3 Biociden

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden ter uitvoering van Verordening (EU) Nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden ( 33490 ).

De voorzitter:

Tijdens de wetsbehandeling in eerste termijn zal de heer Smaling van de SP zijn maidenspeech houden. Ik zal gedurende de behandeling even schorsen, zodat we hem kunnen feliciteren met dit heuglijke feit.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Misschien is het wel toepasselijk: de staatssecretaris had vorige week om uitstel gevraagd en vandaag is het Wereldmilieudag. Ik ga er dus van uit dat zij dit wetsvoorstel bespreekt met extra motivatie voor een goede bescherming van het milieu.

Het gaat over de wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Bij ons op de fractie wordt deze wet de "Wet gif" genoemd, want het gaat om gevaarlijke gifstoffen. Het lijkt een ogenschijnlijk simpele implementatie van een Europese verordening, maar er zitten behoorlijk wat haken en ogen aan. Daar heb ik vragen over.

De biociden waar we het vandaag over hebben, zijn in de regel zwaar gevaarlijke vergiften. De verordening maakt het makkelijker voor bedrijven om deze giftige stoffen op de markt te brengen. Dat bevreemdt ons in een tijd waarin de nieuwe wetenschappelijke inzichten zich opstapelen over de wijze waarop deze giffen zich nestelen in ons milieu, in dieren, in planten en in mensen en over de schade die zij daar aanrichten. Wij zouden eind dit jaar meer horen over welke stoffen wel en welke stoffen niet hormoonverstorende eigenschappen hebben. Ik wil graag weten hoe het proces om dat te bepalen in zijn werk gaat. We weten bijvoorbeeld al jaren dat glyfosaat hormoonverstorend is, maar het is nog steeds op de markt. Ik vind dat zowel de Nederlandse "toelater", het Ctgb, als de Europese Voedsel- en Warenautoriteit, de EFSA, hier veel te traag werkt. Deze nieuwe wetenschappelijke inzichten moeten veel sneller in de toelatingsrichtlijnen worden verwerkt. Is de staatssecretaris bereid zich hiervoor in te zetten in Brussel?

"Biociden" is een vaag begrip. Ik maak het graag wat concreter vandaag. Een voorbeeld van deze giftige stoffen die onder deze wet vallen, is difenacoum. Dat is een zeer giftige stof die wordt gebruikt als rodenticide om ratten en muizen te bestrijden. Blootstelling aan difenacoum kan plaatsvinden door opname via de mond, door inademing van stof of door contact met de huid. Al naar gelang de ingenomen hoeveelheid, variëren de symptomen van een verhoogde neiging tot bloeden tot massaal bloedverlies. Het blijft lang in de bodem en hoopt zich op in het lichaam, in het milieu en in planten en dieren. Omdat het gif zich overal ophoopt, neemt ook de resistentie van bijvoorbeeld de bruine rat tegen dit gif toe. Voormalig staatssecretaris Atsma – we kennen hem toch niet als de bewindspersoon met het allergrootste milieuhart – maakte zich zorgen over deze resistentie.

De staatssecretaris schrijft ons dan ook dat het Ctgb geen aanvragen voor het particulier gebruik van rattengif meer in behandeling neemt. Toch wil ik graag weten hoe het zit met bijvoorbeeld het middel BONIRAT. Dat is een lokmiddel, klaar voor gebruik, met als werkzame stof difenacoum. BONIRAT is uitsluitend toegelaten voor niet-professioneel gebruik, ter bestrijding van huismuizen in ruimten, maar het heet wel BONIRAT. Graag wil ik een uitleg van de staatssecretaris. Hoe kan zij garanderen dat dit middel niet wordt ingezet ter bestrijding van ratten? Ik denk dat zij dat niet kan. Hoe ziet zij dat dan voor zich als die lokstoffen ergens in een kelder liggen? Staan er dan bordjes bij met de tekst: ratten jullie mogen hier van het Ctgb niet van eten, maar voor muizen is het geen probleem? Kan zij aangeven wat de verzekering van het Ctgb waard is dat er geen biociden voor de particuliere bestrijding van ratten zijn toegestaan? Ik voel een beetje aankomen dat zij zal verwijzen naar de gebruiksvoorschriften. Daarom vraag ik haar alvast: wie controleert dat dan? Wie kijkt er in de kelder of er inderdaad alleen maar muizen doodgaan aan dit gif en geen ratten? Ik vraag de staatssecretaris om deze toelating en andere hierop lijkende toelatingen in te trekken, bijvoorbeeld ook Sorkil-G Muizenkorrels, Toxa Overdose – ik verzin dit niet – en Ratak Muizenkorrels. Ik denk dat de staatssecretaris zal moeten toegeven dat in de praktijk het onderscheid tussen welke dieren van welk gif eten, niet te maken is. Rattengif is met goede redenen in de ban gedaan en het is hoog tijd dat dit ook met muizengif gebeurt. Ik overweeg een motie hierover in te dienen.

De staatssecretaris geeft aan dat zij op dit punt geen aanvullend nationaal beleid heeft geformuleerd omdat zij prudent met deze mogelijkheid wil omgaan. Prudent tegenover wie? Tegenover het milieu en het welzijn van dieren of tegenover de chemische industrie en haar klanten? Hoe gaat zij invulling geven aan haar eigen verantwoordelijkheid voor het milieu? Graag een nadere uitleg.

Dan kom ik op de transparantie van de toelatingen van gif. Voor zowel biociden als gewasbeschermingsmiddelen geldt dat de studies van de industrie waarop het Ctgb de toelating baseert niet toegankelijk zijn voor het publiek en voor onafhankelijke wetenschappers. Niemand kan dus meelezen met het Ctgb en in openheid de conclusies bestrijden. De kwaliteit van het Ctgb en daarmee de kwaliteit van de toelatingen staat al jaren ter discussie. De internationale visitatiecommissie die momenteel de werkwijzen van het Ctgb onderzoekt, is daar het eerste concrete resultaat van. Ik ben benieuwd naar de conclusies van deze commissie en wil graag weten wanneer de Kamer de bevindingen van die commissie krijgt. Ik ben er niet gerust op dat dit nu een ommezwaai bij het Ctgb zal bewerkstelligen. Dat dit laatste nodig is, blijkt uit de evaluatie die het Pesticide Action Network in opdracht van het ministerie heeft gedaan. Het rapport is gisteren naar buiten gekomen en de conclusies zijn vernietigend. Ik citeer: "Bij de besluiten van het Ctgb wemelt het nog steeds van de dubieuze constructies om niet of niet volledig beoordeelde bestrijdingsmiddelen op de markt te houden. De kwaliteit van de besluiten van het Ctgb is ver onder de maat. Het Ctgb beschermt het specifieke Nederlandse milieu niet of nauwelijks. Tientallen bestrijdingsmiddelen met hoge risico's voor vogels, bijen et cetera zijn vrijwel ongeclausuleerd op de Nederlandse markt toegelaten". En dit, voorzitter, zijn alleen de headlines, de details zijn minstens zo interessant. Als het goed is, stuurt de staatssecretaris dit rapport met een kabinetsreactie naar de Kamer. Wanneer mogen we die verwachten en welke conclusies verbindt zij daaraan bij de behandeling van de nu voorliggende verordening? Is de staatssecretaris bereid om nu alvast toe te zeggen dat zij in die reactie ook vergaande maatregelen zal aankondigen om de kwaliteit van de beoordelingen bij het Ctgb omhoog te brengen?

We zijn blij dat nu ook producten die met biociden behandeld zijn onder deze wet vallen. We hopen dat dit ervoor zorgt dat er minder producten op de markt komen die met giftige stoffen zijn bewerkt, maar de overgangsperiode voor de met biociden behandelde producten is wel lang. We zouden op dit gebied veel van Denemarken kunnen leren. In dat land is het gebruik van gif aan veel meer regels gebonden dan hier. Mede als gevolg daarvan wordt er in Denemarken veel minder gif gebruikt. Als ik mij niet vergis, heeft Denemarken ook niet zo veel problemen om te voldoen aan de Kaderrichtlijn Water als wij hier. Kan de staatssecretaris dat bevestigen? Een van de opvallende verschillen in de regelgeving gaat erover hoe Denemarken omgaat met de risico's die bestrijdingsmiddelen met zich mee brengen. Daar wordt in dat land fundamenteel anders over gedacht, en dat is zelfs in wetten gegoten. Denemarken erkent dat het gebruik van gif altijd risico's met zich mee brengt. Als iemand daar zegt dat die giffen veilig zijn voor mens, dier of milieu, maakt die kans op een hoge geldboete of zelfs gevangenisstraf. De PvdD vindt dat heel logisch, want bestrijdingsmiddelen zijn bedoeld om iets te bestrijden. Of dit insecten zijn of planten, het is de bedoeling met dat gif iets dood te maken, iets uit te roeien. Geen enkel gif, hoe je het ook gebruikt, is veilig voor mens, dier of milieu. Als gif wel veilig zou zijn, zouden er geen gebruiksvoorschriften opgesteld hoeven te worden. Er zou dan ook niets aan dood gaan. Het doel van bestrijdingsmiddelen is simpelweg het doden van iets en dat is altijd gevaarlijk. Ik erger me aan het mantra – ik heb dit veel gehoord van de beide bewindslieden op dit dossier – dat gewasbeschermingsmiddelen en biociden, mits goed gebruikt, veilig zijn voor mens, dier en milieu. Dit is gewoon niet waar.

De heer Graus (PVV):

De PvdD spreekt over hoe slecht bestrijdingsmiddelen kunnen zijn, terwijl bepaalde giffen zelfs, al dan niet in verdunde vorm, medicinaal worden gebruikt, humaan en veterinair. Wat mij verbaast, is dat de PvdD niet spreekt over het voorkomen van bestrijdingsmiddelen tegen dieren. Ik verwijs hiervoor naar dr. Albert Weijman. Hij is niet de eerste de beste en mevrouw Ouwehand weet dat mogelijk. Hij heeft bij diverse ministeries tal van zaken aangedragen waaruit blijkt hoe plaagdieren kunnen worden geweerd opdat ze niet bestreden hoeven worden. Dat verhaal had ik graag ook van de PvdD gehoord.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat verhaal vertellen wij regelmatig. Ik heb het vandaag niet in mijn spreektekst staan, maar ik zal de volgende keer, om de heer Graus ter wille te zijn, nog wat extra spreektijd aanvragen om dit voortdurend in deze zaal te laten horen. Ik ben blij dat ik de heer Graus op dat punt een plezier kan doen.

De voorzitter:

Ik zou dit bijna uitlokking noemen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Bijna wel, voorzitter, ja.

Ik vraag de staatssecretaris of zij bereid is in navolging van Denemarken te erkennen dat aan het gebruik van biociden risico's verbonden zijn en dat het niet veilig is voor mens, dier en milieu. Is zij bereid dit uitgangspunt in de wet op te nemen en hierin een voorbeeld te nemen aan Denemarken? Ik overweeg een motie op dit punt.

Wij kunnen ook leren van de regels in Denemarken bij de verkoop van landbouwgif en biociden aan particulieren. Terwijl je hier in tuincentra en doe-het-zelfzaken bijna struikelt over de mierenlokdoosjes, het muizengif en de insectenspray, moet je er in Denemarken om vragen. In Denemarken staat het gif achter slot en grendel achter de toonbank. Je mag het wel kopen, maar je moet actief op zoek. Tevens krijg je van de verkoper direct voorlichting mee over hoe je het gif kunt gebruiken, hoe het bewaard moet worden en welke risico's aan het gebruik verbonden zijn. De regels zijn daar nog maar kort geleden ingevoerd. Ik stel mij voor dat het resultaat hiervan zal zijn dat particulieren minder gif gebruiken en als ze nog gif gebruiken, dit op een manier gebeurt die minder risico's met zich meebrengt voor de dieren, voor het milieu en voor de gezondheid van de mensen en hun kinderen. Ik stel voor dat wij dit in Nederland invoeren zo lang die middelen op de markt zijn. De PvdD wil zo snel mogelijk naar een gifvrije samenleving. De PvdD wil dat de gifstoffen die nu volop verkrijgbaar zijn, van de markt verdwijnen. Zo lang dit nog niet het geval is, valt te overwegen het Deense systeem toe te passen. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris.

Ik heb twee amendementen ingediend op dit wetsvoorstel. Dit was gisteren al het geval bij het VAO bijensterfte. Hoewel wij vandaag de implementatie van de verordening op het gebied van biociden bespreken, is het ook noodzakelijk de wetgeving op het punt van de beoordeling van landbouwgif, gewasbeschermingsmiddelen dus, aan te passen. Tijdens het AO dat wij voerden over bijensterfte, rees bij een groot deel van de Kamer zorg over het feit dat het CTGB niet kan toetsen aan de waterkwaliteitsdoelstellingen. Daardoor worden er, ondanks grote normoverschrijdingen van soms wel 26.000 x de norm van bijvoorbeeld Imidacloprid, nog steeds nieuwe toepassingen van dit landbouwgif toegelaten. Het CTGB kan dit namelijk gewoon niet weigeren, al weten wij en het CTGB dat het halen van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water hierdoor in gevaar komt. Ik heb twee amendementen ingediend die het voor Nederland mogelijk maken om in dit soort gevallen af te wijken van de Europese beoordelingssystematieken en eigen aanvullende regels te stellen. Door een van de amendementen wordt ook de toets op waterkwaliteitsdoelstellingen weer ingevoerd in de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De watertoets noemen wij dat mooi. Dit is oerhollands. Wij hebben niet alleen de waterfiets, maar ook de watertoets, omdat ons land nu eenmaal vol ligt met sloten. Wij moeten extra voorzichtig zijn en voor ons zelf ruimte in de wet laten om, anders dan Europees is afgesproken, onze eigen waterkwaliteit te kunnen waarborgen. Alleen dan kunnen wij de kwaliteit van ons oppervlaktewater echt beschermen en hebben we, zij het vertraagd, zicht op het halen van de doelstellingen van de kaderrichtlijn. In de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken hierover, medeondertekend door deze staatssecretaris van Milieu, proefde ik ook enige spijt dat op dit moment deze mogelijkheden wettelijk gezien ontbreken. Ik ga er dan ook van uit dat de staatssecretaris de amendementen zal omarmen. Wellicht vindt zij het ook nodig om daarover eventjes te bellen met de staatssecretaris van Economische Zaken, die bij het dossier bijensterfte liet doorschemeren dat zij het jammer vond dat de wet op dit punt beperkingen biedt.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Smaling, die zijn maidenspeech zal houden. Dit is dus de eerste keer dat hij spreekt in de plenaire zaal van de Tweede Kamer.

Mijnheer Smaling, ik wens u heel veel plezier. Ik hoop dat u geniet van dit moment. Er zijn fans in de zaal.

De heer Smaling (SP):

Heb ik fans in de zaal? Fijn, dat kan ik wel gebruiken.

Voorzitter. Dank u wel voor uw hartelijke woorden. Een maidenspeech is natuurlijk bijzonder. Laat dat duidelijk zijn.

Dit is ook bijna een bijzondere dag. Het is namelijk Wereldmilieudag. Mevrouw Ouwehand zei het al. Op 4 juni 1963, op één dag na precies 50 jaar geleden, sprak Rachel Carson het Amerikaanse Congres toe. Dat was in het jaar na de verschijning van haar beroemde boek Silent Spring, dode lente. Het boek is een aaneengesloten tirade tegen de verwoesting die het insecticide DDT toen aanrichtte. Silent Spring wordt wel gezien als het eerste echte milieupamflet en heeft een enorme impact gehad. In Nederland is het milieubewustzijn pas in 1973 echt tot leven gekomen. Barend Servet opende toen iedereen de ogen met de allereerste milieuhit "Waar moet dat heen, hoe zal dat gaan?".

Het is zinvol om even terug te kijken op die periode. Zo heerste in de jaren vijftig en zestig grote euforie over bestrijdingsmiddelen. Met de Hongerwinter nog vers in het geheugen, was er een begrijpelijke naoorlogse fixatie op een hoge landbouwproductie. Veel Marshallgeld werd besteed aan landbouwonderzoek en voorlichting, gericht op productiviteitsverhoging. Het draaide om zaad en gewasveredeling, om fokkerijprogramma's, kunstmest en om het bestrijden van ziektes en plagen met landbouwgif. In die tijd schaamden wij ons daar ook niet voor. Gewasbeschermingsmiddelen heetten nog gewoon bestrijdingsmiddelen en biociden rattengif. Een kruid werd een onkruid en bepaalde dieren werden ongedierte. Pas na verloop van tijd kregen wij zicht op de keerzijde van DDT en andere schadelijke chemische stoffen. Nuttige insecten gingen massaal de pijp uit en er trad resistentie op door genetische aanpassing van de plantaardige en dierlijke genocideslachtoffers en slecht afbreekbare stoffen hoopten zich op in bodem en grondwater en dreigden in de voedselketen terecht te komen. Pas eind jaren zeventig werd de milieurichting in het hoger onderwijs populair. "Booming", zou ik zelfs zeggen.

Toch, ondanks Rachel Carson, ondanks Barend Servet en ondanks de insectenkundigen in Wageningen – laat ik hen ook even noemen – en enkele mindere goden, zijn we nog steeds het smerige hoekje van West-Europa. Op elke kaart zie je het weer, op die van het Planbureau voor de Leefomgeving, van het Europees Milieuagentschap of van UNEP, het milieuprogramma van de Verenigde Naties: hier lijkt alle rotzooi samen te komen.

De Europese Unie is gelukkig vrij streng op milieugebied en mijn fractie hoopt ook dat dit zo blijft. Jazeker, de SP in de bres voor Europese regelgeving! Soms kan het. Deze week stond namelijk de dreigende taal in de krant dat bedrijven in de toekomst gecompenseerd zouden moeten worden als zij last hebben van milieurichtlijnen. Ik wil de staatssecretaris vragen of dat klopt en of dat op termijn misschien ook wel betrekking heeft op dit wetsvoorstel. Het is namelijk een hinderlijk wetsvoorstel voor een deel van het bedrijfsleven. Maar goed, Nederland voldoet dus nog steeds niet aan veel Europese milieuregels, niet aan de Kaderrichtlijn Water, niet aan de nitraatrichtlijn en niet aan de luchtkwaliteitsrichtlijn. Voor de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn net weer 30 natuurgebieden aangewezen door het Rijk, maar het lijkt mij een enorme klus, zo niet een illusie, om overal de benodigde biodiversiteitsdoelstellingen te halen. Wij zijn kwetsbaar door onze ligging en door een hoge grondwaterstand, een fors areaal zandgronden waar stoffen makkelijk uit spoelen. Daar kunnen wij weinig aan doen. Wij zijn kwetsbaar door onze bevolkingsdichtheid. Wij wonen overal dichtbij. Daar kunnen wij ook niet zo veel aan doen. Wij zijn kwetsbaar doordat wij te veel dieren houden. Er zijn meer varkens op De Peel en in de Kempen dan voor de varkenspestuitbraak in 1997. Daar kunnen wij wel degelijk iets aan doen, maar landbouw en natuur staan in dit land al zo lang op een hopeloze manier met de rug naar elkaar. Verbind die natuurgebieden nu eens en zorg dat er een buffer van alleen kleinschalige extensieve landbouw rondom die natuurgebieden ligt.

Voorzitter. Het wetsvoorstel is een vertaling van een Europese verordening – ik corrigeer u even want u sprak over "richtlijn" – in nationale wetgeving. Dat leek mij onvoorstelbaar saai voor een maidenspeech, maar bij nader inzien valt dat toch wel mee. Ik vis er twee zaken specifiek uit.

De eerste is de waakhond. Onze waakhond in Nederland heet het College voor de toelating van gewasbescherrmingsmiddelen en biociden, het Cbtg. Er is ook een Europees agentschap voor chemische stoffen, ECHA, dat zich zal bezighouden met het gecentraliseerde systeem, de unietoelating. Het is echter ook Europa, dus zijn er 27 Ctgb's die de verordeningen omzetten in nationale wetgeving. Het wordt mij niet helemaal duidelijk of het speelveld straks gelijk is, of hobbelig, of iets er tussenin. Er zal altijd een Ctgb zijn met de laagste eisen of een Ctgb met de minste expertise. Toch kan een bedrijf daar zijn product laten goedkeuren waarna het in principe in Nederland kan worden gebruikt. Ons Ctgb moet opdrachten verwerven; het is immers een zbo. Een streng Ctgb prijst zichzelf uit de markt, wat natuurlijk helemaal niet zou moeten.

Hoe zeker is de staatssecretaris dat in Oost-Europa bijvoorbeeld de eisen en de naleving goed op orde zijn? Oost-Europese lidstaten kenden in het recente verleden enorm veel vervuiling. Het riviertje de Prut dat Roemenië van Moldavië scheidt, doet zijn naam eer aan, en de Baltische zee is berucht om de grote hoeveelheid vervuiling door overmatig gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen in het verleden. Met andere woorden, hoe waterdicht is het systeem? Hoe verhouden de toelatingsmandaten zich tot elkaar?

Daarnaast speelt ook de handhaving een rol. Zo zijn met biociden behandelde voorwerpen aan restricties gebonden, maar in de memorie van toelichting wordt gesteld dat er geen lijst is van die voorwerpen omdat dat onduidelijk zou zijn. Dat lijkt mij een tekortkoming in de wetstekst. Is het voor de staatssecretaris inmiddels wel duidelijk om welke voorwerpen het gaat?

Het tweede punt waarop ik wil ingaan, betreft de belanghebbenden. In de memorie van toelichting staat: "De verordening is in continue, nauwe samenwerking met het bedrijfsleven tot stand gekomen, zowel nationaal als internationaal." Waarom alleen het bedrijfsleven? Is er geen overleg geweest met de GGD, waterbedrijven of milieuorganisaties?

Nederland is een grote speler in de zaadsector en had familiebedrijven zoals De Ruiter en Royal Sluis. Iedereen heeft zijn parkiet vroeger wel eens gevoerd met het zaad van die Nederlandse bedrijven. Inmiddels zijn ze na diverse overnames en ontslagrondes in de handen van Monsanto beland, de multinational van het ontbladeringsmiddel Agent Orange, van de terminator genes die ervoor zorgen dat geoogst zaad niet kan worden gebruikt voor een tweede gewas en ook van de genenpolitie die boeren voor de rechter sleepte als er wat gepatenteerd gentechzaad hun veld was opgewaaid. Is het Ctgb opgewassen tegen dergelijke giganten? Hoe vindt het overleg plaats met een bedrijf als Monsanto?

Het Ctgb is blijkbaar wel opgewassen tegen de Europese ngo Pesticide Action Network, want die is te verstaan gegeven zich niet met de evaluatie van het Ctgb te bemoeien. Waarom neemt het Ctgb een dergelijke positie in?

Je kunt bij dit onderwerp een handige verdeling in vier categorieën maken. Dat maakt zo'n wetsvoorstel ook leuker om te lezen. Ik doe kort een voorstel hoe dat zou kunnen worden gedaan. Categorie 1 is daarbij datgene waarvan je weet dat je het weet. Wij weten hoe slecht DDT is. Wij hebben het verboden, maar in ontwikkelingslanden wordt het nog veel gebruikt. Vaak wordt er met een handsprayer gewerkt en knuffelt de arbeider van dienst 's avonds zijn kinderen met zijn DDT-handen voordat zij naar bed gaan. Wij zijn heel streng op wat we uit die landen importeren, maar waarom helpen wij, met alle kennis die we hebben, die landen niet resoluut van die rotzooi af? Is dat bijvoorbeeld niet iets voor dat revolving fund van minister Ploumen?

Categorie 2 is datgene waarvan je weet dat je het niet weet. Door onderzoek kun je die categorie verkleinen, en categorie 1 vergroten. De vraag is dan: welk type onderzoek, wie voert dat uit en hoe? Een quickscan is iets anders dan een groot experiment met veel herhalingen, met proefdieren, met de deelname van de bevolking en controlegroepen. Is er sprake van een urgente kwestie, is er een schandaal of ramp geweest die aanleiding geeft om geld kwijt te spelen voor onderzoek, of is er juist ruimte voor fundamenteel onderzoek? Dat zijn keuzes, waarbij de politiek een rol speelt. Op een van onze universiteiten is kort geleden een bijzonder hoogleraar aangesteld die ook een hoge functie bekleedt bij BASF. Dat bedrijf betaalt die leerstoel. Als hoogleraar heb je redelijk de vrije hand om keuzes te maken in wat je onderzoekt, maar ga je ook datgene onderzoeken wat schadelijk kan zijn voor je broodheer? Bij een universiteit speelt dat niet, maar bij een bedrijf speelt dat wel degelijk. Hoe staat de staatssecretaris hierin?

Ander onderzoek vindt misschien niet plaats. Zo kan het buitenshuis vergiftigen van ratten invloed hebben op bunzingen, die zich weer tegoeddoen aan ratten die op apegapen liggen. Maar die bunzingen zijn juist weer nodig om de ganzenpopulatie onder controleren te houden, want die arme dieren verpesten het op dit moment weer voor andere vogels en voor de boeren. Huisdieren overlijden ook als ze rattengif eten. Biociden, zoals rattengif, zijn in elke winkel te koop en worden daar tentoongesteld als waren ze limonade. Is dat omdat we al weten wat we weten, of ziet de staatssecretaris hier ruimte om wat strenger te zijn?

Categorie 3 is datgene waarvan je niet weet dat je het weet. Vaak gaat het om zaken waarvan je niet wílt weten dat je ze weet. Dat is de categorie van het wegkijken, van de onderzoeksresultaten die in een la terechtkomen, van de zorgfraudes, van de Bulgarentoeslagen. Of de zaken die alleen via klokkenluiders tot ons komen; mensen die uitgekotst, berooid in een stacaravan en met een strafblad aan hun broek verder moeten in het leven. Toen duidelijk werd wat asbest werkelijk kon aanrichten, duurde het nog jaren voordat dit algemeen werd onderkend. Niet iedereen had daar namelijk baat bij. Mijn Eerste Kamercollega Bob Ruers kan daarover een dik boek opendoen. Een ander voorbeeld is recent: de bijensterfte. De Europese Commissie heeft het gebruik van neonicotinoïden op 29 april 2013 tot nader order verboden. The European Food Safety Authority, de EFSA, maakte namelijk melding van – ik citeer – "onaanvaardbare schade, toegebracht aan bijenvolkeren". Het Ctgb geeft echter aan dat er geen bewijs is van bijensterfte als gevolg van deze middelen, op basis van openbare literatuur. Ik weet niet precies wat daar wel of niet onder valt. De multinational Syngenta zegt dat het voorstel voor een moratorium op deze middelen is gebaseerd op ondermaatse wetenschap en geen recht doet aan een schat aan bewijs uit de praktijk. Een ander voorbeeld van categorie 3 draait om een van de lievelingen van Monsanto: de onkruidbestrijder glyfosaat. De bekendheid daarvan is groot onder de naam "Roundup Ready", een product dat is gekoppeld aan genetisch gemodificeerde maïs en soja. Het werkt pas in op onkruid als dit al is ontkiemd. Daarmee wordt ook het, weliswaar resistente, maar nog te oogsten gewas besproeid en zo komt de stof in de voedselketen terecht. Het bewijs bouwt zich onderhand op – daar refereerde mevrouw Ouwehand ook al aan – dat deze stof heel schadelijke effecten op mens en dier kan hebben. Je ziet dat het bedrijfsleven er soms belang bij heeft om in categorie 3 te blijven hangen, terwijl wij misschien al in categorie 1 zijn. Het zou leuk zijn als de staatssecretaris op deze voorbeelden kon reflecteren.

Ik rond af met categorie 4. Die beslaat datgene waarvan je niet weet dat je het niet weet. Het boeiende is dat we niet weten hoe groot die categorie is in vergelijking met de drie anderen. Er valt van alles onder: wat ontdekken we nog; wat vinden we nog uit; wat voor moois of akeligs ligt er nog in het verschiet; welke anonieme briefjes krijgen we nog? Rachel Carson schreef dingen op waarvan we een tijd daarvoor niet wisten dat we ze niet wisten. Door Barend Servet gingen we kijken naar waar we eerder niet keken. Maar één ding is zeker, voorzitter: aan alles komt een eind. En dus ook aan deze maidenspeech.

(geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Ik dank u hartelijk, voor de kleine correctie in mijn richting die in uw tekst zat, maar ook omdat u aan iedereen heeft laten zien dat het helemaal niet saai hoeft te zijn om over een verordening te praten. Ik hoop u hier nog vaak te kunnen horen. Ik ga u feliciteren en schors daarna de vergadering, zodat anderen dat ook kunnen doen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw Dikkers (PvdA):

Voorzitter. Allereerst feliciteer ik mijn collega Smaling met een ontzettend leuke, inhoudelijk interessante en verrassend gezellige maidenspeech over de Biocidenverordening. Hartelijk gefeliciteerd! Welkom in ons midden. Ik begrijp dat u onderwijs gaat doen, wat ik dan weer spijtig vind, want dat doe ik niet en dan kan ik niet met u in debat, wat ik echt heel graag zou willen. Wellicht kan er nog wat geruild worden en zullen wij elkaar nog een keer treffen in de debatten. Hartelijk gefeliciteerd, mooi verhaal, dank u wel.

Voorzitter. Wanneer een product in een lidstaat is goedgekeurd, mag het straks in principe in alle lidstaten worden toegepast, mits het etiket in de landstaal is gesteld en er geen bezwaar is gemaakt door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Mijn excuses aan de mensen op de publieke tribune daarboven: het verhaal van de mijnheer hiervoor was echt veel toegankelijker dan dat van mij, maar ik zal mijn best doen.

Cruciaal bij deze verordening is natuurlijk het vertrouwen dat wij mogen hebben in de beoordelingssystemen van de verschillende lidstaten. Daar ben ik niet zo gerust op. Hoe weegt de staatssecretaris de beoordelingssystemen van de lidstaten en worden de nationale beoordelingssystemen geüniformeerd en aangepast aan de hoogste standaard, of juist aan het gemiddelde? Krijgt straks het land met de gemakkelijkste regelgeving of de onbetrouwbaarste systemen voor de beoordeling alle toelatingen aangeboden? Graag krijg ik hierop een toelichting van de staatssecretaris.

De Biocidenverordening biedt lidstaten geen grondslag om nadere regels te stellen, zo lezen wij. Begrijp ik goed dat de staatssecretaris daadwerkelijk vertrouwen heeft in alle beoordelingsmethoden van alle lidstaten op basis van het gemeenschappelijk beginsel? Zijn er landen waarover de staatssecretaris zich zorgen maakt? Zo ja, welke landen zijn dit en wat gaat zij daaraan doen? Gaan wij een voorbeeld nemen aan Denemarken, zoals mij collega Ouwehand opmerkte, of juist aan Roemenië? Gaan wij voor de laagste of de hoogste standaard? In dat geval kan Nederland ook nog wel wat leren.

In de reactie van de Raad van State lezen wij dat het niet duidelijk is welke autoriteit bevoegd is om binnen 30 dagen te toetsen of een biocide op de markt mag worden gebracht. De wet is aangepast en het Ctgb heeft daarin een rol gekregen. Wat gebeurt er wanneer de termijn van 30 dagen wordt overschreden? Wie is dan aansprakelijk? Zeker als je bedenkt dat dezelfde bezwaar- en beroepsmogelijkheden opengesteld zouden zijn als nu het geval is bij toelating, is de termijn van 30 dagen heel erg krap. Wij zouden graag een grotere rol van de milieubeweging willen zien in het Ctgb. Kan de staatssecretaris toezeggen dat zij daarnaar gaat kijken? Hoe zit het met de publicatie van toelating van biociden op de Nederlandse markt binnen deze verordening? Gelden daarvoor ook dezelfde regels? Dan is de termijn van 30 dagen wel erg krap. In de nota van toelichting lezen we dat binnen de EU ongeveer 71% van alle biociden in zogenaamde biocidefamilies kan worden gegroepeerd. Kan de staatssecretaris toelichten wat er in zo'n geval moet worden aangetoond? Ik kan mij namelijk voorstellen dat er, als je diverse stoffen onder dezelfde familie registreert, maar in een andere samenstelling bij elkaar voegt, ook daadwerkelijk iets anders gebeurt. Wie controleert dat in dat geval? Ik ben er niet gerust op dat de biocidetoepassing milder is van stoffen die binnen de familie vallen. De staatssecretaris geeft aan dat de toelating en intrekking van biocideproducten plaatsvinden na beoordeling van het dossier dat daarbij hoort. Dat lijkt mij nogal logisch, maar vindt die toetsing dan plaats op normen vastgelegd in wet- en regelgeving van de nationale lidstaten of wordt dat Europees? Zo ja, welke wet- en regelgeving hanteren we dan, de Roemeense, zoals eerder gezegd, of de Deense?

Afgelopen winter had ik thuis muizen in mijn keukenkastje. Van mijn oma heb ik geleerd dat je dan een brillosponsje in de afvoer douwt, want daar kunnen ze zich niet doorheen vreten. Dat is een heel oud en handig systeem. Dat hebben wij nu ook in de regenpijp. Vanwege de vetbolletjes die ik in de schuur had, hadden we ook muizen in de schuur. Ik heb de vetbolletjes achter slot en grendel gedaan en brillosponsjes in de regenpijp gedouwd. Voorkomen is beter dan genezen. Wil de staatssecretaris ons toezeggen dat zij in overleg met de staatssecretaris van Economische Zaken kijkt hoe ze tot maatregelen kan komen om het biocidegebruik in zijn algemeenheid terug te dringen? Ik snap heel goed dat dit niet overal kan en waar de volksgezondheid in het geding is, moeten we extra opletten. Particulier gebruik is één zaak, maar ook bedrijven kunnen veel meer doen dan nu het geval is. Ze kunnen beter hun veevoer achter slot en grendel houden dan zo ontzettend veel gif in de stallen hebben.

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Allereerst ook namens de fractie van de PVV felicitaties aan het adres van de geachte afgevaardigde Smaling van de Socialistische Partij voor zijn maidenspeech. Welkom in deze arena, we zullen elkaar hopelijk nog vaak tegenkomen. Mijnheer Smaling, ik heb uit uw maidenspeech begrepen dat u in ieder geval ter zake kundig bent en dat is heel veel waard in deze plenaire zaal. Bovendien hebt u de heer Roemer in lengte verslagen, zag ik. Het gaat niet altijd om de kwantiteit, zo zeg ik als klein mannetje, maar om de kwaliteit.

Voorzitter. Hulde ook aan mevrouw Dikkers voor wat zij net zei. Dank, want dat is nu precies het verhaal waar ik op doelde tijdens mijn interruptie van de Partij voor de Dieren: voorkomen is beter dan genezen en er gebeurt bijna niets aan het voorkomen dat je plaagdieren binnen krijgt of dat je ze rondom je huis krijgt. Dat geldt ook hier in de Kamer. We hebben hier ook een muizenplaag gekend. Samen met doctor Albert Weijman, een echte plaagdierdeskundige, hebben wij toen gekeken wat we hier in de Kamer konden doen aan het weren van die muizen. Ze konden hier gewoon in- en uitlopen. Daar moet iets aan gedaan worden, dan hoef je die diertjes ook niet te bestrijden of te doden. Het is een vrij nare dood, want het kan vaak dagen duren. Ze verdrogen en ze krijgen bloedingen. Het is echt niet fris om dat allemaal mee te maken, want het zijn dieren met een complex zenuwstelsel, die vaak gevoeliger zijn dan wij allemaal bij elkaar.

Er zijn ook goede giften. De Partij voor de Dieren had het over gif, maar sommige giften beschikken, al dan niet verdund, zelfs over een medicinale werking. Ik noem bijvoorbeeld een chemokuur. Dat is echte rotzooi, het is gif, maar je helpt er wel mensen mee. Het is een soort gif, hoe je het ook wendt of keert, maar het verbetert de kwaliteit van hun leven, het rekt de duur van hun leven en het bestrijdt de kwaadaardige cellen. We moeten niet altijd zo negatief over giften doen. Bovendien bestaan bepaalde kuren die dieren krijgen, ook uit puur gif dat ze verdunnen. Ik wil toch aan de Partij voor de Dieren meegeven dat niet alle giften slecht zijn en dus ook niet alle gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

De PVV is voor dit wetsvoorstel ten behoeve van de interne markt, de uiteindelijke vermindering van lasten en het benodigde gelijke speelveld. Wij maken ons wel zorgen om het toezicht en de handhaving, met name buiten Nederland. Dit is mogelijk iets wat de staatssecretaris kan meenemen als zij gesprekken voert met haar Europese collega's, niet zelden is gebleken dat onze ondernemers de dupe worden doordat in andere Europese landen niet of nauwelijks wordt gecontroleerd.

Het is ook al gezegd dat het Ctgb, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, nog meer taken zal krijgen, terwijl er onlangs toch allerlei problemen zijn geconstateerd bij deze instantie als het gaat om lange wachttijden en dergelijke. Bovendien betwijfelt mijn fractie of er wel voldoende aan opsporing en handhaving wordt gedaan, laat staan aan zware bestraffing van freeriders. Mensen die willens en wetens de volks- of diergezondheid in gevaar brengen moeten echt achter slot en grendel. Dat red je niet door ze een boete op te leggen en ze daarna met een schouderklopje weer buiten te zetten. Die mensen moeten uit de maatschappij worden gehaald. Zij moeten in de bak, zoals ik dat graag in straattaal zeg en moeten dit nooit meer kunnen doen, althans voorlopig niet meer. Zij moeten heel hoge boetes krijgen maar moeten ook de gevangenis in.

De PVV juicht het toe dat er voortaan bij een toelating een vergelijkende evaluatie moet worden gedaan, in het geval van biociden met stoffen die voor vervanging in aanmerking komen. Als er minder schadelijke middelen zijn moeten die worden gebruikt. Dat is ook wat ik jarenlang aan de staatssecretaris van Economische Zaken heb gevraagd. Dat zal ook de bestuivers, de Maja's en de Willy's van onze samenleving, dus de bijtjes en de hommeltjes, ten goede komen, die aan het begin van onze voedselcyclus staan. Zij zijn onmisbaar. Einstein heeft ooit gezegd: als de bestuivers, de bijen uitsterven, duurt het nog vier jaar voordat de mensen uitsterven. Zo erg wil ik het niet stellen maar Einstein was niet de eerste de beste.

Onze fractie vraagt al jaren om een snellere en vereenvoudigde toelatingsprocedure ten behoeve van niet-chemische bestrijdingsmiddelen en een onderzoek welke chemische gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden vervangen door bestuiversvriendelijke varianten. Dat heb ik al bij de staatssecretaris van Economische Zaken neergelegd. Ik leg dit ook graag bij deze staatssecretaris neer.

Tot slot wil ik onze ondernemers prijzen. Ze zijn echt welwillend en ze lopen ver voorop ten opzichte van andere Europese landen. Ik verzoek de staatssecretaris om met een lijst te komen met de herkomstlanden die de bestrijdingslimieten blijven overschrijden ten koste van de volks- en diergezondheid en die daarmee ook oneerlijke concurrentie vormen voor de Nederlandse ondernemers die wel welwillend zijn en die wel graag willen blijven vooroplopen. Wij moeten niet enkel de ondernemers in het verdomhoekje drukken. Daar gaan wij niet aan meedoen.

Ten slotte een punt dat ik al meerdere malen heb genoemd, ook in de pers, maar wat helaas niet wordt opgepakt. Dat is niet leuk als een PVV'er met iets heel goeds komt en een podium krijgt. Ik heb al heel lang geleden verteld dat de meeste stalbranden worden veroorzaakt door plaagdieren. Dat komt ook door ontlasting die gaat verdrogen en die op een gegeven moment kan ontbranden. Hier wordt niets aan gedaan. De pers pakt het niet op en ik heb ook de indruk dat de regering dat niet doet. Dus ik vraag ook aan deze staatssecretaris om spoedig contact te zoeken met doctor Albert Weijman, een van de weinige deskundigen op dit gebied, en om ook vaker naar onze adviezen te luisteren, want wij hebben op dit gebied achteraf toch wel heel vaak gelijk gehad.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Mooi dat de heer Graus inderdaad ook wijst op de preventie van plaagdieren. Daar zijn wij helemaal voor. Mijn vraag gaat over de amendementen die de Partij voor de Dieren op deze wet heeft ingediend. Wij willen namelijk heel graag dat Nederlandse volksvertegenwoordigers en de regering zelf kunnen besluiten welke maatregelen nodig zijn als het gaat om gif en niet alleen maar doen wat men in Europa toevallig goed vindt. Is de PVV dat met ons eens en kunnen wij rekenen op de steun van de PVV voor die amendementen?

De heer Graus (PVV):

Uiteraard leg ik alles voor aan mijn fractie. Zo gaat dat. U hebt een groot geluk omdat de Partij voor de Dieren hier maar met twee zetels aanwezig is. Bij ons zijn dat er vijftien.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat is inderdaad een groot geluk!

De heer Graus (PVV):

Ik ga uw amendement nog eens goed bekijken en ik overweeg ook om een positief advies aan mijn fractie te geven, maar uiteindelijk zal de fractie uiteraard beslissen. Ik ben niet de PVV. Ik ben maar een bescheiden lid van de Partij voor de Vrijheid.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Die bescheidenheid siert de heer Graus, maar hij staat hier wel als een vertegenwoordiger van de fractie. Wat hij hier inbrengt, heeft hij van tevoren met zijn fractie besproken. Ik hoor graag van hem op welke wijze zijn fractie hierin staat. Ik kan me niet voorstellen dat de PVV-fractie op de lijn zit van precies doen wat Europa wil en als een slaafse fractie alleen maar opvolgen wat Europa voorschrijft. Ik zou graag zien dat de PVV-fractie aan onze kant staat als het gaat om het creëren van mogelijkheden om hier zelf te besluiten wat verstandig is met betrekking tot gif.

De heer Graus (PVV):

Ik denk dat, als het gaat om een slaafse houding naar Europa, de PvdD-fractie eerder de PVV-fractie volgt dan omgekeerd, want mijn fractie roept dat al vanaf 2006. Mevrouw Ouwehand heeft het over een amendement. Dat moet altijd in de fractie worden besproken. Ik kan hier echter niet vooruitlopen op de fractievergadering van aanstaande dinsdag. Dat doe ik niet; dat is niet netjes, niet kies en niet chic. Ik ben blij dat de mensen die zich daar eerder niet aan hebben gehouden, allemaal zijn geloosd. Je moet altijd collegiaal en netjes blijven en namens de fractie blijven spreken. Dat betekent ook dat je alle fractieleden daarover moet horen. Ik zal dat ook altijd blijven doen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Kan ik misschien in tweede termijn horen op welke wijze, naar de inschatting van de heer Graus, zijn fractie omgaat met deze amendementen?

De heer Graus (PVV):

Ik bespreek moties en amendementen altijd met mijn fractie. Ik zeg dat nu voor de derde en laatste keer. Voorts kan mevrouw Ouwehand zich voorstellen dat de PVV-fractie hier positief tegenover staat. Wij willen absoluut geen slaafse houding naar de Europese Unie. Ik zie aan het glimlachje van mevrouw Ouwehand dat zij dat diep in haar hart ook wel weet. Het was volgens mij een retorische vraag.

De voorzitter:

U hebt er toch nog antwoord op gegeven en dat is best knap bij een retorische vraag.

De heer Geurts (CDA):

Voorzitter. Allereerst wil ook ik de heer Smaling feliciteren met zijn maidenspeech. Ik heb deze de kop meegegeven: waarheen, waartoe? Ik had de hoop dat we in de toekomst wat vaker het debat zouden voeren over het beeld dat de heer Smaling op de toekomst heeft. Ik begrijp echter dat hij onderwijs gaat doen, maar groen onderwijs is ook erg mooi.

De CDA-fractie is een warm voorstander van één Europees toelatingssysteem. Een gelijk speelveld is voor het Nederlandse bedrijfsleven van groot belang. Deze stap is dus zeer welkom. De vraag is echter in hoeverre maatwerk toch verstorend kan gaan werken. De regering stelt dat zij voor deze wetswijziging geen aanvullend nationaal beleid heeft geformuleerd omdat zij prudent met deze mogelijkheid wil omgaan. De verordening biedt de lidstaten echter een beperkte en aan stringente voorwaarden gebonden mogelijkheid om nationale omstandigheden te laten meewegen bij de Unietoelating en bij de wederzijdse erkenningen. Ook vragen wij ons af in hoeverre nationale koppen in lagere regelgeving worden voorkomen en/of verdekt opgestelde nationale koppen worden opgespoord.

De leden van de CDA-fractie constateren dat met biociden behandelde voorwerpen onder de wet zullen vallen. We hebben daar nog wel enkele vragen bij. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat in de gehele EU producten worden geweerd die niet aan de nieuwe regels voldoen? De EU heeft nu eenmaal niet zo'n geweldig trackrecord op dit gebied. En door wie worden de kosten betaald die met de inspectie zijn gemoeid? Gaat elk land de niet meer toegestane behandelde voorwerpen vernietigen?

De CDA-fractie is positief over het feit dat de verordening uitdrukkelijk het minimaliseren van het gebruik van proefdieren heeft geregeld. Een van de eisen is bijvoorbeeld dat aanvragers de gegevens van dierproeven moeten delen en niet mogen dupliceren. Hoe gaat de staatssecretaris de voortgang hiervan monitoren?

Zoals eerder aangegeven, is de CDA-fractie voorstander van de Unietoelatingen. Hoe gaat de staatssecretaris de Unietoelatingen bij het bedrijfsleven bevorderen en wel zo, dat deze toelatingen in Nederland worden aangevraagd?

Dan heb ik nog een praktisch punt. Buiten de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zullen ook het besluit en de regelingen worden aangepast. Dit is een vervolg in verband met het van kracht worden van de Europese biocidenverordening. We hebben daarom de volgende vragen. Is de staatssecretaris ervan op de hoogte dat het Ctgb, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, van plan is om buitentoepassing van bepaalde plaagdierbestrijdingsmiddelen niet meer toe te staan? Is de staatssecretaris met het CDA van mening dat dit leidt tot onacceptabele risico's voor de volksgezondheid, de voedselveiligheid en diergezondheid? Mijn fractie kan zich haast niet voorstellen dat dit in Nederland gaat gebeuren. Zij is ook van mening dat zo'n beleid ertoe leidt dat er geen gelijk speelveld in Europa zal zijn.

Voor mijn afronding keer ik terug naar het begin van mijn betoog. Ik zei dat het CDA een warm voorstander is van één Europees toelatingssysteem. Een gelijk speelveld is voor het Nederlandse bedrijfsleven van groot belang. Daarom is in onze ogen deze wijziging van de wet zeer welkom.

Mevrouw Lodders (VVD):

Voorzitter. Voor ons ligt de wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, ter uitvoering van de verordening van het Europees Parlement betreffende het op de markt aanbieden van biociden. Graag wil ik namens de VVD-fractie een aantal punten hierover naar voren brengen.

Met de voorliggende wetswijziging wordt er een belangrijke stap gezet in de richting van een gelijk speelveld in 27 lidstaten voor het aanbieden en het gebruik van biociden. Nederland kennen we als een koploper in het hanteren van extra regels bij de vertaling van richtlijnen naar nationale wetgeving. Dat is Nederland zeker op het gebied van de Biocidenrichtlijn. Dat is nadelig, omdat Nederland op die manier meer eisen stelt en daardoor duurder is dan andere landen. Dit leidt bovendien niet tot een eerlijk speelveld in Europa. Met de nieuwe verordening gaat dit veranderen, en dat is positief.

In de memorie van toelichting lees ik dat de verordening regels bevat en dat vergelijkbare bepalingen in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden geschrapt. Graag ontvang ik de bevestiging van de staatssecretaris dat alle bepalingen die Nederland heeft getroffen naar aanleiding van de richtlijn, zijn geschrapt, en alleen de bepalingen vanuit de verordening zijn overgenomen. Ook zijn dus de bepalingen geschrapt die mogelijk gaan over gebieden die niet binnen de reikwijdte van de verordening vallen. Ik hoor graag een toezegging van de staatssecretaris daarover.

Ook lees ik dat lidstaten in uitzonderlijke omstandigheden restricties kunnen opleggen aan Europese toelatingen of deze zelfs kunnen wijzigen. Lidstaten moeten hiervoor toestemming aan de Commissie vragen. In de memorie van toelichting wordt het voorbeeld van biocidengebruik in drinkwater genoemd. Nederland staat dit nu niet toe en verleent slechts ontheffingen per geval. Waarom wordt dit echter in Nederland verboden en niet in andere lidstaten? Als het gevaarlijk is, is het toch gevaarlijk in alle lidstaten? Ik krijg hierbij toch een beetje het nare gevoel dat er ruimte blijft voor lidstaten, zij het slechts na toestemming van de Commissie, om extra of aanvullend beleid te maken. Ik hoor hierop graag een reactie van de staatssecretaris. Ik wil ook graag weten of dit voorbeeld met deze wetswijziging geregeld is. Of moet deze procedure nog in gang worden gezet?

De VVD is van mening dat de verordening op onderdelen leidt tot een vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Er komt bijvoorbeeld een toelatingsprocedure voor biociden met een laag risico, waardoor de ontwikkeling van biociden met minder risico's een stimulans krijgt. Ook de zogenoemde Unietoelating moet leiden tot minder lasten voor het bedrijfsleven. De VVD plaatst hierbij een aantal kanttekeningen. Het bedrijfsleven had graag gezien dat alle biocideproducten in één keer hieronder zouden vallen. Nu zijn Unietoelatingen voor sommige biociden niet toegestaan en is er een fasering ingebouwd. Ik hoor graag van de staatssecretaris waarom dit het geval is. Ook de hoogte van de kosten van de centrale toelating tot de hele Europese Unie is ongewis. Dit levert onzekerheid op bij het bedrijfsleven en leidt tot een vertraging bij het op de Europese markt brengen van producten, omdat bedrijven niet weten hoe hoog deze kostenpost is. Graag hoor ik van de staatssecretaris wat de procedure is en wat de kosten zijn van die centrale toelating. Dit is van cruciaal belang voor het bedrijfsleven.

De grotere bedrijven weten dus vaak niet waar zij aan toe zijn met deze centrale toelating. Daarover maakt de VVD zich zorgen. Maar zij maakt zich ook zorgen over de kleinere bedrijven en de mkb-bedrijven. Zij zijn er waarschijnlijk niet altijd in geïnteresseerd om een product direct in alle 27 lidstaten op de markt te brengen. Voor deze bedrijven is nationale toelating of wederzijdse erkenning misschien een goedkoper alternatief. Graag hoor ik van de staatssecretaris of dit wetsvoorstel deze ruimte biedt. Als dit niet het geval is, vraag ik haar hoe zij het mkb tegemoet wil komen. Ik overweeg een amendement op dit onderdeel.

Een vorig kabinet heeft berekend dat de aanvragen voor toelatingen van biociden het bedrijfsleven gemiddeld 14 miljoen aan administratieve lasten kosten. Deze lasten worden geschrapt uit de Wgb, maar komen terug in de Biocidenverordening. Per saldo is dit nog steeds een forse kostenpost. De verordening zorgt voor een harmonisatie van de biocidenregelgeving in de Europese Unie en volgens het kabinet zal deze harmonisatie op zichzelf al leiden tot een verlaging van de regeldrukkosten voor het bedrijfsleven. Hierdoor komt er namelijk bijvoorbeeld een einde aan de concurrentievervalsing.

Het kabinet verwacht ook, zo kunnen we lezen, dat de verordening op andere onderdelen tot een daling van de kosten leidt voor het bedrijfsleven. Voor biociden met een verminderd risico is bijvoorbeeld een nieuwe procedure opgenomen die zal leiden tot een daling, omdat de dossiereisen veel eenvoudiger worden. Graag verneem ik van de staatssecretaris of er een berekening is gemaakt van de te verwachten opbrengsten. Voor mijn fractie is dit een belangrijk punt.

Dit kabinet zet fors in op een vermindering van de administratieve lasten en de regeldruk. Een en ander schrappen in een wet maar via een achterdeur in een Europese verordening terug laten komen, is echter een sigaar uit eigen doos. Daar is het bedrijfsleven niet bij gebaat. Graag een inschatting van de opbrengsten en een reactie van de staatssecretaris op de vraag op welke wijze het kabinet zich heeft ingezet om de lastenverlichting in deze verordening vorm te geven.

De VVD ziet ook nadelen in de gewijzigde benadering van risico en gevaar. Het bedrijfsleven is voorstander van een risicobenadering en niet van een benadering waarbij de stofeigenschappen centraal staan, zoals nu in de verordening het geval is. De vrees is dat met deze gewijzigde benadering producten zullen verdwijnen. Als voorbeeld noem ik de verfindustrie. Voor watergedragen verven gebruikt de verfindustrie conserveringsmiddelen om schimmelvorming tegen te gaan. De gekozen benadering waarbij stofeigenschappen centraal staan, kan deze stof doen verdwijnen. Dat is zeer onwenselijk. Graag verneem ik van de staatssecretaris of er een inventarisatie is gemaakt van stoffen die met de omzetting van deze verordening kunnen verdwijnen, wat de gevolgen hiervan zijn voor het bedrijfsleven en wat de mogelijkheden zijn om dit te voorkomen. Er zijn vast meer voorbeelden te noemen vanuit diverse toepassingen.

Ook wil mijn fractie graag een toelichting op het intrekken van de ozon- en chloorverbindingen uit natriumchloride. Op het gevaar af dat het heel erg technisch wordt, wil ik toch graag weten wat hiermee bedoeld wordt en waarom deze worden ingetrokken. Welke bedrijven krijgen hiermee te maken? Hoe interpreteert de staatssecretaris de gevolgen voor het bedrijfsleven? Valt deze intrekking in de categorie "jammer, maar het is nu eenmaal zo", of zijn er mogelijkheden om dit besluit bij te stellen? Er is immers geen onderzoek gedaan naar de mate waarin deze verbindingen worden gebruikt, zo kunnen wij lezen.

Er zijn een aantal bepalingen opgenomen over de inwerkingtreding en de overgangsrechten. In hoeverre kunnen deze overgangsrechten allerlei vrijheden veroorzaken voor individuele lidstaten waarbij het gelijke speelveld onder druk komt te staan? Meerdere fracties hebben hier aandacht voor gevraagd. Graag een reactie van de staatssecretaris.

De VVD las gisteren in de Boerderij dat de toelating van de gewasbeschermingsmiddelen onder de maat is. Dat stelt het Pesticide Action Network (PAN), dat in opdracht van het ministerie van I en M onderzoek heeft gedaan naar de kwaliteit van het College voor de toelating van de gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De VVD plaatst grote kanttekeningen bij de objectiviteit van PAN. PAN voert namelijk juridische procedures tegen het Ctgb. Kan de staatssecretaris haar besluit motiveren waarom zij juist PAN de kwaliteit van het Ctgb heeft laten onderzoeken? De VVD overweegt, afhankelijk van de beantwoording van de staatssecretaris, een motie in te dienen om het onderzoek opnieuw uit te laten voeren door een onafhankelijke instantie.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Wat verrassend dat de VVD opeens ongelofelijk veel waarde hecht aan onafhankelijkheid! Ik ben blij met die positie, maar mogen we dan ook van de VVD moties verwachten waarmee om onafhankelijk onderzoek wordt gevraagd als het gaat om de bijensterfte? Mogen wij ook een wat kritischer houding van de VVD verwachten tegenover bijvoorbeeld Wageningen Universiteit, met die gesponsorde leerstoelen?

Mevrouw Lodders (VVD):

We hebben inmiddels al een aantal keren het debat gevoerd over bijensterfte. Mevrouw Ouwehand heeft altijd van de VVD-fractie gehoord dat wij juist pleiten voor wetenschappelijk onderzoek, maar het moet wel op een goede manier gebruikt worden. Ik verwijs naar het voorbeeld dat ik zojuist naar voren heb gebracht. Het lijkt ons niet heel erg verstandig om een organisatie die actievoert en juridische procedures heeft lopen tegen het Ctgb, onderzoek te laten doen.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ja, ja. De VVD vindt dus dat in een democratische rechtsstaat als Nederland het gebruikmaken van je recht om aan de rechter te vragen of de wet wel wordt nageleefd – dat is immers wat PAN doet – al de schijn van afhankelijkheid met zich meebrengt. Maar onderzoek uitvoeren op die gifdossiers met middelen die komen uit het bedrijfsleven, dat belang heeft bij het op de markt houden van bestrijdingsmiddelen, is voor de VVD geen enkele aanleiding om kritische vragen te stellen over de afhankelijkheid. Dat begrijp ik zo toch goed?

Mevrouw Lodders (VVD):

Nee, ik denk dat mevrouw Ouwehand heel goed weet dat meerdere universiteiten onderzoek doen naar de bijensterfte en dat het de VVD is geweest die in het laatste overleg over bijensterfte aan de staatssecretaris heeft gevraagd of de waarde van de verschillende onderzoeksinstellingen, dus de verschillende universiteiten, voldoende was. Wij hebben daar een antwoord op gekregen van de staatssecretaris. Dit gebeurt op een onafhankelijke manier. Als VVD-fractie hebben wij helemaal niets tegen Wageningen Universiteit, maar gelukkig zijn er ook meerdere universiteiten betrokken bij het onderzoek.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter …

De voorzitter:

Nee, mevrouw Ouwehand, we hebben de gewoonte om in tweeën te interrumperen. Net hebt u het ook al in drieën gedaan. Als het over amendementen gaat, ben ik altijd wat ruimhartiger. Maar ik zal nu gewoon het woord geven aan mevrouw Lodders, zodat zij verder kan gaan met haar betoog.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Maar voorzitter, ik wil een afsluitende opmerking maken. Ik vind het …

De voorzitter:

Mevrouw Ouwehand, ik heb echt de gewoonte – iedereen in dit huis houdt zich daar ook aan – dat we in tweeën interrumperen. En dat hebt u nu gedaan. U hebt overigens nog een tweede termijn, waarin u nog van alles kunt zeggen over de dingen die eerder in dit debat aan de orde zijn geweest.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat zal ik dan doen.

Mevrouw Lodders (VVD):

Voorzitter. Collega Geurts heeft al een vraag gesteld over de buitenbestrijding waar ik mij kortheidshalve bij kan aansluiten.

Ik kom tot een afronding. De VVD is gematigd positief. Het lijkt een mooie wetswijziging waarmee een eerlijk speelveld in Europa wordt gecreëerd. Dat is positief. Toch zien we als VVD een aantal belemmeringen en risico's. Graag hoor ik van de staatssecretaris of er een moment van evaluatie is ingepland. Wat zijn de effecten en wat is het verloop van de kosten van deze verordening? Op deze vragen en de andere vragen zie ik graag de reactie van de staatssecretaris tegemoet.

De voorzitter:

Hiermee is er een eind gekomen aan de eerste termijn van de zijde van de Kamer. De staatssecretaris heeft verzocht om een schorsing van 25 minuten.

De vergadering wordt van 11.55 uur tot 12.20 uur geschorst.

Staatssecretaris Mansveld:

Voorzitter. Voordat ik begin, wil ik de heer Smaling feliciteren met zijn maidenspeech en zijn aanwezigheid in dit parlement. Verder dank ik de voorzitter en de griffie voor het verplaatsen van de behandeling van dit wetsvoorstel wat nodig was door alle perikelen die er waren en door de miscommunicatie, waarvoor ik mijn excuus aanbied.

De biocideverordening is voor mij een heel nieuw onderwerp, want het is mijn eerste wetsbehandeling. Ik vind het leuk dat ik met de Kamer de discussie aanga over deze verordening. Alle bestrijdingsmiddelen vallen vanaf 1 september aanstaande onder de Europese regelgeving. De meeste bestrijdingsmiddelen vallen in de groep biociden waarvoor vanaf 1 september de biocideverordening gaat gelden. Hierover praten wij vandaag.

De rest van de bestrijdingsmiddelen zijn gewasbeschermingsmiddelen. Deze verordening is al in werking en wij hebben er uitgebreid over gesproken. Over gewasbeschermingsmiddelen gaan wij waarschijnlijk op 1 juli met de Kamer in overleg in het kader van de Tweede nota duurzame gewasbescherming. Ik wil het daarom vandaag over de biociden hebben.

Ik kan een lange inleiding houden, maar ik denk dat het belangrijker is dat ik alle vragen beantwoord. Er zijn ook nogal wat vragen beantwoord, dus het kan zijn dat ik af en toe terugkom op mijn algemene inleiding. Er is een aantal vragen gesteld over de verordening in zijn algemeenheid. De eerste vraag die ik behandel, is de vraag van de heer Smaling. Ik feliciteer hem nogmaals met zijn maidenspeech en heet hem welkom in dit parlement. De heer Smaling vraagt waarom er geen overleg is met de watermensen, de milieubeweging, de GGD maar wel met het bedrijfsleven. Iedereen is uitgenodigd. De milieubeweging ook, maar de Nederlandse milieubeweging heeft zich niet gemeld. Buitenlandse milieubewegingen hebben wel inbreng geleverd en die hebben wij hierbij ook betrokken. Het RIVM heeft uitdrukkelijk gekeken naar de gezondheidsaspecten, naar de milieuaspecten en naar het water. Er zijn hier vier ministeries bij betrokken geweest. Naast mijn eigen ministerie ook VWS, Sociale Zaken en Economische Zaken.

De PvdD stelt dat het systeem het te makkelijk maakt stoffen op de markt te brengen. Ik ben het daarmee niet eens. De verordening maakt het juist niet makkelijk gevaarlijke stoffen op de markt te brengen. Er zijn uitsluitingcriteria. Stoffen die zwaar toxisch en milieubelastend zijn, DDT bijvoorbeeld, waarover de heer Smaling het uitgebreid heeft gehad, mogen niet meer gebruikt worden, tenzij daartoe een heel grote maatschappelijke noodzaak is. In dat geval kan worden gedacht aan het enige middel dat een dierplaag zou kunnen bestrijden.

Diverse sprekers hebben zorg uitgesproken over de verschillen in beoordeling van de lidstaten bij Unietoelatingen. Er zijn verschillen in ervaring, beoordeling en toelating tussen de Ctbg's van de lidstaten. Deze verordening is juist bedoeld om de verschillen te verkleinen, zo niet uiteindelijk weg te krijgen. Ik denk dat het bij de biocideverordening heel belangrijk is dat je kijkt naar Europees beleid. Heel vaak komen er dan vragen over koppen die erop zouden zitten. Ik kom zo terug op de vraag hoe prudent hiermee wordt omgegaan, met uitzonderingen en mogelijkheden. Ik denk dat wij bij de start moeten beseffen dat dit een Europese regelgeving wordt. Ieder land heeft zijn eigen inspecties, die ook weer hun eigen rol hebben. Rapportages kunnen naar de Europese Commissie worden gestuurd. Natuurlijk constateren wij zelf afwijkingen bij beleid en bij inspecties. Wij gaan op weg naar een doel. Dat daar enige tijd overheen kon gaan, is wel de werkelijkheid. Ik vind het geen pre dat ik dat moet zeggen. Het doel is nadrukkelijk ervoor te zorgen dat een eenduidig beleid en een level playing field tot stand komen. Dit woord is vaak gebruikt in deze Kamer. Er is veel overleg tussen lidstaten om de verschillen op te heffen. Dit is een project van jaren.

De VVD heeft gevraagd naar de kosten voor het bedrijfsleven van Unietoelatingen. Ik kan mevrouw Lodders zeggen dat een kostenverordening in de maak is. Zodra deze is gepubliceerd, krijgen we ook inzage in de kosten. De publicatie zal voor september plaatsvinden.

De VVD heeft ook gevraagd waarom de verordening een getrapte aanpak voor Unietoelatingen kent en waarom niet mogelijk wordt gemaakt dat in één keer aanvragen voor alle producttypen worden gedaan. Dit heeft te maken met het Europees programma voor de beoordeling van de werkzame stoffen, want veel stofbeoordelingen zijn nog niet afgerond en zolang een werkzame stof niet is goedgekeurd, kan geen Unietoelating voor een product met die stof worden aangevraagd. Een andere pragmatische reden is dat de werklast voor het ECHA te hoog wordt als voor alle producttypen aanvragen kunnen worden ingediend. Het biocidenveld is in die zin immers nieuw en daarin moeten ervaring en kracht worden opgebouwd.

Een ander verzoek van de VVD is inzicht in de winst voor het bedrijfsleven. Dat is niet te geven, want op voorhand is nog niet duidelijk wat het bedrijfsleven gaat doen: worden het Unietoelatingen, worden het toelatingen per land? Op termijn kunnen wij natuurlijk wel gedrag volgen. Dan kunnen wij namelijk terugkijken en zien welk effect dit heeft gehad op de kosten of op de opbrengsten voor het bedrijfsleven.

Er zijn veel vragen gesteld over de werkwijze. Daar ga ik een beetje sprongsgewijs doorheen.

De Partij van de Arbeid heeft gevraagd wat er gebeurt als de 30 dagen niet worden gehaald. Als het Ctgb een verzoek tot vereenvoudigde toelating krijgt, moet het binnen 30 dagen reageren. Geen reactie betekent dat het product op de Nederlandse markt mag. Dat zou kunnen, maar dan gaat het om minder schadelijke producten. Daarbij moet worden gedacht aan producten zoals citronella. Volgens mij was mevrouw Dikkers van de "sponsjes in de pijp"-citronella. De citronellakaars is ook bekend. Ik moet zeggen dat ik de sponsjes gelijk herkende.

De PvdA heeft ook gevraagd hoe het zit met de publicatie van toegelaten biociden. De Unietoelatingen worden door Europa gepubliceerd. Voor het overige wordt de huidige werkwijze gehandhaafd. Dat betekent dat het Ctgb de toelatingen publiceert. Verder heeft de Partij van de Arbeid een vraag gesteld over de transparantie van het Ctgb. Ik kom er straks nog even op terug, maar ik ben van mening dat het Ctgb moet streven naar zo veel mogelijk transparantie bij toelatingsbesluiten. Uiteraard dient dit wel te gebeuren binnen de juridische kaders. Ik heb recentelijk een gesprek gehad met de voorzitter van het Ctgb en toen is dit nadrukkelijk onderwerp van gesprek geweest. Het Ctgb heeft onlangs ook zelf op dit vlak belangrijke stappen gezet.

Mevrouw Dikkers (PvdA):

Ik dank de staatssecretaris voor het beantwoorden van de vragen. Ik heb nog een kleine aanvulling daarop. De staatssecretaris zegt dat het om producten zoals citronella gaat. Gaat het uitsluitend om dat soort relatief onschuldige producten, of is de productgroep eigenlijk wel wat breder dan dat? En zo ja, past dan de bezwaar- en beroepsmogelijkheid die er bij het Ctgb is, dan nog wel binnen de termijn van 30 dagen?

Staatssecretaris Mansveld:

Dat is een goede vraag. Het gaat hier om minder schadelijke producten. Ik zal bezien of ik mevrouw Dikkers in de tweede termijn een breder kader kan geven. Dat betreft dan ook beroepsprocedures en degelijke.

De PVV heeft gevraagd hoe het zit met de handhaving in Nederland. De PVV snijdt hier een goed punt aan. Bij veel wetgeving, regelgeving en dingen die wij doen, is het de vraag hoe wij toezicht en handhaving realiseren. Bij deze verordening wijzigt de wijze van toezicht en handhaving niet. De inspectie werkt samen met andere lidstaten, maar zij is degene die toezicht blijft uitoefenen en handhaaft. Ik ben het met de PVV eens dat wij ervoor moeten zorgen dat dit op een zeer goede en zo effectief en efficiënt mogelijk wijze tot stand komt.

De heer Graus (PVV):

Ik sprak specifiek over opsporing, dus recherche, want dat is vaak noodzakelijk, dat blijkt op tal van vlakken. Ik vraag dus niet alleen om toezicht en handhaving, maar ook om actieve opsporing van de freeriders.

Staatssecretaris Mansveld:

Ik ben het met de heer Graus eens dat freeridergedrag niet gestimuleerd moet worden. De strafrechtelijke kant van de zaak, dus opsporing, leidt ons naar de justitieomgeving. Hier gaat het om toezicht en handhaving door onze inspectie. Ik zal navragen of in deze tak van sport een specifieke opsporingssituatie zal ontstaan. Ik vermoed dat dit niet het geval is, omdat dit binnen deze verordening valt, maar ik zal dit nagaan. Ik hoop hier in tweede termijn op terug te komen.

De heer Smaling heeft gesproken over een vierluik. Dat is een wijze manier om een en ander onder te brengen. Hij heeft ook gezegd: weet dat je het weet. Verder heeft hij gevraagd wanneer gevaarlijke stoffen van de markt worden geweerd. Voor gevaarlijke stoffen geldt een toelatingstermijn van vijf jaar. Er moet naar alternatieven worden gezocht en deze stoffen moeten op termijn verdwijnen. Dat gebeurt ook op deze wijze.

De heer Graus heeft namens de PVV-fractie gevraagd om een lijst van stoffen die moeten worden vervangen door duurzame alternatieven. In Europa is het al beleid dat voor iedere nieuwe werkzame stof of bij iedere herbeoordeling van een al toegelaten stof, aan de hand van criteria wordt beoordeeld of deze voor vervanging door een duurzamer alternatief in aanmerking dient te komen. Wij zijn hiervan groot voorstander, omdat het kabinet streeft naar een verschuiving naar een duurzamer bestrijdingsmiddelenpakket. Het bedrijfsleven moet echter wel duurzame middelen aanvragen, want als er geen alternatieven zijn, kunnen de andere middelen ook niet worden vervangen. Ik weet dat de staatssecretaris van Economische Zaken eerder een motie op dit punt als ondersteuning van beleid heeft gewaardeerd.

Dan is er als altijd de vraag: gaan wij dit evalueren? Ja, mevrouw Lodders, wij gaan dit evalueren. In de verordening staat dat elke lidstaat na vijf jaar een evaluatierapport moet opstellen. Ik lees dit ook zo dat iedere lidstaat dat "zou moeten willen". Dat rapport gaat naar de Europese Commissie, zij bundelt de rapporten en publiceert die.

Dit raakt aan de belangrijke vraag hoe 27 lidstaten met eenzelfde verordening omgaan en waar mogelijke verschillen in negatieve of positieve zin zichtbaar worden. Mevrouw Ouwehand gaf als voorbeeld Denemarken en Roemenië. Hoe kun je zien hoe de 27 lidstaten daarmee omgaan en hoe dit wordt geëvalueerd? Ik ben ook nieuwsgierig hoe zo'n rapport tot stand komt. Zodra het beschikbaar is, zal het aan de Kamer worden toegezonden. Ik denk dat wij er dan over moeten spreken.

De heer Smaling heeft gevraagd waarom er geen lijst van behandelde voorwerpen beschikbaar is. Het is vrijwel onmogelijk om zo'n lijst op te stellen, want in bijna alles zit biocide. De kleren, de tafel waar wij aan zitten, de stoelbekleding, alles om ons heen bevat voor een deel biocide. De Europese Commissie overweegt dan ook de mogelijkheid van een registratieplicht. Die zal meer inzichtelijk maken waar wij de stof vinden. Als de Commissie die plicht invoert, zal ik ervoor zorgen dat die uiteraard ook zeer snel in Nederland zal worden geïmplementeerd.

De heer Smaling (SP):

Is dit niet voor een deel een loos artikel als het ook betrekking heeft op bijvoorbeeld hout dat is bewerkt met een biocide dat niet in aanraking mag komen met oppervlaktewater? Dit lijkt mij praktisch niet te handhaven. Daarmee wordt dit een loos stukje tekst in zo'n wetsvoorstel.

Staatssecretaris Mansveld:

Die mening deel ik niet. Ik zei al dat het onmogelijk is om zo'n lijst op te stellen, maar op het moment dat er een registratieplicht is van biociden in voorwerpen die tastbaar zijn, geeft dat ook meer inzicht. In die zin vind ik dit geen loos artikel. De heer Geurts van het CDA vroeg wie de inspecties op behandelde voorwerpen betaalt, dus het toezicht. Het antwoord hierop is kort: het ministerie van I en M. De heer Geurts had ook de vraag of behandelde voorwerpen van de markt worden gehaald. De voorwerpen die zijn behandeld met een niet-toegelaten biocide moeten van de markt worden gehaald. Als de inspectie deze voorwerpen aantreft, wordt contact opgenomen met degenen die ze op de markt hebben gebracht. Dezen worden daarop aangesproken. Daarna kan de inspectie haar middelen inzetten, zoals een aanmaning aan het bedrijf of de producent om ze van de markt te halen.

De PvdA stelde vragen over productfamilies. Productfamilies zijn in het leven geroepen om dubbele beoordeling zo veel mogelijk te voorkomen. Alle producten die binnen een productfamilie vallen, moeten voldoen aan strenge toelatingseisen. Er is geen sprake van dat producten die binnen een familie vallen, aan lagere eisen zouden moeten voldoen. Het Ctgb ziet hierop toe.

Mevrouw Dikkers (PvdA):

Mijn vraag ging specifiek over het volgende. Als je die verschillende biocidefamilies gaat mengen – want dat gebeurt ook – kom je tot andere toepassingen; dan heb je immers een andere verhouding en zou het product wellicht iets anders kunnen doen. Wordt daarnaar gekeken?

Staatssecretaris Mansveld:

Op deze vraag kom ik in tweede termijn terug. Even een controlevraag. U bedoelt dat na menging een andere toepassing van de biocide kan ontstaan? En u vraagt of deze vanwege die menging een andere beoordeling zou kunnen krijgen?

Mevrouw Dikkers (PvdA):

Ja, dat was mijn vraag.

Staatssecretaris Mansveld:

Dank u wel. Ik kom daar in tweede termijn op terug.

Er is verder gesproken over afzonderlijke biociden. De Partij voor de Dieren sprak over hormoonverstorende stoffen en vroeg naar mijn bereidheid om mij hiervoor in Brussel in te zetten. Eind 2013 moet de Europese Commissie criteria vaststellen voor hormoonverstorende stoffen. Als de criteria bekend zijn, zullen deze worden toegepast op chemische stoffen. Of een stof hormoonverstorend is, is een criterium bij de beoordeling. Daarop zal dus aanpassing plaatsvinden. Wij zijn reeds betrokken bij het opstellen van deze criteria.

Nu de rodenticiden. Ik moest bij het woord aan rododendrons denken, maar het bleek om iets anders te gaan. Het Ctgb is verantwoordelijk voor de toelating van biociden, waaronder rodenticiden. Als het Ctgb tot het wetenschappelijke oordeel komt dat buitengebruik niet kan vanwege onaanvaardbare risico's voor vogels en andere dieren, dan volg ik dat. Ik begrijp dat dit problemen op kan leveren en ben daarom met partijen in gesprek om tot oplossingen te komen. Net werd een paar keer gesproken over preventie. Ik denk ook aan hoe we op het vlak van preventie aan het werk kunnen. Een van de oplossingen is een aanscherping van de opleidings- en exameneisen voor het vakbekwaamheidbewijs dierplagen. Ik heb daarvoor regelgeving in voorbereiding. Daarnaast onderzoek ik andere mogelijkheden, zoals verplicht preventiemaatregelen nemen vóór het gebruik van het middel. Zodra ik hier verder mee ben, bericht ik de Kamer daarover.

Er is gevraagd hoe het ministerie de mogelijke overlast van ratten en muizen gaat bestrijden als daarvoor geen middelen meer beschikbaar zijn. In eerste instantie is slechts het buitengebruik van de rodenticiden niet langer toegestaan. Voor binnengebruik kunnen deze nog steeds worden ingezet, volgens de voorwaarden die daarvoor gelden. Daarnaast is de daadwerkelijke bestrijding van muizen en ratten volgens mij de taak van professionele ongediertebestrijders en van agrarische ondernemers zelf. Voor professionele ongediertebestrijders bestaan al jaren exameneisen. Preventie is inmiddels een belangrijk onderdeel van de opleidingseisen. Die eisen worden aangescherpt en binnenkort in de wet opgenomen. Er zijn vragen gesteld over BONIRAT, dat is toegelaten voor de bestrijding van muizen. De bestrijding van ratten en muizen gebeurt op verschillende manieren op verschillende plekken met verschillende soorten lokdozen en in verschillende hoeveelheden. De voorschriften staan op de verpakking, zodat de consument weet hoe muizen bestreden moeten worden. De voorschriften zijn gericht op de gebruiker en uiteraard niet op het dier dat wordt bestreden. Daarom is het volgens mij niet goed dat de toelating van deze stoffen wordt ingetrokken.

De Partij voor de Dieren en de SP hebben een Deens voorbeeld genoemd om te volgen voor de onveiligheid van biociden. Met de wetstekst volg ik de duiding in de verordening. Biociden zijn niet ongevaarlijk, maar de risico's zijn bij correct gebruik aanvaardbaar. Tegelijkertijd voel ik wel voor het geven van een duidelijk signaal aan de consument. Beschreven is hoe in Denemarken zaken achter de balie worden verkocht. Ik neig ernaar om dit hier toe te passen, maar ik zal het eerst moeten onderzoeken. Medicijnen worden achter de balie verkocht, evenals vuurwerk. Ik ga grondig bezien of deze middelen ook achter de balie kunnen worden verkocht.

Voor een dergelijk onderzoek heb ik natuurlijk gesprekken nodig met het bedrijfsleven. Ik zal moeten bezien hoe dingen toepasbaar zijn. Maar zoals ik al zei: medicijnen kunnen achter de balie worden verkocht en vuurwerk kan achter de balie worden verkocht. Wat dit soort stoffen betreft moeten wij daarover serieus overleggen, en dat ga ik doen. Als het goed is zal ik de Kamer begin 2014 berichten welke mogelijkheden ik samen met de branche zie.

Er zijn ook vragen gesteld over het Ctgb. Ik heb het rapport van PAN Europe ontvangen. Ik ben in overleg met het Ctgb en mijn collega van Economische Zaken over de inhoud van dit rapport. Ik heb het Ctgb gevraagd, een reactie te geven. Uiteraard wordt het rapport zo spoedig mogelijk naar de Kamer gestuurd, met de visie van het Ctgb en een brief van mij en mijn collega van Economische Zaken. Ik wil dit op een zorgvuldige wijze doen, maar ik vind ook dat ik de Kamer op korte termijn moet berichten. Ik zal er daarom voor zorgen dat de Kamer binnen twee weken een reactie heeft. Ik merk daarbij wel op dat ik er vertrouwen in heb dat het Ctgb de beoordeling op een wetenschappelijk verantwoorde wijze uitvoert. Zoals ik net al aangaf, heb ik recentelijk gesproken met de voorzitter van het Ctgb. Met name is in dat gesprek de transparantie van de werkwijze van het Ctgb aan de orde geweest. Ik heb gezien dat er al een aantal stappen wordt gezet. Er is nu ook een visitatie gaande. De Kamer zal door mijn collega van Economische Zaken worden geïnformeerd over de resultaten van deze internationale visitatiecommissie. Ik kom er dus binnen twee weken op terug in een brief over het rapport. De uitkomsten van de visitatie zullen later worden ontvangen.

De heer Geurts (CDA):

Mijn collega mevrouw Lodders van de VVD had een duidelijk punt over PAN Europe. Ik heb begrepen dat PAN Europe procedeert tegen de Ctgb. Als de staatssecretaris een brief naar de Kamer stuurt, zou zij dan ook op dat item kunnen ingaan? Wat is de waarde van een rapport van een organisatie die ook tegen de Ctgb procedeert?

Staatssecretaris Mansveld:

Ik zal een reactie geven op het rapport en op hoe wij naar de Ctgb kijken. Het is mij niet bekend dat er een procedure loopt. Ik zal ernaar kijken.

Mevrouw Lodders vroeg specifiek naar een apart onafhankelijk onderzoek. Er is indertijd gekozen voor PAN Europe. Er loopt momenteel een onafhankelijke visitatie. Op dit moment kijk ik daar niet naar uit, maar ik kom er wel binnen twee weken bij de Kamer op terug in mijn schriftelijke reactie. Ik vind wel dat ik ernaar moet kijken en dat ik de vraag moet beantwoorden.

De SP heeft gevraagd of het Ctgb wel bestand is tegen de invloed die grote bedrijven uitoefenen. De suggestie dat het Ctgb onder invloed staat van grote bedrijven is wat mij betreft niet aan de orde. Het Cgtb bestaat uit een onafhankelijk college dat oordeelt op basis van wetenschappelijke gronden. Hierbij wordt gebruikgemaakt van Europese beoordelingsmethoden en een Europees geharmoniseerd toetsingskader. Het Ctgb beoordeelt aanvragen op basis van aangeleverde dossiers zonder onderscheid te maken tussen aanvragers.

Mevrouw Ouwehand heeft twee amendementen ingediend, waarover ik het volgende wil zeggen. De verordening bepaalt dat een aanvraag voor de toelating van een gewasbeschermingsmiddel wordt onderzocht met gebruikmaking van Europese beoordelingsmethoden en een Europees geharmoniseerd toetsingskader ten tijde van de aanvraag. Daarbij wordt vanzelfsprekend ook beoordeeld op de risico's voor blootstelling van mens, dier en milieu. De verordening biedt geen ruimte om af te wijken van die beoordelingsmethode. Daardoor is het niet mogelijk om nationale beoordelingsmethoden aan te wijzen die afwijken of in de plaats komen van Europese beoordelingsmethoden. In die zin is het amendement strijdig met de gewasbeschermingsverordening en rest mij niets anders dan beide amendementen te ontraden.

Er ligt nog een vraag van de heer Graus, namelijk of wij weer in gesprek willen gaan met de heer Albert Weijman. Ik wil een gesprek met hem aangaan.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij gelijk doorgaan naar de tweede termijn.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik had een motie klaarliggen. Naar aanleiding van de reactie van de staatssecretaris moet ik die heel even aanpassen, dus als wij een minuutje kunnen schorsen zou dat fijn zijn.

De voorzitter:

Ik zal de vergadering voor twee minuten schorsen. Daarna gaan wij door met de tweede termijn.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording. Dank ook voor de erkenning die ik bij haar proefde dat het misschien wel een goed idee is om stoffen die gevaarlijk zijn achter de toonbank te verkopen en niet meer los in de winkel te zetten. Ik dank haar voor haar toezegging om naar die mogelijkheden te kijken. Ik heb hierover een motie gemaakt omdat ik het ook belangrijk vind om gelijktijdig wel te blijven onderstrepen dat wij toe moeten naar het compleet uitfaseren van die bestrijdingsmiddelen door particulieren en dat het niet zo kan zijn dat zo'n tussenstap, zoals de Partij voor de Dieren die ziet, dat zou doorkruisen. Ik ben benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris daarop.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in Denemarken de verkoop van bestrijdingsmiddelen en biociden aan particulieren alleen vanachter de toonbank is toegestaan, waarbij deze middelen in gesloten kasten zijn opgeborgen;

constaterende dat verkopers van bestrijdingsmiddelen en biociden hierdoor zowel de plicht als de mogelijkheid hebben om consumenten voor te lichten over de risico's van het gebruik van dergelijke middelen en de voorschriften die zij in acht moeten nemen bij de opslag en het gebruik ervan;

overwegende dat het toepassen van deze regels een goede tussenstap kan zijn naar het uitbannen van het gebruik van giftige bestrijdingsmiddelen door particulieren;

verzoekt de regering, in navolging van Denemarken de verkoop van bestrijdingsmiddelen en biociden aan particulieren alleen vanachter de toonbank toe te staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (33490).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het gebruik van gifstoffen altijd risico's met zich brengt voor mens, dier en milieu;

verzoekt de regering, actief te communiceren over de risico's van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden middels een voorlichtingscampagne aan particulieren, gemeenten en terreinbeheerders, bedrijven en agrariërs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (33490).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het particulier gebruik van rattengif niet is toegestaan, maar het particulier gebruik van muizengif wel;

constaterende dat dit gebruik leidt tot resistentie onder muizen en ratten en tot ophoping van gifstoffen in het milieu;

verzoekt de regering, de toelating voor particulier gebruik van muizengif per direct in te trekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (33490).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Gisteren heb ik bij het VAO bijensterfte ook een motie ingediend voor het van de markt halen van neonicotinoïden voor particulieren, dus die motie komt ook nog in stemming. Zoals gezegd, moeten wij zo snel mogelijk af van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. In elk geval de particuliere markt leent zich er goed voor om daarin stappen te zetten. Ik hoop dat de staatssecretaris dat ook zo ziet. Ik sluit af met een opmerking over de amendementen. De staatssecretaris heeft gezegd dat zij in strijd zijn met de verordening. Dat klopt niet. Die verordening laat wel degelijk ruimte voor nationale eigen beslissingsbevoegdheden. Dat zat ook in de implementatie van de verordening over de gewasbeschermingsmiddelen in de wet, want het is de Kamer geweest, onder leiding van de heer Koopmans, die dat er bij amendement had uitgehaald. Dus het kabinet was eerst van mening dat het gewoon kon zoals wij het aanvankelijk in de wet hadden geregeld. Dankzij een amendement in de Kamer is die mogelijkheid nu verloren gegaan. Het is wel heel jammer, zeg ik ook met een blik naar de PVV, dat deze volksvertegenwoordiging tegen zichzelf, en dus ook tegen kiezers en burgers, heeft gezegd: wij beperken ons in de ruimte om zelf beslissingen te nemen en geven de regering de mogelijkheid om Nederlandse beslissingen te nemen over hoe wij omgaan met landbouwgif. Ik wil dat dus graag hersteld zien. Volgens onze analyse is dat op geen enkele manier strijdig met de verordening. Het zou mooi zijn als de staatssecretaris dat kan bevestigen.

De heer Graus (PVV):

Zoals mevrouw Ouwehand weet, hebben wij ook heel veel gedaan ter voorkoming van de bijensterfte. De staatssecretaris van Economische Zaken en ook de EFSA, de Europese NVWA als ik het zo mag noemen, hebben al toegezegd dat de drie meest gevaarlijke neonicotinoïden ook worden verboden. Waarop baseert de geachte afgevaardigde van de PvdD zich als het gaat om die andere neonicotinoïden? Wij kunnen niet zomaar alles van de markt halen. Het moet natuurlijk wel onderbouwd zijn of zij daadwerkelijk schade toebrengen aan bestuivers.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat is een verschil van inzicht in de wijze waarop je omgaat met je verantwoordelijkheid als parlement, als lidstaat en als volksvertegenwoordiger. Je kunt natuurlijk eerst wachten tot alle bewijzen er zijn en dan pas een besluit nemen. Je kunt ook, vanuit het voorzorgbeginsel, zeggen dat we ons grote zorgen maken over de signalen die we krijgen dat bijen massaal sterven door een bepaald gebruik van een middel of door een bepaald middel. Je kunt dan uit voorzorg zeggen: doe maar niet, want als we er over tien jaar achterkomen dat het de bijenstand heeft genekt, zijn we te laat. De PvdD-fractie zegt vanuit dat principe dat de Europese voedsel- en warenautoriteit er veel te lang over doet. Mijn fractie wil die middelen uit voorzorg van de markt halen omdat de resultaten van de wetenschappelijke onderzoeken zeer verontrustend en in aantal torenhoog zijn.

De heer Graus (PVV):

Bij die andere middelen werd ook een deel preventief van de markt gehaald, terwijl de schadelijkheid niet 100% onomstotelijk was bewezen. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft toegezegd dat er ook naar andere middelen wordt gekeken en dat die mogelijk, en mogelijk zelfs preventief, ook van de markt worden gehaald.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ja, die worden mogelijk van de markt gehaald. De heer Graus is ook bij het algemeen overleg geweest en hij heeft het hopelijk allemaal een beetje gevolgd. De uitzonderingen die nu op die maatregelen worden gemaakt, zorgen ervoor dat 80% van de gifstoffen nog steeds ongemoeid wordt gelaten. Wat schieten de bijen daarmee nu precies op? De door mij ingediende amendementen, waarvan ik graag zou zien dat de PVV-fractie ze ook steunt, maken het mogelijk dat we hier zelf besluiten wat ons het beste lijkt om die bijensterfte tegen te gaan. Nederland is binnen Europa een van de landen met de hoogste bijensterfte en we hebben de grootste problemen met de gifstoffen in het water waarvan de bijen drinken die vervolgens het loodje leggen. De staatssecretaris heeft gezegd dat nationaal niet te kunnen aanpakken omdat dat nu eenmaal bij wet zo is geregeld. Deze amendementen maken het mogelijk hier zelf te besluiten wat ons nu het beste lijkt om die bijensterfte tegen te gaan. Ik hoop dat de heer Graus ze vanuit zijn grote hart voor de bijen, ik weet dat hij dat heeft, ondersteunt zodat we in elk geval de kans hebben om iets te doen en we ons niet hoeven neer te leggen bij wat Europa toevallig verstandig vindt.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Smaling van de SP-fractie. In tegenstelling tot zijn eerste termijn mag hij in zijn tweede termijn, als zijn opmerkingen daartoe aanleiding geven, wel worden geïnterrumpeerd.

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Dat klinkt wel heel dreigend, maar ik zal dat verder wel merken.

Ik wil de staatssecretaris hartelijk danken voor de beantwoording. Laat ik vooropstellen dat het natuurlijk ontzettend leuk is om hier voor de eerste keer een plenair debat mee te maken. Het is ook een interessant onderwerp. Op zich is het een vertaling van een Europese verordening in nationale wetgeving. In de Eerste Kamer, waar ik vandaan kom, is dat soms ook wel een hamerstuk. Het onderwerp is hier dan al zo afgekaart dat er niets meer overblijft om je druk over te maken. Dit onderwerp is echter wel degelijk iets om je heel druk over te maken. Uit de bijdragen die hier zijn geleverd, blijkt ook dat mensen en partijen daar heel verschillend in staan.

We hebben het over het voorzorgsprincipe gehad. Ik vraag me af hoe de minister daarin staat als ik het bijvoorbeeld vergelijk met voorzorg op het gebied van overstromingen. Ik denk dan terug aan de Deltawet waarin we werken met een topdebiet van 16.000 m3 per m2 bij Lobith, wat waanzinnig hoog is. Daar spreekt een voorzorgsprincipe uit waarbij je moet denken aan: gij zult niet verdrinken, en: nooit meer overstromingen. Dat is goed, maar ook kostbaar. Wel levert het ook een hoop werkgelegenheid op. Hoe zou je dat echter moeten duiden voor dit onderwerp? Is het: ja mits, nee tenzij of: er zal zich nooit een groot probleem voordoen? Ik vraag dat ook omdat de staatssecretaris het Ctgb hier neerzet als een heel solide organisatie. Ik ken het Ctgb niet goed genoeg, dus ik kan daarover geen oordeel vellen. Ik wil het wel graag geloven, maar we hebben in het recente verleden gemerkt, bijvoorbeeld met de VWA en andere organisaties die eenzelfde taak hebben als het Ctgb, dat die organisaties kwetsbaar kunnen zijn. Ook hebben we gezien dat beïnvloeding toch een rol speelt. Het zijn vaak kleine circuits van deskundigen. Zij zijn niet eens deskundig op hun vakgebied, maar op een onderdeel van hun vakgebied. Men kent elkaar en dat kan, zelfs zonder dat men elkaar bewust beïnvloedt, een rol spelen. Er zijn ook grote bedragen mee gemoeid, want bedrijven willen hun producten natuurlijk graag in de markt zetten. Ik heb een punt dat ik eigenlijk in de vorm van een motie wil inbrengen. Ik heb even zitten aarzelen of ik hierover een motie zou indienen. Misschien kan de staatssecretaris dit ook gewoon via een toezegging afdoen. Het gaat over het buitenshuis gebruiken van rattengif. Dit is nu een beetje een punt tussen enerzijds het Ctgb en anderzijds organisaties als LTO-Nederland. De laatstgenoemde organisaties willen liever niet dat het gebruik van rattengif buitenshuis wordt tegengegaan. Kan de staatssecretaris mij toezeggen dat er tussen nu en een punt aan de horizon dat zij hopelijk met ons deelt, grote stappen worden gezet in de richting van een verbod op het buitenshuis gebruiken van rattengif? Het lijkt mij namelijk zonneklaar dat zulk gebruik heel duidelijk ecologische verbanden op het spel zet.

Mevrouw Dikkers (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen in de eerste termijn. Er is nog een vraag van mijn fractie blijven liggen, namelijk die over het overleg met staatssecretaris Dijksma over het beperken van de middelen. Wellicht heeft de staatssecretaris daar al antwoord op gegeven, maar ik kan mij dat niet herinneren.

Mijn fractie hecht zeer aan een beroepsmogelijkheid bij het Ctgb. Wij vragen de staatssecretaris daarom de verzekering dat dit binnen 30 dagen geregeld kan worden. Daartoe wil ik een motie indienen, die ik met alle plezier aanhoud als er een toezegging komt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de beroepsmogelijkheid voor de toelating van biociden en gewasbeschermingsmiddelen van groot belang is;

verzoekt de regering, de beroepsprocedure en bezwaarprocedure bij het Ctgb zo aan te passen dat deze binnen de wettelijke termijn van 30 dagen past,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dikkers. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (33490).

Het woord is aan de heer Graus. Ik zie dat hij zich naar de interruptiemicrofoon begeeft, maar hij mag naar het spreekgestoelte komen.

De heer Graus (PVV):

Ja, voorzitter, maar ik doe het even vanaf de plaats bij de interruptiemicrofoon. Ik hoef het woord niet in de tweede termijn, maar ik wil de staatssecretaris wel bedanken voor het feit dat zij contact op gaat nemen met iemand die meer verstand heeft van plaagdieren dan wij allemaal samen, namelijk dr. Weijman. Ik ben haar daarvoor zeer dankbaar.

De heer Geurts (CDA):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Samen met het CDA pleit zij voor een gelijk speelveld. Zij gebruikte in de eerste termijn de woorden "eenduidig beleid" en "level playing field". Het CDA is daar blij mee. We zullen haar hieraan uiteraard wel houden en op controleren, maar zij zal niet anders verwachten.

Ik kom op de preventiemaatregelen rondom het buitengebruik van plaagdierbestrijdingsmiddelen. Wij hebben gezegd dat wij hebben gehoord dat daarover zaken lopen bij het Ctgb. Ik wil de staatssecretaris ook meegeven dat in Europese regels staat dat bij de bestrijding van een uitbraak van een dierziekte, veehouders en anderen verplicht zijn om buiten de stallen en gebouwen plaagdierbestrijding toe te passen. De staatssecretaris heeft gezegd dat zij de Kamer hierover nog een brief gaat schrijven. Mogelijk kan zij hierop in die brief ingaan. Ik verzoek haar om ervoor te zorgen dat het Ctgb geen onomkeerbare stappen zet bij het onmogelijk maken van buitentoepassing van bepaalde plaagdierbestrijdingsmiddelen voordat de staatssecretaris dit binnen de Europese Unie heeft uitgezocht.

Eén vraag staat nog open, namelijk die over de Unietoelating. Ik heb de staatssecretaris gevraagd hoe zij Unietoelatingen bij het bedrijfsleven gaat bevorderen. Op die vraag is nog geen antwoord gekomen. Ik hoop dat de staatssecretaris op dat punt nog wil ingaan. Hoe wil zij het bedrijfsleven verleiden om toelatingen in Nederland aan te vragen?

Ik zal nog reageren op de amendementen van de Partij voor de Dieren. Die amendementen zullen wij niet steunen, mede om dezelfde reden. De Partij voor de Dieren jaagt hiermee namelijk het bedrijfsleven naar het buitenland voor toelatingen.

Mevrouw Lodders (VVD):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording. Eerst de wetsbehandeling en dan zo'n verordening met de bijbehorende wet is niet niets. Ik moest er ook even voor gaan zitten. Ik dank haar voor de behandeling en de gedane toezeggingen.

Wij zullen de evaluatie nadrukkelijk toetsen op een Europees gelijk speelveld en de uitvoerbaarheid voor het bedrijfsleven. Wij zijn erg blij dat de evaluatie voor over vijf jaar gepland is en dat wij daarin het verschil tussen de lidstaten kunnen terugzien.

De staatssecretaris heeft mijn vraag beantwoord over de uitwerking van de kosten en de verordening die hiervoor voor september het licht zal zien. Het gaat over de centrale toelating en de kosten voor het bedrijfsleven. Ik neem aan dat de Kamer daar tegen die tijd zicht op krijgt om te beoordelen hoe die eruitziet.

Ik zal nog bij drie punten stilstaan. Ik begin met de bestrijding van dierplagen. Het is een zorgelijke ontwikkeling als de middelen voor de buitenruimte niet meer toegestaan zullen worden. In tegenstelling tot de fractie van de SP pleit de fractie van de VVD wel degelijk voor het toestaan van die middelen. De staatssecretaris refereert in haar beantwoording aan professionals die allerlei eisen aan preventie stellen. Natuurlijk zal een agrariër allerlei preventieve maatregelen nemen, want als hij geen middelen hoeft te gebruiken of in te zetten, scheelt dat voor het milieu en voor de portemonnee. Die middelen zullen voorhanden moeten blijven om plagen te voorkomen of in ieder geval te bestrijden.

De VVD kan zich absoluut niet vinden in het idee om een onderzoek te doen naar mierenlokdoosjes achter de toonbank en dit misschien zelfs te effectueren. Steeds meer medicijnen komen in de winkel en ik moet er niet aan denken dat ook deze middelen achter de toonbank komen. De VVD is van mening dat de consument echt nog enig vertrouwen mag genieten en dat wij de consument ook echt enige verantwoordelijkheid kunnen geven. Wij vinden dit een slecht plan en ik roep de staatssecretaris op om het onderzoek dat zij hiernaar laat doen, met de Kamer te bespreken, zodat wij desgewenst aanvullende voorstellen kunnen doen.

Tot slot kom ik op het onderzoek van PAN Europe. De staatssecretaris heeft een brief toegezegd. Dat stel ik zeer op prijs. Vijf dagen geleden is er een uitspraak geweest in de procedure die de PAN tegen het Ctgb heeft gevoerd. Ik heb een motie voorbereid. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris hier in tweede termijn op zal ingaan. Misschien zal ik mijn motie aanhouden als wij haar brief krijgen, maar ik wil de motie in ieder geval indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Pesticide Action Network (PAN) de opdracht heeft gekregen van de regering om onderzoek te doen naar de kwaliteit van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb);

overwegende dat het PAN juridische procedures heeft aangespannen tegen het Ctgb en dat hiermee de objectiviteit van het onderzoek ter discussie staat;

verzoekt de regering, het onderzoek naar de kwaliteit van het Ctgb opnieuw te laten uitvoeren door een onafhankelijke instantie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Lodders. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (33490).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Vindt de VVD dat je onafhankelijkheid in het geding is als je aan de rechter vraagt om na te gaan of de wet goed is uitgevoerd? Is dat de manier waarop de VVD onze democratische rechtsstaat graag wil invullen?

Mevrouw Lodders (VVD):

Er is een procedure aangespannen door het PAN. Er zijn veel meer instituten die een onafhankelijk onderzoek kunnen doen en daar pleiten wij voor. Wij vinden het belangrijk dat dit soort onderzoeken op een onafhankelijke manier plaatsvindt.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Als ik het goed begrijp, kun je in de visie van de VVD alleen in aanmerking komen voor een opdracht van de rijksoverheid om een onderzoek uit te voeren als je nooit en te nimmer gebruikmaakt van je recht om iets aan de rechter voor te leggen.

Mevrouw Lodders (VVD):

Ik verval in herhalingen. De VVD is van mening dat een onafhankelijk instituut het onderzoek moet doen, als hiernaar gevraagd wordt. De uitkomsten moeten niet in het gedrang komen omdat men in een procedure is verwikkeld. Er zijn meer instanties die dit onderzoek kunnen uitvoeren. Laat dat alstublieft niet ter discussie staan.

De voorzitter:

Dank u wel.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter, dit is geen antwoord op mijn vraag en dat vind ik eigenlijk wel vervelend.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Lodders.

Mevrouw Lodders (VVD):

Dit was mijn inbreng.

De voorzitter:

Dat heb ik begrepen. Hiermee is er een einde gekomen aan de tweede termijn van de zijde van de Kamer. De staatssecretaris heeft gevraagd om een korte schorsing zodat zij zich kan voorbereiden op de ingediende moties.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de staatssecretaris van I en M voor haar beantwoording in tweede termijn. Ze had een aantal zaken in eerste termijn laten liggen. Daarnaast reageert ze op de ingediende moties.

Staatssecretaris Mansveld:

Voorzitter. Ik begin met een aantal vragen die zijn blijven liggen. Daarmee geef ik waarschijnlijk gelijk een reactie op de motie van de PvdA-fractie.

Hoe zit het met bezwaar en beroep bij de 30 dagenprocedure? Het Ctgb moet een besluit nemen over de toelating van een vereenvoudigde biocide. Dat besluit staat open voor bezwaar en beroep. De termijn voor indiening van bezwaar en beroep is als altijd zes weken. In de eerste termijn zei ik dat een product wordt toegelaten als het Ctgb niet binnen 30 dagen reageert. Daarnaast is dus ook de reguliere beroepsprocedure mogelijk tot zes weken na het moment van publicatie van het besluit.

Mevrouw Dikkers (PvdA):

Dat betekent dat er producten worden toegelaten terwijl daar nog geen beroep of bezwaar op is geweest. Er kan dus terecht beroep worden aangetekend, terwijl de toelating al een feit is. Hoe ziet de staatssecretaris dit?

Staatssecretaris Mansveld:

Dat klopt.

Mevrouw Dikkers (PvdA):

Ik vind dat heel onwenselijk. Vindt u dat niet?

Staatssecretaris Mansveld:

Als binnen 30 dagen gezegd wordt dat het product wordt toegelaten, geldt exact dezelfde procedure van beroep en bezwaar.

Mevrouw Dikkers (PvdA):

Nu begrijp ik u even niet.

Staatssecretaris Mansveld:

Als het Ctgb niet binnen 30 dagen reageert, is de conclusie automatisch dat het is toegelaten. Dan gaat automatisch ook de beroepsprocedure lopen, binnen zes weken. Als het Ctgb na zijn onderzoek binnen 30 dagen hardop meldt dat het wel of niet is toegelaten, treedt de beroepsprocedure na het besluit ook gewoon in werking.

Mevrouw Dikkers (PvdA):

Ik ben nog wel ernstig in vertwijfeling, voorzitter. Ik weet nog steeds niet wat ik nu moet doen met mijn motie, want ik snap het antwoord van de staatssecretaris werkelijk niet.

De voorzitter:

Het lijkt mij goed dat de staatssecretaris nu even doorgaat met haar antwoord en dan kunt u in de tussentijd even nadenken over wat u gaat doen met de motie. De staatssecretaris heeft nu drie keer hetzelfde antwoord gegeven en ik heb niet de indruk dat als ik u nog meer ruimte geef om vragen te stellen, er een ander antwoord komt. Ik geef het woord aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Mansveld:

Voorzitter. De tweede vraag van de PVV was hoe de inspectie freeriders aanpakt en of daarbij sprake is van actieve opsporing. De inspectie maakt jaarlijks een programma en daarbij wordt gekeken wat belangrijk is. Dat kan zijn het beperken van freeridergedrag. Er wordt dan ook internationaal overlegd tussen de inspecties en afhankelijk van het geconstateerde naleefgedrag wordt de wijze van handhaving bepaald. Actieve opsporing kan daarvan een onderdeel zijn maar dat wordt dan specifiek in een programma opgenomen.

De heer Graus (PVV):

De staatssecretaris zegt "kan", maar het punt is nu juist dat het in de praktijk bijna niet gebeurt. Waar ook vaak de volks- en diergezondheid in gevaar is, vind ik wel dat het moet. Dus dat "kan" moet "moet" worden; de opsporingsdiensten moeten samenwerken met de handhavers en controlediensten.

Staatssecretaris Mansveld:

De inspectie is een onafhankelijk orgaan. Zij heeft overleg met andere inspecties en heeft haar eigen manier om een programma samen te stellen. Ik onderschrijf het belang van het aanpakken van freeridergedrag, maar dat gedrag moet dan wel dusdanig aantoonbaar zijn dat de inspectie het ook in haar programma kan opnemen en er vervolgens ook actie op kan ondernemen. De inspectie als onafhankelijk orgaan gaat er zelf over hoe ze dergelijk gedrag aanpakt. Bovendien ga ik ervan uit dat de inspectie dit debat heeft gehoord.

De PvdA heeft gevraagd of het mengen van producten leidt tot andere toepassingen en dus ook tot andere beoordelingen. Ik hoop dat het antwoord dat ik nu ga geven wel in één keer helemaal duidelijk is. Binnen productfamilies mogen alleen producten vallen die qua samenstelling en toepassing vallen binnen de veilige grenzen die zijn vastgesteld in de risicobeoordeling van de desbetreffende productfamilie. Daar staat bij dat het mengen van producten en toepassingen nu al binnen de beoordeling van de productfamilie zit. Die beoordeling is een worstcasebeoordeling en alleen producten die binnen die beoordeling passen, worden toegelaten binnen de productfamilie.

Ik vervolg met de vraag naar de minder schadelijke producten. Ik gaf het voorbeeld van citronella. Inmiddels heb ik nog een aantal andere voorbeelden. Het gaat om producten waarvan duidelijk is dat ze weinig risico met zich meebrengen. Het zijn producten op basis van bijvoorbeeld melkzuur, azijnzuur, lijnolie en lavendel, zodoende gaf ik ook citronella als voorbeeld.

Ik kom nu bij de vragen uit de tweede termijn. De eerste vraag was van de heer Smaling, over het verbieden van het buitenshuisgebruik van rattengif. Ik heb al eerder gezegd dat het Ctbg over de toelatingen gaat. Als er onaanvaardbare risico's worden gevonden, zal het buitengebruik niet worden toegelaten. Ik heb in mijn beantwoording al gezegd dat er verschillende mogelijkheden zijn om te bekijken of wij kunnen beïnvloeden dat het goed gaat en dat wij de kant van preventie opgaan. Aan de ene kant zijn dat oplossingen in het aanscherpen van de opleidings- en exameneisen voor het vakbekwaamheidsbewijs voor dierplagen. Aan de andere kant kijk ik naar mogelijkheden zoals het verplicht nemen van preventiemaatregelen alvorens het middel te gebruiken. Ik heb ook gesproken over de professionaliteit van ongediertebestrijders en het in de wet opnemen van preventie als onderdeel van de exameneisen. Bovenal heb ik de Kamer toegezegd dat ik, zodra ik hiernaar beter heb gekeken, de Kamer hierover zal berichten. De heer Geurts heeft mij gevraagd of er dan geen onomkeerbare stappen kunnen worden genomen. Onafhankelijke organen zijn onafhankelijke organen en zij zetten hun stappen vanuit hun onafhankelijkheid. Ik ben natuurlijk bereid aan het Ctbg aan te geven dat van deze situatie sprake is en dat ik deze toezegging heb gedaan.

Het CDA heeft gevraagd hoe ik de Unietoelatingen ga bevorderen. Dat is altijd ingewikkeld, want eigenlijk gaat het bedrijfsleven daar zelf over. Ik zeg wel toe dat ik het bedrijfsleven zal ondersteunen in het proces voor dat soort aanvragen. Ik zal ook het Ctbg vragen zijn procedures actief beschikbaar te stellen. Mensen moeten dus niet zelf gaan checken, er zal een actieve beweging vanuit het Ctbg worden gemaakt.

Ik ga verder met de moties. De PvdD wil net een stapje verder gaan dan de toezegging die ik heb gedaan. Ik vind het belangrijk dat ik onderzoek wat achter de balie kan en wat niet. Mevrouw Lodders zegt dat hier helemaal niet aan moet worden begonnen en dat er steeds minder medicijnen achter de balie gaan. Ik ben dat met mevrouw Lodders eens, maar vind het wel belangrijk dat wat er achter de balie staat, gemotiveerd achter de balie staat. Ik wil heel graag met branches, het bedrijfsleven en andere partijen in gesprek treden om te bekijken wat in dit geval wel en niet achter de balie zou moeten staan en om te bekijken wat de voor- en de nadelen zijn. Ik kom er bij de Tweede Kamer op terug en dan kunnen wij daarover het gesprek voeren. In de motie staat de verkoop van bestrijdingsmiddelen en biociden genoemd. Wij hadden het net over biociden en de stelling dat deze alleen nog achter de toonbank mogen worden toegestaan. Ik zeg tegen mevrouw Ouwenhand dat dit een conclusie zou zijn. Ik ben niet toe aan een conclusie, maar aan een onderzoek en het informeren bij Denemarken. Ik ontraad deze motie.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik begrijp dit. De staatssecretaris had inderdaad al gezegd wat ze wel gaat doen. Het gaat mij om de vraag of de staatssecretaris de overwegingen uit de motie in die gesprekken zal meenemen. Ik vind het belangrijk dat wij hier met elkaar uitspreken dat wij blijven inzetten op het sowieso uitfaseren van het gebruik van bestrijdingsmiddelen door particulieren. Ik denk dat dit ook helder zal moeten zijn in die gesprekken. Stel dat de branche het prima vindt om dat te gaan doen, dan moet hij op geen enkele manier de indruk krijgen dat wij dat traject van het uitfaseren van de bestrijdingsmiddelen stopzetten. Het signaal dat de Kamer en de staatssecretaris geven, moet helder zijn: mocht geïnvesteerd worden in kasten achter de toonbank, dan blijft overeind staan dat wij überhaupt van het gebruik van bestrijdingsmiddelen af willen. Daarom heb ik de desbetreffende motie ingediend. Ik wil haar met alle liefde aanhouden, maar ik hoor graag hoe de staatssecretaris hiertegenover staat.

Staatssecretaris Mansveld:

Ik heb eerder gezegd dat het al de bedoeling is dat gevaarlijke stoffen worden uitgefaseerd. Dat was mijn antwoord op een vraag van de heer Smaling. Bij dat antwoord blijf ik.

In de motie op stuk nr. 11 constateert mevrouw Ouwehand dat het gebruik van gifstoffen altijd risico's met zich meebrengt voor mens. Er worden nu een wetsvoorstel gedaan en een verordening geïmplementeerd. Ik ontraad deze motie. Sorry, ik haal twee moties door elkaar.

Ik wil mij niet conformeren aan het dictum noch aan de conclusie. Ik heb gezegd wat ik heb gezegd. Ik ga ernaar kijken en ik kom er bij de Kamer op terug. Ik wil voor- en nadelen in beeld hebben. Als het de conclusie van mevrouw Ouwehand is dat kasten achter een toonbank tot gevolg heeft dat er meer gevaarlijke stoffen komen, dan herinner ik haar aan mijn antwoord op de vraag van de heer Smaling.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Er begint een spraakverwarring te ontstaan die volgens mij niet nodig is. Als ik bij dezen kan concluderen dat de staatssecretaris in die gesprekken blijft vasthouden aan de ambitie om het gebruik van deze middelen sowieso uit te faseren, dan denk ik dat het signaal aan degenen met wie zij die gesprekken voert, helder is. Daar ben ik blij mee. Onder die omstandigheid houd ik de motie aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Ouwehand stel ik voor, haar motie (33490, nr. 10) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Lodders (VVD):

Een deel van de Kamer pleit ervoor om de verkoop van deze middelen door mensen achter de toonbank plaats te laten vinden. Ik vraag de staatssecretaris nadrukkelijk om in het onderzoek in te gaan op het verschil dan wel de overeenkomsten tussen geneesmiddelen en bestrijdingsmiddelen of biociden. Het kan toch niet zo zijn dat een mierenlokdoosje door mensen achter de toonbank moet worden verkocht? Daar neem ik echt afstand van. Ik hoop dat de staatssecretaris kan toezeggen dat dit op een goede manier in het onderzoek aan de orde komt.

Staatssecretaris Mansveld:

Ik zeg toe dat ik er alles bij zal betrekken om te bekijken of voordelen tegen nadelen opwegen of andersom. Ik zal ervoor zorgen dat de uitkomsten ervan aan de Kamer worden voorgelegd.

Dan kom ik op de motie van de Partij van de Dieren op stuk nr. 11, waarin de regering wordt verzocht om actief te communiceren over de risico's van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden door middel van een voorlichtingscampagne. Ik denk dat er geëigende wegen zijn om te communiceren over stoffen. Dat kan op verschillende manieren. Daar wordt nu actief in gehandeld. Er is actieve communicatie. Ik denk dat deze motie wat dat betreft overbodig is.

De voorzitter:

Wat is uw oordeel over deze motie?

Staatssecretaris Mansveld:

Ik ontraad deze motie.

Dan ga ik in op de motie van de Partij voor de Dieren op stuk nr. 12. Het Ctgb gaat over de toelatingen. Het Ctgb kan weleens een toelating intrekken na toetsing aan de risico's. Ik ontraad deze motie dan ook.

Ik ga in op de motie op stuk nr. 13 van de Partij van de Arbeid. Ik heb net uitgelegd dat de mogelijkheid tot bezwaar en beroep blijft bestaan, ook bij de 30 dagenprocedure. Ik ontraad deze motie dan ook, want zij is volgens mij overbodig.

In de motie op stuk nr. 14 wordt verzocht het onderzoek naar de kwaliteit van het Ctgb opnieuw te laten uitvoeren door een onafhankelijke instantie. Ik heb gezegd dat ik hierover een brief naar de Kamer zal sturen. De afwegingen die bij deze vraag worden gemaakt, zal ik daarbij betrekken. Op dit moment zou ik de motie ontraden, maar ik kan mij voorstellen dat de motie wordt aangehouden.

Mevrouw Lodders (VVD):

De staatssecretaris had deze toezegging eigenlijk al in eerste termijn gedaan. PAN Europe is een belangenorganisatie. Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging om hier in de brief op in te gaan. Ik houd de motie in ieder geval tot dan aan.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Lodders stel ik voor, haar motie (33490, nr. 14) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Mansveld:

Ik heb al eerder gereageerd op het amendement. Mevrouw Ouwehand heeft in tweede termijn nog een keer om een reactie gevraagd. De gewasbeschermingverordening biedt ruimte voor nationale afwijkingen, maar alleen per product en dan bij wederzijdse erkenning. Dat wil zeggen dat voor de toelating altijd Europese methodieken en beoordelingssystemen moeten worden gebruikt. Als er Europese methodieken zijn, mag je geen eigen nationale methodieken toepassen. Ik herhaal wat ik heb gezegd, namelijk dat ik beide amendementen ontraad.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris. Hiermee is een einde gekomen aan de tweede termijn van dit debat.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Komende dinsdag zal worden gestemd over de ingediende moties en amendementen.

De vergadering wordt van 13.28 uur tot 14.15 uur geschorst.

De voorzitter:

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven