4 Vragenuur

Vragen van het lid Beertema aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de pestproblematiek in Nederland.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. Tot twee keer toe werden wij geconfronteerd met de suïcide van jonge mensen, mogelijk als gevolg van langdurig pesten. Dat leidde breed in onze samenleving tot grote bezorgdheid. Hier en daar klonk het verwijt aan de politiek, aan ons, dat onze aandacht voor dit probleem wel erg snel wegebde en wij te snel overgingen tot de orde van de dag. Ik begrijp dat verwijt. De PVV-fractie trekt zich dat verwijt aan en ik weet zeker dat dit ook geldt voor andere fracties.

Ik stel de staatssecretaris een aantal concrete vragen. Rond de 5.000 leerlingen zitten nu thuis omdat zij zo ernstig worden gepest dat ze niet naar school durven. Toch heeft zo'n 70% van de scholen inmiddels een pestprotocol. Wij zijn bang dat zo'n protocol in veel gevallen een papieren tijger is om de inspectie tevreden te stellen. Heeft de invoering van pestprotocollen naar het oordeel van de staatssecretaris daadwerkelijk bijgedragen aan de vermindering van het pesten? Ik begrijp ook dat de inspectie noch het departement in het verleden de urgentie heeft gevoeld om inzicht te krijgen in de pestproblematiek. Bestaat dat gevoel van urgentie inmiddels wel? De inspectie zegt dat zij alleen sancties kan opleggen op iets wat in de wet staat. Dat is wel logisch natuurlijk. Pesten staat er echter niet in, dus laat het zich juridisch moeilijk aanpakken. Dat horen wij uit het land. Waarom wordt echter het bestaande wetsartikel rond belaging nooit gebruikt om vervolging in te stellen? Zijn er misschien nog andere artikelen die pesten vervolgbaar maken? En als het volgens de staatssecretaris ontbreekt aan werkbare artikelen, zou hij er dan voor willen pleiten om pesten op te nemen in de wet?

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Het is mij altijd een hele eer om hier te mogen staan, al is dat pas sinds kort, maar de reden waarom wij vandaag dit debat voeren is natuurlijk diep tragisch. Wij hebben zeer recentelijk twee gevallen gezien van jonge mensen, Tim Ribberink en Fleur Bloemen, die zich van het leven beroofden. Dat is voor ouders, familie en vrienden, maar ook voor de scholen en voor de klasgenoten, zeer ingrijpend. Dat zijn de heer Beertema en ik allebei van mening, denk ik. Ik denk dat het ook goed is om mijn medeleven te tonen aan alle betrokkenen.

In beide gevallen lijkt er een relatie te zijn met pesten. Daar wil ik het volgende over zeggen. Ik vind pesten een serieus maatschappelijk probleem. Het kan een enorme impact hebben op het leven en het gevoel van jonge mensen. Je kunt op een school alleen goed werken als leraar, of goed leren als leerling, als die school een veilige plek is. Wij moeten daar allemaal dag in, dag uit aan werken. De mensen op school, de leerlingen zelf en wij hebben daar een taak in. Het is ook een ingewikkeld probleem, dat wij niet kunnen oplossen met wetten en regels alleen. Sterker nog, bij wat er afgelopen maand is gebeurd, heb ik het gevoel dat er eerder sprake was van een gebrek aan fatsoen en omgangsnormen dan van een gebrek aan regels. De vraag is hoe we daar iets aan kunnen doen.

De heer Beertema vroeg hoe het zit met de pestprotocollen. Scholen zijn verplicht om een schoolveiligheidsplan te hebben. Gelukkig hebben vrijwel alle scholen dat, maar ik wil bekijken wat er aan de hand is op de scholen die het niet hebben. Uit de inspectierapporten blijkt dat 5% tot 10% van de vo-scholen nog geen pestprotocol heeft. Dat percentage is iets groter in het basisonderwijs.

Ik ga even terug naar de scholen die de afgelopen tijd veel in het nieuws waren. Ik heb contact gehad met de school van Tim Ribberink. Daar was wel een pestprotocol en daar werd actief gewerkt aan pesten. Toch moeten we constateren dat zich zoiets tragisch heeft voorgedaan. We moeten er dus voor oppassen te denken dat we er zijn als we een protocol hebben. Zoiets is mooi op papier, maar papier is ook geduldig. Er moet ook echt wat gebeuren in de klas.

Daarom wil ik drie dingen doen. Ten eerste wil ik bekijken of we strakkere afspraken kunnen maken met scholen over het serieus werk maken van veiligheid op school en het tegengaan van pesten. Dat moet ook gebeuren op de plekken waar het nu nog niet gebeurt. Ten tweede wil ik op die scholen bekijken wat we kunnen doen om pesten sneller te signaleren. Bij beide gevallen uit de afgelopen maand moet ik constateren dat de school en soms ook de ouders aangaven dat ze er eigenlijk niets van gemerkt hebben. Dat is natuurlijk ook een serieus iets. De vraag is dus: hoe signaleer je het? Ten derde wil ik bekijken wat we kunnen doen aan preventie. Wat kunnen scholen doen om actiever te werken aan het tegengaan van pesten?

De heer Beertema (PVV):

Dank aan de staatssecretaris voor het begin van een antwoord, maar ik merk dat hij toch de richting op neigt te gaan van de scholen die zich van tevoren al neer lijken te leggen bij het feit dat het allemaal zo ingewikkeld is. Maar je kunt het ook nodeloos ingewikkeld maken. Ik geef een voorbeeld aan de staatssecretaris mee. De PO-Raad lijkt zich al neer te leggen bij het idee dat het allemaal niet te voorkomen is en zegt dat het een taak zou zijn van de ouders in plaats van de school. Maar het pesten vindt natuurlijk wel op school plaats. Ik vind dit een beetje een kwestie van afschuiven. Ik vind dat eigenlijk niet kunnen. Daar wil ik graag een reactie op van de staatssecretaris.

Ook wil ik de staatssecretaris nog één ding meegeven. In 2010–2011 werd slechts op 3% van de scholen een leerling definitief verwijderd omdat hij gepest had of omdat hij andere leerlingen in gevaar had gebracht. Dat is erg weinig, vooral als je je realiseert dat er 5.000 leerlingen thuis zitten door pesten. Dat vind ik een dramatisch getal. De tendens is dat scholen hun pestbeleid richten op de daders die ook hun issues en problemen hebben. Vervolgens wordt dat pesten nodeloos ingewikkeld benaderd als een heel subtiel groepsdynamisch proces. Ten slotte wordt door de leraren en het zorg- en adviesteam gezamenlijk vastgesteld dat er maar weinig aan te veranderen is. Waarna de leerling die gepest is op een kickbokscursus wordt gestuurd omdat hij dan zijn zelfbeeld wat kan opvijzelen. Ik vind dat niet de juiste manier. Het is zelfs zo dat die leerling met een schone lei mag beginnen in een andere klas of soms zelfs op een andere school en dat de pesters gewoon blijven waar ze zitten. Dat moet veranderen. Wat de PVV betreft zouden we moeten gaan kijken naar een zerotolerancebeleid zoals dat onder andere in de Verenigde Staten bestaat. Het doel is niet het isoleren van de gepeste leerling en hem als een probleem te behandelen en uiteindelijk te verplaatsen, maar om de pesters zo snel mogelijk te verwijderen. Pesten moet wat ons betreft risicovol gedrag worden. Dat is de bedoeling. Daarop wil ik graag een reactie van de staatssecretaris.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de staatssecretaris voor een korte reactie.

Staatssecretaris Dekker:

Over dat laatste uitgangspunt ben ik het volledig met de heer Beertema eens. Wij moeten achter de slachtoffers van pesten gaan staan. Dat betekent ook dat we de daders hard aan moeten pakken. Met "we" bedoel ik niet alleen wij hier op het Binnenhof. Er ligt ook een heel belangrijke taak voor scholen en voor ouders. Ik ben het niet eens met de stelling van de heer Beertema dat dit alleen iets van de scholen is. Pesten gebeurt ook op het schoolplein, op het sportveld en op de speelplekken in de buurt. Iedereen heeft daarin dus een taak.

De heer Beertema noemde ook het aantal van 5.000 leerlingen dat thuis zit vanwege pesten. Dat bestrijd ik ten stelligste. Dat zijn voor een heel groot deel ook leerlingen die dermate ingewikkelde problemen hebben, ook met indicatiestellingen en dergelijke zoals we net bespraken, dat zij nog geen school gevonden hebben waar ze terechtkunnen. Het getal bestaat echter ook voor een groot deel uit leerlingen die weggestuurd zijn van school, juist omdat ze zich schuldig hebben gemaakt aan pesten. Laten we nu de handen ineen slaan en kijken wat we kunnen doen aan het probleem en daarbij het probleem helder benoemen en bij de wortel aanpakken. We moeten dus niet de pester op school houden en het slachtoffer daar de dupe van laten zijn. We moeten dat probleem echt bij de wortel aanpakken.

De heer Beertema (PVV):

De antwoorden van de staatssecretaris beginnen ergens op te lijken. Ik denk dat wij elkaar kunnen gaan tegenkomen. Ik heb een interpellatie aangevraagd in de regeling van de werkzaamheden. Is de staatssecretaris bereid om een brief te sturen waarin hij schrijft hoe hij met deze problematiek wil omgaan? Wat mij betreft kan de interpellatie dan komen te vervallen.

De voorzitter:

Ik kijk naar de staatssecretaris. Bent u bereid om een brief over dit onderwerp te schrijven?

Staatssecretaris Dekker:

Na de jaarwisseling, in de loop van januari, zullen wij hieraan toe komen. Dan kunnen wij ook iets meer vertellen over enkele dingen die wij nu al in gang hebben gezet.

De voorzitter:

Dank u voor de toezegging.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik huiverde even om naar de microfoon te gaan, omdat juist dit onderwerp zich er volgens de ChristenUnie-fractie niet voor leent om even in een kort vragenuurtje te worden behandeld. De staatssecretaris geeft aan dat het complexe materie is. Wij hebben twee dramatische gevallen gezien waartoe dit kan leiden. De Kamer heeft onder leiding van mevrouw Bergkamp schriftelijke vragen gesteld. Kan de minister in zijn brief ook de antwoorden op die vragen meenemen? Dan kunnen wij alles misschien in één keer behandelen.

Is de staatssecretaris ook bereid om het initiatief van de Kamer te steunen om tot een rondetafelgesprek te komen? Dan kunnen wij ouders, alle deskundigen en schooldirecteuren spreken. Dit is complexe materie en wij zouden dit breed moeten oppakken, de partijpolitiek overstijgend.

Staatssecretaris Dekker:

Ik vind de suggestie van de heer Voordewind heel goed. Volgens mij zijn de vragen gesteld aan mijn collega van VWS, maar ik zal bekijken of wij dit gezamenlijk kunnen afdoen, en anders zorgen wij ervoor dat onze antwoorden in ieder geval naadloos op elkaar aansluiten. Ik vind het ook belangrijk om hierover met meerdere partijen te praten. De Kinderombudsman heeft deze week de suggestie gedaan om hierover een breder maatschappelijk debat op te starten. Inmiddels hebben wij de handen ineengeslagen en willen wij dit gezamenlijk oppakken. Voor een deel doen wij dat ook buiten de Kamer. De Kamer gaat zelf over de procedures en kan zelf een rondetafelgesprek aanvragen, maar laten wij in elk geval afspreken dat wij dan diezelfde partijen ook hier vragen om een visie op het probleem te geven.

De voorzitter:

Laten wij dit dan verder …

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Een kleine correctie, voorzitter. De staatssecretaris zegt dat de vragen niet aan hem waren gesteld, maar ze zijn ook aan hem gesteld.

De voorzitter:

Hij heeft even goed toegezegd dat hij ze in gezamenlijkheid gaat beantwoorden. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording en zijn komst naar de Kamer.

Naar boven