5 Vragenuur

Vragen van het lid Dijkhoff aan de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, bij afwezigheid van de minister, over de berichtgeving dat de Europese Unie, de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie op het punt staan een verdrag te sluiten dat het verbod op blasfemie regelt.

De heer Dijkhoff (VVD):

Voorzitter. Ik schets even de context. In juli verschijnt een deel van een film op YouTube. Een van de personages in die film heet Mohammed en is profeet. In de maanden daarna reageren meer dan een miljard moslims wereldwijd niet of rustig. Pas maanden later, vanaf 11 september, misschien niet toevallig, begint de ellende met een ontzettend laffe aanslag op de Amerikaanse ambassade in Libië met de dood van de ambassadeur tot gevolg. Dat is natuurlijk diep triest, maar het werd nog erger omdat er daarna tientallen doden zijn gevallen bij protesten in diverse landen. Omdat het zo triest is, is het ook logisch dat de wereld reageert. Alleen laten in mijn ogen die reacties nogal te wensen over; ze zijn wat aan de bange kant. Er worden omstandig veel woorden gebruikt en die komen er eigenlijk op neer dat de partijen die aanstoot nemen aan de film en zijn gaan protesteren met soms gewelddadige gevolgen, eigenlijk wel een goed punt hebben. Er wordt omslachtig gesproken over respect voor alle religies, waar ik het helemaal mee eens ben, tot aan respect voor elke profeet aan toe. Dat laatste vind ik erg hoffelijk maar om het nu in de sfeer van een plicht te zien als eerste reactie op de onlusten, lijkt mij verkeerd. De vrijheid van meningsuiting wordt in die reacties namelijk vaak of niet genoemd of weggemoffeld. Die reacties worden ook soms namens Nederland gegeven. De Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties Navy Pillay doet dat en de Hoge Vertegenwoordiger van de EU Ashton doet dat in een verklaring samen met de OIC, de islamitische landen, de Arabische Liga en de Afrikaanse Unie.

Mijn eerste vraag aan de staatssecretaris is dan ook of die reacties vanuit EU en VN die ook namens Nederland worden gegeven, met Nederland zijn overlegd. Zo ja, wat is daarin dan de inbreng van Nederland geweest?

Naar aanleiding van het statement van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU Ashton samen met de Arabische Liga en de andere genoemde organisaties heeft de woordvoerder van de Arabische Liga Al-Araby gezegd dat er samen ook nog eens gewerkt wordt aan een verdrag tegen godslastering. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of dit waar is. Vindt hij dit verdrag ook overbodig? De vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst zijn namelijk in verdragen al geregeld, waarbij het Mensenrechtencomité van de VN over de balans van die twee al heeft gezegd dat de vrijheid van meningsuiting vooropstaat. Vindt de staatssecretaris dat deze lijn moet worden voortgezet? De VVD vindt in ieder geval dat dit wel moet gebeuren.

Staatssecretaris Knapen:

Voorzitter. De reacties van het genoemde viertal als die van het genoemde vijftal zijn niet tevoren met Nederland overlegd. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU heeft de mogelijkheid en de ruimte om zelf verklaringen af te leggen. In een enkel geval wordt tevoren daarover wel met alle lidstaten overlegd, maar dat gebeurt misschien in 5% van de gevallen. In al die andere gevallen neemt zij eigenstandig die verklaring voor haar rekening. Dat moet ook, omdat het hier een parallelle bevoegdheid betreft. Lidstaten hebben een eigen buitenlands beleid. De Europese Unie werkt aan buitenlands beleid. Bovendien geldt dat om te kunnen handelen en om het EU-deel van het buitenlands beleid te kunnen voeren, zij de ruimte nodig heeft om in dit soort gevallen te kunnen optreden.

Dan de vraag over een mogelijk verdrag tegen blasfemie, tegen godslastering. Zo'n verdrag is ons niet bekend. Bovendien is het ook niet nodig. Er is geen behoefte aan. We hebben ons er steeds tegen verzet en we zullen ons daar tegen blijven verzetten.

De heer Dijkhoff (VVD):

Het is in ieder geval goed te horen dat het verdrag overbodig is en dat er ook geen sprake van is. Dan blijft het punt van de nogal eenzijdige reacties die in het kader van eerdergenoemde eigenstandige verantwoordelijkheid mede namens Nederland worden gegeven. Wij zijn lid van die organisaties en horen daarbij. Dan is het des te belangrijker om te constateren dat het wat betreft de reflex van die reacties behoorlijk fout zit. Die is te bang. Die roept de sfeer van de belemmering van de vrijheid van meningsuiting op en lijkt ook te accepteren dat de pure claim dat je beledigd bent al genoeg is als bewijs om aan te voeren dat een film of een cartoon beledigend en fout is. Dat is het echter niet, ook juridisch niet. De rechter oordeelt. Het gaat niet om de persoonlijke opvatting van een kijker, ook niet als je voorzitter van het Europees Parlement bent. We hebben dit in het verleden al vaker gezien en daarom maak ik mij zorgen om die reflex als die steeds de verkeerde kant opgaat. Het gaat ook nog wel vaker gebeuren, of het nu om een mallotige film, om een cartoon of om een literair hoogstandje gaat. Juist omdat het vaker gaat gebeuren, vind ik het van belang dat die reflex goed is. Daarom vraag ik de staatssecretaris of de regering bereid is het voortouw te nemen om bij dit soort reacties van organisaties die ook namens Nederland worden gegeven, de vrijheid van meningsuiting centraal te stellen. Als de VN en de EU ook namens Nederland hierop reageren, heb ik liever dat het een goede reactie is en dat is opkomen voor het vrije woord.

Staatssecretaris Knapen:

Allereerst is het feit dat hierover discussie wordt gevoerd – en dat is niet alleen hier het geval – natuurlijk een goed signaal voor iedereen die zich bezighoudt met het opstellen van verklaringen. Dat geldt ook voor de Hoge Vertegenwoordiger. Als wij de verklaring hadden mogen opstellen, hadden de bijzin over vrijheid van meningsuiting en de hoofdzin over het respecteren van religie een andere balans gekregen dan in deze tekst. Wij moeten dit natuurlijk wel bezien tegen de achtergrond van drie dingen. Ten eerste is onze veroordeling van geweld evident. Daar gaat het om: geweld heeft nooit een rechtvaardiging. Ten tweede zeggen wij dat de vrijheid van meningsuiting centraal staat. Ten derde zeggen wij dat de context waarin zo'n tekst wordt gemaakt, moet worden meegenomen. Dit gebeurt op een moment waarop er in Pakistan veertien doden en in Libië vier doden zijn gevallen, er in enkele andere landen ernstige onlusten zijn en verantwoordelijke vertegenwoordigers van internationale organisaties de situatie proberen te sussen. Dat deel van het handwerk mag niet worden veronachtzaamd. Dat is iets anders dan het tegen het licht houden van deze tekst om te bepalen wat wij daar precies van vinden; dat hebben wij zojuist gewisseld. Ik wil de context van dat moment en de angst voor scherpslijperij toch even noemen om ook recht te doen aan het feit dat het gelopen is zoals het gelopen is. Verder denk ik dat wij, als wij nu – een week later – die tekst tegen het licht houden, zeggen dat daar puntjes in staan die wij zeker anders geformuleerd zouden hebben.

De heer Dijkhoff (VVD):

Ik vind het vleiend dat de staatssecretaris aangeeft dat Catherine Ashton als Hoge Vertegenwoordiger vast naar het vragenuurtje kijkt en dit mee zal nemen, maar dat lijkt mij toch niet effectief genoeg. Ik zal er dus op blijven hameren dat Nederland steviger opkomt voor de vrijheid van meningsuiting.

Ik snap het punt van de context, maar de context is ook andersom gevaarlijk. De door de staatssecretaris geschetste context kan er immers ook toe leiden dat, als je maar rebelleert en onlusten veroorzaakt waarbij slachtoffers vallen, wij als EU wel bereid zijn om sussende teksten te formuleren en de vrijheid van meningsuiting te beperken tot een bijzin of zelfs helemaal weg te laten. Ik zal hier buiten dit vragenuur dus op blijven hameren.

Staatssecretaris Knapen:

Ik blijf de context belangrijk vinden, maar ik vind de volgorde der dingen belangrijker. Op dat punt heb ik aangegeven wat ik heb aangegeven: vrijheid van meningsuiting en het verwerpen en veroordelen van alle geweld. Vervolgens, dat allemaal gezegd zijnde, moet toch ook een beetje rekening worden gehouden met de "spur of the moment".

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb hier toch echt een artikel dat erop duidt dat door de drie instanties tot een verdrag tegen godslastering gekomen zou moeten worden. De staatssecretaris zegt dat hij daar geen weet van heeft, maar is hij bereid om bij de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Lady Ashton, actief na te vragen of dit inderdaad concreet speelt? Als hij dit dan toch bespreekt, moedig ik hem ertoe aan om het misbruik van de huidige blasfemiewetten, bijvoorbeeld in Pakistan, zeker aan de kaak te stellen. Dat leidt namelijk tot heel veel ellende, met name voor minderheden in Pakistan.

Staatssecretaris Knapen:

Als je dit onderwerp bespreekt, gaat het ons natuurlijk veel meer om de vrijheid van meningsuiting en de godsdienstvrijheid dan om het onderwerp waarover wij het nu hebben. Dat gezegd zijnde, is ons niet bekend dat er een verdrag tegen blasfemie zou worden voorbereid, maar ik wil met alle liefde en plezier navragen of wij ons vergissen. Tot nu toe gaan wij daar niet van uit, maar als wij ons vergissen, zullen wij dat ongetwijfeld melden en met de Kamer wisselen.

De tijdelijke voorzitter:

Hartelijk dank aan de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken voor zijn aanwezigheid hier vandaag.

Naar boven