26 Protocol kansrijke burgerinitiatieven infrastructuur

Aan de orde is het VSO over het protocol voor omgang met kansrijke burgerinitiatieven op het gebied van infrastructuur (29385, nr. 76).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Infrastructuur en Milieu hartelijk welkom, evenals de leden en natuurlijk de mensen op de publieke tribune. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Dik-Faber. U hebt twee minuten spreektijd, inclusief het indienen van moties.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik begin gelijk met het indienen van mijn moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Code Maatschappelijke Participatie voor MIRT-projecten beoogt, een kansrijk maatschappelijk initiatief gelijke kansen te geven als overheidsinitiatieven;

overwegende dat een voorwaarde voor gelijke kansen is dat er een dialoog plaatsvindt met de initiatiefnemers van een burgerinitiatief over de inhoudelijke wensen van de initiatiefnemer en de inhoudelijke en politieke wensen van de bestuurder;

constaterende dat de definitieve beoordeling van de kansrijkheid van een burgerinitiatief plaatsvindt door de verantwoordelijke bestuurder;

overwegende dat onafhankelijke advisering over de kansrijkheid van burgerinitiatieven kan bijdragen aan het tot stand komen van deze dialoog en het vergroten van het draagvlak voor de besluitvorming zoals bepleit door de commissie-Elverding en door de Raad van State in zijn advies over de herziening van het omgevingsrecht;

verzoekt de regering, in de Code Maatschappelijke Participatie en de Omgevingswet op te nemen dat in de verkenningsfase voor MIRT-projecten de verantwoordelijk bestuurder zich laat adviseren door een onafhankelijke partij over de beoordeling van de kansrijkheid van oplossingen die voortkomen uit burgerinitiatieven, waarbij het bevoegd gezag slechts gemotiveerd van dit advies mag afwijken, en te onderzoeken of de commissie voor de milieueffectrapportage deze rol kan vervullen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dik-Faber en Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 77 (29385).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Code Maatschappelijke Participatie ook waarde kan hebben voor lokale en regionale initiatieven en daar vrijwillig kan worden gebruikt;

constaterende dat de code net als het MIRT-spelregelkader een aanvulling is op wet- en regelgeving en deze wet- en regelgeving momenteel wordt omgezet in een nieuwe integrale Omgevingswet;

verzoekt de regering, in overleg met de VNG en IPO na te gaan in hoeverre toepassing van de code en het MIRT-spelregelkader zowel landelijk als op lokaal en provinciaal niveau kan worden geborgd voor ruimtelijke planprocessen, bijvoorbeeld door deze een plek te geven in de nieuwe Omgevingswet of daarop gebaseerde AMvB's of regelingen, en de Kamer hierover bij de indiening van de Omgevingswet te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dik-Faber en Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 78 (29385).

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. Anderhalf jaar geleden diende D66 de motie in om kansrijke burgerinitiatieven een eerlijke kans te geven bij infrastructurele projecten. Wij bedanken de minister dat zij deze motie voortvarend heeft opgepakt. De kern van een eerlijke kans zit hem in de cultuur bij de overheid. De vraag is niet hoe wij een zienswijze of een initiatief beantwoorden, maar wat wij ermee gaan doen. Ik heb een paar moties die dit wat verder kunnen verhelderen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bij grote wijzigingen van de kaders van een project, zoals het budget, eerder om die reden afgewezen burgerinitiatieven weer kunnen worden meegenomen, maar dit niet verplicht is;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat kansrijke initiatieven dan alsnog worden meegenomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Veldhoven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 79 (29385).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de Code Maatschappelijke Participatie handvatten worden geboden voor omgang met burgerinitiatieven;

overwegende dat hierin niet wordt ingegaan op inspraak op bijvoorbeeld doelstellingen en scope van het project, met als risico dat "out of the box"-oplossingen geen kans krijgen;

verzoekt de regering, in de Code Maatschappelijke Participatie op te nemen dat participatie al moet kunnen beginnen bij vaststelling van de doelstellingen en scope van het project,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Veldhoven en Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 80 (29385).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat kansrijke burgerinitiatieven een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan infrastructurele projecten;

overwegende dat burgerinitiatieven wel het enthousiasme, maar vaak niet dezelfde kennis, tijd en middelen beschikbaar heeft als de overheid;

verzoekt de regering, in de Code Maatschappelijke Participatie een regeling op te nemen waarbij initiatiefnemers van een burgerinitiatief een verzoek tot assistentie kunnen doen bij de ontwikkeling van hun alternatief,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Veldhoven en Dik-Faber. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 81 (29385).

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Bij deze laatste motie wil ik graag nog aantekenen dat de minister natuurlijk zelf kan beoordelen of het echt een kansrijk initiatief is, waarvoor die assistentie ook logisch is, maar ik denk dat dit het gelijk speelveld voor de beoordeling verbetert.

De heer De Rouwe (CDA):

Voorzitter. Ik heb al veel positieve dingen gehoord. Ik denk dat wij als CDA positief hierop zullen reageren. Bij participatie, samenwerking of "mienskip", zoals wij dat bij mij in de regio vaak noemen, gaat het vaak ook om de vraag wat precies de verwachtingen zijn. Op dat vlak gaat het weleens fout. Mensen die meedenken en meedoen met de beste wil, maar met hun eigen agenda en eigen opvattingen, komen weleens teleurgesteld uit het proces. Daarom zou het CDA naast alle goede, al genoemde initiatieven nog een ander element aan het debat en het verdere proces willen toevoegen: hoe ga je met verwachtingen om? Zorg ervoor dat je hierover bij aanvang met elkaar spreekt om teleurstelling nadien te voorkomen. In dat kader dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat idealiter de verwachtingen ten aanzien van proces en inhoud van inbreng vanuit de maatschappij bij alle partijen gelijk is;

overwegende dat het participatieplan daar helderheid in kan bieden;

verzoekt de regering, de Code Maatschappelijke Participatie zodanig aan te vullen dat voor alle deelnemers vooraf volstrekt duidelijk is wat de verwachtingen kunnen zijn bij deelname aan een project,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Rouwe. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 82 (29385).

De heer Elias (VVD):

Voorzitter. Ik beperk mijn inbreng vandaag tot twee korte, maar voor mijn fractie wel degelijk belangrijke onderdelen van de Code Maatschappelijke Participatie bij infrastructurele projecten. Voor de VVD-fractie is het woord "kansrijk" het belangrijkste onderdeel van de code. De bedoeling is nadrukkelijk niet dat iedere creatieve geest op infrastructuurgebied geld en ondersteuning van rijkswege tegemoet kan zien, maar om kansrijke, in de zin van serieuze, initiatieven in aanmerking te laten komen. Voor uitwerking van hun plannen zijn mensen natuurlijk ook prima zelf in staat om bijvoorbeeld de wijkarchitect of de buurtstatisticus te raadplegen zonder dat de overheid daar per definitie financieel aan te pas moet komen. Denkt de minister dat dit onderscheid met de huidige code voldoende gewaarborgd is, of moeten wij nog duidelijker zeggen dat het natuurlijk ook zonder geld kan?

Ook blijkt uit de code dat kansrijke burgerinitiatieven worden meegenomen gedurende het gehele planproces. Dat is prima, maar daarbij is wel van eminent belang dat direct bij aanvang van het proces duidelijk is tot wanneer het planproces duurt en vanaf wanneer het vervolgens aan de betrokken bestuurders is om een besluit te nemen, zodat burgerinitiatieven vanaf dat moment niet langer worden meegenomen; dit omdat — de heer De Rouwe sprak er ook over — dan geen valse verwachtingen kunnen en zullen ontstaan. Kan de minister dit toezeggen? Als zij dat doet, is de motie van de heer De Rouwe niet nodig. In dit verband nog een kleine cri de coeur. Ik heb geen moties. Dat hoeft ook niet. Wij kunnen hier veel minder moties indienen en gewoon een toezegging van de minister vragen.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Elias. Ik zie dat de minister vraagt om een schorsing van vijf minuten om haar beantwoording voor te kunnen bereiden.

De vergadering wordt van 16.11 uur tot 16.17 uur geschorst.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Voorzitter. Ik begin met de twee vragen van de heer Elias om daarna de moties te beantwoorden zoals de Kamerleden ze hebben ingebracht.

De heer Elias heeft twee vragen gesteld. Hij vroeg: is nu voldoende duidelijk dat alleen kansrijke initiatieven worden gesteund? De code geeft aan dat kansrijke initiatieven kunnen rekenen op ondersteuning. Die ondersteuning is maatwerk. De ondersteuningsbehoefte is geen vaststaand gegeven. Die kun je ook niet van tevoren omschrijven. Het kan gaan om kennis, informatie, netwerken of een financiële bijdrage, maar het uitgangspunt is dat alleen kansrijke initiatieven ondersteuning krijgen. Dat zullen wij elke keer goed aan de voorkant van een project communiceren. Ik kom daar straks nog verder op terug, want daar zijn ook moties over ingediend.

De heer Elias had nog vragen over de verwachtingen voorafgaand aan het proces. Het CDA had dezelfde vraag en heeft die in een motie gegoten. In de startbeslissing wordt aangegeven hoe het proces tot een besluit wordt vormgegeven. Daar wordt ook het betrekken van de omgeving in opgenomen. Dat is echt aan de bestuurders; dat hoort bij de bestuurlijke rol. Die startbeslissing wordt ook aan de Tweede Kamer toegezonden. Via kennisgeving wordt de omgeving ook geïnformeerd. Daarmee zijn de strekking en de omvang van een project vroegtijdig duidelijk. Dat laat onverlet dat iemand een alternatief kan inbrengen met een andere doelstelling, maar dat zullen wij dan ook toetsen aan de startbeslissing en het doel dat daarin wordt gesteld. Daarmee is voldoende helder aan de voorkant wat iemand kan verwachten als hij met een burgerinitiatief komt.

Dan kom ik op de ingediende moties. In de motie-Dik-Faber/Van Veldhoven op stuk nr. 77 wordt de regering verzocht om een onafhankelijke partij een beslissing te laten nemen over de beoordeling van de kansrijkheid van oplossingen.

De voorzitter:

De heer Elias sprong op maar was net even te laat. Ik wil hem het woord geven nadat u deze motie hebt behandeld, minister Schultz.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Een onafhankelijke partij moet dan bezien of de kansrijkheid van een oplossing die voortkomt uit burgerinitiatieven, ook werkelijk goed beoordeeld is, waarbij het bevoegd gezag slechts gemotiveerd mag afwijken. Ik ontraad die motie, want het toetsen van de kansrijkheid van initiatieven moet echt een verantwoordelijkheid zijn van de bestuurders, die weer worden gecontroleerd door de volksvertegenwoordiging. De volksvertegenwoordiging moet kunnen aangeven of die bestuurders dat goed genoeg gedaan hebben. Mevrouw Faber wil daar blijkbaar een onafhankelijke commissie voor in het leven te roepen, maar daar zit dus al een controlerend orgaan op. Daarom schrijft de code ook voor dat ingebrachte maatschappelijke initiatieven aan de Kamer worden gerapporteerd. In dit geval gaat het om een landelijk project, maar als het straks om lokale of provinciale projecten gaat, dan zou dat daar kunnen gebeuren. Indien een milieueffectrapportage wordt gemaakt, wat voor bijna alle MIRT-projecten het geval is, dan vindt tevens een onafhankelijke toetsing plaats door de Commissie voor de m.e.r. Een extra toetsing is daardoor wat mij betreft overbodig. De initiatiefnemers die de gevolgde procedure vervolgens niet zorgvuldig vinden, kunnen ook nog een zienswijze indienen en naar de rechter gaan. Dus wij hebben heel wat instrumenten ingebouwd om bestuurders een zorgvuldig besluit te laten nemen over de kansrijkheid van een initiatief. Daarom ontraad ik deze motie.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Het zou ontzettend jammer zijn als burgers met een initiatief zich niet gehoord voelen en uiteindelijk naar de rechter stappen. Mijn motie probeert dat juist te voorkomen. Burgers voelen zich vaak met een kluitje in het riet gestuurd en vragen zich af of er wel goed genoeg naar hun alternatief is gekeken. Zo'n onafhankelijke commissie kan helpen om goed inzicht te geven in de vraag waar het burgerinitiatief afwijkt van het initiatief vanuit de overheid. Het is dus ook voor de volksvertegenwoordiging een goed hulpmiddel om uiteindelijk een afweging te maken.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

De volksvertegenwoordiging heeft eerst de startbeslissing vastgesteld. Dus die is akkoord gegaan met het doel. Vervolgens komen er burgerinitiatieven. Die worden dan weer aan u voorgelegd. U gumt uw eigen rol uit als u daar nog een onafhankelijke toetsingscommissie tussen zou willen zetten. De Kamer is juist degene die een onafhankelijk oordeel kan vellen. Ik heb al aangegeven dat, als dat niet werkt, en als er een milieueffectrapportage gemaakt moet worden, wat voor bijna alle MIRT-projecten het geval is, er ook nog eens een onafhankelijke toetsing door de Commissie voor de m.e.r. plaatsvindt. Als last resort, als een partij het er dan nog niet mee eens is — soms gebeurt dat, want men is soms heel emotioneel betrokken bij een initiatief en vindt dat zelf erg goed — kan men zelfs nog naar de rechter gaan. Eerst is er dus een startbeslissing en dan gaat het burgerinitiatief naar de Kamer, die daar vervolgens een oordeel over heeft. Bij MIRT-projecten is er altijd nog een milieueffectrapportage. Er is dus heel veel onafhankelijke informatie beschikbaar.

De voorzitter:

Heel kort, mevrouw Dik-Faber.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Zou de minister dan een reactie willen geven op het voorstel in de motie om de Commissie voor de m.e.r. daar ook bij te betrekken? Dan hebben we niet een heel nieuwe onafhankelijke commissie nodig, want die onafhankelijke toetsing zou ook door de Commissie voor de m.e.r. gedaan kunnen worden. Dan voorkomen we dat er een extra commissie komt. Dat zou een optie kunnen zijn.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik hoopte net duidelijk gemaakt te hebben in mijn betoog dat ik niet nog een extra instrument, een extra laag ertussen wil hebben. Ik heb ook aangegeven aan mevrouw Dik-Faber dat als er een milieueffectrapportage wordt gemaakt — wat voor bijna alle MIRT-projecten het geval is — de Commissie voor de m.e.r. al een toetsing doet. Dat doet ze niet op alle projecten, maar wel op veel projecten. Ik ontraad deze motie dan ook echt, omdat er een extra laag wordt gecreëerd, terwijl ik denk dat de volksvertegenwoordiging in deze Kamer als eerste aan de beurt is om een oordeel te geven.

De voorzitter:

Mijnheer Elias, u had nog een vraag aan de minister.

De heer Elias (VVD):

Ja, de minister heeft eerst het verhaal over de motie afgemaakt, maar ik wil nog even terugkomen op mijn tweede vraag. Ik vroeg eigenlijk in gewoon Nederlands: laten we nou allerlei mensen niet de indruk geven dat ze tot en met het allerlaatste moment nog kunnen meebeslissen. De minister zei toen op de haar bekende diplomatieke wijze: als het allemaal niet goed gaat, hebben we een startbeslissing, houden we de omvang in de gaten en kunnen we ook nog ingrijpen. Dat is, zeg ik iets ondiplomatieker, voor de diehards die daar een dagtaak van gemaakt hebben en die vaak tot ver over de streep door lopen te drammen. Ik doel op die goedbedoelende types die echt denken: wij mogen veel verder gaan en we hebben veel meer te vertellen over dit project dat ons zo na aan het hart ligt. Geeft de code wel voldoende goed aan dat dat soort mensen moet weten dat ze niet te ver in het proces kunnen doorgaan? Daar hebben wij twijfels over. Moeten we daar niet nog iets aan doen? Dat is eigenlijk in lijn met de motie van collega De Rouwe. Als de minister daar iets meer over vertelt, kan die motie misschien van tafel. Dat was de portee.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Het begint pas bij de startbeslissing. Dan komen ook pas de initiatieven op tafel. In die startbeslissing wordt het proces vormgegeven en wordt aangegeven waar en wanneer er gelegenheid is om een initiatief aan te bieden en ook binnen welke doelstellingen dat moet gebeuren. Daarmee is het dus flink ingekaderd. Ik hoop daarmee het antwoord te hebben gegeven op de vraag van de heer Elias. Dus niet in de code zelf, maar in de startbeslissing — wat gewoon een instrument is van deze Kamer — is helder opgenomen wat de ruimte is op dat vlak.

In de motie-Dik-Faber/Van Veldhoven op stuk nr. 78 wordt de regering verzocht om met VNG en IPO na te gaan in hoeverre toepassing van de code en het MIRT-spelregelkader zowel op lokaal als provinciaal niveau kan worden geborgd voor ruimtelijke planprocessen, bijvoorbeeld door deze een plek te geven in de nieuwe Omgevingswet of de daarop gebaseerde AMvB's of regelingen. Ik wil het niet verplicht afdwingen. Ik vind maatschappelijke participatie een eigen verantwoordelijkheid van medeoverheden. De code is verplicht voor alle MIRT-projecten. Daarbij werken al veel provincies en gemeenten met I en M samen. De code kan voor anderen als voorbeeld dienen, maar gezien de strikte scheiding die ik zie in de verantwoordelijkheden, dus waar je lokaal en provinciaal en nationaal over beslist, wil ik dat niet afdwingen. In de memorie van toelichting op de Omgevingswet wordt de code genoemd als een werkwijze om participatie vorm te geven. Dus niet als een verplichting, maar als een geste aan de andere overheden. Ik ontraad deze motie dan ook.

In de motie-Van Veldhoven op stuk nr. 79 wordt gevraagd of eerder afgevallen burgerinitiatieven weer kunnen worden meegenomen zodra er echt grote wijzigingen van de kaders van het project zijn, zoals in het budget. Ik kan mevrouw Van Veldhoven daarop antwoorden dat wij gedurende het hele planproces openstaan voor burgerinitiatieven. Als gedurende het planproces kaders wijzigen, kan dat er dus inderdaad aanleiding voor zijn dat iets wat eerder afgevallen was, weer op de agenda komt te staan. Als er een besluit genomen is, kan dat echter niet meer. Die duidelijkheid is er in de spelregels. Eigenlijk gebeurt dit dus al. Dat vind ik altijd complex, want moet ik dan zeggen dat de motie overbodig is of dat zij ondersteuning van beleid is? Het is aan de Kamerleden zelf om daarop te reageren, maar de ruimte daarvoor bestaat dus.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Wij hadden in de motie eerst het verzoek aan de minister staan om te verplichten dat dit gebeurt. Ik begrijp dat de minister zegt dat niet elk project hetzelfde is en dat een generieke verplichting daarom niet het beste instrument is om dit te verzekeren. Ik wil graag met de minister afspreken dat wij het eens een jaartje volgen en bekijken hoe het gaat. Desnoods kom ik dan nog met zo'n motie terug, als ik het gevoel heb dat het onvoldoende gebeurt. Als de minister zegt dat het gebeurt, dan trek ik mijn motie in en vertrouw ik erop dat dit goed wordt uitgevoerd.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik heb dat net aangegeven. Die mogelijkheid is er, als er gedurende zo'n proces grote wijzigingen zijn.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van Veldhoven (29385, nr. 79) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van behandeling meer uit.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik maak daarbij één kleine kanttekening. De minister zei net niet alleen dat de mogelijkheid er is, maar ook dat dit gebeurt. Dat is voor mij de reden om de motie in te trekken en te zien hoe het loopt. Mocht het niet gebeuren, dan gaan wij met elkaar weer de discussie aan.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik weet niet of het nu gebeurt, omdat ik niet weet bij welke projecten grote wijzigingen hebben plaatsgevonden en waar initiatieven zijn afgewezen en daarna weer zijn meegenomen. Ik weet dat het volgens de spelregels gewoon kan, maar dan moet er wel net een project zijn waarbij die enorme wijzigingen hebben plaatsgevonden. Ik zou nu zo snel geen project weten waarbij dit het geval is.

De voorzitter:

Nog heel kort dan, mevrouw Van Veldhoven.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Excuses, voorzitter. Ik bedoel te zeggen dat de minister wel de intentie moet hebben om echt gebruik te maken van de mogelijkheid, wanneer dat aan de orde is. Dat had ik er misschien bij moeten zeggen.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik heb mevrouw Van Veldhoven zo gehoord dat, als er sprake is van een project met grote scopewijzigingen waarbij het logisch zou zijn om een burgerinitiatief alsnog op te voeren, als ik dat niet doe, zij hier volgend jaar alsnog met een motie bij de bankjes staat.

Ik kom bij de motie-Van Veldhoven/Dik-Faber op stuk nr. 80 waarin wordt gevraagd om in de Code Maatschappelijke Participatie op te nemen dat participatie al moet beginnen bij de vaststelling van de doelstellingen en de scope van het project. De doelstellingen van een project komen tot stand via de gebiedsagenda's. Daarvoor werken wij intensief samen met de bestuurders conform de MIRT-spelregels. In de MIRT-spelregels, die in de Kamer zijn vastgesteld, is afgesproken dat dit een politiek-bestuurlijke afweging is. Indien de gebiedsagenda leidt tot de startbeslissing, kunnen de doelstellingen in de verkenning desgewenst worden aangescherpt en uitgebreid door participatie. Ik vind echter dat doelstellingen echt aan de bestuurders zijn en dat er geen sprake kan zijn van participatie bij de vaststelling van de doelstellingen van een project. Ik ontraad deze motie dus met klem.

In de motie op stuk nr. 81 verzoeken mevrouw Van Veldhoven en mevrouw Dik-Faber om een regeling volgens welke initiatiefnemers van een burgerinitiatief bij de ontwikkeling van hun alternatief een verzoek tot assistentie kunnen doen, in de Code Maatschappelijke participatie op te nemen. In de code wordt gesteld dat kansrijke initiatieven kunnen rekenen op ondersteuning. Die ondersteuning is maatwerk. De ondersteuningsbehoefte is geen vaststaand gegeven. Het kan gaan om kennis. Het kan zijn dat er helemaal geen budget nodig is. Ook kan het gaan om informatie, om een netwerk of om een financiële bijdrage. Het uitgangspunt is dat geen enkel kansrijk initiatief voortijdig afvalt. Ik wil echter niet beloven dat iedereen al deze ondersteuning krijgt. Ik lees in de motie toch dat wordt gevraagd om een recht op ondersteuning. Daarom ontraad ik de motie.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

De minister zei net dat in de regeling in feite een soort recht staat, maar dat dit recht niet voor iedereen op dezelfde wijze wordt ingevuld. Nu zegt zij dat zij niet wil dat er een recht ontstaat. Daarover hebben wij een verschil van mening. In de motie staat duidelijk dat er een regeling moet worden opgenomen en dat er een verzoek tot assistentie moet kunnen worden ingediend. Dat betekent niet dat er automatisch een recht is, maar wel dat er altijd een zorgvuldige afweging moet plaatsvinden. De tweede vraag aan de minister is of alle mogelijkheden die burgerinitiatieven hebben, voldoende bekend zijn en of zij aandacht wil besteden aan het goed bekend maken daarvan.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Excuus, wat was de laatste vraag?

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Het eerste punt is dat in de motie wordt gevraagd om het in de regeling vastleggen van de mogelijkheid om een verzoek tot assistentie in te dienen. Daarnaast vraag ik mij af of bij de burgerinitiatieven voldoende bekend is waar en wanneer men een verzoek om assistentie kan doen. Dat is een meerwaarde voor zo'n regeling, want dan is voor iedereen inzichtelijk wat je kunt aanvragen en misschien ook op welke gronden dat verzoek kan worden afgewezen.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Mevrouw Van Veldhoven vraagt eigenlijk twee dingen. Ten eerste vraagt zij om formeel in de code te regelen dat een verzoek om assistentie gedaan kan worden, terwijl in de code zelf wordt gesteld dat kansrijke initiatieven kunnen rekenen op ondersteuning. Ik heb al meerdere keren gezegd dat die ondersteuning echt maatwerk is. Er moet op zo'n moment dus echt afgewogen kunnen worden wat reëel of niet reëel is. Ten tweede vraagt mevrouw Van Veldhoven of wel duidelijk is dat om assistentie kan worden gevraagd. Erom vragen kan natuurlijk altijd; dat doen partijen nu ook al. Het eerste punt vind ik dus eigenlijk overbodig. Ik zou het ook niet zo letterlijk willen opnemen, omdat daarmee misschien de verwachting kan ontstaan dat men een recht heeft. Ik wil bij de start van een project wel duidelijk maken dat men verzoeken om assistentie kan indienen en dat die verzoeken zorgvuldig zullen worden afgewogen. Daarmee ontraad ik deze motie, maar ik zeg dus wel iets anders toe, namelijk dat ik ervoor zal zorgen dat in het proces duidelijk is dat zoiets kan.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik vind dit een heldere toezegging van de minister. Daarmee kan de motie vervallen.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van Veldhoven/Dik-Faber (29385, nr. 81) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik kom bij de motie op stuk nr. 82 van de heer De Rouwe. Hetzelfde vraagstuk speelde bij de heer Elias: kun je de code zo aanvullen dat je vooraf duidelijk maakt wat de verwachtingen kunnen zijn bij deelname aan een project? Mijn antwoord aan de heer De Rouwe is eigenlijk hetzelfde als aan de heer Elias. In de startbeslissing wordt het proces vormgegeven. Daarbij wordt ook aangegeven waar en wanneer er gelegenheid is om een initiatief aan te bieden. Ook de doelstellingen van het project worden daarbij beschreven. Je kunt daar dus ook zien binnen welke doelstellingen je moet blijven. Ik zou het heel moeilijk en complex vinden om in de code een soort algemene term over verwachtingsmanagement op te nemen. Ik heb ook al gezegd dat dit natuurlijk ook heel veel te maken heeft met bestuurders. Het is de rol van bestuurders om duidelijk te maken dat mensen die een alternatief inbrengen, dat wel altijd binnen bepaalde kaders moeten doen. Mijn antwoord is dus dat dit in de startbeslissing staat en opgenomen wordt en dat het daarom onwenselijk is om dit een plek te geven in de Code Maatschappelijke Participatie. Ik ontraad daarmee de motie, maar hopelijk heb ik inhoudelijk wel aangegeven dat ik dit qua strekking wel een andere plek heb gegeven.

De heer De Rouwe (CDA):

Het gaat om een cultuur, maar dat geldt voor dit hele onderwerp. Dat delen we volgens mij allemaal. Desalniettemin heeft de overheid ervoor gekozen om codes op te schrijven om helderheid te geven over hoe je daarmee omgaat. Toch hoor ik niet van de minister waarom dit niet in de code kan worden opgenomen.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Je maakt per project een beschrijving van de doelstellingen, het moment waarop men kan participeren en waar en op welke manier men dat kan doen. Dat doe je per individueel project. Een code is een algemeen spelregelkader. Je zou kunnen zeggen dat je in de code nog verwijst naar de startbeslissing, voor zover die er niet al in beschreven is; dat heb ik nu niet meer helemaal voor ogen. Je kunt dus niet in een code zelf de begrenzing aangeven, omdat die code algemeen is en niet betrekking heeft op een individueel project. In de startbeslissing kun je dat wel heel goed doen.

De heer De Rouwe (CDA):

Dat begrijp ik, maar een code is natuurlijk altijd algemeen. De motie verzoekt juist om in de code, waarin we met elkaar afspraken maken en duidelijk maken hoe we ermee omgaan, ook afspraken te maken over de verwachtingen. In de code staat een groot aantal dingen. Maak daarbij dan ook duidelijk dat er afspraken zijn en worden gemaakt over de verwachtingen. Daarbij kan best worden verwezen naar de startbeslissing. We weten immers allemaal dat het ook op het punt van de verwachtingen nogal eens misgaat. Daar moet dus vooraf een discussie over zijn. Dat is ons punt. En als je dan toch een code hebt waarin je kapstokjes zet over de manier waarop we met elkaar omgaan, dan lijkt het mij niet onlogisch dat ook deze daarin een plaats krijgt. Dat zou eigenlijk vanzelfsprekend moeten zijn.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Ik zei net al dat ook ik het door de heren Elias en De Rouwe ingebrachte onderwerp deel. Het is bij participatie heel belangrijk dat je van tevoren een beetje met hetzelfde beeld het proces ingaat. Ik zal naar aanleiding hiervan bekijken of er een duidelijke verwijzing naar de startbeslissing in staat. Als in de code staat dat voor de strekking en de reikwijdte van de inbreng van het burgerinitiatief de startbeslissing en de doelstellingen daarin leidend zijn, dan is daarmee het verwachtingspatroon goed vormgegeven. Als het er helder in staat, dan zal ik de Kamer daar nog een keer op wijzen. Als het er niet helder in staat, dan zal ik op dat punt een aanpassing maken.

De voorzitter:

Mijnheer De Rouwe, bent u zo tevreden dat u uw motie kunt intrekken?

De heer De Rouwe (CDA):

Ik denk dat ik tevreden ben met de insteek en met de verdieping die de minister nu aanbiedt aan het parlement. Mijn suggestie is dat de minister ons informeert over de verdieping die ze nog aanbrengt. Als dat voor de stemmingen is, dan is wat mij betreft de conclusie duidelijk. Als het er nog niet voldoende in zit en het een echt goede plaats in de code kan krijgen, dan kunnen we het met een warme aanbeveling overnemen. Als het er duidelijk in staat — volgens onze informatie niet, maar ik sta zeer open voor de bevinding van de minister — dan kan ik de motie intrekken. Ik verzoek om een brief voor de stemmingen.

De voorzitter:

Op dit moment wordt de motie dus niet ingetrokken.

Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus:

Wat de heer De Rouwe verzoekt, moet mogelijk zijn.

De voorzitter:

Prima. Hiermee zijn we dan aan het einde gekomen van dit VSO.

De beraadslaging wordt gesloten.

Naar boven