijft ook een eigen verantwoordelijkheid.

De CDA-fractie is wel van mening dat de opvang van kwetsbare groepen goed geregeld moet zijn. Er zijn al voorzieningen getroffen voor gezinnen met kinderen. Wat ons betreft zou de staatssecretaris ook de verantwoordelijkheid moeten nemen waar het gaat om ouderen, zieken en mensen met psychische problemen. Dat zijn groepen waarvan je weet dat als zij op straat terechtkomen het eigenlijk betekent dat het probleem over de schutting bij gemeenten wordt gegooid.

Wij denken verder dat individueel maatwerk op basis van lokaal overleg tussen gemeenten, de Dienst Terugkeer & Vertrek en de IND uitkomst kan bieden. Ook daarover heeft mijn fractie in november een motie aangenomen gekregen. Wij hopen dat ook die motie wordt uitgevoerd. Wij denken dat deze lijn recht doet aan de oproep van het Comité voor Sociale Rechten tot een "coordinated approach" van de problematiek waarover wij spreken.

De voorzitter:

Tot op de seconde nauwkeurig. De heer Schouw heeft nog een vraag.

De heer Schouw (D66):

Dank u wel, voorzitter. Het is helder waar het CDA staat. De aanleiding voor het debat was natuurlijk de voorlopige voorziening van het Comité voor Sociale Rechten, dat binnenkort met een definitieve uitspraak komt. De definitieve uitspraak is niet juridisch bindend. Dat weten alle woordvoerders. Als die uitspraak in lijn ligt met het conceptrapport, moet er dan een tandje bij worden gezet? Moet het kabinet dan in actie komen? Of vindt het CDA dat dan eigenlijk ook niet nodig?

De heer Van Hijum (CDA):

Ik heb al gezegd waar volgens mij het kabinet er een tandje bij moet zetten. Ik wijs daarbij met name op de opvang van kwetsbare groepen, die naar het oordeel van mijn fractie nog te veel op het bordje van de gemeenten wordt gelegd terwijl het Rijk zelf de verantwoordelijkheid moet nemen. Dat hoeft voor mij niet af te hangen van de uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten, want die conclusie kunnen we hier met elkaar trekken. Voor het overige constateer ik dat dit Europees Comité voor Sociale Rechten natuurlijk een gezaghebbend orgaan is. De heer Schouw heeft dat ook gezegd. Maar de uitspraak laat uiteraard ook ruimte voor interpretatie. Het Europees Comité voor Sociale Rechten zegt namelijk ook dat het de Koppelingswet als zodanig niet ter discussie stelt. Men vindt echter wel dat je met name moet opletten dat je mensen niet ernstige en onherroepelijke schade toebrengt. Je moet dus erg uitkijken met het beëindigen van voorzieningen. Daarom roept mijn fractie ertoe op om daar inderdaad bijzonder mee uit te kijken, met name als het kwetsbare groepen betreft. In individuele gevallen moet het maatwerk worden geleverd dat nodig is.

De heer Schouw (D66):

Dit is betrekkelijk overzichtelijk. De kern van dat advies van het Europees Comité voor Sociale Rechten is dat voor uitgeprocedeerden bed, bad en brood geregeld moeten worden, wat meer dan nu. Dat betekent niet dat je uitgeprocedeerden tot in lengte van dagen hier moet houden. Pamperen helpt immers niet. Ik vraag daarom nog één keer aan de heer Van Hijum of we, als de definitieve uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten er komt, het kabinet de opdracht meegeven om die voorzieningen toch iets ruimhartiger te regelen dan nu.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik heb juist geprobeerd om scherp aan maken wat dat "ruimhartiger" zou moeten betekenen. De moeite die ik heb met de moties die de heer Schouw en zijn collega's zojuist indienden, is dat daarmee een soort vrijbrief wordt gegeven om lokaal dan wel landelijk de opvang behoorlijk vergaand te verruimen. Daarbij verliezen de indieners volgens mij het element van de eigen verantwoordelijkheid van de vluchteling te veel uit het oog. Die eigen verantwoordelijkheid voor de terugkeer moet de vluchteling op een gegeven moment ook zelf oppakken. Ik heb geprobeerd om de balans tussen de gemeentelijke opvang en de rijksopvang precies te duiden. Ik constateer ook dat het Europees Comité voor Sociale Rechten oproept tot een "co-ordinated approach". Er is geen harde lijn die men voorstelt. Men zegt: zorg ervoor dat je samen de zaak op orde brengt. Dat is precies wat mijn fractie bepleit.

Mevrouw Maij (PvdA):

Voorzitter. De heer Van Hijum zei al dat we een goed overleg hebben gevoerd over een weerbarstig onderwerp. Dat gaat over mensen die uitgeprocedeerd zijn, niet meer in Nederland mogen verblijven, maar er toch verblijven en niet terugkeren naar hun land van herkomst. Voor de PvdA is het heel belangrijk dat we ervoor zorgen dat mensen uiteindelijk, als zij hier geen verblijfsrecht hebben, toch terugkeren naar hun land van herkomst. Ik heb begrepen dat gemeenten en de staatssecretaris samen hebben gezocht naar een oplossing, bijvoorbeeld voor de groep die in Amsterdam verbleef en die van de ene naar de andere plek ging. In het algemeen overleg heb ik ook een aantal voorbeelden genoemd van oplossingen die lokale initiatieven of organisaties hebben aangedragen. Ik zou graag willen dat we ons op dat vlak wat meer zouden inspannen, zodat het maatwerk op individueel niveau wat beter mogelijk is. Uiteindelijk moeten we er zo toe komen dat mensen die hier niet kunnen verblijven, niet kwetsbaar op straat komen te staan, maar werken aan terugkeer naar hun land van herkomst. Daarom wil ik de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de landelijke overheid zich dient in te spannen om uitgeprocedeerde vreemdelingen te helpen bij het organiseren van hun terugkeer en tevens moet bevorderen dat met name kwetsbare vreemdelingen niet op straat verblijven;

constaterende dat er vele, ook lokale, initiatieven en organisaties zijn die vreemdelingen, soms in samenwerking met het Rijk of gemeenten, begeleiden bij terugkeer en waar nodig tijdelijke opvang bieden om individuele noden te ledigen;

verzoekt de regering, samen te werken met gemeenten en maatschappelijke organisaties, deze ruimte te bieden en te ondersteunen, om zo met pragmatische oplossingen en individueel maatwerk de terugkeer van vreemdelingen te bevorderen en tegelijkertijd te voorkomen dat vreemdelingen in kwetsbare situaties op straat verblijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Maij. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 1807 (19637).

Mevrouw Maij (PvdA):

Ik vond het een vrij heldere motie, maar kennelijk zijn er toch nog vragen over.

De voorzitter:

U bent erg populair. Ik wil er wel op wijzen dat u al een heel mooi en uitgebreid AO hebt gehad. We gaan hier dan ook geen nachtwerk van maken. De heer Fritsma gaat het goede voorbeeld geven.

De heer Fritsma (PVV):

Klopt, voorzitter, want ik heb alleen een feitelijke vraag. De opvang van vreemdelingen is peperduur. Het COA betaalt ongeveer €20.000 per persoon per jaar om een asielzoeker op te vangen. Als de PvdA-fractie illegalen op wil vangen — daar zijn er ongeveer 100.000 van in Nederland — waar wil zij dat dan van betalen? Dat wordt een heel dure grap.

Mevrouw Maij (PvdA):

Net als in het algemeen overleg, maakt de heer Fritsma een karikatuur van wat ik heb aangegeven. Het gaat hier om een groep mensen die uitgeprocedeerd zijn en waarvan we weten dat ze zich op straat begeven, terwijl ze terug moeten keren naar hun land van herkomst. We hebben die groep ook in beeld. Daar wordt nu bijvoorbeeld in Amsterdam mee aan de slag gegaan. Ik denk dat het doel dat, denk ik, uiteindelijk zelfs de heer Fritsma voor ogen heeft — namelijk dat mensen die geen recht op verblijf hebben, terugkeren — op die manier juist beter voor elkaar komt dan op de manier waarop het, in elk geval voor deze groep, nu gaat.

De heer Fritsma (PVV):

Met alle respect, maar dit is een onzinverhaal. Mevrouw Maij verwijst naar de situatie in Amsterdam, waar het gaat om illegalen die inderdaad al opvang krijgen. Weet mevrouw Maij ook hoeveel van die illegalen terug zijn gekeerd naar het land van herkomst? Dat is er welgeteld één. Dus opvang zorgt er juist voor dat mensen niet terugkeren. Daarom herhaal ik mijn vraag. Als de PvdA illegalen wil voorzien van onderdak, voedsel en kleding, waar wil zij dat dan in hemelsnaam van betalen? Het is immers een aanslag op onze verzorgingsstaat? Geef daar nu eens antwoord op.

Mevrouw Maij (PvdA):

Als er één iemand is teruggekeerd, is het voor deze ene persoon, die op een andere wijze niet wilde terugkeren, dus succesvol geweest. We hebben van de staatssecretaris ook begrepen dat de gesprekken met de DT&V nog niet zijn begonnen, maar dat die deze maand gaan starten. Er zijn echter ook voorbeelden van organisaties als Maatwerk bij Terugkeer en SHIP, die daar ook mee bezig zijn en die wel degelijk succesvol zijn.

De heer Azmani (VVD):

Mijn vraag aan mevrouw Maij is hoe het feit dat het gaat om mensen die hier niet mogen zijn — als iemand het land uit moet, moet hij het land uit — zich verhoudt met de opvang die beoogd wordt in de motie van mevrouw Maij.

Mevrouw Maij (PvdA):

Dat heb ik volgens mij al vrij duidelijk aangegeven. Het gaat hier om mensen die geen recht op verblijf hebben, maar die niet terugkeren naar hun land van herkomst. Die leven soms in heel kwetsbare posities op straat. Dat is ook iets dat we volgens mij niet moeten willen. Als zij in zo'n kwetsbare positie op straat zijn, zijn ze ook niet in staat om na te denken over hun terugkeer. Ik denk dat met deze aanpak — er zijn een aantal voorbeelden van, de heer Fritsma wist al van een voorbeeld in Amsterdam waarbij het gelukt was — mensen uiteindelijk wel op een waardige en humane manier kunnen terugkeren. Ik denk dat dat uiteindelijk hetgeen is wat we willen bereiken.

De heer Azmani (VVD):

We weten ook dat die zaak in Amsterdam al twee jaar speelt. Het is begonnen met de Vluchtkerk, toen de Vluchtgarage en op dit moment de Havenstraat. De Vluchtflat is ook nog gepasseerd. Wij hebben vorige week ook van de staatssecretaris gehoord dat de resultaten op dit moment nog niet groot zijn en dat hij eigenlijk ook vrij sceptisch is over de ontwikkelingen. Daarom vraag ik aan mevrouw Maij waarom zij nu met deze motie komt. Is het niet handiger om daar even mee te wachten? Mevrouw Maij weet dat ik mijn bedenkingen heb bij de samenwerkingsrelatie die met de gemeente Amsterdam tot stand is gekomen.

Mevrouw Maij (PvdA):

Ik doe dit, omdat ik denk dat er een aantal voorbeelden is waarbij het wel gewerkt heeft en omdat ik graag van de staatssecretaris hoor hoe hij daarover denkt.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb ook een vraag aan collega Maij.

Mevrouw Maij (PvdA):

Ik heet overigens Maij, ik hoor u allemaal "Mei" zeggen.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Volgens mij zei ik ook Maij.

Mevrouw Maij (PvdA):

Sorry.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik vraag mij af wat de toegevoegde waarde is van deze motie. De staatssecretaris heeft namelijk al meerdere keren aangegeven dat hij bereid is om met burgemeesters in overleg te gaan om te zien hoe de terugkeer beter geregeld kan worden. Dat is op voorwaarde dat mensen bereid zijn om terug te keren en dat de zaken geïndividualiseerd zijn. Ik lees dezelfde strekking in deze motie. Misschien kan mevrouw Maij toch nog even aanvullend toelichten waarom deze motie een meerwaarde heeft.

Mevrouw Maij (PvdA):

Omdat het heel belangrijk is om niet alleen met mensen in gesprek te gaan die aangeven dat ze klaar zijn om te werken aan hun terugkeer. Soms hebben mensen rust nodig om die stap te kunnen zetten.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Dat heeft de staatssecretaris gedaan. Die mogelijkheid van het creëren van rust en het vervolgens langzaam werken aan terugkeer heeft hij Amsterdam geboden. Hij heeft die mogelijkheid ook aangeboden aan Den Haag en andere steden. Die toezegging is meerdere keren gedaan in vorige overleggen. Ik vraag mij nog steeds af wat de meerwaarde is van deze motie.

Mevrouw Maij (PvdA):

Ik denk dat ik vrij helder heb aangegeven waarom ik denk dat die belangrijk is.

De heer Van Hijum (CDA):

Hoe ver wil mevrouw Maij gaan met het gunnen van ruimte aan gemeenten als het gaat om het bieden van opvang en het bepalen van de criteria voor terugkeer? Ziet zij niet het risico dat je, als je gemeenten volop de ruimte geeft, overal verschillende Dienstjes Terugkeer & Vertrek krijgt die allemaal hun eigen procedures en criteria gaan hanteren, waarmee je uiteindelijk het terugkeerbeleid ondermijnt?

Mevrouw Maij (PvdA):

Ik heb duidelijk aangegeven dat ik daarbij wel degelijk een rol voor het Rijk zie. Het is niet alleen de gemeente die hierin een verantwoordelijkheid heeft, zeker niet, zelfs. Het gebeurt duidelijk in samenwerking met het Rijk.

De heer Van Hijum (CDA):

Dat is nog geen antwoord op mijn vraag. Ik vroeg hoeveel ruimte mevrouw Maij de gemeenten wil gunnen. Nogmaals, begrip voor de dilemma's waar gemeenten mee zitten, kan ik mij goed voorstellen. Dat is echter iets anders dan zeggen: gaat u uw gang maar en dan zien we wel hoe het beleid verder uitpakt. Dat kan mevrouw Maij toch niet serieus menen?

Mevrouw Maij (PvdA):

Dat heb ik ook niet gezegd en dat staat volgens mij ook niet in de motie.

De heer Schouw (D66):

De motie is een soort haarlemmerolie. Iedereen kan er zo zijn eigen ding uithalen. Ik verwacht dan ook dat de staatssecretaris dadelijk zegt: ondersteuning van beleid. Ik viel vooral over twee zinsneden: "de regering moet ruimte bieden" en "de regering moet ondersteunen". Mag ik dat lezen als: de regering dient beleid te ontwikkelen rondom de opvang van uitgeprocedeerden en moet dat samen met de gemeenten doen, en zij moet daarvoor dan ook de middelen beschikbaar stellen?

Mevrouw Maij (PvdA):

Ik denk dat heel duidelijk is dat dit met het Rijk samen moet gebeuren. In het algemeen overleg heb ik ook aangegeven dat er wat mij betreft geen uitvoerig nieuw beleid op gezet hoeft te worden, maar dat wij heel pragmatisch moeten kijken wat werkt en wat kan werken. Daarin is een rol weggelegd voor zowel het Rijk als de gemeenten en ook voor een aantal maatschappelijke organisaties die hierbij ondersteunen.

De heer Schouw (D66):

Het woord "pragmatisch" staat ook in de motie. Het gaat dan om pragmatische oplossingen. Maar pragmatische oplossingen moeten passen in een structureel beleid. Zo lees ik de motie. Moet er structureel beleid komen — mijn fractie juicht dat van harte toe — om praktische en pragmatische oplossingen te bedenken voor probleemgevallen in de steden?

Mevrouw Maij (PvdA):

Ik zou graag eerst de oplossingen willen zien.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik heb in mijn inbreng een aantal voorbeelden gegeven waarvan ik denk: hier is sprake van mensen die tussen wal en schip dreigen te vallen. Volgens mij is het de bedoeling van de motie van mevrouw Maij om die mensen waar nodig te kunnen helpen. Neem mensen waarvan de rechter heeft gezegd dat zij niet kunnen worden uitgezet omdat zij nog in afwachting zijn van een procedure. Ik verwijs naar artikel 3 van het EVRM. Of neem moeders met een kind met de Nederlandse nationaliteit. Kan mevrouw Maij zich voorstellen dat er situaties zijn waarin mensen recht hebben op opvang?

Mevrouw Maij (PvdA):

Ik zou graag de reactie van de staatssecretaris op uw motie willen horen. Ik heb specifiek proberen te doelen op mensen die echt zijn uitgeprocedeerd en die dus geen recht op verblijf hebben, maar die op dit moment ons land niet verlaten. In een aantal gevallen lukt het de Dienst Terugkeer & Vertrek om deze mensen wel te helpen. Ik heb enkele voorbeelden gegeven van maatschappelijke organisaties die het soms lukt om op een humane manier mensen te helpen terug te keren naar hun land van herkomst waar ze dan ook weer perspectief hebben. Er zijn echter nog steeds mensen die tussen wal en schip vallen. Voor die mensen probeer ik te zoeken naar een oplossing waarbij zij uiteindelijk wel terugkeren naar het land van herkomst, maar met perspectief en op een humane manier.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Mevrouw Maij heeft het dan over mensen die per definitie uitgeprocedeerd zijn. In mijn geval gaat het om mensen die nog in een wat grijzer gebied zitten. Ik begrijp dat mevrouw Maij de reactie van de staatssecretaris op die gevallen wil afwachten.

Mevrouw Maij (PvdA):

Precies.

Staatssecretaris Teeven:

Voorzitter. Ik dank de leden voor hun opmerkingen en moties. Ik zal ze van commentaar voorzien.

In de motie-Voordewind c.s. op stuk nr. 1801 wordt de regering verzocht, de genoemde vreemdelingen te voorzien van minimale basisvoorzieningen, waaronder onderdak, voeding en kleding. Tijdens een eerste asielprocedure krijgen vreemdelingen opvang. Dat is in beginsel tot en met hoger beroep. Ik denk dat de heer Voordewind ook weet dat de wet nu eenmaal bepaalt dat vervolgaanvragen altijd kunnen worden ingediend, maar dat de beslissing daarover in eerste aanleg mag worden afgewacht. Ik wil dat niet verbieden, maar ik wil onnodige vervolgprocedures wel tegengaan. Het standaard verbinden van opvang aan dat afwachten zou averechts werken. Om die reden ontraad ik de motie.

De motie-Voordewind c.s. op stuk nr. 1802 gaat over de 28 dagentermijn. Zoals de heer Voordewind ook weet, kan die termijn met twaalf weken worden verlengd bij plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie. Op het moment dat iemand meewerkt aan zijn terugkeer, kan die termijn worden verlengd als hij in een vrijheidsbeperkende locatie zit. In individuele zaken kan die termijn nog langer zijn. Verlenging van de wettelijke termijn op dit punt is niet nodig. Derhalve ontraad ik deze motie.

Het is mij niet geheel duidelijk op welke groep personen de tekst in de motie-Voortman/Gesthuizen op stuk nr. 1803 precies betrekking heeft. De tekst gaat namelijk over personen in het algemeen. Het toepassingsgebied is mijns inziens wel heel ruim. Laat ik ervan uitgaan — ik denk dat mevrouw Voortman dat bedoelt — dat de motie betrekking heeft op uitgeprocedeerde vreemdelingen. Dit debat voeren we naar aanleiding van een algemeen overleg waarin we het hebben gehad over de uitnodiging van het Europees Comité voor Sociale Rechten. Ik stel vast dat een belangrijk uitgangspunt van het vreemdelingenbeleid ontbreekt in deze motie, namelijk dat vreemdelingen zonder recht op verblijf in Nederland een vertrekplicht hebben. Die plicht bestaat gewoon. Uitgeprocedeerde vreemdelingen zijn dus zelf verantwoordelijk om hun terugkeer naar het land van herkomst te organiseren. De mogelijkheden tot ondersteuning daarbij door de rijksoverheid, inclusief het bieden van onderdak, worden gekoppeld aan de terugkeerinspanningen van de vreemdeling. Omdat de motie naar mijn oordeel het uitgangspunt volledig miskent dat een vreemdeling moet werken aan zijn eigen terugkeer en dat hij vervolgens kan beschikken over opvang, moet ik ook deze motie ontraden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik wil op zich de motie best nader specificeren. Ik heb voorbeelden genoemd van mensen bij wie het niet zo zwart-wit is. Ik noemde bijvoorbeeld mensen die niet uitgezet mogen worden op grond van een rechterlijke uitspraak omdat ze nog in procedure zitten. Daarnaast noemde ik nog een aantal andere voorbeelden. Zou dat het oordeel van de staatssecretaris veranderen?

Staatssecretaris Teeven:

Ik ben ervan uitgegaan bij het commentaar op deze motie dat het uitgeprocedeerde vreemdelingen betrof die het land moeten verlaten. Ik kan geen oordeel geven over een motie die er nu niet ligt. Ik ben uitgegaan van de omstandigheid dat mevrouw Voortman, als zij het over personen heeft, het in dit geval heeft over uitgeprocedeerde vreemdelingen. De heer Voordewind heeft moties op andere onderdelen ingediend. Ik heb zojuist beargumenteerd waarom ik die ontraad. Zoals de motie er nu ligt, zal ik haar moeten ontraden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Volgens mij heb ik in mijn inbreng ook een aantal voorbeelden gegeven. Die zal ik toevoegen aan de motie en dan hoop ik dat de staatssecretaris voordat de motie in stemming komt, daar nog op kan reageren.

Staatssecretaris Teeven:

Ik wacht dat af en dan zal ik daar commentaar op geven. Zoals de motie er nu ligt, ontraad ik deze.

In de motie-Gesthuizen c.s. op stuk nr. 1804 wordt de regering verzocht uitvoering te geven aan de immediate measure van het Europees Comité voor Sociale Rechten. Ik heb al gezegd dat er twee dingen spelen bij die uitspraak van het Europees Comité voor Sociale Rechten. In het algemeen overleg hebben we gedeeld dat er een ontvankelijkheidsverweer is. Als het ontvankelijkheidsverweer van de Nederlandse regering gepasseerd wordt, moet er nog een inhoudelijk oordeel plaatsvinden. Dat gaan we daarna bespreken in het kabinet. Het is dus voortijdig. Om die reden ontraad ik de motie op dit moment.

Voor de motie-Fritsma op stuk nr. 1805 geldt eigenlijk hetzelfde. Ook daarvoor geldt dat er nog geen definitief standpunt is. Er wordt een ontvankelijkheidsverweer gevoerd. Pas als dat allemaal is beslist, de zaak in het kabinet is besproken en wij er een standpunt over kunnen innemen, komt het dictum van de heer Fritsma aan de orde. Om die reden ontraad ik ook die motie.

De heer Fritsma (PVV):

Procedureel snap ik dat, maar kan de staatssecretaris een toelichting geven op het algemene thema van opvang van illegalen? Als je illegalen standaard voorziet van onderdak, voedsel en kleding, erkent de staatssecretaris dan dat dit gewoon onverantwoord is, omdat dit het terugkeerbeleid ondermijnt, omdat dit het probleem van illegaliteit versterkt, omdat het onbetaalbaar wordt? Kan de staatssecretaris in ieder geval dat aangeven?

Staatssecretaris Teeven:

Ik zal daar direct op ingaan bij de bespreking van de motie op stuk nr. 1807, want dan is dat allemaal aan de orde. Met betrekking tot de motie van de heer Fritsma is het voldoende dat ik nu dat oordeel heb uitgesproken. Deze gaat echt over de uitspraak van het Europees comité. Wij willen niet vooruitlopen op het oordeel van het Europees comité. Dat hebben wij ook in het algemeen overleg met elkaar gedeeld. Daarvoor geldt dus hetzelfde als voor de motie van mevrouw Gesthuizen en mevrouw Voortman.

In de motie van de heer Schouw en anderen op stuk nr. 1806 wordt de regering verzocht, zodra er een definitieve uitspraak is gedaan die niet substantieel afwijkt van de voorlopige voorziening, hier direct uitvoering aan te geven. Ik zei al dat er nog geen definitieve bevindingen zijn. Als die definitieve bevindingen er zijn, ervan uitgaande dat het ontvankelijkheidsverweer wordt gepasseerd, dan zal bespreking binnen het kabinet plaatsvinden en dan zal het kabinet daarover een standpunt innemen. Dat is allemaal: als, als, als. Dat loopt op veel te veel zaken vooruit, dus ook deze motie ontraad ik op dit moment.

Dank voor de opmerkingen van de heer Van Hijum. Ik heb al aangegeven dat we een stelsel hebben waarbij niemand op straat hoeft te staan als gewerkt wordt aan vertrek. Dat heb ik ook gezegd bij eerdere gelegenheden in de afgelopen anderhalf jaar waarbij wij spraken over het terugkeerbeleid. Voor de meest kwetsbaren, als het gaat om minderjarigen, zijn er gezinslocaties. Dat is tijdens het vorige kabinet al besproken. Opvang en verblijf voor medisch kwetsbaren is mogelijk op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. Met die laatste groep wijs ik ook nog op de zeer recente aanpassingen, waarbij wij de termijn in het kader van de zogenaamde Spekmanroute hebben verlengd. Ook daar zijn dus al mogelijkheden.

De heer Van Hijum vraagt naar de lokale borging. Die lokale borging is er natuurlijk wel, want de Dienst Terugkeer & Vertrek en het COA praten in het lokaal terugkeeroverleg met gemeenten, dus er wordt overlegd. De heer Van Hijum vraagt mij om daaraan aandacht te besteden. Die aandacht is er al, maar die zullen we ook moeten intensiveren, want we zullen de terugkeer moeten optimaliseren. Ik denk dat het zeer waar is dat we daar meer aandacht aan moeten besteden, zoals de heer Van Hijum zegt, dus dat zal het kabinet ook zeker doen.

Tot slot ga ik in op de motie van mevrouw Maij op stuk nr. 1807. Laat ik hierover helder zijn: het kabinet wil geen opvang voor illegalen. Dat is ook duidelijk afgesproken toen het kabinet aantrad. Dat is ook niet het uitgangspunt van het kabinet. Wij denken dat, als mensen meewerken aan hun terugkeer of aan mogelijkheden om terug te keren, er mogelijkheden zijn voor landelijke opvang.

Ik stel vast dat het kabinet op dit moment geen middelen heeft voor grootschalige opvang van illegalen. Dat wil het kabinet dus ook niet. Er komt op dat punt naar het oordeel van het kabinet dus geen nieuw structureel beleid, waar de heer Schouw op enig moment in zijn interruptie aan het adres van mevrouw Maij over sprak. Er komt geen nieuw structureel beleid waarbij het kabinet gaat kijken naar de opvang van illegalen. Ik moet daar helder over zijn: mensen in dit land die in het kader van de Vreemdelingenwet volledig zijn uitgeprocedeerd, hebben een vertrekplicht. Op dat moment hebben zij geen recht op verblijf.

Door een aantal leden is de situatie in Amsterdam aangekaart. Daar was een heel specifieke situatie ontstaan: mensen gingen van kraakpand naar kraakpand en daar was geen enkele oplossing voor. Toen is gezegd dat voor deze specifieke situatie bekeken moest worden of wij iets konden doen wat werkte. Dat hebben wij in eerdere algemeen overleggen en in de plenaire zaal met elkaar gedeeld. Ik heb in het algemeen overleg tegen de Kamer gezegd dat ik daar nog niet zo optimistisch over ben. Op dit moment heeft het er concreet toe geleid dat twee personen die geen verder recht hadden op verblijf, het land hebben verlaten. In Amsterdam worden hierover echter ook nog gesprekken gevoerd. Het eindresultaat is dus niet aan te brengen. Ik denk dat het nog te vroeg is om te zeggen wat wel en wat niet werkt. Dat geldt voor de specifieke situatie in Amsterdam, en al helemaal in het algemeen. Om die reden moet ik de genoemde motie ontraden. Deze motie maakt immers wel degelijk een uitrol over het hele land mogelijk; de mensen die het land moeten verlaten, zouden dan worden opgevangen terwijl voor hen niet de heel specifieke situatie geldt die zich in de hoofdstad heeft voorgedaan. Ik moet deze motie dan ook ontraden.

Mevrouw Maij (PvdA):

Als ik het goed begrijp, gaat de staatssecretaris nog met de situatie in Amsterdam aan de slag. Hij zegt dat die situatie heel specifiek is. Hij heeft in het algemeen overleg gezegd dat hierbij een evaluatie wordt uitgevoerd. Ik blijf erbij dat het belangrijk is om te achterhalen of je maatwerk kunt leveren en pragmatisch kunt zijn. Ik wil mijn motie nu aanhouden en wachten tot de staatssecretaris ons informeert over het specifieke geval in Amsterdam. Daarna wil ik haar opnieuw indienen.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Maij stel ik voor, haar motie (19637, nr. 1807) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Tot zover dit debat. Ik dank de staatssecretaris hartelijk.

Ik zie dat mevrouw Voortman nog een vraag heeft.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Nee, voorzitter, ik wil ook mijn motie graag aanhouden.

De voorzitter:

Welk nummer heeft deze motie?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat is de motie op stuk nr. 1803.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Voortman stel ik voor, haar motie (19637, nr. 1803) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Aanstaande dinsdag stemmen wij over de overgebleven moties. Ik zeg de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie nogmaals hartelijk dank.

Naar boven