9 Begroting SZW

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2013 (33400-XV).

(Zie vergadering van 11 december 2012.)

De voorzitter:

Ik heet de minister en de staatssecretaris van harte welkom. Het is intrigerend dat de minister zo'n enorme bos bloemen heeft meegenomen. Misschien gaat hij dat nog toelichten.

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.) 2

De voorzitter:

Er zijn maar liefst zeventien sprekers van de zijde van de Kamer. Interrupties gaan in tweeën. Wij gaan luisteren naar het antwoord van het kabinet in eerste termijn. Het woord is aan minister Asscher.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Asscher:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor alle vragen in eerste termijn. Wij hebben getracht om een groot deel daarvan schriftelijk te beantwoorden. Ik zal samen met de staatssecretaris mijn best doen om de rest mondeling te doen. Ik zal dat kort doen zodat de staatssecretaris ook voldoende gelegenheid heeft voor haar betoog.

Ik begin met een algemene inleiding. Vervolgens beantwoord ik de gestelde vragen bloksgewijs. Ik kondig steeds aan welk onderwerp ik ga behandelen zodat de woordvoerders weten op welke momenten zij kunnen interrumperen, als zij daartoe behoefte hebben.

De voorzitter:

Ik doe de suggestie om nu alvast de blokjes te noemen. Dan kunnen de mensen meeschrijven en dan hebben wij een overzicht.

Minister Asscher:

Uitstekende gedachte. Ik begin met een inleiding en daarna ga ik in op de arbeidsmarkt, de sociale agenda met de sociale partners, flexwerk, ontslag/WW, migratie en inburgering, integratie, fraude, arbeid en zorg, en duurzame inzetbaarheid.

De voorzitter:

En daarna komt de staatssecretaris aan het woord.

Minister Asscher:

Ja.

Voorzitter. Dinsdag was de eerste dag van mijn eerste begrotingsbehandeling. Die dag maakten twee vrouwen op mij een bijzondere indruk. Ik hoop niemand teleur te stellen als ik zeg dat het geen Kamerleden waren. Die twee vrouwen waren bloembindsters die ik voor de begrotingsbehandeling op het Plein ontmoette. De heer Ulenbelt en mevrouw Hamer waren daarbij. Een paar weken geleden was hun, en 35 anderen, ontslag aangezegd. Zij waren boos en bezorgd, en ik kan mij dat goed voorstellen. Ontslag komt hard aan, niet alleen financieel maar ook emotioneel. Kort voor de kerstdagen is er opeens enorme onzekerheid en zit men thuis met de zorg: waar vind ik straks een nieuwe baan? Deze vrouwen hadden sterk het gevoel dat zij oneerlijk en onrechtvaardig aan de kant waren geschoven. Zij vertelden dat terwijl zij hun spullen moesten pakken de Poolse flexwerkers het bedrijf al binnen liepen. Die zijn immers veel goedkoper. Ik heb hun natuurlijk verteld, zoals dat hoort, dat ik niet over een individuele ontslagaanvraag kan spreken. Daar gaat het UWV over of de rechter. Dit zijn de bloemen die ik van hen kreeg. Het zijn er 37. Ik heb beloofd de bloemen mee te nemen om te laten zien dat ik hen in gedachten heb.

Ik zal niet over de individuele zaak spreken. Door die ontmoeting van dinsdag ben ik echter extra gemotiveerd om met u deze begrotingsbehandeling te doen. Ik wist dat dit een paar van de mensen zijn waarover wij het hebben. Die krijgen dan een gezicht. Om deze mensen gaat het ons. Mensen met zorgen over de toekomst, met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt, die niet meer vragen dan fatsoenlijk werk en een fatsoenlijke sociale bescherming. Ik voel het als een opdracht, zowel aan mij persoonlijk als aan ons allemaal, om ons in deze kabinetsperiode in te zetten voor dit soort mensen, voor allen die al dan niet met bloemen tot uitdrukking brengen dat zij bezorgd zijn en reden hebben tot zorg. Ik doe dat met alle 150 Kamerleden, met gemeenten, met uitvoerders en met sociale partners. Onze voorgangers waren met elkaar verantwoordelijk voor het opbouwen van een verzorgingsstaat waar wij trots op zijn. Met elkaar zijn wij nu verantwoordelijk voor het onderhoud, het behoud en de vernieuwing van de verzorgingsstaat.

Die verzorgingsstaat moet aan iedereen een zekere basis bieden. Iedereen moet kunnen rekenen op goede en gezonde arbeidsomstandigheden. Iedereen moet kunnen rekenen op gelijk loon voor gelijk werk. Iedereen moet de kans krijgen om zich te ontplooien. Dat is niet alleen financieel maar ook sociaal noodzakelijk. Het moet makkelijker worden om werk en zorgtaken te combineren. De bescherming van flexwerkers en werknemers met een vast contract moet veel meer gelijkgetrokken worden. Veel leden van de Kamer hebben daarover gesproken in de eerste termijn. Die twee hoeven ook niet altijd tegenpolen te zijn. Integendeel, het behoud van zekerheid kan juist vragen om flexibiliteit bij werknemers. Maar het mag niet zo zijn dat flexibiliteit eigenlijk een synoniem is geworden voor bestaansonzekerheid. Daarom streef ik naar een solide basis, een sociale basis, die mensen nodig hebben om zich veilig te kunnen ontwikkelen, een fundament voor fatsoenlijk werk en fatsoenlijke bescherming.

Het gaat daarbij niet om systemen maar om de mensen die daarin functioneren. Dat zijn mensen met talenten. Wij zouden er in dit land enorm op vooruitgaan, moet ik zeggen, als werkgevers én werknemers, collega's op de werkvloer, anders gaan aankijken tegen ouderen, tegen mensen met een arbeidsbeperking, tegen mensen die misschien ergens anders geboren zijn. Wij kunnen wat dat betreft nog wat leren van The Voice of Holland. Immers, daar zoeken ze talenten die kunnen zingen, en bij de eerste beoordeling zitten de juryleden met hun rug naar de kandidaten. Zij laten zich niet afleiden door het uiterlijk of de leeftijd – later wordt dat zeer belangrijk, geen misverstand daarover – maar zij letten op het enige wat telt, de stem. Heeft deze kandidaat talent om te zingen? Als wij op die manier mensen op de arbeidsmarkt gaan beoordelen, op hun talent in plaats van op hun beperking, hun leeftijd, hun afkomst, kan ieder talent ook tot bloei komen en kan iedereen werken en leren combineren. Dat is goed voor arbeidsparticipatie, het is goed voor arbeidsproductiviteit en het is ook nog goed voor arbeidsplezier. Het gaat immers niet om werk alleen. Wij werken niet alleen om de huur of de hypotheek te betalen. Werk biedt een kans om je te ontplooien, om trots te zijn op wat je doet, om mee te doen aan de samenleving. Daarom ben ik ook blij dat integratie onderdeel uitmaakt van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Wij bespreken vandaag de begroting voor 2013. Dat stelt mij in staat om mijn, onze voorgangers, Henk Kamp en Paul de Krom, te danken voor al het werk dat zij hebben gedaan voor deze begroting en op velerlei terrein. Dat is werk waardoor wij nu verder kunnen bouwen. Die begroting voor 2013 maakt duidelijk dat wij een zwaar jaar tegemoet gaan. De werkloosheid neemt toe. De economische vooruitzichten zijn onzeker. Toch zou ik de leden van de Kamer willen voorstellen dat wij vandaag een begin moeten maken met het broodnodige herstel van vertrouwen. Achter deze tafel zien zij een staatssecretaris en een minister die daar werk van willen maken. Wij willen geen overdreven optimisten zijn maar wij zijn wel optimisten.

Wij zien heus wat er misgaat, maar wij weten dat er ook heel veel goed gaat en dat er enorme kansen liggen. Wij hebben in Nederland nog altijd een heel sterke economie. De arbeidsmarkt heeft heel veel kansen. De werkloosheid neemt pijnlijk toe, maar er zijn iedere werkdag duizenden mensen die erin slagen om een nieuwe baan te vinden. Er ontstaan voortdurend vacatures omdat mensen wat anders gaan doen, omdat zij met pensioen gaan, omdat zij van baan veranderen. Jaarlijks worden er meer dan 750.000 vacatures vervuld. Er zijn dus kansen op de arbeidsmarkt. Er zijn mensen die die nieuwe baan wel vinden. Het is aan ons om ervoor te zorgen dat dat er veel meer worden, dat er meer banen komen, dat er meer kansen komen voor de mensen die nu op zoek zijn.

Het loont ook om ons in te zetten voor herstel van vertrouwen. Een paar dagen geleden was er de nieuwe raming van de Nederlandsche Bank. Dat was allemaal somber, somber, somber, en er komt vast nog het een en ander overheen. Maar interessant is dat in die raming ook een ander, een alternatief scenario werd geschetst. De bank schrijft: het consumentenvertrouwen is nu zeer laag, maar dat kan omslaan. Daarbij wordt gewezen op het economisch herstel na het Akkoord van Wassenaar. Ik citeer: "Het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II en de implementatie daarvan zou voor een soortgelijk vertrouwensherstel kunnen zorgen." Het is dus de moeite waard om na te denken over en te investeren in herstel van vertrouwen.

Wat dat betreft heb ik ook veel vertrouwen in de verantwoordelijkheid die de sociale partners, werkgevers en werknemers, moeten nemen. Zij hebben dat in het verleden gedaan en zij dienen dat vandaag opnieuw te doen. Vandaag werken wij hier in de Kamer aan vertrouwen, volgende week met sociale partners. Ik kijk uit naar een opbouwend en open overleg over de sociale agenda. Volgende week woensdag, 19 december, komen wij bij elkaar op een officiële startbijeenkomst en gaan wij aan de slag. Daar zal gepraat worden over alle aspecten van het arbeidsmarktbeleid. De arbeidsdeelname van jongeren, waar de Kamer en wij veel zorgen over hebben, de positie van flexwerkers, de veranderingen in de WW, de veranderingen in het ontslag, de Participatiewet; alles kan en mag en zal op tafel komen. Het is geen vrijblijvend gesprek, omdat op alle deelnemers de plicht rust om Nederland verder te helpen, om verder te komen dan het herhalen van standpunten, en om te stappen in de traditie van Nederland dat je elkaar verder helpt en dat je het vertrouwen herstelt.

Ik wil dat overleg niet belasten door daar nu op vooruit te lopen in deadlines of voorgeschreven inhoud. De Kamer weet wat er in het regeerakkoord staat en dat het kabinet vindt dat de teksten van het regeerakkoord niet in beton gehouwen zijn, zoals mevrouw Hamer de minister-president al citeerde. Dat akkoord is er niet om de sociale agenda te belemmeren maar om die te bevorderen. Veel leden hebben al gesproken over de urgentie om op dat punt voor jongeren en ouderen op de arbeidsmarkt wat extra's te doen. Dat wil ik dus met voorrang met sociale partners bespreken. De staatssecretaris en ik zullen de Kamer daags na dat overleg op 19 december informeren over de uitkomsten daarvan. Wij hechten ongelooflijk aan die constructieve samenwerking met de Kamer en de partners.

Laten wij wel wezen, het bevorderen van werkgelegenheid behelst meer dan één banenplan. Dat vergt misschien veel meer banenplannen of meer dan alleen plannen. Het behelst ook meer dan het beleid van één minister en één staatssecretaris. Het gaat om kabinetsbeleid. Van het bevorderen van onze internationale concurrentiepositie, van het vergroten van de kansen in het onderwijs en het verhogen van het niveau van het onderwijs tot het behoud van vakkrachten in de bouw; dat moet allemaal bijdragen aan extra werkgelegenheid, aan extra kansen voor de mensen die in Nederland het brood verdienen, voor degenen die nu misschien zorgen hebben en straks recht op vertrouwen en een solide basis.

Voorzitter, ik wilde met uw welnemen doorgaan met het eerste blokje.

De voorzitter:

Nou, wellicht is er nog een enkele vraag.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik heb een vraag over de dames en de heren die de minister die bloemen hebben gegeven. De minister zei tegen hen dat hij hen veel sterkte wenste. Eigenlijk doet hij dat hier nu weer, maar hij kan natuurlijk ook de ontslagregels aanpassen, zodat wat hij kennelijk verwerpt, niet doorgaat voor deze mannen en vrouwen. Is de minister dat van plan?

Minister Asscher:

Ik zei al dat ik mij door mijn functie terughoudend moet uitdrukken over deze individuele zaak, maar ik heb de bloemen niet voor niets meegenomen. Ik heb die twee dames niet voor niets meegenomen. Ik wil mij sterk maken voor de verbetering van de positie van mensen op de arbeidsmarkt. Ik kom daar straks nog apart op terug. Dan gaat het over flexwerkers, die nu soms te goedkoop zijn en in de plaats komen van vaste arbeid, en over mensen die zich daardoor bedreigd voelen. Ik zal zo ook iets zeggen over het initiatiefwetsvoorstel dat daarover gedaan is en over hoe belangrijk dat is. Ik heb al eerder toegezegd dat ik mij in deze casus blijf verdiepen en de Kamer op de hoogte houdt van wat daar uitkomt. Dan kan het zo zijn dat de economische omstandigheden terecht door werkgevers gewogen zijn. Dan ga ik dat zorgvuldig bestuderen en mij daar een opvatting over vormen. Het kan ook zijn dat dat niet zo is. Als daar noodzaak toe is, zal ik niet schromen om die instructies verder aan te scherpen.

De heer Ulenbelt (SP):

Sterkte wensen, je erin verdiepen; het is mooi, maar wat is de positieve boodschap voor deze dames en heren voor kerstmis? Het is niet alleen dit geval. Structureel horen wij berichten waarbij dit gebeurt. Het is een bevoegdheid van de minister om die regels aan te passen. Wil hij ons toezeggen dat hij voor kerstmis naar die regels heeft gekeken, zodat er wellicht nog hoop is voor deze dames en heren en vele anderen?

Minister Asscher:

Volgens mij ben ik daar net glashelder over geweest. Als het nodig is, zal ik niet schromen om de ontslagregels aan te scherpen, maar ik ga eerst goed bekijken wat er uit deze casus komt. Volgens mij is dat een vrij heldere boodschap.

De heer Van Weyenberg (D66):

De minister zegt dat hij het sociaal overleg niet wil belasten met een deadline. Toch is er volgens mijn fractie een grote behoefte aan tempo en aan spoed. Ik heb daarom twee vragen voor de minister. Als de minister geen deadline wil noemen, vraag ik hem wanneer hij klaar hoopt te zijn. Gaat hij terwijl dat gesprek loopt op volle kracht door met de hervormingsagenda uit het regeerakkoord rond de WW, het ontslagrecht et cetera?

Minister Asscher:

De regering is het met D66 eens dat deze tijd vraagt om een snelle reactie, snelle maatregelen en gevoel van urgentie. Daarom zitten we aanstaande woensdag aan tafel met de voorzitters van de Stichting van de Arbeid. Ik zal geen minuut wachten met het doen van zaken die mensen met weinig kansen op de arbeidsmarkt helpen. Ik wil echter geen deadline neerleggen voor een sociaal akkoord. Ik wil bouwen aan de sociale agenda waar afspraken in komen die goed zijn voor iedereen. Ik zal niet wachten met het voorbereiden van wetsvoorstellen, want we hebben financiële taakstellingen te halen en die zijn al heel dichtbij. Ik ben daarover ook open geweest tegen de sociale partners. Die voorstellen komen dus vanzelf op de Kamer af.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dan constateer ik wel dat we moeten vertrouwen op het tempo van de minister. Dat zal ik doen. Ik geef hem wel mee dat we graag willen dat hij tempo maakt. Laten we alsjeblieft voorkomen dat de heersende onzekerheid, ook over het beleid dat gaat komen, voortduurt terwijl de minister drassig door de polder zou moeten banjeren. Ik hoop dat het niet zo zal gaan, maar ik ben daar wel bezorgd over.

Minister Asscher:

Ik zeg de heer Van Weyenberg oprecht dank voor zijn vertrouwen en ik zal dat niet beschamen. Ik ben hier op mijn eerste werkdag mee begonnen. Volgende week gaan we echt in gesprek met de sociale partners. Iedereen daar aan tafel is zich bewust van de urgentie van het moment.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik wil toch nog even terugkomen op de bloemen. Volgens mij is in de situatie die wij van de week voorgelegd hebben gekregen de ontslagvergunning nog niet verleend door het UWV. Dat is ook de reden dat de minister over het individuele geval nog maar weinig kan zeggen. De heer Ulenbelt vroeg net om aanpassing van de regel, maar ik weet niet eens of dat nodig is. Als de huidige UWV-regels, die de Kamer in de vorige periode goed heeft bekeken in overleg met de PVV-fractie, goed worden toegepast, dan zou het niet mogelijk mogen zijn dat mensen uit een vaste baan worden ontslagen en vervolgens voor hetzelfde werk op een tijdelijk contract worden aangenomen. Het lijkt me eigenlijk wel goed dat we dat vandaag als Kamer en kabinet als signaal afgeven aan het UWV dat die ontslagvergunning nog al dan niet gaat honoreren.

Minister Asscher:

Mevrouw Hamer heeft gelijk. Mijn voorganger, de heer Kamp, heeft op verzoek van velen in de Kamer die instructie aangescherpt: gewoon werk moet niet worden vervangen door hetzelfde werk door flexarbeiders. De toepassing van die instructie in dit individuele geval zal ik goed bekijken, zoals ik de heer Ulenbelt heb toegezegd. Ik zal de Kamer daar ook van op de hoogte brengen. Als die instructie uitlokt dat er constructies omheen gecreëerd worden, dan zal ik niet schromen die regels aan te scherpen. De boodschap is echter juist: de instructie is dat er geen toestemming wordt verleend als gewoon werk wordt vervangen door flexwerk. Dat geeft in deze individuele casus echter nog geen zekerheid. Die ga ik goed volgen.

Ik kom bij het onderwerp arbeidsmarkt. Ik zei al dat verschillende leden aandacht hebben gevraagd voor de positie van jongeren en de moeite die zij hebben om werk te vinden en voor de arbeidsparticipatie van ouderen. Ik denk wel dat het goed is om nog even vast te stellen dat de arbeidsparticipatie van ouderen toeneemt en dat het bij heel veel ouderen die werken juist heel goed gaat. Tegelijkertijd zien we natuurlijk dat het voor ouderen die werkloos zijn heel moeilijk is om een nieuwe baan te vinden. Ik denk dat het goed is dat we alles op alles gaan zetten om die kans te vergroten. Ik zal daar in alle creativiteit mede namens de Kamer met de sociale partners over praten.

Onze invloed op de economische ontwikkelingen en de werkloosheid is op korte termijn beperkt. We zijn namelijk als relatief klein exportland afhankelijk van wat er om ons heen gebeurt in Europa. Het is bekend dat de jeugdwerkloosheid zeer conjunctuurgevoelig is. Die loopt snel op als het conjunctureel slecht gaat, maar loopt gelukkig ook weer snel terug als de economie aantrekt. Wij moeten vooral ervoor zorgen dat jongeren worden opgeleid voor een baan, geen studies volgen waarmee ze bij voorbaat kansloos zijn voor een baan, en hun studie of opleiding afmaken.

We gaan op zoek naar creatieve oplossingen en willen proberen om een transitie te maken van baanzekerheid, het oude beeld, naar werkzekerheid. Ik ben optimistisch dat we toch veel kunnen bereiken. Volgens het CPB zorgt het regeerakkoord voor een stijging van de structurele werkgelegenheid. Ik zeg dat ook tegen de heer Heerma. In dat licht moeten we volgens mij ook de discussie over marginale druk plaatsen. Het regeerakkoord is in het geheel, inclusief de hogere marginale druk, niet slecht voor de arbeidsmarkt. Integendeel, het is goed voor de arbeidsmarkt. De enorme bezuinigingsopgave zorgt onherroepelijk voor een hogere marginale druk. Dat geldt echt niet alleen voor dit akkoord, maar ook voor de verkiezingsprogramma's van alle partijen.

Dat neemt niet weg dat ik bereid ben om bij de uitwerking van de maatregelen te bekijken of er sprake is van ongewenste effecten. De SGP heeft daar eerder al om gevraagd, net als het CDA en D66. Ongewenste effecten kunnen bijvoorbeeld een nodeloos hoge marginale druk of nodeloos slechte uitschieters in koopkracht zijn.

De voorzitter:

Minister, hebt u dit blokje afgerond? Dan is er namelijk gelegenheid tot interrumperen.

Minister Asscher:

Ja, dat is het geval.

De heer Heerma (CDA):

Ik heb twee vragen. De minister erkent toch dat de structurele werkgelegenheidscijfers door het regeerakkoord veel slechter zijn dan door bijvoorbeeld de maatregelen uit het verkiezingsprogramma van de VVD, D66, het CDA en nog een aantal partijen? De marginale drukcijfers die wij deze week van het CPB kregen, verschillen substantieel van de cijfers die bij het regeerakkoord 2.0 werden geleverd. Die marginale drukcijfers kwamen bij SZW vandaan en daarmee was er voor modale inkomens sprake van een nóg veel hogere marginale druk. Kan de minister uitleggen waarom dit nu ineens anders is?

Minister Asscher:

Ik erken dat het altijd gaat om een balans de tussen dragelijkheid van maatregelen en de structurele werkgelegenheidseffecten daarvan. De regering heeft ervoor gekozen – daarvoor kan ik de minister-president citeren – om te werken aan verbetering en hervorming van de arbeidsmarkt met een stijging van de structurele werkgelegenheid. Maar dan wel op een manier dat de mensen die het al moeilijk hebben en de afgelopen jaren al heel veel hebben ingeleverd, een extra buffer krijgen en een beetje worden ontzien om de jaren door te komen. Dat heeft inderdaad effecten op de structurele werkgelegenheid. Ik probeerde net alleen het beeld te ontkrachten dat het regeerakkoord een negatief effect heeft op de structurele werkgelegenheid. Die stijgt namelijk.

De nieuwe berekeningen ga ik zorgvuldig bekijken, maar daar wil ik nu niet te veel over filosoferen. Het omslagpunt ligt bij drie keer modaal, terwijl wij eerder dachten dat het bij twee keer modaal lag. De boodschap blijft echter hetzelfde: bij de uitwerking van de maatregelen zal ik mij opnieuw verantwoorden voor de effecten op zowel de koopkracht als de marginale druk. Dat heb ik ook toegezegd aan de SGP.

De heer Heerma (CDA):

In regeerakkoord 2.0 is sprake van enkele kleine wijzigingen in vergelijking met regeerakkoord 1.0. Het eerste regeerakkoord had een negatief effect op de werkgelegenheid. Nu is er sprake van een heel klein plusje, in tegenstelling tot de verkiezingsprogramma's van veel andere partijen. Daaruit komt namelijk een veel beter structureel werkgelegenheidseffect naar voren. De minister geeft aan dat het omslagpunt voor de marginale druk nu ineens bij drie keer modaal ligt, maar naar mijn mening is de enige verandering dat er iets veranderd is. De marginale druk stijgt nog steeds enorm bij € 20.000. Het CPB geeft namelijk aan dat bij een inkomen vanaf € 20.000, dus ook bij een modaal inkomen en helemaal niet pas vanaf drie keer modaal …

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer Heerma (CDA):

De minister loopt toch niet weg voor de enorme stijging van de marginale druk, hoop ik?

Minister Asscher:

Zeker niet. Het woord "enorm" laat ik echter voor rekening van de heer Heerma. Ik heb geprobeerd aan te geven dat een zekere stijging van de marginale druk onvermijdelijk is op het moment dat je dit soort maatregelen neemt. De heer Heerma heeft gelijk: het effect van het regeringsbeleid is dat het nog steeds loont om te gaan werken, maar minder dan wanneer je die maatregelen niet zou hebben genomen. De heer Heerma heeft daar gewoon gelijk in.

De heer Van Vliet (PVV):

Is de minister nu ook bezig met de Participatiewet?

Minister Asscher:

Nee hoor. De staatssecretaris zal daar uitgebreid op ingaan.

De heer Van Vliet (PVV):

Mooi. Dan kom ik daar straks op terug. Ik heb nog een andere vraag. De minister zei dat de kansen voor onder anderen ouderen niet goed zijn. Dat is absoluut waar, want als je 53 of 62 bent en gaat solliciteren, word je bekeken alsof je van Jupiter of Mercurius komt. Als er volgens het kabinet een quotumregeling nodig is voor arbeidsgehandicapten, waarom komt er dan niet een voor oudere werknemers, zeker nu de AOW-grens omhoog gaat?

Minister Asscher:

Ik kom dadelijk nog uitgebreid terug op de arbeidsmarktpositie van de ouderen. Drie op de tien ouderen vinden binnen een jaar een nieuwe baan. Een aantal meer vindt een andere oplossing. Dat betekent nog steeds dat we het beter moeten doen. Er zijn landen, met name de Scandinavische landen, waar de kansen groter zijn. Het kabinet voelt hier niet voor een quotumregeling. Bij heel veel bedrijven zou overigens allang zijn voldaan aan welk quotum dan ook. Waar het om gaat, is dat oudere werknemers beoordeeld worden op de kwaliteit die ze kunnen bieden en dat zij de werkgevers laten zien dat zij er baat bij kunnen hebben om mensen een kans te geven. De veranderingen in ontslag en WW zijn ook bedoeld om het voor een werkgever minder riskant te maken om een oudere werknemer weer een kans te geven. Deze veelheid aan maatregelen moet de komende jaren die kansen vergroten, samen met meer investeringen, opleiding, duurzame inzetbaarheid en ontplooiing van werknemers.

De heer Van Vliet (PVV):

Ik hoor de minister zojuist zeggen dat de werkgelegenheid stijgt. Hoe kan het aantal werklozen dan ook stijgen in de komende kabinetsperiode?

Minister Asscher:

Dat klopt. De werkgelegenheid stijgt langzaam, ook omdat veel meer mensen zich aanbieden op de arbeidsmarkt en er niet voor al die mensen op tijd een baan is. Ik ben het helemaal met de heer Van Vliet eens dat er een stijgende werkloosheid is. Dat is pijnlijk en we gaan alles doen wat we kunnen om die zo laag mogelijk te houden. In de meeste verkiezingsprogramma's was daar overigens ook sprake van. Dat neemt echter niet weg dat we op termijn de economie sterker maken door het vergroten van de werkgelegenheid.

De heer Van Weyenberg (D66):

De heer Heerma heeft naar mijn mening helemaal gelijk: nivelleren kost banen. De minister geeft dat ook ruiterlijk toe. Dat is een politieke keuze. Wat resteert, zijn inderdaad in het 2.0 regeerakkoord 45.000 extra banen structureel. Is de minister bereid om die banen ook veilig te stellen? Is hij bereid om vandaag toe te zeggen dat de sociale agenda altijd tot de uitkomst van minimaal 45.000 extra banen moet leiden?

Minister Asscher:

Het is verleidelijk om een kant van het beleid te belichten en te zeggen dat dit banen kost. Neen, er komen banen bij. Er hadden misschien structureel nog meer banen bij gekund als we minder maatregelen hadden genomen om de lagere inkomens te ontzien. Dat is natuurlijk een politieke keuze en dat hoeft de keuze van de heer Van Weyenberg niet te zijn. De balans die hier gekozen is, is een heel bewuste. We moeten bezuinigen, we moeten de economie verbeteren, we moeten hervormen, maar we willen dat wel met zijn allen doen. We willen niet de mededeling doen dat we iemand nog verder naar onderen duwen om in 2040 nog meer banen te hebben. De mensen hebben het al moeilijk en de koopkracht staat al onder druk. Het is een keuze van dit kabinet en dat is een keuze van de partijen die het kabinet steunen. Ik vermoed dat de heer Van Weyenberg die misschien ook wel kan steunen. Hij krijgt van mij geen uitspraak dat ik van tevoren eisen stel aan de uitkomsten van de sociale agenda. Ik heb echter gisteren heel goed naar hem en zijn collega's en naar de VVD en de PvdA geluisterd. Ik heb goed begrepen dat ik er een zware dobber aan zal hebben als ik voorstellen zou doen die de werkgelegenheid verder zouden beperken. Ik heb ook begrepen dat ik er een zware dobber aan zal hebben als ik voorstellen doe die niet zorgen voor meer draagvlak. Daartussen bevindt zich een weg die ik met de Kamer hoop te bewandelen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Volgens mij neemt dit antwoord niets weg van de constatering dat de nivellering niet bijdraagt aan de oplossing van het begrotingstekort. Ik herhaal het nog maar een keer. Die nivellering zorgt er per saldo voor dat het regeerakkoord minder extra banen schept. Ik respecteer de keuze van het kabinet. Het is inderdaad niet mijn keuze de middeninkomens met een hogere belastingdruk op te zadelen. Dat is een keuze waarover wij van mening verschillen. Ik heb goed naar de minister geluisterd en ik vind het nog steeds jammer dat de minister niet nu keihard durft toe te zeggen dat hij de sociale agenda die wij met elkaar belangrijk vinden om meer banen te creëren, alleen maar sluit als die tot meer banen leidt. Het is zijn inzet, maar hij wil zich er niet op vastleggen. Ik vind dat jammer en mijn partij zal in de tweede termijn een motie indienen om dit als randvoorwaarde voor het overleg vast te leggen.

Minister Asscher:

Ik heb vanzelfsprekend groot respect voor de opvattingen van D66 op dit punt, hoewel ik de fractie van D66 toch ook zou willen uitnodigen enige waarde te hechten aan het belang van draagvlak bij grote veranderingen in een moeilijke economische tijd waarin zekerheden niet meer vanzelfsprekend zijn en wij omwille van de financiën en de toekomst van Nederland moeten durven ingrijpen, ook in de regels rondom ontslag en WW. In die omstandigheden is draagvlak wat waard en past het eigenlijk niet om op voorhand al te zeggen: ik ben alleen geïnteresseerd in dat draagvlak als het alleen voldoet aan de door mij van tevoren gestelde eisen. Dan zou het geen open overleg zijn en dan zouden wij de partners niet serieus nemen. Ik vraag de Kamer mij en de sociale partners de kans te geven met een verhaal te komen waarin meer draagvlak zit, dat goed is voor de economie en voor de veranderingsbereidheid van de Nederlanders.

De heer Ulenbelt (SP):

De heer Polman van Unilever zei vanochtend dat hij verwacht dat de crisis nog wel tien jaar zal duren. Dit zou een daling van werkgelegenheid betekenen. De minister gaat er nog steeds van uit dat wij op een gegeven moment een tekort zullen krijgen aan arbeidskrachten. Is het niet aan de orde nu ook te gaan nadenken over de verdeling van het schaarse goed dat werk de komende jaren, misschien wel tien jaren, zal worden? Ik noem dat VUT 2.0. Heeft de minister hier intussen al over nagedacht?

Minister Asscher:

Het nadenken is een continu proces, inclusief het nadenken over de voorstellen van de SP en meer in het bijzonder de voorstellen over de VUT. Ik zal daar zo nog iets meer over zeggen.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik begrijp dat de minister het niet meteen afwijst, maar wil hij dan varianten van VUT 2.0 ook in het overleg met werkgevers en werknemers aan de orde stellen? De minister stelt alles aan de orde, wie weet levert het dan ook iets op als hij een idee van de SP aan de orde stelt?

Minister Asscher:

Uit het feit dat ik nog even wacht met het antwoord, leidt de heer Ulenbelt af dat het daarmee niet afgewezen wordt. Ik zou het tegendeel niet willen beweren, want dan had ik meteen moeten antwoorden. Ook in reactie op zijn tweede vraag zal ik straks iets zeggen.

De voorzitter:

Dit is eigenlijk een soort cliffhanger.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De minister benadrukt terecht het grote belang van draagvlak voor het sociaal akkoord. De minister stelde in het begin ook de jeugdwerkloosheid aan de orde en stelde daarbij dat die op en neer gaat en dat de jeugd misschien ook makkelijker aan een baan kan komen. De harde werkelijkheid is dat op dit moment al 115.000 jongeren werkloos zijn. Mijn fractie vindt dat moet worden voorkomen dat wij een soort verloren generatie krijgen, net als in de jaren tachtig. Ik vraag de minister of hij bij het overleg over het sociaal akkoord ook een specifiek generatieneutraal akkoord wil sluiten. Ik bedoel hiermee dat wij ervoor zorgen dat jongeren een prominente positie in het akkoord krijgen en dat er voldoende maatregelen komen die gericht zijn op de bestrijding van werkloosheid onder jongeren.

Minister Asscher:

In een vorig werkend bestaan heb ik van heel nabij gezien wat het met jongeren doet als zij lang zonder werk zitten en al hun aspiraties voor de toekomst geknakt zien worden. Ik zeg u graag toe dat ik dat onderwerp met nadruk zal agenderen voor het overleg met werkgevers en werknemers en dat ik zal streven naar oplossingen voor die groep jongeren. Ik zeg daarbij, dat weet de Kamer ook, dat de conjuncturele effecten op jeugdwerkloosheid ongelooflijk groot zijn en dat dit niet met een druk op de knop is op te lossen. Ik vind dat wij met elkaar, de Kamer en het kabinet, ervoor moeten zorgen dat wij in ieder geval het uiterste doen om de jeugdwerkloosheid te beperken en terug te dringen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik dank de minister voor deze toezegging. Mag ik hem vragen, er zorg voor te dragen dat het daadwerkelijk een generatieneutraal akkoord wordt? Ik bedoel daarmee dat hij bij wijze van spreken niet akkoord gaat met een sociale agenda voordat gedacht is aan zowel jongeren als ouderen. Ook voor ouderen is de problematiek groot.

Minister Asscher:

Als de betekenis van generatieneutraal is dat aan beide kanten gedacht wordt, zeg ik dit graag toe. Het klinkt echter ernstiger. Ik val dan terug op mijn boodschap aan de heer Van Weyenberg. Ik zou hem namelijk niet anders willen behandelen dan mevrouw Schouten. Ik wil niet op voorhand eisen stellen aan dat akkoord. Ik vertel dus wat mijn inzet is. Jongeren zullen worden besproken en we zullen doen wat we kunnen. Totdat ik weet wat exact bedoeld wordt met generatieneutraal durf ik daarover echter geen toezegging te doen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De minister hield de heer Van Weyenberg net voor dat draagvlak ook betekent dat je niet alleen vasthoudt aan wat je zelf vindt. Neemt het kabinet die woorden ook voor zichzelf ter harte? Betekent dat dan dat het regeerakkoord op dat punt niet helemaal vaststaat?

Minister Asscher:

Zeker. De minister-president heeft aangegeven, en ik zeg het hem na, dat dit niet in beton gegoten is. Dat wil echter niet zeggen dat er niks is opgeschreven en dat het boterzacht is. We hebben een opvatting over wat er moet gebeuren. We hechten echter zozeer aan draagvlak en we vinden die sociale agenda zo belangrijk dat daarbij met nadruk is aangegeven dat eraan gewerkt moet worden. Om dat te benadrukken is hiervoor in het regeerakkoord 2.0 extra geld vrijgemaakt, structureel 250 miljoen. Alleen al daaruit mag worden afgeleid dat veel bespreekbaar is en dat er beweging mogelijk is. We beginnen echter niet bij nul. We beginnen niet met een blanco velletje.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Volgens mij zijn we sinds de huurmaatregelen van tafel zijn gegaan al toe aan regeerakkoord 3.0. Ik begrijp dus dat er wellicht nog een regeerakkoord 4.0 komt.

Minister Asscher:

Het regeerakkoord vormt voor ons de basis waarop we ons beleid gaan ontwikkelen. Ik denk echter dat mevrouw Voortman het met mij eens is dat de wereld doorgaat. De ontwikkelingen in de economie, in de eurozone, de vraagstukken in de internationale politiek, maar ook de Nederlandse economische ontwikkelingen vergen van ons dat we met het regeerakkoord in de hand de goede beslissingen nemen. Als je de telling bijhoudt, kom je in 2017 misschien tot een regeerakkoord 3.0, 4.0 of 5.0. Waar het ons om gaat, is dat we de boekhouding op orde brengen en dat we de economie sterker maken. Dat doen we echter op een manier die alle Nederlanders kunnen meemaken. Als we dat volhouden, maakt het mij niet uit hoe de telling eindigt.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Ik heb net de mooie toezegging van de minister gekregen dat hij bij de uitwerking kijkt naar koopkracht en marginale druk. Dat geeft mij vertrouwen, moet ik eerlijk zeggen. Ik heb moties voorbereid, maar die ga ik mooi niet indienen. Als ik een toezegging krijg, vind ik een motie namelijk volstrekt overbodig. De minister vindt dat volgens mij ook.

Eén ding miste ik nog, en dat is de positie van de eenverdieners. Ik vraag niet om een inhoudelijke toezegging, want ik weet dat de minister die niet zal doen. Ik vraag hem wel om hier ook in de komende periode extra op te letten, gegeven de historie van tien jaar waarin eenverdieners elke keer het zwaarst in de min zaten. Nu zien we dat in de kabinetsplannen weer. Ik vraag hem om daar nog eens met een extra oog naar te kijken.

Minister Asscher:

De heer Dijkgraaf stelt mij in de gelegenheid hem te danken voor zijn bijzonder opbouwende eerste termijn van dinsdag. Die hebben de staatssecretaris en ik als bijzonder prettig ervaren. In dat licht zeg ik hem ook graag toe dat ik oog zal hebben voor de specifieke positie van de alleenverdieners, de kostwinners. Ik heb hem goed gehoord: zijn verzoek was alleen om daar oog voor te hebben. Er zat geen resultaatsverplichting in. Ik ga graag deze inspanningsverbintenis met hem aan.

De overgang van baanzekerheid naar werkzekerheid vergt flexibiliteit van mensen. Die kunnen we natuurlijk alleen vragen als we de kansen en risico's van de moderne arbeidsmarkt beter met elkaar in balans brengen. Ik heb het dan over de kansen op werk voor diegenen die de arbeidsmarkt willen betreden – jongeren, uitkeringsgerechtigden, oudere werklozen – maar ook over de kansen op een vast contract voor mensen met een flexbaan. De risico's op werkloosheid moeten eerlijker verdeeld worden onder iedereen die werkt. Ik wil meer mensen de zekerheden van een vast contract bieden. Het gat op de arbeidsmarkt tussen de insider en de outsider, tussen vast en flex, en tussen jong en oud, is steeds nadrukkelijker geworden. Ik denk daarbij nog even aan de vraag van mevrouw Schouten van zojuist. Dat vraagt om een omslag in het denken over rechten en zekerheden, over de fundamentele herziening ook van het ontslagrecht en de WW. Natuurlijk hebben we de neiging om dat wat bestaat met hand en tand te verdedigen. In plaats daarvan hebben we de plicht om bestaande instituties op de arbeidsmarkt zo sociaal mogelijk aan te passen. Ook hebben we een verplichting naar de groeiende groep mensen die op dit moment buiten die bescherming van een vast contract vallen.

Flexibele arbeid is belangrijk in een globaliserende economie. Het stelt werkgevers in staat om snel in te spelen op een veranderende vraag. Intussen behoort in Nederland echter bijna één op de drie arbeiders tot het leger van de flexibele schil, terwijl die in essentie bedoeld was voor ziek en voor piek. Die snelle groei komt voor een deel ook voort uit de nadelen die volgens de werkgever kleven aan een vast contract: de hoge ontslagbescherming, de werkgeversplichten bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Als gevolg daarvan zijn allerlei flexibele constructies gegroeid: tijdelijke contracten, zzp'en zonder echt ondernemerschap, uitzendwerk en payrolling; mevrouw Hamer sprak over payrolling in haar eerste termijn.

Werknemers met een flexibele schil hebben niet alleen minder bescherming maar ook minder recht op scholing, op het afsluiten van een hypotheek, of zelfs op het verkrijgen van een huurcontract. Dat betekent dat er absoluut een balans moet komen tussen de bescherming van vaste krachten en flexwerkers. Dat ben ik zeer eens met zowel de heer Ulenbelt als mevrouw Hamer. Het is ook een opdracht die de regering heeft gekregen in het regeerakkoord. Oneigenlijk gebruik van flexwerk moet en zal worden aangepakt. Of het nu gaat om de uitwassen bij de inzet van tijdelijke contracten of om schijnconstructies met zzp'ers.

Ook oneigenlijk gebruik van payrolling hoort daarbij. De meerwaarde van payrolling ligt natuurlijk in het ontlasten van werkgevers van personeelsverplichtingen, maar dat mag niet leiden tot tweederangswerknemers. Dat is te vaak het geval. Het aanpassen van regels rondom payrolconstructies is voor ons daarom een serieuze optie. Ik zal dat punt meenemen in de discussie met de sociale partners over flexwerk. Die agenda raakt goed gevuld. Uiteraard komt daarbij het initiatiefvoorstel over zekerheid voor flexwerkers aan de orde, dat in mijn ogen veel belangrijke voorstellen bevat, zoals de aanscherping van de ketenbepaling en de beperking van de afwijkingsmogelijkheid van het uitzendbeding. Ook de suggesties die mevrouw Voortman afgelopen dinsdag heeft gedaan, zal ik daarbij betrekken. Wees gerust, ik zal daar niet veel tijd overheen laten gaan. Tot slot zeg ik, de discussie over dat initiatiefwetsvoorstel kennende, dat ik nooit flauw zal doen over bronvermelding. De regering heeft goed begrepen waar dit initiatief vandaan komt.

Daarmee ben ik aan het eind gekomen van mijn blokje over flex.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik dank de minister voor zijn toezeggingen. Zo versta ik hem althans, dus dat wil ik nog even scherp krijgen. Hij zegt toe om in zijn algemeenheid goed naar de flexagenda en het initiatiefwetsvoorstel daarover te kijken. Ook zegt hij specifiek toe om het punt van de payrolling aan te gaan pakken, er in ieder geval voor te zorgen dat oneigenlijke constructies aangepakt worden, en om dat via de sociale agenda te doen. Zo heb ik de minister begrepen.

Minister Asscher:

Dat is geheel juist. De vorm waarin en de precieze voorstellen daartoe ga ik eerst met de sociale partners bespreken. Die voorstellen leg ik dan vanzelfsprekend aan de Kamer voor. De inzet van de regering is het bestrijden van het oneigenlijk gebruik van flex, nadrukkelijk inclusief de payrolconstructies.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

In de schriftelijke beantwoording van mijn voorstellen van afgelopen dinsdag was de minister heel zuinig. Nu geeft de minister aan dat hij de voorstellen bij het overleg over de sociale agenda gaat betrekken. Dat klinkt al meer als eens toezegging. Is het de inzet van de minister om allerlei voorzieningen waarop mensen met een tijdelijk contract of in een zzp-constructie minder rechten hebben, zoals scholing en pensioen, gelijk te trekken met mensen met een vast contract?

Minister Asscher:

Het gesproken woord telt. De inzet van de regering is om de balans tussen flex en vast te verbeteren. Dat kan alleen door de positie van flexwerkers te verbeteren. Of het uiteindelijk precies gelijk wordt, is nog maar de vraag. Het moet echter veel makkelijker en aantrekkelijker worden voor mensen om nu eens een tijd flex te werken en dan weer een tijd vast. Scholing voor alle werknemers, of het nu vaste of flexibele werknemers zijn, is in onze ogen een cruciale voorwaarde om onze arbeidsmarkt te verbeteren, om mensen kans te geven op een nieuwe baan en om de ontwikkeling te kunnen bijbenen voor Nederlandse werknemers, omdat de economie nu eenmaal heel snel verandert.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Betekent dit dan dat de inzet in ieder geval is om het zo veel mogelijk gelijk te trekken? De minister zegt dat hij niet kan beloven dat het precies gelijk wordt, maar wordt de inzet om de positie van flexwerkers en zzp'ers zo veel mogelijk gelijk te trekken met mensen met een vast contract?

Minister Asscher:

De inzet is om de kansen van mensen en de verdeling van rechten eerlijker te maken. Dat betekent in ieder geval tot op zekere hoogte dat hun positie gelijk wordt getrokken maar ook weer niet in alle gevallen. Er kan ook een reden voor zijn dat mensen liever een tijdje flexibel werken of juist liever vast. Wij moeten het dus niet proberen hetzelfde te maken, maar ik heb mevrouw Voortman goed gehoord. Zij heeft mij, denk ik, ook goed gehoord. Een verbetering van de positie van flexwerkers, ook van hun toegang tot scholing, is een van de onderdelen van ons beleid. Daarom komt de transitievergoeding na veel jaren niet alleen ter beschikking aan mensen met een vast contract, maar al na een jaar ook aan flexwerkers. Ik kom zo op het onderwerp ontslag.

De heer Ulenbelt (SP):

De minister zei dat het initiatiefwetsvoorstel Zekerheid voor flex bronvermelding krijgt. Dat is mooi, maar daarop zit ik niet te wachten. Dat ding ligt er nu al een tijdje. Waarom geeft de minister niet aan wat daarin volgens hem deugt, wat hij overneemt en wat niet? De minister staat hier een beetje te praten met lege handen, terwijl wij – wij doen dat tenminste – allemaal voorstellen doen om die handen te vullen. Dan moet de minister wel zeggen wat hij eruit pikt en wat hij niet overneemt. Daar zit ik een beetje op te wachten.

Minister Asscher:

De goede verstaander – en de heer Ulenbelt is een goede verstaander – heeft in ieder geval een aantal elementen uit zijn wetsvoorstel gehoord die ik al noemde. Ik noemde de ketenbepaling en de aanpak van schijnconstructies. Die dingen spreken de regering aan. Zij komen echter aan de orde in de volgorde die de regering wil. Zij staan dus vanaf volgende week eerst op de agenda voor het gesprek met de sociale partners. Dan komen zij in de vorm van voorstellen naar de Kamer. Er zijn nog meer mensen die zich daarover willen uitspreken. Ik kondig dus vast aan dat elementen uit dat initiatiefwetsvoorstel ons aanspreken. Ik heb er zojuist al twee genoemd.

De heer Ulenbelt (SP):

De minister heeft het over elementen die aanspreken. De voor de hand liggende vraag is dan welke elementen hem wel en welke hem niet aanspreken. Met mevrouw Hamer heb ik een samenhangend pakket gemaakt, zodat als je hier iets doet, daar niets misgaat. Nu spreekt de minister van elementen. Welke elementen zijn dat dan?

Minister Asscher:

Volgens mij heb ik er net twee genoemd en is dit glas meer vol dan leeg. Ik gun de heer Ulenbelt dat hij echt heeft gehoord wat ik hem heb gezegd. Ik heb twee elementen genoemd die ons aanspreken. Volgens mij is dat een succes dat de Kamer en de heer Ulenbelt toekomt. Ik zou daarna niet zeggen: goh, wat hebben we weinig. Ik zou zeggen: dat is een mooie start; wij zien de uitwerking met vertrouwen tegemoet! Door de regels van het spel kan de heer Ulenbelt niet hierop reageren. Het was mijnerzijds niet bedoeld als spelbederf.

Ik kom bij het onderdeel ontslag. Het moet aantrekkelijker worden om mensen een vast contract aan te bieden. Dat is nu te moeilijk. Het is nu eenvoudigweg te goedkoop en te verleidelijk om mensen telkens in flexcontracten aan te nemen. Dat ligt ook ten grondslag aan de aanpassing van het ontslagstelsel. Het huidige stelsel schiet op een aantal punten wezenlijk tekort. De twee routes in het huidige stelsel leiden tot ongelijke behandeling in gelijke gevallen en maken het ontslag onnodig complex. De bestaande ontslagvergoedingen worden te weinig ingezet voor scholing en voor de begeleiding van werk naar werk, terwijl daarmee de werkloosheidsduur juist in belangrijke mate kan worden verkort. De meest kwetsbare groepen met de grootste risico's op de arbeidsmarkt, met de grootste risico's ook op langdurige werkloosheid, worden nu vaak het allergoedkoopst ontslagen via de UWV-route. Ik vind de hervorming van het ontslagrecht ook uit het oogpunt van sociale rechtvaardigheid noodzakelijk. In het nieuwe systeem wordt het verschil in ontslagbescherming tussen vast en tijdelijk verkleind en wordt het voor werkgevers aantrekkelijker om mensen in vaste dienst aan te nemen. Zo ontstaat er meer rechtsgelijkheid tussen vaste en flexibele contracten. De preventieve toetsing van het ontslag via het UWV zal werknemers beschermen tegen willekeur. De vergoeding bij ontslag zal onder de nieuwe regels worden ingezet voor een soepele overgang naar ander werk. Dat ook werknemers met een tijdelijk dienstverband aanspraak maken op dat transitiebudget, onderstreept nog eens extra dat die tijdelijke contracten bedoeld zijn als een opstap naar vast werk, naar zekerheid.

De heer Van Vliet (PVV):

Op pag. 33 van het regeerakkoord staat na de zin dat je maar maximaal € 75.000 ontslagvergoeding kunt krijgen dat er geen mogelijkheid tot hoger beroep is. Ik heb er vragen over gesteld. De minister antwoordde dat er geen enkele aanleiding was om een extra procedure te creëren et cetera. Het UWV kan toch niet serieus gekwalificeerd worden als een onafhankelijke rechter? Als je één keer naar de kantonrechter mag en daarna met lege handen staat, houdt het dus gewoon op. Het kan toch niet in overeenstemming zijn met geldend internationaal recht dat de regering zegt: je mag niet meer in hoger beroep, er gaat geen rechter meer inhoudelijk naar jouw zaak kijken?j

Minister Asscher:

De regering is van mening dat het wel kan en dat die internationaalrechtelijke verdragen vooral zien op vrije toegang tot een onafhankelijke rechter die in staat moet worden gesteld om zich ook feitelijk over de zaak uit te spreken. Dat is het geval in onze voorstellen, maar vanzelfsprekend zullen wij bij de uitwerking daarvan in wetsvoorstellen de Raad van State om advies vragen en alle mogelijke checks and balances aanbrengen. Als de heer Van Vliet gelijk zou hebben – het valt niet uit te sluiten dat hij als kenner van het internationaal recht het gelijk aan zijn zijde zou kunnen hebben – zullen wij natuurlijk maatregelen nemen. Wij zijn er echter van overtuigd dat het wel kan.

De heer Van Vliet (PVV):

Ik ben niet zozeer een kenner van het internationaal recht, maar wel van het belastingrecht. Een paar jaar geleden moest er een rechter in eerste aanleg bij komen, omdat iemand naar de rechter was gestapt. Uiteindelijk was de conclusie dat de rechtsgang in fiscalibus in Nederland niet met voldoende waarborgen was omkleed. Je had geen tweede rechterlijke inhoudelijke toets, want de eerste toets was de inspecteur. Die is net als het UWV echt geen onafhankelijke rechter. Ik denk dan ook dat het niet kan.

Minister Asscher:

Dit lijkt me niet de tijd en de plaats om een juridische discussie, zeker niet over het fiscaal recht, met de heer Van Vliet te voeren, als ik er al toe in staat zou zijn. Ik meen zelf dat het daarbij met name ging om het element van de feitelijke beoordeling door de rechter, en dat de rechter daar in het afgekeurde geval niet aan toe was gekomen.

De heer Ulenbelt (SP):

Vriend en vijand gaan ervan uit dat met de plannen rond het ontslagrecht mensen makkelijker ontslagen kunnen worden. Daar zegt de minister niets over. Hij doet het weer: hij zegt namelijk dat het een preventieve toets is. Maar, minister, dit is geen preventieve toets. Het UWV komt met een advies. Als de werkgever dat negeert, moet de werknemer naar de rechter. Dat is zo'n beetje de Kunduz-variant. Nu blijft het arbeidsverband in stand, totdat er is gesproken. Dat zou dus veranderen. Wil de minister voortaan nalaten te zeggen dat hier sprake is van een preventieve toets?

Minister Asscher:

Dat wil ik niet. Ik denk het reëel zou zijn als u ook aangeeft, wat het grote verschil is met de voorstellen uit de Voorjaars-, Lente- of Kunduz-coalitie. Voordat een werkgever ontslag mag aangeven, moet er door het UWV aan de hand van een dossier en van argumenten en motieven worden gekeken of het wel of niet gerechtvaardigd is. Dat beschermt de werknemer tegen de willekeur die hij vreesde als hij zomaar, zonder zo'n toets, ontslagen zou worden. Waar u gelijk in hebt, is dat die toets niet leidt tot een nietigheid als er een negatief advies wordt gegeven. Maar in uw gelijk ging u wat mij betreft net iets te ver, door te suggereren dat er geen enkele voorafgaande toetsing meer is van ontslag, want die is er nu juist wel. Ik denk dat dat een belangrijke bescherming is tegen de willekeur die veel werknemers vrezen.

De heer Ulenbelt (SP):

Om het geen woordenspelletje te laten worden: je kunt het wel een toets noemen, maar preventief is het dus niet. En dat is wat de minister nu zegt. Het is wel een toets – daarin geef ik de minister gelijk – maar niet preventief. Waar bestaat dat preventieve karakter anders uit, minister?

Minister Asscher:

Dat ben ik niet met u eens, omdat de rechter wel degelijk rekening zal houden met de toets. Hij kan de arbeidsrelatie herstellen, in strijd met het advies van het UWV. Ik ben heel blij dat de heer Ulenbelt zegt er geen woordenspel van te willen maken. Daarin kunnen we elkaar de hand schudden. Laten we het erover eens zijn dat ten opzichte van de plannen van de Voorjaarscoalitie de preventieve toetsing is teruggebracht, en dat dat bescherming biedt tegen willekeur die misschien minder ver gaat dan de heer Ulenbelt had gewild, maar die wel meer bescherming biedt dan in de liggende plannen geboden werd.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

In aansluiting op de vraag van de heer Van Vliet het volgende. Wij gaan er hier heel gemakkelijk overheen: er mag geen hoger beroep worden aangetekend. Maar in het Nederlands recht is alleen bij kleine financiële delicten geen hoger beroep meer mogelijk. Ik meen dat de grens rond de € 1.500 ligt. Hiermee wordt een principiële stap gezet: in een ontslagzaak mag geen hoger beroep meer worden aangetekend. Waarom vindt de minister het verantwoord om die principiële Rubicon over te gaan?

Minister Asscher:

Ik bestrijd dat we hier enige Rubicon oversteken. In mijn ogen wordt werknemers hier een eenduidige boete geboden. Je krijgt niet meer de situatie dat de één met een mooie vergoeding naar huis gaat, en de ander via het UWV gratis ontslagen wordt. Verder zal bij het UWV inhoudelijk worden gekeken naar de ontslagaanvraag. Dat is een eerste moment waarop de werknemer zijn kant van het verhaal gehoord kan zien. Vervolgens staat hem de weg naar de rechter open als hij niet kan leven met het oordeel. Ik zei net al in de richting van de heer Van Vliet toe dat we natuurlijk bij de uitwerking in wetsvoorstellen ook het juridisch element en de EVRM-vraag die aan de orde is, zullen meenemen. We zullen laten zien waarom het in onze ogen verantwoord is. Ik denk dat het een voorbarige conclusie van u is om te stellen dat we hier principieel een verkeerde afslag nemen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Maar dan nog krijg ik geen antwoord op mijn vraag. De minister zegt dat het getoetst zal worden bij de Raad van State, maar het kabinet heeft er zelf al toe besloten. Het is de intentie. In Nederland is het nog steeds zo dat in het recht altijd een uitspraak van een lagere rechter door een hoger orgaan getoetst kan worden. Het UWV is geen rechter. Dit is een heel principiële keuze die gemaakt wordt. Mijn vraag is dan ook wat volgens de minister de rechtvaardiging ervoor is om op dit moment op dit dossier deze principiële keuze wel te maken.

Minister Asscher:

Mevrouw Schouten heeft gelijk; ik ging misschien te veel in op het principiële element van de keuze en niet op waarom ik het verantwoord vind. Welnu, nog afgezien van de daadwerkelijke bescherming die geboden is, is er een algemeen belang om de ontslagroutes te vereenvoudigen en om de duur van die ontslagroutes te beperken. Dat betreft immers kosten waar de werknemer niets aan heeft en die de werkgever afschrikken bij het aannemen van nieuwe mensen. Dus deze maatregelen zijn er mede op gericht om die ontslagprocedures eenvoudiger, transparanter en eerlijker te maken. In dat licht past het om ook een eindigheid in de procedures rond ontslag te organiseren. Daarom is het in onze ogen verdedigbaar om te zeggen: je hebt eerst het oordeel en het advies van het UWV en vervolgens nog een gang naar de rechter, maar dan moet het ook een keer duidelijk zijn. Nogmaals, uiteindelijk beslist vanzelfsprekend de Kamer over de voorstellen van de regering. Ik twijfel er geen seconde aan dat de Kamer de grondwettigheid en de verdragsrechtelijke houdbaarheid van onze voorstellen nauwkeurig zal toetsen.

Het kabinet neemt ook maatregelen binnen de WW en die zijn pijnlijk. Die zijn pijnlijk voor mij, die zijn pijnlijk voor de partij waar ik lid van ben en die zijn pijnlijk voor de Kamer. Om de overheidsfinanciën op orde te brengen, zal het ook nodig zijn om maatregelen te nemen op dit terrein, maar ik zie het wel als een opdracht om de hervorming van de WW zo uit te voeren dat er echt wordt bijgedragen aan een betere werking van de arbeidsmarkt. Daarom mag het nooit alleen de WW zijn of alleen het ontslagrecht. Het is een samenhang met het onderwerp dat we eerder bespraken en de flex. Het is een samenhang met de verbetering van de positie van mensen op de arbeidsmarkt. Het is een samenhang met het vergroten van kansen. Dan is die hervorming van de WW verdedigbaar en kan die ook bijdragen aan zowel economisch herstel als een betere arbeidsmarkt.

Het is van evident belang dat mensen die werkloos raken ook snel weer een baan vinden en daar zit op dit moment de pijn. Ik begrijp dat mensen die vandaag werkloos zijn, bezorgd kijken naar de beperking van de WW, maar de snel toenemende participatie van ouderen en de stijgende uittreedleeftijd laten ook een andere conclusie zien. Het gaat goed met de werkende ouderen en ze doen het ook steeds beter. Dat mag ook weleens gezegd worden. We hoeven niet alle ouderen te veranderen in slachtoffers. En ja, er zijn problemen maar er zijn ook redenen om optimistisch te zijn. Ik ben dus geen voorstander, mijnheer Ulenbelt, van de herintroductie van de VUT-regelingen zoals u die hebt voorgesteld, ook al heb ik heel goed het 2.0-element gehoord. De vrees van de regering is dat het een verkeerd signaal geeft en dat de effectiviteit zoals die in het verleden ook bleek, ook al doet de heer Ulenbelt aanpassingen, onvoldoende zal zijn. Ouderen zijn waardevolle krachten die je niet moet willen afschrijven en die je ook niet via een VUT-regeling vervroegd zou moeten laten uittreden.

Het totale pakket aan maatregelen op het terrein van flex, WW en ontslag moet bijdragen aan een moderne en sociale arbeidsmarkt waar iedereen zich kan ontplooien. De beste bescherming is immers snel een nieuwe baan. Ik kom straks nog even expliciet terug op het belang van het investeren in de ontwikkeling van werknemers, duurzame inzetbaarheid, opleiding en scholing, maar het is van belang om volgende week al afspraken te maken met de sociale partners over hoe we mensen van de ene baan naar de andere baan kunnen brengen en desnoods van de ene sector naar de andere. Als we mensen een andere baan kunnen bezorgen, dan is er geen behoefte aan een lange WW en is er geen zorg over dalende uitkeringen maar dan dragen ze bij aan de arbeidsmarkt en zijn ze trots op hun bijdrage aan die arbeidsmarkt.

De WW wordt vanaf 2014 verkort voor nieuwe gevallen. Het is dus niet zo dat mensen die op dit moment in de WW zitten, zich daarover zorgen hoeven te maken. Omdat de opbouw van WW-rechten in de eerste tien jaar hetzelfde blijft, bouwt iemand in het begin nog steeds snel de nodige zekerheid op. Voor mensen met een laag inkomen is de inkomensterugval in het tweede jaar beperkt. Voor ouderen die echt geen werk meer kunnen vinden, wordt de leeftijd waarop men in aanmerking komt voor de IOW, verlaagd tot 55 jaar.

Ik ben op dit moment bezig met het uitwerken van deze maatregelen. Ik heb de Kamer beloofd om tijdig te komen met notities en voorstellen. Natuurlijk is het financiële kader daarbij leidend. Parallel daaraan is echter dat overleg. Daarbij komt natuurlijk ook de invulling van de WW-maatregelen ter sprake. De voorstellen van de andere partijen, bijvoorbeeld van de SGP, de ChristenUnie, de SP en de PvdA, kunnen uiteraard bij dat overleg betrokken worden. Op basis daarvan kom ik met mijn definitieve voorstellen. De nu aangekondigde voorstellen zijn nog niet de eindteksten die wij aan de Kamer zullen voorleggen. We gaan met de suggesties van de Kamer en met de inbreng van de sociale partners werken aan wetsvoorstellen voor de Kamer.

De heer Ulenbelt en mevrouw Schouten vroegen hoe de regering aankijkt tegen een WW-premie voor de werknemer als alternatief voor de plannen in het regeerakkoord. Het is natuurlijk wel zo dat de beperking van de hoogte en de duur op dit moment in onze plannen structureel 1,1 miljard euro oplevert. Als de werknemerspremie dat gat zou moeten vullen, zou dat al snel een koopkrachtverslechtering betekenen van € 200 per jaar voor mensen met een modaal inkomen. Het komt dus niet gratis. Dat wil niet zeggen dat ik de gedachte bij voorbaat afwijs, want ik heb ook de vakbeweging daarover gehoord. Ik denk echter wel dat het belangrijk is om hier te benadrukken dat daarmee niet een oplossing te vinden is die de WW behoudt zoals die was en tegelijkertijd onze financiële problemen oplost.

De heer Heerma (CDA):

Als de minister mij nu al als dreigend ervaart, wens ik hem voor de komende maanden nog veel sterkte toe, maar ik heb nu een aantal vragen over de WW-duur. Tijdens het debat over het heronderhandelde regeerakkoord heeft de partijleider van de PvdA hier aangegeven dat de 250 miljoen die daarin zit, goed gebruikt kan worden voor het verlengen van de WW met een halfjaar. Dat zal een negatief effect hebben op de structurele werkgelegenheidscijfers. Voelt de minister nog de ruimte om over een dergelijk voorstel te gaan praten, gelet op de toch wat dreigende woorden van de VVD-fractie dat hij een zware dobber aan die fractie zou hebben als de nieuwe aangepaste plannen uit de polder tot slechtere werkgelegenheidscijfers leiden?

Minister Asscher:

Kinderen denken altijd dat een beer er lief uit ziet, maar beren zijn in wezen sluipmoordenaars. Misschien is het bij de heer Heerma precies andersom en is zijn vervaarlijke blik de aankondiging van een constructieve houding zoals ik die tot nu toe ervaar. Ik moet zeggen dat ik wel degelijk de ruimte voel om die 250 miljoen deels of in grote mate aan te wenden voor een aanpassing van de WW-voorstellen. Ik wil daar niet op vooruitlopen en ik wil mij nu niet vastleggen op de uitkomsten van dat overleg. Ik zeg wel dat ik niet met een blanco papier dat overleg inga. Ik heb heel goed gehoord wat verschillende partijen hebben gezegd over het belang van de structurele werkgelegenheid, van de marginale druk en van draagvlak. Dat betekent dat het niet eenvoudig zal worden, maar daarom heb ik ook benadrukt dat alle deelnemers – het kabinet, mede namens u, werkgevers en werknemers – de plicht hebben om niet alleen te zeggen "ik had het zo gewild; kunt u daar tekenen?" maar om samen tot een oplossing te komen.

De heer Heerma (CDA):

Eigenlijk zegt de minister: wacht u af. Ik begrijp dat wij dat als Kamer moeten doen, maar de minister heeft zojuist de heer Van Weyenberg van D66 aangegeven dat de politiek dit overleg niet moet belasten met eisen vooraf ten aanzien van de werkgelegenheid. Spreekt u dezelfde vermanende woorden uit tegen de VVD-fractie, die hetzelfde heeft gedaan?

Minister Asscher:

Ik zou het niet in mijn hoofd halen om tegen enige fractie in deze Kamer vermanende woorden te spreken. Het enige wat ik heb gedaan, is toelichten met welke inzet de regering aan die gesprekken begint.

De heer Van Vliet (PVV):

De minister denkt waarschijnlijk: daar heb je die constructieve mijnheer Van Vliet weer. Eerlijk is eerlijk: complimenten voor de duidelijkheid die er nu is voor de mensen die nu in de WW zitten, want die duidelijkheid heb ik gevraagd in de eerste termijn en die duidelijkheid is er nu. Dat was het constructieve gedeelte, nu de vraag. In mijn eerste termijn had ik iets gevraagd over een armoedeval. Op pagina 5 van het regeerakkoord staat dat de regering daartegen gaat strijden. Ik heb nu het schriftelijke antwoord voor me. Eigenlijk is dat een non-antwoord. Even een voorbeeld. Iemand die nu in de WW zit, kan, grosso modo, maximaal netto per maand iets van € 1.600 ontvangen. Als je straks na één jaar WW op bijstandsniveau zit, zit je tussen de € 800 en € 900 netto. Zelfs als je daarvoor geen € 1.600 had, maar misschien € 1.300 of € 1.400, dan is dat toch absoluut een armoedeval en kun je de kosten voor je huishouden toch al snel niet meer bestieren?

Minister Asscher:

Ik zeg de heer Van Vliet dank voor diens voortdurend constructieve houding, terwijl hij me het tegendeel had beloofd. Als de regering spreekt over de armoedeval, gaat het natuurlijk vooral over het verschil tussen werken en niet-werken, en gaat het erover dat werken moet lonen. We nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat mensen die uit hun uitkering – of dat nu een WW- of bijstandsuitkering is – aan het werk gaan, er echt op vooruitgaan. Dat is immers cynisch: er in feite op achteruitgaan door te gaan werken. Wij nemen die maatregelen dus. Die zijn niet allemaal prettig, voor een deel zijn ze ook pijnlijk. Ik kom daar met mevrouw Karabulut nog over te spreken als het gaat om de bijstandgerechtigden met kinderen. Dat is echter wel wat we beogen.

De heer Van Vliet (PVV):

Ik begrijp dat heel goed. Voor een deel kan ik erin meegaan dat je werken lonend moet maken en dat je die armoedeval moet bestrijden; de PVV wil dat ook. Maar als je na een jaar WW terechtkomt op dat niveau van bijstand en je van € 1.200, € 1.300, € 1.400, € 1.500, € 1.600 netto naar € 800 of € 900 netto gaat, dan is dat toch ook een armoedeval? Er is immers niet voor iedereen een baan.

Minister Asscher:

Ik ben het eens met de heer Van Vliet dat het in sommige gevallen een heel drastische teruggang is. We moeten daar niet licht over denken, en dat doen we ook niet. Daarom moet onze inzet erop gericht zijn om mensen in het eerste jaar weer aan het werk te krijgen. Wij weten dat je kans op werk enorm afneemt als je meer dan een jaar werkloos bent. De kans dat je daarna een betaalde baan vindt, is dan gewoon veel kleiner geworden; dat geldt na 12 maanden, maar overigens ook na 38 maanden. Dit neemt niet weg dat ik de heer Van Vliet gelijk geef; het is een heel forse teruggang.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. De minister kijkt ook altijd heel constructief naar mij. Uit zijn woorden moet ik dan maar afleiden dat hij niet constructief is. Dat hoop ik toch niet, dus dat moet ik even vragen. De minister verdedigde net met verve de plannen voor de WW en zei waarom het volgens hem goede plannen zijn. Het is niet ons idee, wij staan er ook niet achter. Maar wat heeft de minister liever? Dat deze plannen, die in het regeerakkoord staan, worden gehandhaafd? Zo te horen staat hij daar immers achter. Of heeft hij liever dat daar toch nog wat aan wordt veranderd, c.q. – en in onze ogen – verbeterd, met het sociaal akkoord?

Minister Asscher:

Een strikvraag is soms beter verborgen dan deze, maar het is wel een mooie strikvraag. Natuurlijk staat de regering achter het regeerakkoord en voert ze dat uit. Er is echter niet voor niets als kader een sociale agenda opgenomen, wat betekent dat we, als plannen beter kunnen, geen seconde zullen schromen om deze aan de Kamer voor te leggen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Mijn vraag was veel concreter: zou een verlenging, bijvoorbeeld van de WW, in de optiek van de minister beter zijn? Zou zoiets niet beter zijn, en daarom misschien ook wel een wenselijke uitkomst van het sociaal overleg?

Minister Asscher:

Ik zou niet één onderdeel van één maatregel bij voorbaat "beter" willen noemen. Ik probeer in mijn betoog te benadrukken dat de zaken met elkaar samenhangen. Een maatregel op de ene plek op onze arbeidsmarkt heeft gevolgen voor een andere plek; de kansen voor mensen met een tijdelijk contract kunnen afnemen ten opzichte van die van mensen met een vast contract. Ik zou het heel mooi vinden als wij uiteindelijk met voorstellen zouden kunnen komen die ook kunnen rekenen op draagvlak bij de werkgevers en werknemers. De regering heeft daar ook iets voor over. Niet alleen 250 miljoen, maar ook een open overleg. In mijn ogen zou dat de plannen beter kunnen maken. Maar ik wil niet bij voorbaat zeggen dat de regering streeft naar een verandering in de WW-termijn. Dat is een mogelijkheid, die ik niet bij voorbaat wil uitsluiten.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Daarop aansluitend: als werkend Nederland, werkgevers en werknemers, bereid zijn om die € 200 op tafel te leggen, zegt de minister dan: oké, dan houd ik de WW-duur in stand?

Minister Asscher:

Dat hangt er maar helemaal van af wat die afspraken verder behelzen. Tot nu toe heb ik met de werkgevers en werknemers niet over die plannen kunnen praten. Ik weet hoe gevoelig het ligt en ik begrijp dat ook. Als dat soort voorstellen op tafel komen, zal ik die heel goed op hun merites beoordelen voordat ik bij de Kamer terugkom.

De heer Ulenbelt (SP):

De minister weet toch dat hij in het Nederlandse parlement staat! Ieder keer weer krijgen we te horen: dat hangt van hen af. Dat je overlegt, snap ik allemaal wel, maar nogmaals mijn vraag: als ze die € 200 op tafel willen leggen, handhaaft de minister dan de 38 maanden?

Minister Asscher:

Ik ben me er niet alleen van bewust dat ik in het Nederlandse parlement sta, ik beschouw het zelfs als een heel grote eer dat ik hier mag staan en het gesprek met de Kamer mag voeren. Het is de opdracht van onder meer de Kamer dat ik het regeerakkoord uitvoer. Daarin wordt het belang van overleg benadrukt. Als dat er niet zou zijn, zouden we het regeerakkoord gewoon uitvoeren zoals het er ligt, zonder sociale agenda. Het is dus juist aan de Kamer om te zeggen: minister, ga dat gesprek in, misschien komen er geweldige alternatieven op tafel en we zouden gek zijn als we die dan niet zouden omarmen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Uit collegialiteit zou ik bijna de vraag herhalen van de heer Ulenbelt, die ik hoor zeggen dat hij geen antwoord heeft gekregen. Ik begrijp dat overigens, al zou ook ik een antwoord op zijn vraag wel waarderen. Maar, sorry, ik heb toch een andere vraag. De verkorting van de WW-duur is een heftige maatregel, maar mijn fractie ondersteunt hem wel. In mijn eerste termijn heb ik de volgende vraag gesteld: als de bezuiniging zou wegvallen en er een verhoging van de belastingen tegenover zou staan, valt dat naar de mening van de regering dan binnen de financiële kaders van het regeerakkoord? Die vraag is nog niet beantwoord. Ik had gehoopt dat het antwoord bij het WW-onderdeel zou komen, maar ook daar heb ik het niet gehoord. Ik herhaal dus mijn vraag. Valt minder bezuinigen en wat meer lastenverhogingen binnen de financiële kaders?

Minister Asscher:

De begrotingsregels zijn daar duidelijk over: je mag niet, zoals in een van de door de heer Van Weyenberg ondersteunde amendementen gebeurt, met een lastenverhoging een uitgave financieren. Ik zou zoiets dus niet licht aan de Kamer voorstellen. Ik wil het niet 100% uitsluiten, maar ik wil ook niet bij voorbaat uitspraken over de uitkomst doen. Dat is ook de reden waarom ik de heer Ulenbelt, naar zijn mening, geen antwoord gaf. Dat geldt ook hiervoor. Mijn richtsnoer en mijn instructie zijn echter duidelijk.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dan maak ik hieruit op dat bezuinigingen bezuinigingen blijven en lasten lasten blijven. Ik hoop dat het de minister lukt om binnen dat kader te blijven.

Minister Asscher:

Ik vervolg mijn betoog. Om onze sociale voorzieningen ook in de toekomst betaalbaar te houden, hebben we iedereen nodig. We weten dat de beroepsbevolking zal krimpen. Het is dus van belang dat mensen langer doorwerken en dat mensen die nu nog aan de kant staan, aansluiting vinden. Daarom verhogen we de AOW-leeftijd. Daarom zal de arbeids- en re-integratieplicht voor iedereen gaan gelden. Daarom komen we met de Participatiewet, waarover de staatssecretaris zal spreken. Werken is echter meer dan van negen tot vijf ergens mee bezig zijn – dat geldt zeker ook voor de Kamerleden – en aan het einde van de maand een loonstrookje ontvangen. Dat laatste is zeer belangrijk, maar werken is ook een manier om deel te nemen aan de samenleving en jezelf te ontplooien. Ik vind een eerlijke en evenwichtige verdeling van arbeid tussen mannen en vrouwen en een versterking van de sociaaleconomische positie van vrouwen essentieel. Het is van belang dat ouders, en zeker ook moeders, meer gaan werken. Op dit moment zijn er groepen voor wie het niet loont om te werken, zoals ik dat net ook al tegen de heer Van Vliet zei. Het is niet vreemd, wel cynisch dat mensen bijna noodgedwongen in de bijstand blijven.

Het stelsel van de kindregelingen wordt vereenvoudigd. We gaan terug van elf naar vier regelingen. Het belangrijkste resultaat zal zijn dat de armoedeval voor alleenstaande ouders bij het accepteren van een baan wordt opgelost. De heer Heerma vroeg mij dinsdag naar de visie van het kabinet op het gezin, mede in relatie tot de bezuinigingen die we ook op de kindregelingen doorvoeren. Ik onderschrijf de belangrijke rol die de heer Heerma aan gezinnen toedicht. Zijn vader deed dat destijds ook. Ik herinner me dat moment nog. Ik denk dat hem onrecht is aangedaan door de manier waarop daar toen op is gereageerd. Het belang van gezinnen is groot, ongeacht de samenstelling van die gezinnen. Volgens mij zijn we het over dat laatste inmiddels ook allemaal eens. Kinderen moeten alle kansen krijgen om zich te ontplooien en gezond en veilig op te groeien. Ik bedank de heer Heerma sowieso voor zijn open houding tegenover het kabinet en zijn bereidheid om mee te denken over de plannen. Ik waardeer dat zeer.

Voor de beslissing van ouders om te gaan werken zijn echt niet alleen de kosten van de kinderopvang van belang. Ik kan daar net als veel woordvoerder van getuigen. De kwaliteit van de kinderopvang en de veiligheid van de kinderen zijn uiteindelijk veel belangrijker voor de beslissing van ouders om hun kind toe te vertrouwen aan een vreemde, terwijl je zelf aan het werk gaat. Als de kinderopvang kwalitatief goed is, ga je met een gerust hart aan het werk. We moeten dan ook af van het idee dat de kinderopvang – zoals boven mijn oude crèche in Amsterdam stond – een kinderbewaarplaats is waar je kinderen als een jas achterlaat, wanneer je aan het werk gaat. De kinderopvang is een plek waar kinderen zich moeten ontwikkelen, waar elementen van het onderwijs in terecht moeten komen en waar kinderen met elkaar leren omgaan. Juist op jonge leeftijd kan ontwikkelingsgericht perspectief voor kinderen een enorm verschil maken in hun latere leven.

Mevrouw Hamer heeft mij vragen gesteld over de toegankelijkheid van de kinderopvang. Het is inderdaad van groot belang dat er een dekkend aanbod is en blijft voor ouders, zodat zij op redelijke afstand van hun woning een kinderopvanginstelling kunnen vinden. Ik moet zeggen dat de cijfermatige ontwikkelingen die ik dinsdag naar de Kamer stuurde, vooralsnog het schrikbeeld van sommigen niet ondersteunt, namelijk het schrikbeeld dat mensen massaal stoppen met werken of minder gaan werken. Ik zal die ontwikkelingen nauwgezet volgen en hierover met de sector in gesprek gaan. Welke ontwikkelingen zien zij? Hoe verklaren zij de teruggang? En hoe denken zij een bijdrage te leveren aan zowel de participatie als de ontwikkeling van kinderen?

De heer Van Weyenberg vroeg mij expliciet naar de kinderopvang 2.0. Hij doelt daarmee op een verbeterde aansluiting van de kinderopvang op het peuterspeelzaalwerk en het onderwijs door de financiering van peuterspeelzalen onder te brengen in de wet Kinderopvang. Dat raakt aan een hervorming in het regeerakkoord die me bijzonder aan het hart gaat. Ik zal hem komend voorjaar informeren over de uitwerking van deze hervorming. Ik zal dat doen met mijn collega van Onderwijs, want ik ben er met de heer Van Weyenberg van overtuigd dat er veel meer uit te halen valt dan nu het geval is.

Ik begrijp heel goed waarom de bezuiniging op de kinderopvang de Kamer zwaar op de maag ligt. Ik wijs er daarbij wel op dat de bezuiniging voor 2013 intussen in wetgeving is vastgelegd. De Belastingdienst is dan ook al begonnen met de uitvoering. 500.000 beschikkingen zijn naar de ouders gestuurd, ouders die inmiddels al rekening houden met deze bezuiniging door hun kind al dan niet op de crèche te laten. Dat proces kan dus alleen tegen hoge kosten en met grote uitvoeringsrisico's worden teruggedraaid en dat zonder dat er van dat terugdraaien grote effecten op de arbeidsparticipatie te verwachten zijn. Immers, ouders hebben al rekening gehouden met de bezuinigingen. Tegelijkertijd wil ik – ik zeg dat met nadruk – de handreiking van verschillende oppositiepartijen serieus nemen. Ik zal komend voorjaar dan ook met de Kamer spreken over enerzijds de voorgenomen hervorming van alle kindregelingen, het effect daarvan, de wens werken lonend te maken, het streven om de kwaliteit en de inzichtelijk te vergroten en anderzijds de bezuiniging op de kinderopvang en de mogelijke meevallers. Dan kan worden bekeken welke mogelijkheden er zijn om binnen de bestaande kaders een beweging te maken die hetzij richting verbetering van de kinderopvangtoeslag zou kunnen gaan, hetzij richting de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

Mevrouw Hamer (PvdA):

De minister legt de nadruk op de kwaliteit en de toegankelijkheid van de kinderopvang. De kinderopvanginstellingen hebben echter het signaal gegeven dat kwaliteit en toegankelijkheid met elkaar samenhangen. Overigens gaat het natuurlijk niet om die instellingen maar om diegenen die van kinderopvang gebruikmaken. Kinderopvanginstellingen moeten ouders natuurlijk wel een aanbod kunnen doen voor opvang met voldoende leidsters en voldoende middelen om de vereiste kwaliteit te leveren. Ik ga dan overigens zelfs nog voorbij aan de terechte extra opdracht van de minister om ook naar de ontwikkeling te kijken. Zal de minister in zijn gesprekken met de sector de samenhang tussen kwaliteit en toegankelijkheid aan de orde stellen? Wil de minister, wanneer hij in gesprek gaat met de sector, ook kijken naar de samenhang tussen kwaliteit en toegankelijkheid?

Minister Asscher:

Zeker. Mevrouw Hamer heeft in haar eerste termijn terecht aangegeven dat er een verband bestaat tussen het in stand houden van dit soort voorzieningen en de deelname door mensen met hoge, middelhoge en lage inkomens. De manier waarop het stelsel georganiseerd is, leidt ertoe dat als een groep mensen de kinderen ervan afhaalt, de kinderdagverblijven op de rand van goede en minder goede buurten het heel moeilijk krijgen. Ik ben mij daar zeer van bewust. Dat is ook een van de onderwerpen die ik met de sector wil bespreken.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Wij horen uit de sector dat een deel van het probleem dat in 2013 ontstaat, te maken heeft met de ramingen. De kinderopvangsector zegt dat die ramingen structureel te hoog zijn. Er wordt dus structureel te veel gepland aan uitgaven. Is de minister bereid om ook dat met de sector te bespreken?

Minister Asscher:

Vanzelfsprekend is er geen blokkade om dat onderwerp te bespreken. Ik nuanceer dat wel een klein beetje. Niet heel lang geleden stelde deze sector dat die ramingen structureel te laag waren. Dat gebeurde in een periode van oplopende wachtlijsten en tekorten. Mensen kwamen op hun knieën smeken om een plek voor hun kind. Nu wordt gesteld dat de ramingen structureel te hoog zijn. Wij gaan goed onderzoeken wat er aan de hand is. De economische ontwikkeling heeft natuurlijk effect op de vraag van ouders naar kinderopvang. Dat is niet altijd aan de raming te wijten. Het een is van invloed op het ander.

De heer Heerma (CDA):

De minister refereerde net aan de oppositie, maar in mijn herinnering heeft afgelopen dinsdag in het debat vrijwel de voltallige Kamer, inclusief PvdA en VVD, zeer nadrukkelijk aangedrongen op het terugdraaien van de bezuiniging in 2013. Hoor ik de minister nu zeggen "nee, dat gaan wij niet doen" en "wij kijken in het voorjaar verder naar wat wij dan eventueel kunnen doen"?

Minister Asscher:

Ik heb de Kamer voorgehouden dat het terugdraaien van de bezuinigingen voor 2013 technisch vrijwel onuitvoerbaar is en bovendien inhoudelijk onwenselijk. Ik heb het betoog van de heer Heerma goed beluisterd. Het gaat hem om de arbeidsparticipatie en de positie van ouders die hun kinderen naar de kinderopvang brengen. Die ouders hebben echter al een beschikking gekregen van de Belastingdienst. Zij houden al rekening met de bezuiniging. Is het dan niet veel verstandiger om eerst te onderzoeken waar die teruggang door veroorzaakt wordt? Vervolgens kunnen wij in het voorjaar, op het moment dat een maatregel nog het effect kan hebben dat de heer Heerma beoogt, bekijken wat ons te doen staan. Ik zeg helemaal niet dat ik de wens van de Kamer niet wil uitvoeren. Ik wil de Kamer bij het formuleren van die wens echter meegeven dat het jaar 2013 niet geschikt is voor het terugdraaien van die bezuiniging.

De heer Heerma (CDA):

Ik vind het argument dat wij nu al ver in december zitten en het dus niet meer mogelijk is niet zo sterk. Belangrijker is dat al die ouders die die brief hebben gekregen erop zitten te hopen dat die beschikking wordt teruggedraaid zodat zij de kinderopvang kunnen blijven betalen. De minister zegt dat er bij de voorjaarsnota nog eens naar wordt gekeken, maar daarvan krijg ik het gevoel: als het kalf verdronken is, gaan we de put dempen.

Minister Asscher:

Laten wij ons precies uitdrukken. Die ouders zitten misschien te hopen op extra geld. Zij hebben echter al een afweging gemaakt en besloten om de kinderopvang te blijven betalen. De heer Heerma biedt hen nog hoop, maar die hoop wil ik hen niet bieden. Gelet op de financiële situatie waarin wij ons bevinden, de onduidelijkheid over de teruggang van de kinderopvang en de vergevorderde uitvoering van de eerder geaccordeerde maatregelen vind ik het veel verstandiger om hierover in het voorjaar verder te spreken. Dat houd ik de heer Heerma voor.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Als oppositiepartij hebben wij bij de algemene financiële beschouwingen al een alternatief voorstel gepresenteerd. Die hoop werd aangewakkerd toen afgelopen dinsdag de fracties van PvdA en VVD aangaven daarvoor oog te hebben. De SGP-fractie zegt als enige dat er bezuinigd moet worden op de kinderopvang. Die ouders liggen er echt niet wakker van als er een nieuwe beschikking komt. Als dit kabinet dan zo graag bruggen bouwt en met de oppositie wil kijken naar wat mogelijk is, kan de minister dan niet toch nog eens serieus kijken naar het amendement dat door vijf oppositiepartijen is ingediend?

Minister Asscher:

Als je serieus naar iets kijkt, dan mag je er ook serieus iets van vinden. Dat doe ik ook. Mevrouw Voortman heeft een vlammend betoog gehouden dat mij aansprak, over het belang van kinderopvang voor de participatie van ouders. Het ligt dan in de rede dat zij ook gevoelig is voor mijn argument dat het effect van het op dit moment terugdraaien van de bezuinigingen voor 2013 vrijwel nihil is. Als dat in het voorjaar wordt gedaan, met de blik op de totale hervorming van de kindregeling, dan is dat misschien positief. Een uitgestoken hand betekent niet altijd ophouden met praten of nadenken. Nee, ik probeer mevrouw Voortman juist serieus nemen door in te gaan op haar argumenten.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het gaat hier niet om het meenemen in de totale afweging van de kindregelingen. Het gaat erom of de minister de bezuiniging op de kinderopvang wil terugdraaien. Dat willen alle fracties, behalve die van de SGP. Ik vind het jammer dat hierover niets kan worden bereikt.

Minister Asscher:

Het is ook mijn taak om te reageren op wat de Kamer zegt. Als ze eenstemmig, met uitzondering van de SGP-frractie, die wens tot uitdrukking brengt, dan is het wat anders. Maar voor de Kamer dit doet, heeft ze recht op een antwoord, en in sommige gevallen een weerwoord, van de regering. Nogmaals, voor de belangen die mevrouw Voortman dient, die de regering dient, voor de participatie van ouders, de toegankelijkheid van kinderopvang en de kwaliteit daarvan, kan zij beter in het voorjaar zaken doen met mij en de andere fracties in de Kamer, dan door dit nu per se te willen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik ben wat verrast dat alleen de oppositie bij deze microfoons staat. Ik heb namelijk een collega van de VVD-fractie horen zeggen dat het een wens is van de VVD-fractie om dit terug te draaien. Blijkbaar is die wens als gevolg van het mooie antwoord van de minister nu verdwenen. Dat vind ik jammer, want daarmee zijn wel verwachtingen gewekt bij mensen. Ik constateer dat de minister niet alleen zegt dat de dekking niet mogelijk is, maar ook zegt: dat wil ik niet meer want mensen hebben hun kind nu op de opvang gehouden en daarom vind ik het niet zo zinnig om dit alsnog terug te draaien. Dat is geen argumentatie die ik zelf zou hebben gebruikt tegenover de mensen die met hun handen in hun haar zitten hoe ze rond moeten komen. Ik vraag het nog één keer: is dit kabinet bereid om na alle maatregelen die juist middeninkomens raken, nog één keer te kijken of het deze bezuiniging voor de middeninkomens kan verzachten?

Minister Asscher:

Ik ga niet over de interrupties van de leden van de Kamer. Ik hoop dat de heer Van Weyenberg mij dat niet verwijt. Ik hoop ook niet dat hij mijn woorden zo wil uitleggen dat ik het mensen zou misgunnen. Ik gun iedereen het beste en ik gun ook iedereen een meevaller vlak voor de kerstdagen. Ik denk alleen dat wij ons in een situatie bevinden waarin wij heel voorzichtig met ons geld moeten omgaan. Dat betekent dat het op dit moment, onder deze condities, terugdraaien van deze bezuiniging voor 2013, niet wenselijk is, hoe sympathiek dit ook is. Dat heb ik geprobeerd te zeggen. Dat zegt niets over het gunnen.

Ik wil wel degelijk kijken naar het terugdraaien van die bezuiniging, maar ik wil dit doen in het licht van de totale verandering van de kindregelingen. Als we de bezuiniging terugdraaien, moet dat er, wat mij betreft, toe leiden dat je de participatie vergroot, dat je de kwaliteit in ogenschouw neemt, dat je de hervorming verder brengt. Dat is wat wij in het voorjaar met elkaar bespreken.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik waardeer dit antwoord van de minister. Niet omdat ik het met hem eens ben, maar omdat hij wel eerlijk is. Hij zegt: ik ga het nu niet doen, want ik ben er geen voorstander van. De collega's van de coalitie hebben hier twee dagen geleden betoogd dat het hun grote wens was om deze bezuiniging ook voor 2013 terug te draaien. Dat doen ze nu niet. Ik heb hierover geen voorstel van de coalitiefracties gezien. Dat vind ik heel jammer. Ik constateer dat ik het niet met de minister eens ben. Hij is eerlijk. Ik zou het fijn hebben gevonden als in het eerdere debat ook de twee coalitiefracties andere woorden hadden gekozen.

Minister Asscher:

Van de onderlinge recensies wil ik ver blijven. Mevrouw Hamer heeft in ieder geval gevraagd om structurele oplossingen. Mevrouw Van Nieuwenhuizen heeft zich ook in die zin uitgesproken. Mijn waarschuwing was dat wij nu iets zouden doen wat niet structureel is. De Kamer zal er vast in tweede termijn verder over spreken.

"Capaciteiten benutten" geldt ook voor arbeidsmigranten. Het kabinet ziet de positieve bijdrage die arbeidsmigranten leveren aan de economie. Wij hebben ook nadrukkelijk oog voor de nadelen. Ik noem de malafide uitzendbureaus, de schijnconstructies om regels te omzeilen en de uitbuiting van werknemers. Werknemers uit andere EU-landen hebben dezelfde rechten als Nederlandse werknemers. Het is onacceptabel dat werkgevers die rechten niet altijd toekennen en eerbiedigen. Immers, bij gelijk werk hoort gelijk loon. Dat principe geldt voor iedereen en beschermt bovendien tegen oneerlijke concurrentie van bedrijven en van werknemers. Over de handhavingsrichtlijn wordt op dit moment in Brussel onderhandeld. Ik heb daaraan vorige week meegedaan. Deze moet ervoor gaan zorgen dat we bedrijven die deze regels omzeilen of die buitenlandse werknemers uitbuiten, ook beter kunnen aanpakken. Met mijn collega uit Polen heb ik expliciet gesproken over een gezamenlijke aanpak van het misbruik door malafide uitzendbureaus. Dit misbruik leidt ertoe dat mensen hier worden vervangen door werknemers die niet eens het minimumloon betaald krijgen en dat de rechten van werknemers met voeten worden getreden. Ik kan mij goed vinden in de woorden die de heer Kerstens hierover gesproken heeft in zijn inbreng in eerste termijn.

Verschillende Kamerleden hebben mij gevraagd om de visie van de regering op integratie. Integratie zorgt ervoor dat iedereen in Nederland een bijdrage kan leveren aan de samenleving. Mensen die hier vandaan komen en nieuwkomers hebben de plicht zich in te spannen om dat mogelijk te maken. Die plicht is groter voor nieuwkomers. Zij moeten zich verdiepen in de normen en waarden van dit land, het land van aankomst. Wij moeten helder zijn over wat wij verwachten van nieuwe Nederlanders. Dat is een voorwaarde voor succesvolle integratie, zoals mevrouw Karabulut terecht heeft opgemerkt. Ik ben bezorgd over het integratieproces bij een deel van onze bevolking. Arbeidsparticipatie, maar ook de verinnerlijking van de verworvenheden waar wij in Nederland trots op zijn, laten in sommige gevallen te wensen over. Ook in de criminaliteitscijfers zien wij een oververtegenwoordiging van de tweede en derde generatie aankomers. De oplossing is opvoeding, zeg ik de heer Azmani na. Het opvoeden is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ouders en hun omgeving en, als dat niet gebeurt, van de school en de mensen die iets verder staan. Goed onderwijs is belangrijk om te zorgen dat kinderen leren hoe het hier werkt en dat zij gemotiveerd zijn om bij te dragen.

Integratie wordt versneld door werk, doordat je met werk daadwerkelijk meedoet in de Nederlandse samenleving. Daarbij is beheersing van de Nederlandse taal essentieel om te kunnen meedoen. Vandaar de maatregelen, ook in het regeerakkoord, om te zorgen dat iedereen, van jong tot oud, de taal leert.

Voor grensoverschrijdend gedrag, of het nu gaat over Marokkaanse jongens of welke andere jongeren dan ook, geldt maar één antwoord: wie zich niet aan de regels houdt, wordt direct aangepakt. Wij moeten ons inspannen om niet alleen het zichtbare probleem aan te pakken, maar ook degenen die lijden onder groepsdruk, ongeacht of die cultureel of religieus gemotiveerd is, de helpende hand te reiken. Ik denk aan meisjes die vrij willen zijn, homo's die niet uit de kast durven te komen, en afvalligen.

Het is cruciaal dat ook erkend én gevierd wordt dat het met velen wel goed gaat en dat velen een voorbeeldrol vervullen en zich op eigen kracht onttrekken aan de negatieve teneur die uit de statistieken spreekt. De regering is en blijft van mening dat iedereen die hier leeft, zich aan de regels houdt en een bijdrage levert, welkom is en blijft in deze samenleving. Dat is iets om trots op te zijn en uit te dragen. Het is mijn missie om te zorgen voor een land waarin talent, van wie dan ook, wordt ontdekt en beloond, waarin iemands achtergrond uiteindelijk weer iemands achtergrond is, waarin wij weer normaal met elkaar omgaan en samen trots zijn op de Nederlandse identiteit.

De heer Van Klaveren (PVV):

De minister sprak over uitbuiting en malafide uitzendbureaus. Wat zegt hij tegen alle Nederlandse vrachtwagenchauffeurs, mensen in de tuin- en kassenbouw en bouwvakkers die hun baan hebben verloren? Hij zegt daar helemaal niets over. Waarom niet?

Minister Asscher:

Ik heb gezegd dat uitbuiting van werknemers die leidt tot oneerlijke concurrentie met kracht bestreden moet worden, omdat dit ten nadele is van de werknemers uit andere EU-landen, van de Nederlandse werknemers en van de bedrijven die het netjes willen doen. Daarom ben ik fel op alle schijnconstructies die dat mogelijk maken en ben ik in gesprek gegaan met mijn Poolse collega om dat aan te pakken. Ik ben trots om op dit punt de lijn van minister Kamp te kunnen voortzetten.

De heer Van Klaveren (PVV):

Wij hebben de heer Aboutaleb horen zeggen dat wij een extreem groot probleem hebben, onder andere in Rotterdam. Hij zegt dat wij ons maximum bereikt hebben en dat de overlast niet wordt erkend. Als wij ons maximum bereikt hebben, wat gaat de minister dan doen om te zorgen dat die groep in ieder geval niet groeit? Ik doel dan in het bijzonder op de Bulgaren en Roemenen die straks ons land zullen overspoelen.

Minister Asscher:

In het algemeen overleg heb ik tegen onder anderen de heer Ulenbelt gezegd dat de regering van plan is om, in de voorbereiding op hetgeen op 1 januari 2014 staat te gebeuren, maatregelen te nemen om nog feller te worden tegen schijnconstructies. Wij zullen ons daarop voorbereiden en ook duidelijk zijn over de rechten van werknemers. Wij zullen bezien in hoeverre wij cao-partijen kunnen helpen bij het naleven van de cao-voorwaarden. Dat zijn allemaal mogelijkheden om te voorkomen dat mensen gaan werken voor minder geld dan ze eigenlijk zouden verdienen en daarmee voor oneerlijke concurrentie zouden zorgen. Wat het overlastpunt betreft zijn wij ons er zeer van bewust dat door sommige mensen overlast wordt veroorzaakt en door sommigen ook meer dan overlast. Mijn advies is om, als iemand daar last van heeft, dat te melden. Men moet dat dan niet zozeer melden bij een politieke partij, maar op een plek waar mensen geïnteresseerd zijn in de oplossingen, zoals de politie, de meldpunten voor overlast, of desnoods bij mij, want dan kunnen we het aanpakken.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De minister geeft aan dat iedereen hier welkom is, maar ondertussen staat in het regeerakkoord wel dat je pas na zeven jaar Nederlander kunt worden en dat je ook pas na zeven jaar stemrecht voor de gemeenteraadsverkiezingen kunt krijgen. Dat gaat verder dan het vorige kabinet voorstelde. Wat is de inhoudelijke onderbouwing van dit voorstel?

Minister Asscher:

Ik heb wel iets meer gezegd dan dat iedereen welkom is. Ik heb gezegd dat wij een samenleving willen zijn waarin iedereen die zijn best doet, zich aan de regels houdt en een bijdrage levert, welkom is en zich welkom moet voelen. Dat gaat echt niet alleen over stemrecht na vijf of zeven jaar. Mevrouw Voortman zal het met mij eens zijn dat ook een vijfjaarsgrens arbitrair is. Misschien zijn er wel mensen die het na drie jaar verdienen. De regering wil in elk geval tot uitdrukking brengen dat het iets bijzonders is om van die rechten gebruik te maken, dat het is iets om te vieren en trots op te zijn. Ik heb zelf verschillende naturalisatieprocedures gedaan en gezien dat de tranen bij de mensen in de ogen staan als ze vieren dat ze Nederlander zijn geworden. Met die blik past het om te zeggen dat het een serieuze weg is, dat het een serieuze inspanning is en dat men een warm welkom verdient, maar dan is zeven jaar ook een prima grens.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat klinkt wel heel willekeurig, want dan hadden we er ook drie jaar van kunnen maken. De heer Azmani gaf net aan dat je het na vijf jaar gewoon nog niet verdient. Vindt deze PvdA-minister dat ook?

Minister Asscher:

Ik heb dat de heer Azmani helemaal niet horen zeggen. Ik heb hem horen uitdrukken dat het belangrijk is dat we vieren dat mensen zich inzetten en dat het belangrijk is dat die rechten niet vanzelfsprekend zijn. Dat is aan de ene kant om het draagvlak voor die rechten groot te houden, want dat brengen we met elkaar op, en aan de andere kant om de solidariteit te behouden voor iedereen die voldoet aan de eisen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik wil dit blokje aangrijpen om de minister een compliment te maken voor zijn optreden dit weekend. Ik kan mijn teksten en moties over het laten gelden van het recht van onderwijs voor iedereen, en dus ook voor kinderen zonder verblijfsstatus, in de prullenbak gooien, omdat de minister de wens van de Kamermeerderheid volgt. Dat wil ik graag gezegd hebben, want dit was een principieel punt van mijn fractie. Wij zijn daar buitengewoon blij mee.

Dan heb ik nog een vraag. In mijn inbreng heb ik gevraagd of het, rondom de grote werkloosheid onder jongeren met een migrantenachtergrond, een goed idee is om bijvoorbeeld een ambassadeur aan te stellen of een bestuurlijk topoverleg in werking te laten treden. Ik weet niet of dit het blokje is waar dat thuishoort, maar die indruk heb ik wel. Graag krijg ik een reactie op deze suggestie.

Minister Asscher:

Ik dank de heer Van Weyenberg voor zijn aardige woorden. Ik zal deze overbrengen aan het kabinet, want het is een kabinetsbesluit en ik ben slechts de brenger van het nieuws.

Wat betreft het tweede punt wil ik het volgende opmerken. Ik ben zeker geen tegenstander van zijn suggestie. Wel denk ik dat mijn collega van Onderwijs de belangrijkste bijdrage moet leveren. Het zijn juist migrantenjongeren die voortijdig de school verlaten en die daardoor veel minder kans hebben op de arbeidsmarkt. Soms hebben ze ook te maken met discriminatie, maar de kans op een plek op de arbeidsmarkt is zeker klein als ze geen diploma hebben. Ik vind het in elk geval een suggestie om mee te nemen als ik daar volgende week over spreek.

Mevrouw Karabulut (SP):

Komt de minister nog met een eigen visie op de integratie en het bestrijden van segregatie?

Minister Asscher:

Ik heb gepoogd die visie net te verwoorden. Ik geloof niet dat mevrouw Karabulut of een van de andere Kamerleden zit te wachten op een nieuwe papieren exercitie. Ik wil graag in de daden van de regering laten zien op welke manier we de visie die ik net verwoord heb, tot uitvoering willen brengen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Kan ik daaruit concluderen dat deze minister de visie van Rutte I overneemt, zoals die ook is neergelegd in de diverse nota's, waaronder het stuk van oud-minister Donner? En is dat dan ook de visie van deze minister?

Minister Asscher:

Ik leid mijn visie meestal niet af van papier, van wie dan ook. Ik heb hier gepoogd uit te drukken op welke manier de regering tegen integratie aankijkt. Het gaat dan om de goede dingen, de zorgen en de voornemens waarover ik enthousiast ben. Volgens mij is dat Rutte II.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter, u hoort ook dat ik niet echt een antwoord krijg. Betekent dit dat de integratienota van Rutte I nog steeds van kracht is?

Minister Asscher:

Ik heb die integratienota nu niet uit mijn hoofd paraat, zeg ik heel eerlijk. Mijn antwoord is ja, op de punten waarop die integratienota overeenkomt met hetgeen ik net zei. Waar dit niet het geval is, mag u dit nu als geamendeerd beschouwen.

Ik kom bij het blok "fraude". Solidariteit tussen mensen komt mede tot uitdrukking …

De voorzitter:

Ik heb u net gehoord, mevrouw Karabulut.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik heb mezelf ook gehoord, maar de minister zou spreken over integratie, inburgering en migratie.

De voorzitter:

Dat heb ik ook vastgesteld. Ik zit te wachten op een blokje "migratie en inburgering" en op een apart blokje "integratie".

Minister Asscher:

Ik heb integratie en migratie besproken. Ik begon met arbeidsmigratie en vervolgens sprak ik over integratie. Ik heb gesproken over de samenwerking met de Polen en onze visie op integratie.

De voorzitter:

Wij hadden doorgekregen dat het twee blokjes zouden zijn. Zullen we dan voor mevrouw Karabulut, de heer Van Klaveren en wellicht nog iemand anders nog een extra rondje vragen doen?

Minister Asscher:

Natuurlijk.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dit hoorde dus ook bij inburgering?

Minister Asscher:

Ja.

Mevrouw Karabulut (SP):

Oké. Dan wil ik terugkomen op de inburgering en de taal van nieuwe arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa. De minister meldt in zijn schriftelijke beantwoording dat taal belangrijk is en dat iedereen een plicht heeft. Deze nieuwe groepen hebben die echter niet. De minister wil de grenzen openstellen, dus komen er nog tienduizenden nieuwe migranten binnen. Is de minister bereid om werkgevers die deze mensen tewerkstellen, te verplichten om de basiscursus Nederlandse taal aan te bieden aan migranten die hier langer dan een maand verblijven?

Minister Asscher:

Ik ben het zeer met mevrouw Karabulut eens dat het van belang is dat iedereen die hier woont en leeft de taal leert. Ik ben niet van plan om dit verplicht te stellen voor werkgevers, maar het is wel degelijk een onderwerp waarop ik werkgevers wil aanspreken.

Mevrouw Karabulut (SP):

Is de minister het dan met mij eens dat we dit moeten regelen voor nieuwe groepen arbeidsmigranten? Het kan gebeuren via werkgevers, maar de minister wil misschien dat de overheid dit, in overleg, zelf regelt. Dat laatste vind ik ook prima. Vindt de minister dat dit in ieder geval wel geregeld moet worden? Daarmee erkent de minister dat de taal op dit moment voor honderdduizenden arbeidsmigranten geen vereiste is en dat dit een gebrek is.

Minister Asscher:

Ik vind dat werkgevers daarin een belangrijke rol hebben. Zij zijn ook verantwoordelijk. Ik heb net toegezegd dat ik hen daarop zal blijven aanspreken. Ik vind echter dat mensen die hiernaartoe komen ook een eigen verantwoordelijkheid hebben om zich te verdiepen in het land en de taal te leren. U weet dat er een breed aanbod is aan mogelijkheden om de taal te leren. Er is helemaal niets mis mee als iemand die hier woont, werkt en gelukkig is, de taal zelf leert. Laten we dat niet wegregelen. Laten we iedereen aanspreken op zijn verantwoordelijkheid om hieraan bij te dragen. We weten dat er een leger aan vrijwilligers is dat bereid is om mensen de taal te leren. Ik vind dus niet dat we ernaar moeten streven om een en ander wettelijk af te dwingen of te regelen. Iedereen moet zijn verantwoordelijkheid nemen. Deze begint bij de mensen die hiernaartoe komen.

De heer Van Klaveren (PVV):

Ik heb twee vragen. Mijn eerste vraag is een beetje een aanvulling op datgene wat de SP-fractie net vroeg over de visie van Rutte II op integratie. Het vorige kabinet was heel duidelijk: de multiculturele samenleving is mislukt. Dat hebben we premier Rutte horen zeggen tijdens de debatten. De heer Samsom van de Partij van de Arbeid gaf juist heel expliciet aan dat zij geen mislukking is. Wat is de visie van Rutte II? Is de multiculturele samenleving nog steeds mislukt of is men gedraaid?

Minister Asscher:

Volgens mij hebben beide sprekers in even grote mate gelijk of ongelijk. Er is geen moment, geen datum, ook niet op 13 december, waarop men zal vaststellen dat de multiculturele samenleving is gelukt of mislukt. We weten dat er grote problemen zijn en die pakken we aan. We weten ook dat er grote successen zijn en die vieren we. Onze samenleving, of zij nu multicultureel genoemd wordt of niet, is niet af. Daar werken we met elkaar aan.

De heer Van Klaveren (PVV):

De multiculturele samenleving is wat ons betreft absoluut mislukt. Volgens Rutte I was dat ook het geval. Rutte II heeft er, wat ons betreft, geen visie op. Jammer.

Mijn volgende vraag gaat over taal. De minister zei net expliciet dat taal heel belangrijk is. We zetten vol in op de taal. Welk signaal heeft deze minister dan afgegeven door zelf campagne te voeren in het Turks? Denkt hij niet dat dit heel verkeerd is?

Minister Asscher:

Allereerst vind ik het jammer dat de heer Van Klaveren mijn antwoord op zijn vorige vraag zo samenvat. Ik denk dat hij het met mij eens zou moeten zijn – anders was hij hier niet – dat we iedere dag verder werken aan die samenleving. Ik denk niet dat er een moment komt waarop we zeggen dat die is gelukt of mislukt.

Ik kom op uw tweede vraag. Ik heb in mijn Amsterdamse tijd inderdaad campagne gevoerd in het Turks. Mijn boodschap in het Turks was dezelfde als in het Nederlands, namelijk: doe mee aan deze samenleving, ga stemmen, leer de taal, ga aan het werk en zorg ervoor dat je kinderen naar een goede school gaan. Dat is een boodschap die mensen moeten verstaan. Die boodschap draag ik altijd uit.

Ik wilde wat zeggen over fraude. Solidariteit tussen mensen komt mede tot uitdrukking in het stelsel van sociale zekerheid. Mijn collega en voorganger Henk Kamp verwoordde dat in mijn ogen mooi: "Om dat op solidariteit gebaseerde stelsel in stand te houden, zullen we het voortdurend moeten onderhouden en aanpassen. Dat wordt nu meer nodig dan ooit." Solidariteit betekent dat iedereen kan rekenen op ondersteuning als dat nodig is. Dat kan alleen als we erop vertrouwen dat mensen geen onnodig gebruik of misbruik maken van sociale zekerheid. Ik vat dat niet lichtvaardig op. Dat is ook een direct antwoord op de vraag van de VVD-fractie op dit punt. Het draagvlak voor solidariteit wordt erdoor aangevreten, ondergraven. Dat geldt des temeer nu het slecht gaat met de economie. Daarom worden vanaf 2013 straffen en sancties verhoogd voor fraude met uitkering en/of kinderopvangtoeslag. Uitvoerders krijgen per 2013 nieuwe mogelijkheden om fraude aan te pakken. Ook intensiveren we vanaf 2014 de naleving en handhaving van de arbeids- en re-integratieverplichting. Dat draagt in onze ogen allemaal bij aan het behouden van draagvlak voor eerlijke sociale voorzieningen.

De heer Van Vliet (PVV):

Is de minister klaar met zijn blokje?

Minister Asscher:

Zeker. Ik zal de blokjes beter aanduiden.

De voorzitter:

Heel goed, minister, dat wordt gewaardeerd.

De heer Van Vliet (PVV):

Ik heb een korte vraag. Ik dank de minister voor zijn heldere betoog.

Stel dat iemand bij het loket staat van een gemeente om bijstand aan te vragen, afgezien van de vraag of die persoon daar wel of geen recht op heeft, en hij gedraagt zich agressief of vuurt scheldkanonnades af op het personeel van de gemeente. Wat gebeurt er dan? Wat moeten we daarmee?

Minister Asscher:

Ik denk dat de staatssecretaris, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de bijstandswet, die vraag straks zal meenemen. Ik wil haar niet nog meer het gras voor de voeten wegmaaien.

De heer Van Vliet (PVV):

Dan wacht ik even.

Minister Asscher:

Ik kom bij het blokje goed, gezond en gemotiveerd aan het werk. Nederland heeft door de globalisering en de technische ontwikkelingen te maken met een enorme economische dynamiek. Dat zorgt ervoor dat mensen die werken zich enorm moeten kunnen aanpassen. Het vergt flexibiliteit van individuele werknemers, maar dat gaat niet vanzelf. Daar moeten ze voldoende op worden toegerust. Werknemers moeten het ook maar allemaal kunnen: gemotiveerd en gezond en goed hun werk blijven doen en dat telkens weer aanpassen aan nieuwe vragen van de arbeidsmarkt, aan veranderingen op het werk en nieuwe leefpatronen. Mensen moeten een goede balans kunnen vinden tussen arbeid en zorg, zodat ze zowel thuis als op het werk het uiterste uit zichzelf kunnen halen. Voor werknemers staat flexibilisering en tijd- en plaatsonafhankelijk werken met stip boven aan de wensenlijst om arbeid en zorg beter te combineren. Iedere dag ondervinden miljoenen Nederlandse gezinnen – ik zeg dit ook in de richting van de heer Heerma – dat die combinatie soms heel moeilijk is. Dat kan leiden tot stress en tot burn-out. We zien dat die psychosociale klachten en de werkdruk die mensen ervaren, zeker in het spitsuur van het leven, ook in de top drie van arborisico's zijn binnengedrongen. Werkgevers en werknemers moeten daarom samen op zoek om de balans tussen werk en privé te verbeteren, zodat mensen niet alleen in staat zijn het uiterste uit zichzelf te halen op het werk, maar ook een rol kunnen vervullen ten opzichte van kinderen of zieke naasten.

Met het wetsvoorstel modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden nemen we beperkingen voor ouders om verlof op te nemen weg. Ook voor huisgenoten die geen partner, kind of ouder zijn, wordt het straks mogelijk om kort- en langdurend zorgverlof op te nemen. Maar we zijn er wat mij betreft nog niet. Mijn ambitie is om in deze kabinetsperiode verdere stappen te zetten om de combinatie van arbeid en zorg te verbeteren.

Dat was het blokje arbeid en zorg.

De voorzitter:

Ik dacht dat wij "goed gezond en gemotiveerd aan het werk" hadden gehad.

Minister Asscher:

Om u scherp te houden, verander ik de titels tussentijds, voorzitter. Excuses.

De voorzitter:

Dat is heel verwarrend. "Goed gezond en gemotiveerd aan het werk" is ook het motto van de Tweede Kamer. Daarom herinner ik het me zo.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik heb een vraagje over het wetsvoorstel inzake arbeid en zorg. De fractie van de Partij van de Arbeid heeft de behandeling van dit wetsvoorstel gestopt ter verbetering van dit wetsvoorstel; zij heeft daarbij hoge verwachtingen van deze minister. Kunnen wij een aangepast wetsvoorstel van de minister verwachten en, zo ja, wanneer?

Minister Asscher:

Ik moet het antwoord daarop schuldig blijven. Ik weet nog niet of het verstandiger is om in het bestaande wetsvoorstel wijzigingen aan te brengen, waardoor het een stuk langer kan duren, of om dit voorstel, waar iedereen het mee eens is, door de Kamer te laten behandelen en vervolgens aanvullende voorstellen te doen. Het is ook een onderwerp dat ik wil bespreken met werkgevers en werknemers. Dit soort dingen moet namelijk in de eerste plaats geregeld worden op de werkplek zelf. Ook vandaag al zijn heel veel werkgevers bereid om werknemers die flexibiliteit te gunnen. Ook op dat vlak hoeft het dus niet allemaal per se via wetgeving geregeld te worden. Kortom, ik weet het niet.

Mevrouw Karabulut (SP):

Oké. De minister weet in ieder geval wel dat dit ook besproken zal worden in het sociaal overleg. Dat wachten we dan maar af.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De minister eindigde dit korte maar krachtige blokje met de opmerking dat hij verdere stappen wil zetten voor het combineren van arbeid en zorg. Hij eindigt zijn antwoord op de vraag van mevrouw Karabulut met de opmerking dat hij het nog niet weet. Ik wil toch wat meer horen. Denkt hij er bijvoorbeeld aan om het vaderverlof uit te breiden? Denkt hij eraan om een mantelzorgverlof mogelijk te maken? Graag hoor ik waar de minister naartoe wil. Op andere terreinen zegt hij dat wel; dan mag dat hier ook wel.

Minister Asscher:

Ik probeer kort en eerlijk te antwoorden. De vraag van mevrouw Karabulut was: doet u het in de bestaande wet of komt u met een nieuwe wet? Daarop antwoordde ik: dat weet ik nog niet. Dat wil niet zeggen dat ik niet weet wat de regering wil bereiken. Daar heb ik net het een en ander over gezegd. Wij willen bereiken dat werkgevers en werknemers samen in staat zijn om meer rekening te houden met de hoogste wens van heel veel werknemers in de drukke periode van hun leven: meer flexibiliteit in tijd en in plaats. De mogelijkheid om verlof op te nemen hoort daar ook bij. Ik wil niet uitsluiten dat vaderverlof daarbij een rol speelt, maar ik ga dat nu ook niet beloven. Het lijkt mij verstandig dat wij niet te lang wachten met voorstellen op dat terrein. Daarna kan mevrouw Voortman mij laten weten of zij nog steeds enthousiast is.

De voorzitter:

De heer Van Weyenberg.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik wil even reageren.

De voorzitter:

Ik heb u al twee keer gehoord.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Nee.

De voorzitter:

U maakte wel die indruk. Ga u gang.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Nou bedankt, voorzitter!

Ik denk dat heel erg duidelijk is hoe GroenLinks tegenover de voorstellen voor arbeid en zorg staat. Wij hebben op dit vlak allerlei voorstellen gedaan. Ik verzoek de minister om de verschillende voorstellen die wij de afgelopen jaren hebben gedaan, allemaal te betrekken bij wat er nog gaat komen. Ik wil hem wel een lijstje doen toekomen.

Minister Asscher:

Ik zou dat bijzonder op prijs stellen. Ik had het nog niet eerder gehoord.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik ben nu in lichte verwarring over het wetsvoorstel dat al voorligt. Twee dagen voordat de behandeling daarvan zou plaatsvinden, is de behandeling aangehouden omdat er nog iets zou komen. Nu zijn we vier weken verder en nu is het antwoord "we zijn nog aan het studeren". Is de minister van mening dat wij dit dan maar het beste morgen of overmorgen op de rol kunnen zetten en daarmee aan de slag moeten gaan, om vervolgens te wachten op de aanvullende, vast fantastisch ideeën die het kabinet nog verder heeft? Ik vind het bijzonder dat wij al weken de behandeling van een belangrijk onderwerp aanhouden, terwijl eigenlijk niemand weet of dat wel nodig is. Wat is nou het advies: doorgaan of wachten?

Minister Asscher:

Ik constateer een wel heel snel stijgend vertrouwen aan de zijde van de D66-fractie. De heer Van Weyenberg gaat ervan uit dat de voorstellen fantastisch zullen zijn. Alle waardering van de regering voor die uitgestoken hand. Mijn verzoek is om nog heel even te wachten. Wij zullen dit voorstel echt niet lang laten liggen. Ik bestudeer inderdaad of het verstandig is om nog dingen aan te passen in het bestaande wetsvoorstel dan wel of wij dat zouden moeten aannemen. Ik zou het zeer op prijs stellen als de Kamer mij daarvoor nog even de ruimte geeft.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dan ben ik nieuwsgierig wat "heel even" is.

Minister Asscher:

"Heel even" was vroeger voor mij "heel kort", maar in deze positie betekent dat "in het voorjaar".

De heer Heerma (CDA):

De minister sprak mooie woorden over de mogelijkheden voor ouders om arbeid en zorg te combineren. In mijn eerste termijn heb ik gezegd dat ik voor de gezinnen iets meer wil dan alleen mooie woorden. In reactie op de interruptie van mevrouw Voortman sluit ik niet uit dat er wat met het vaderschapsverlof gebeurt. Wij hebben daar samen met GroenLinks voorstellen voor gedaan. Wij zullen die aan de minister doen toekomen, opdat hij die kan betrekken bij het denkproces tot het voorjaar. Kan de minister iets meer een tipje van de sluier oplichten over wat er volgens u zou kunnen veranderen?

Minister Asscher:

Ik ken de voorstellen van mevrouw Voortman en van u, geen misverstand daarover, maar dat doet er niets aan af dat ik het op prijs stel om deze nog eens als verzameld werk te ontvangen. Ik streef ernaar dat het in de dagelijkse praktijk eenvoudiger wordt voor mensen. Ik denk dat wij het erover eens zijn dat dit allereerst moet gebeuren op de werkplek zelf. De oplossing is niet altijd te vinden in een regeling. In sommige gevallen wel, geen misverstand daarover, maar het gaat ook vaak om het verbeteren van het overleg of aan de werkgevers laten zien dat er geld te verdienen valt door dit te organiseren. Een bekend voorbeeld is Microsoft in Hoofddorp, waar het ziekteverzuim is gekelderd. Het gaat niet om soft beleid, maar om modern arbeidsmarktbeleid.

Waarom zeg ik dit nu allemaal? Omdat ik hoge ambities heb bij dit onderwerp, maar vind dat wij onszelf moeten dwingen om de instrumenten te kiezen die deze het snelste dichterbij brengen. Voor een deel moet dat via wettelijke regelingen om mogelijkheden af te dwingen, maar voor een ander deel moet dat door verbeteringen op de werkplek te stimuleren, door te laten zien dat er wat te verdienen valt door werkgevers en werknemers door dit te organiseren, zoals wij bij duurzame inzetbaarheid ook hebben gedaan. Om die reden ben ik terughoudend met het benoemen van rechten. Uiteindelijk zijn werknemers meer gebaat bij werkgevers die hier gevoel en begrip voor hebben en dat mogelijk maken – en de Nederlandse werkgevers zijn op dit punt echt zo slecht nog niet – dan met een extra ferm klinkend besluit van deze Kamer dat dit effect niet heeft.

De heer Heerma (CDA):

De boodschap van de minister over het sociaal overleg was dat de Kamer nog even moet afwachten. Over de kinderopvang was de boodschap ook dat de Kamer even moet afwachten. Over deze wet horen wij eigenlijk hetzelfde geluid. Ik hoop dat de minister begrijpt dat het geduld en het begrip wat lager zijn als het gaat om de kinderopvang, maar ik kan weinig anders doen dan afwachten wat er komt. Ik hoop dat de mooie woorden van de minister over het combineren van arbeid en zorg ook bewaarheid zullen worden in de komende voorstellen.

Minister Asscher:

We hebben de opgave om de arbeidsmarkt te hervormen wat betreft flex, ontslag en WW. We hebben de opgave om nu wat te doen, gezien de urgente werkloosheid onder jongeren en ouderen. Ik vind dit echt de derde grote opgave. Arbeid en zorg staan volgens mij in direct verband met arbeidsomstandigheden en de manier waarop wij goed, gezond en gemotiveerd ons werk kunnen doen. Ik heb zeker grote ambities, maar niet alle onderwerpen hoeven in een wetsvoorstel terecht te komen. Ik bedoel niet te zeggen: wacht u maar af, want ik vind het ook mijn taak om op de ambities van de regering in te gaan. Dat hangt direct samen met de vragen die hierover in eerste termijn zijn gesteld. U kunt erop rekenen dat ik hierop terugkom door middel van concrete voorstellen, maar niet altijd met wetten.

Dat brengt mij bij het blokje duurzame inzetbaarheid, waarover mevrouw Schouten vragen heeft gesteld. Het is niet de eerste keer dat ik deze term gebruik, want dit is een van de rode draden in mijn betoog. De betekenis ervan is voor mij dat werknemers in staat zijn om hun werk te doen. Dat houdt niet op bij het vinden van een baan. Als je denkt aan The Voice of Holland, dan houdt het niet op bij het omdraaien van de stoel, maar daarna moet iemand zich verder ontwikkelen om echt succesvol te kunnen zijn. Zo is het in het werk ook.

Dit begint bij de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, waar mevrouw Hamer naar vroeg, het voorkomen van voortijdig schoolverlaten en het stilstaan bij de vraag waar wij nu eigenlijk behoefte aan hebben. Is er behoefte aan nog tienduizend kappers of hebben we nu juist technici en vakmensen nodig? Langer doorwerken wordt terecht benadrukt, maar dat dwingt ons ook om meer aandacht te hebben voor arbeidsomstandigheden, veiligheid op het werk en scholing. We moeten voorkomen dat werknemers uitvallen door lichamelijk of geestelijk zwaar werk. Bedrijven die nu aan de slag gaan met het bevorderen van een gezonde levensstijl, bewegen en mentale weerbaarheid, ondersteunen we met het Actieplan Gezond Bedrijf.

Het verbeteren van duurzame inzetbaarheid begint op de werkvloer; bij werkgevers en werknemers. Ik draag daaraan bij door mogelijk te maken dat er goede voorbeelden worden uitgewisseld, dat er informatie wordt gedeeld en door te stimuleren dat partijen hieraan aandacht besteden. Gelukkig zijn er al in veel cao's afspraken gemaakt om dat te bevorderen. Het belang van die scholing zal alleen maar verder toenemen naarmate de economie verandert. In Nederland is "een leven lang leren" in mijn ogen nog niet vanzelfsprekend genoeg. Er valt te leren van Scandinavië, waar veel meer in de cultuur zit dat mensen hun hele leven blijven leren. Dat moet niet alleen bedoeld zijn voor mensen die al hoogopgeleid zijn, maar juist ook om de kansen van laagopgeleiden, ouderen en flexwerkers te vergroten.

Investeren in duurzame inzetbaarheid loont. Honderd voorbeeldbedrijven die al actief zijn op dit punt, laten ook zien dat er heel veel te halen valt voor de werkgever en de werknemer. Ik noem een hogere productiviteit, minder verzuim, een grotere betrokkenheid en loyaliteit bij het bedrijf en bovenal gezonde en gelukkige werknemers. In de toekomst zal de arbeidsmobiliteit van krimpende naar groeiende sectoren cruciaal zijn voor het slagen van onze economie. Die toenemende mobiliteit moet niet beangstigend zijn. Sterker nog, om plezier te houden in je werk, kan het heel verstandig zijn om op tijd op zoek te gaan naar een nieuwe uitdaging en een ander werkterrein. Maar dan moeten wel het wel mogelijk maken. We moeten het mogelijk maken om het vervolg van je eigen loopbaan in eigen hand te nemen. De komende periode zal het stimuleren van omscholing en van werk naar werk heel nadrukkelijk een taak zijn van ons allen.

"Duurzame inzetbaarheid", ik vind het een rotterm. Het klinkt alsof je het over een machine hebt die je zo lang mogelijk zou willen laten draaien. Ik sta zeer open voor suggesties voor een betere term, want het gaat natuurlijk om de mensen die iedere dag in de bedrijven in dit land aan het werk gaan, ervoor zorgen dat de schoorsteen rookt, dat de boterham belegd is en dat ons land er zo mooi bij ligt als het nog steeds doet.

De voorzitter:

Ik stel vast dat de minister hiermee zijn bijdrage in eerste termijn heeft beëindigd. Ik zie dat er nog wat vragen over dit onderwerp zijn. Ik wil het echter ook wat breder trekken, want we hebben de diverse onderwerpen tamelijk krampachtig in blokjes gepropt. Als er dus nog onderwerpen en vragen zijn blijven liggen, dan sta ik daarover interrupties toe.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik wil eerst nog twee specifieke vragen stellen over het laatste blokje inzake de scholing. Ik had gevraagd of het een goed idee zou zijn om in de wet vast te leggen dat elk arbeidscontract ook een passage over scholing bevat. Dat is een aanbeveling van de Taskforce Leven lang leren. Het schriftelijke antwoord luidt dat dit aan cao-partijen is. Maar zou het niet een ontzettend mooi signaal van het kabinet zijn om dat gewoon te gaan doen?

Ik heb gevraagd naar de O&O-fondsen. Die geven elk jaar 0,5 miljard uit en hebben ook een vermogen van bijna 0,5 miljard. Dat is heel belangrijk. Ik dank de minister voor de drieënhalve regel waarin de cijfers zijn genoemd, maar zou hij wat meer informatie aan de Kamer kunnen doen toekomen over zowel de omvang van die bedragen als de besteding van die middelen. Dat is voor ons vaak toch nog wat onduidelijk. Ik snap dat dit antwoord nu niet gegeven kan worden, maar dat kan ook schriftelijk.

Minister Asscher:

Ik denk dat het goed is om ons te realiseren dat de O&O-fondsen gevuld zijn door de werknemers en de werkgevers. Die middelen komen uit de loonruimte. Dat betekent dat het ook privaat eigendom is. Het is derhalve niet aan ons om te beslissen over de besteding daarvan. Ik wil de heer Van Weyenberg graag ter wille zijn en op zoek gaan naar meer informatie daarover, maar ik kan dat niet garanderen of beloven. Met die disclaimer zeg ik hem graag toe om de Kamer daarover nader te informeren.

De heer Van Weyenberg suggereert om de verplichting van een passage over scholing in een arbeidscontract op te nemen. Ik vind dat zelf een ultimum remedium. Hij vroeg of ik dat niet zou kunnen invoeren als een soort symboolwetgeving, dus om een signaal af te geven. Ik vind niet dat wij signalen moeten afgeven. Ik vind dat we die cultuur in Nederland moeten veranderen. Dat moet echt gebeuren door werkgevers en werknemers zelf. We zullen echt niet schromen om met wetgeving te komen waar dat nodig is, maar dit vind ik niet het juiste middel voor die kwaal.

De heer Van Weyenberg (D66):

Daarover verschillen wij dan van mening. Ik heb dat niet voorgesteld als symboolwetgeving, ik heb dat voorgesteld omdat heel veel werknemers die scholing nog steeds niet ontvangen. Ik noem flexwerkers, maar ook heel veel mensen met een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Daarmee zouden we de norm dat iedereen scholing moet krijgen, die het kabinet volgens mij met mij deelt, in de wet verankeren. Wat mij betreft is dat inderdaad een belangrijk signaal, met ook heel veel materiële betekenis.

Ik dank de minister voor de toezegging over de O&O-fondsen. Ik begrijp dat hij niet over de besteding gaat, maar hij maakt de cao-afspraken natuurlijk wel algemeen verbindend. Dus als hij de informatie over zowel de bedragen als de aanwending die het departement heeft met de Kamer kan delen, ben ik hem erkentelijk.

Minister Asscher:

Dat zou ik graag doen. Ik ben het wel eens met de materiële wens die u uit. Een van de goede aspecten aan de hervorming van het ontslagrecht die wij voorstellen, is dat iedereen een transitievergoeding krijgt die bedoeld is voor scholing. Het lijkt mij verstandig om niet alleen op het allerlaatst in te zetten op de scholing van werknemers. Dit zou een permanent proces moeten zijn. Ik geloof dus dat wij het meer eens zijn dan alleen zou blijken uit dit korte interruptiedebatje. De enige vraag waarop ik u niet onmiddellijk ter wille ben, is of je ervoor moet kiezen om het nu verplichtend in het arbeidscontract op te nemen. Dat is omdat we een beetje voorzichtig moeten omgaan met de contractvrijheid van partijen. Ik zei u ook al dat het een ultimum remedium is. Dat betekent dat ik, als we helemaal aan het einde van de weg nergens zijn gekomen, niet uitsluit dat wetgeving kan worden toegepast om dit te verbeteren. Ik zou er echter niet als eerste naar grijpen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Mijn vraag sluit aan bij de duurzame inzetbaarheid, als je het zo kunt noemen. Ik leg de minster graag de volgende uitspraak voor: "Onzalig v kabinet om uitstapprogramma vr prostituees te stoppen. Vrijwillige prostitutie prima, mr vrouwen die eruit willen moeten we helpen". Was getwitterd: Lodewijk Asscher. De minister heeft nu de kans om voor deze specifieke groep, een groep waarvoor ik aandacht heb gevraagd in mijn eerste termijn, een groep waarvoor hij in zijn vorige baan een warm hart had, middelen beschikbaar te maken voor re-integratie naar ander werk. Dat is vaak cruciaal voor deze vrouwen om uit dat vak te kunnen stappen. De minister heeft de kans nu; hij zit in het kabinet. Hij verweet het vorige kabinet dat het de programma's had gestopt. Is de minister van plan om voor deze specifieke groep omscholing mogelijk te maken?

Minister Asscher:

Deze vraag van mevrouw Schouten raakt mij natuurlijk in het bijzonder. Ten eerste weet ik dat verschillende gemeenten er, ondanks het wegvallen van de middelen, zelf in hebben voorzien. Ik wil ook graag in gesprek met gemeenten om te bezien in hoeverre ze dat doen en of ze het daarmee redden. Ten tweede kan ik vanuit de Arbeidsinspectie bijdragen aan de verbetering van de werkomstandigheden van prostituees en aan de verbetering van hun leefomstandigheden. Ten derde kan ik – u hebt de passage in het regeerakkoord gezien – vol ondersteunen wat de collega van Veiligheid en Justitie zal doen om mensenhandel, in het bijzonder de mensenhandel die verband houdt met prostitutie, steviger aan te pakken. Dat zijn drie bijdragen die ik wil leveren vanuit het met u gedeelde besef dat het ongelooflijk belangrijk is om hiertegen op te treden. Mocht bij dat alles blijken dat het met uitstapprogramma's om financiële middelen misgaat, dan zal ik de eerste zijn om dat mijn collega's in het kabinet te bespreken en er aandacht voor te vragen. Als minister van Sociale Zaken kan ik u dit nu echter niet toezeggen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De gegevens zijn bekend. Wij hebben al vaker hierover gesproken, ook met de minister van Veiligheid en Justitie. Hij wuift het weg door te zeggen dat het in een aantal gemeenten wordt overgenomen. Dat is er bij mijn weten nu één, namelijk Amsterdam. Rotterdam gaat het misschien doen. Haarlem en Deventer zijn gemeenten waarin het is weggevallen. Ik spreek juist deze minister aan, ook vanuit zijn warme betrokkenheid bij deze problematiek. Het stelt mij toch een beetje teleur dat hij nu niet ruimhartig zegt hiervoor middelen beschikbaar te willen stellen. Deze problematiek is heel groot en we weten dat veel van de programma's zijn weggevallen.

Minister Asscher:

Ik constateer dat er geen vraag is gesteld. Ik heb wel begrip voor de teleurstelling van mevrouw Schouten. Ik kan die op dit moment helaas niet wegnemen, maar ik blijf graag aanspreekbaar op dit onderwerp. Misschien kan ik in een later stadium een positiever antwoord geven.

De heer Ulenbelt (SP):

Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft gezegd dat dit kabinet op het gebied van de sociale zekerheid het beleid van het vorige kabinet voortzette. Nu heeft uw politiek leider gesproken van "dat rechtse rotbeleid". Hoe zit dat nu, minister? Voert u nu een rechts rotbeleid uit met verlaging van de WW, het ontslagrecht en een hoop andere dingen? Of is er nu iets nieuws wat u het volk brengt?

Minister Asscher:

Ik dien de Kroon. De politiek leider van de Partij van de Arbeid waar u op doelt, dient de partij. Ik probeer een goed beleid vorm te geven, of het nu voor PvdA'ers, VVD'ers of SP'ers is. Daarover hebben wij met elkaar gedebatteerd. Er moet altijd een balans zijn tussen hervormingen, noodzakelijke maar pijnlijke bezuinigingen en ook verbeteringen, bijvoorbeeld in de positie van flexwerkers. Ik hoop dat u dit ook hebt gehoord. Dit betekent dat ik geen kwalificaties ga geven aan het beleid van het vorige kabinet. U zult dat ongetwijfeld doen met betrekking tot het beleid van dit kabinet. Dat is nu eenmaal de taakverdeling. De staatssecretaris en ik gaan, met alles wat wij in ons hebben, proberen er iets goeds van te maken en ervoor te zorgen dat Nederland en de Nederlanders er beter van worden. Het is aan de Kamer om daarover te oordelen.

De heer Ulenbelt (SP):

Dat betekent toch – de minister antwoordt dat trouwens ook op de schriftelijke vragen – dat op het gebied van sociale zekerheid dit kabinet, waarvan deze minister deel uitmaakt, een voortzetting is van het vorige kabinet? Is de minister dat met mij eens?

Minister Asscher:

Ik stel vast dat de ene partij zegt "het is veel te links" en de andere partij "het is veel te rechts". Weer een andere partij zegt "het is te hervormingsgericht" en een andere partij "het is te weinig hervormingsgericht". Zo hoort het ook in een democratie. Daar worden wij allemaal beter van en onze voorstellen ook, hoop ik. Ik ben beëdigd om het huidige regeerakkoord uit te voeren. Dat doe ik met veel overtuiging. Ik hoop de balans daarin goed te kunnen treffen. Wij hebben met elkaar besproken hoe ingewikkeld het zal zijn om aan de ene kant structureel de werkgelegenheid te vergroten, tegelijkertijd bezuinigingen te halen en ten derde te zorgen voor draagvlak. Ik ga dit kabinetsbeleid niet typeren, dat doet de Kamer. Dat is uw goed recht, maar u moet niet aan de regering vragen of wij het daarmee eens zijn, want dan kan het antwoord alleen maar zijn: nee, wij zijn het niet eens met typeringen. Wij zetten de zaken voort die in het regeerakkoord zijn overgenomen en wij veranderen de zaken die in het regeerakkoord anders zijn.

De heer Van Klaveren (PVV):

65% van de Marokkanen komt in aanraking met de politie. Het aantal verdachten is ten opzichte van andere groepen vele malen hoger. Van de 12- tot 17-jarigen is inmiddels één op de tien geregistreerd als dader. Marokkanen komen drie keer zo vaak in aanraking met de politie als het gaat om geweld. Erkent dit kabinet dat wij gewoon een specifiek probleem hebben met Marokkanen?

Minister Asscher:

Ik heb in het blokje over integratie heel duidelijk gezegd dat, waar Marokkaanse jongens, of welke jongeren dan ook, over de schreef gaan, of het nu gaat om overlast of criminaliteit, er moet worden ingegrepen. Om dit te voorkomen, moet je in de eerste plaats kijken naar opvoeding, maar als mensen over de schreef gaan, moet er worden ingegrepen. Dat is iets waar het kabinet ook mee bezig is. De minister van Veiligheid en Justitie doet dat ook. Dus volgens mij had u het antwoord op die vraag in eerste termijn kunnen horen. U bent het misschien niet eens met wat ik daarna allemaal zei over de mensen met wie het goed gaat, maar dat is het antwoord.

De heer Van Klaveren (PVV):

Die hele riedel kennen we, dat is bekend. Mijn vraag was gewoon: erkent dit kabinet dat we een specifiek Marokkanenprobleem hebben in Nederland, als wij gewoon kijken naar de statistische cijfers? Ten opzichte van bijvoorbeeld Chinezen gaat het erg slecht. Zelfs ten opzichte van Antillianen, met wie het erg slecht gaat, doen ze het nog slechter, helemaal als wij kijken naar de jongste club. Hebben wij dus een specifiek Marokkanenprobleem? Het antwoord kan heel simpel zijn: ja of nee.

Minister Asscher:

Dat het heel simpel is zeg ik u na, maar het antwoord hoeft niet per definitie simpel zijn. Ik heb volgens mij in mijn betoog heel duidelijk gemaakt wat de regering wil op het gebied van integratie. Wij willen dat mensen meedoen. Wij willen dat ze deel uitmaken van deze samenleving, in alle opzichten. Dit betekent dat je iets mag eisen van mensen. Mensen serieus nemen is: eisen stellen en expliciet zijn over wat je verwacht. Als er groepen zijn – ik noem de Marokkaanse jongens, omdat wij de cijfers ook kennen – die over de schreef gaan, moet je ingrijpen. Dat is wat de regering van plan is, maar wij zijn wel altijd gericht op oplossingen. Wij zijn niet gericht op doelgroepenbeleid. Wij willen algemene oplossingen die werken, ook voor specifieke problemen. In dat licht is het belangrijk om je te verdiepen in opvoeding en in scholing. Natuurlijk moeten wij altijd grenzen stellen aan mensen die over de schreef gaan.

De heer Heerma (CDA):

Ik heb twee specifieke vragen aan het einde van het betoog van de minister over de schriftelijke antwoorden die wij hebben gekregen. De eerste vraag heeft betrekking op de arbeidsomstandigheden bij Aldi, waarover wij hebben gesproken in het algemeen overleg van 28 november. Het antwoord van de minister is heel kort. Ik heb deze week in De Telegraaf iets gelezen wat in dat antwoord niet staat, namelijk dat de inspectie daar inmiddels ingezet zou zijn. Ik wil graag van de minister horen of dat bericht klopt.

Mijn tweede vraag betreft de calamiteitenregeling, in casu het vorstverlet. Ik wil de minister bedanken voor de duidelijke toezegging die hij in zijn antwoord gaf. Hij wil ervoor zorgen dat het overleg met de sociale partners hierop niet stuk zal lopen. Kan de minister aangeven op welke termijn hij de Kamer daarover verwacht te informeren?

Minister Asscher:

In antwoord op de eerste vraag: dat klopt. Het is overigens niet zo dat ik de inspectie ergens op af stuur, want de inspectie is onafhankelijk. Ik heb ook naar aanleiding van ons overleg gevraagd om daar eens goed naar te kijken. Als de uitkomsten van dat onderzoek er zijn, zal ik die vanzelfsprekend delen met de Kamer.

Over het vorstverlet en de calamiteitenregeling heb ik de Eerste Kamer toegezegd dat ik ruim voor de inwerkingtreding van dat deel van de wet, per september 2013, de Eerste Kamer en dus vanzelfsprekend ook de Tweede Kamer, zal informeren.

De heer Heerma (CDA):

Mag ik dat zo verstaan dat we deze informatie ruim voor het zomerreces krijgen?

Minister Asscher:

Ja.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik had de minister in eerste termijn gevraagd waarom het amendement-Karabulut voor de bestrijding van segregatie niet wordt uitgevoerd. De minister heeft vervolgens copy and paste toegepast en het antwoord daarop van oud-minister Leers weer opgelepeld, namelijk dat er gesprekken gaande zijn met allerlei clubs. Er is echter geen enkel contact geweest met de concrete initiatieven die er zijn van ouders, van onderop. Ik noem de Stichting Kleurrijke Scholen vanuit Forum, gemengde scholen. Ik wil toch mijn vraag aan de minister herhalen. Met wie zijn dan wel gesprekken gevoerd? Waarom zijn de dragers van die mooie oude initiatieven van onderop, waarvoor de opvolger van deze minister in Amsterdam zich samen met ons hard maakt, niet benaderd?

Minister Asscher:

Wat ik daarvan weet, stamt uit mijn vorige functie. Ik wil in tweede termijn nog even op die vraag ingaan. Dan kan ik u misschien een beter antwoord geven dan ik schriftelijk heb gedaan.

De voorzitter:

Dat lijkt me een goed voorstel. Ik dank de minister voor zijn bijdrage aan het debat van vandaag.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik geef straks het woord aan de staatssecretaris. Na haar beantwoording in eerste termijn schors ik voor het diner. Ik heb begrepen dat zij drie blokken heeft. Na elk blok is er gelegenheid om te interrumperen. Ik verzoek de staatssecretaris om even te vertellen welke blokken zij heeft, want dan kunnen wij meeschrijven en ons daarop voorbereiden.

Staatssecretaris Klijnsma:

Voorzitter, dank u wel. Ik heb inderdaad drie blokken, namelijk de Participatiewet, armoedebestrijding, en AOW en pensioenen, dus de oudedagsvoorziening.

De voorzitter:

Ik neem aan dat u aangeeft wanneer een blokje eindigt.

Staatssecretaris Klijnsma:

Zeker. Ik heb ervoor gekozen om de boel een beetje beknopt neer te zetten, omdat de minister en ik al veel vragen schriftelijk hebben beantwoord. Ik kan mij voorstellen dat de leden daar nog wel op willen inzoomen. Het is prima om dat bij interruptie te doen.

Ik wil allereerst zeggen – ik sta hier natuurlijk weer met een andere achtergrond dan de minister – dat ik mij zeer verheug op de interactie met de Tweede Kamer, en overigens ook met de Eerste Kamer. Een vruchtbare samenwerking tussen ons allen komt natuurlijk het land ten goede. Dat geldt niet alleen voor beide Kamers, maar ook voor alle andere partners die wij in Nederland en ook daarbuiten hebben: de sociale partners, die net al zeer over het voetlicht zijn gekomen in de termijn van de minister, de gemeenten, die meer mijn pakkie-an zijn, de uitvoerders van beleid, zoals het UWV en de Sociale Verzekeringsbank, de pensioenfondsen en noem maar op. Er zijn veel partners in ons land.

Het allerbelangrijkst blijven echter natuurlijk de mensen om wie het gaat, de mensen voor wie ook alle parlementsleden zich altijd inzetten. Het gaat erom dat wij heel helder over het voetlicht brengen wat wij voor die mensen kunnen doen. Het zijn geen eenvoudige tijden, zo simpel is het. Het is dan ook wezenlijk dat wij met zijn allen proberen om te voorkomen dat mensen aan lager wal raken en geen perspectief meer hebben. Dat willen wij natuurlijk absoluut niet.

Ik zei al dat ik ervoor heb gekozen om mijn betoog in drie blokken in te delen. Als je echt beklemtoont dat je ervoor wilt zorgen dat iedereen mee kan blijven doen, is het belangrijk om met het onderwerp participatie te beginnen. De Participatiewet staat in het regeerakkoord.

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut, wij zijn net aan een blokje begonnen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ja, de Participatiewet toch?

De voorzitter:

Ja. Zullen wij de staatssecretaris even laten uitpraten en aan het eind van haar blokje wat vragen stellen daarover?

Mevrouw Karabulut (SP):

Als u dat zo wilt ...

De voorzitter:

Dank u wel.

Staatssecretaris Klijnsma:

Het gaat erom dat iedereen mee kan doen. Ik heb al eerder op de plek van staatssecretaris gezeten. Toen ik aantrad in december 2008, lag net het rapport van Bert de Vries er. Dat rapport, onder de titel Werken naar vermogen, is verschenen in oktober 2008. Het was een fundamentele herbezinning op de WSW, maar niet alleen de WSW. Bert de Vries zei ook behartigenswaardige dingen over de Wajong en de WWB. Hij was degene die de discussie aanzwengelde dat werken naar vermogen voor het meedoen van mensen essentieel is. Op dat rapport van Bert de Vries ben ik toen gaan voortborduren en na mij mijn opvolger Paul de Krom. Nu ben ik weer de opvolger van Paul de Krom.

Het gaat er nu om dat wij dat fenomeen – het participeren, het werken naar vermogen – echt goed en stevig neerzetten. Ik heb de afgelopen drie jaar natuurlijk mijn oren en ogen open gehad. Ik heb gezien dat de wet zoals die voorlag op onderdelen door de samenleving zeer goed werd begrepen, maar op andere onderdelen echt verbetering behoeft. Het is volgens mij goed dat wij met zijn allen kijken naar de manier waarop wij die oude wet zodanig kunnen inrichten dat die goed kan worden meegenomen in de hele samenleving. Het is natuurlijk heel belangrijk om die verbeteringen echt gestalte te geven. Dat doen we met zijn allen omdat we geen herbeoordeling van het huidige bestand Wajong-gerechtigden willen. De huidige Wajong-gerechtigden worden dus niet herkeurd. We gaan werkgevers verplichten om meer mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Het is natuurlijk het mooiste als werkgevers dat uit zichzelf doen. Er zijn goede voorbeelden in het land van werkgevers die dat doen. Andere werkgevers hebben daarvoor echter een soort prikkel nodig. Het is daarom goed dat wij met de quotumregeling een stevige stok achter de deur hebben gezet.

Gemeenten krijgen meer vrijheid om beschut werk als voorziening te organiseren. Zij krijgen ook meer tijd, want we smeren de efficiencykorting op de Participatiewet voor de sociale werkvoorziening uit over een periode van zes jaar. Dat geeft gemeenten veel meer lucht en ruimte. Op die manier kunnen zij de Participatiewet goed invoeren. Wij zijn blij dat de Participatiewet wat dat betreft echt verbeterpunten in zich draagt. Die zal ik met verve uitvoeren.

Ik heb natuurlijk tijdens de eerste termijn van dit debat goed naar de woordvoerders in de Kamer geluisterd. De heer Van Vliet heeft de nadruk gelegd op het zittende bestand, dus de huidige WSW'ers. Hij heeft gevraagd hoe het daarmee gaat. Laat ik daarover heel helder zijn. De huidige WSW'ers houden gewoon de rechten die zij nu hebben. Zij zitten in een sociale werkvoorziening en zullen op de huidige manier kunnen blijven werken.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen stelt dat de VVD een voorstander is van het invoeren van de Participatiewet, maar dat zij wel graag wil dat de beoogde decentralisaties in samenhang worden opgepakt. Ook ik vind dat een uitstekend idee. Wij willen immers graag dat die Participatiewet wordt gefundeerd op de middelen uit het participatiebudget, de WSW en een deel van het re-integratiebudget van de Wajong. Dit wordt samengevoegd en gebundeld in een re-integratiebudget. Daarmee krijgen de gemeenten de mogelijkheid om integraal beleid te voeren voor iedereen met arbeidsvermogen. Met de nieuwe taken op het gebied van de Wmo en de jeugd, krijgen gemeenten bovendien een brede verantwoordelijkheid voor de verknoping van beleidsterreinen. Het doel is, te komen tot één gezin en één plan met zo min mogelijk loketten en zonder het langs elkaar heen werken van hulpverleners.

Ik heb ook mevrouw Voortman goed beluisterd. Zij vroeg of ik haar passie deel voor het participatiebudget. Jazeker, want het uitgangspunt bij de decentralisaties is natuurlijk, het waar mogelijk bieden van beleidsruimte aan gemeenten. Ik kan mevrouw Voortman melden dat ik dat van wezenlijk belang acht, ook al als oud-wethouder.

Ik vind het ook van groot belang dat de financiering gemeenten ruimte biedt, maar ook stimuleert om te komen tot een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de verschillende regelingen. Het is immers in het belang van iedere burger die afhankelijk is van die regelingen, dat de uitvoering echt doelmatig is. Het kabinet weegt dus die belangen bij de maatregelen die het neemt rond ontschotting. Ontschotting is altijd een punt van aandacht in de Kamer. Het kabinet zal hierop ingaan bij de voorstellen die het doet. Op die manier kan de Kamer de weging heel nauwgezet maken.

De heer Heerma vroeg mij naar de wenselijkheid en de uitvoerbaarheid van het quotum. Wat zijn de voornemens van het kabinet op dat punt? Hij vroeg mij ook of gemeenten in het landelijk gebied hier meer "last" van zouden kunnen hebben. Ik vind het van wezenlijk belang dat het kabinet een quotumregeling ontwerpt waarmee gemeenten goed uit de voeten kunnen. De ene gemeente is de andere niet. Wij zullen in nauwe samenspraak met de gemeenten hiermee aan de slag gaan. Wij zullen de Kamer hiervan bovendien elke keer op de hoogte stellen.

Ik pak bij dit blok toch ook maar even de vraag aan de minister die zojuist is blijven liggen over de agressie bij de WWB-loketten. De WWB gaat immers bij de Participatiewet uiteindelijk ook een rol spelen of zal daarin worden geïncorporeerd. Het mag helder zijn dat wij agressie tegen uitvoerders bij loketten onacceptabel vinden. Er moet adequaat gereageerd kunnen worden door deze uitvoerders en het regeerakkoord voorziet hierin. Ernstige misdragingen tegen ambtenaren die de socialezekerheidsregelingen uitvoeren, moeten volgens het regeerakkoord leiden tot onmiddellijke stopzetting van een uitkering. Dat geldt voor de hele sociale zekerheid, niet alleen voor de WWB. Als er zeer ernstige misdragingen aan de orde zijn, zullen wij dit opnemen in alle socialezekerheidswetten.

De voorzitter:

Dit suggereert het einde van een blokje.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ja.

De voorzitter:

Mevrouw Van Nieuwenhoven-Wijbenga heeft een vraag.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Van Nieuwenhuizen. U bent in de war met een van onze illustere voorgangers, namelijk Jeltje van Nieuwenhoven. Zij is overigens ook van een andere partij. Ik heb een korte vraag aan de staatssecretaris. Is zij het met ons eens dat het gebruiken van ernstig geweld tegen medewerkers een zelfstandige grond kan worden om in te grijpen in een uitkering?

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat kan het worden bij zeer ernstige misdragingen, ja.

De heer Van Vliet (PVV):

Dat is nou jammer. Ik zou zeggen: bij iedere misdraging. Ik heb een vraag over de quotumregeling. In de eerste termijn heb ook ik hiernaar gevraagd, niet alleen D66. Ik ga even terug naar het voorbeeld. Bij Connexxion werken 15.000 mensen, hoofdzakelijk chauffeurs op touringcars, ov-bussen en taxi's. Als zij binnen zes jaar 5% arbeidsgehandicapten in dienst moeten nemen, betreft dat op het huidige personeelsbestand 750 mensen. Voor een werkgever van 15.000 mensen is het heel fors om 750 nieuwelingen te laten instromen. Zij zullen de arbeidsplekken van anderen moeten vervangen; een andere manier zie ik niet. Hoe ziet de staatssecretaris dit voor zich in de praktijk, zeker als het gaat om chauffeurs en niet iedere arbeidsgehandicapte achter het stuur kan zitten? Een bedrijf als Connexxion zal dan toch per definitie in die boetefuik lopen?

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat is bij uitstek iets wat wij verder moeten uitwerken. Bij ieder bedrijf heb je medewerkers nodig die de klussen kunnen klaren. Ik zeg altijd een beetje gekscherend: je moet mij niet in de horeca zetten met een blad vol kopjes koffie. Dat wordt immers niks. Als je buschauffeur bent, moet je een aantal beperkingen niet hebben. Ik kan mij echter zo voorstellen dat wij samen met Connexxion kunnen bekijken welke mensen er wel aangenomen kunnen worden. Het toeval wil dat ik iemand ken die hier in de stad tramchauffeur is en maar één arm heeft. Het kan dus wel. Zo moet je steeds nauwgezet bekijken hoe je mensen kunt voorthelpen zodat ze ook in jouw bedrijf een plek kunnen krijgen. Bij Connexxion zitten niet alleen maar chauffeurs, maar ook andere medewerkers. Dat is ook waar. Ik wil zo graag dat alle bedrijven zichzelf opgewekt in de spiegel aankijken en heel nauwgezet nagaan op welke plekken ze mensen met beperkingen een goed perspectief kunnen geven.

De heer Van Vliet (PVV):

Na het kerstreces gaan wij met de staatssecretaris het debat aan over de contouren van de nieuwe Participatiewet. Mag ik ervan uitgaan dat zij dan openstaat voor amendementen van de oppositie of ideeën van de PVV over de manier waarop wij dit kunnen realiseren?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ja. Ik heb natuurlijk goed geluisterd naar eenieder van u. Alle lumineuze ideeën zijn zeer welkom. Zo'n quotumregeling kent immers veel haken en ogen. Daar ben ik heel eerlijk in. Wij kijken met grote belangstelling naar wat er in het buitenland is ontwikkeld, zodat wij niet in dezelfde valkuilen storten.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik heb in mijn eerste termijn aan de staatssecretaris gevraagd wat zij mensen met een beperking concreet te bieden heeft. Het participatiebudget is daarvan een voorbeeld. Zij reageerde dat het kabinet dit met gemeenten moet bespreken. Ze sprak over de beleidsvrijheid. Het gaat mij echter ook om de eigen regie van mensen. Er komt nog een contourennota. Is de staatssecretaris voornemens om daarin in ieder geval verder uit te werken wat zij met dit participatiebudget wil doen?

Staatssecretaris Klijnsma:

De contourennotitie die ik voornemens ben nog voor het kerstreces aan de Kamer te sturen, geeft inderdaad de grote lijnen weer van wat wij allemaal moeten uitwisselen om die Participatiewet goed vorm te geven en met welke partners wij allen, parlement en kabinet, dit zullen doen. Een van de zaken die daarin bij uitstek aan de orde zou kunnen zijn is bijvoorbeeld iets als een persoonsgebonden budget in de brede zin van het woord. Ik zeg dit voorzichtig, want dit is een van de zaken die mevrouw Voortman altijd naar voren brengt. Ik heb net niet voor niets beklemtoond dat gemeenten, doordat je veel meer zaken decentraliseert, heel nauwgezet kunnen kijken naar al die facetten van een mens, een burger. Samen met die burger kunnen ze heel goed bekijken wat die man of die vrouw nodig heeft om echt te kunnen meedoen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De staatssecretaris zegt dat dit aan de orde zou kunnen komen in die notitie, maar die notitie schrijft zij zelf. Kan ik er dan van op aan dat dit in de notitie aan de orde komt?

Staatssecretaris Klijnsma:

Het fenomeen pgb als zodanig niet, maar mevrouw Voortman hoort mij goed. Als wij de zaak verder uitwerken, ga ik ook met gemeenten heel erg de diepte in om te kijken welke instrumenten zij nodig hebben om de Participatiewet goed te kunnen uitvoeren.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik had gevraagd welke gedaantewisseling de staatssecretaris heeft ondergaan. Zij aan zij met de SP heeft de PvdA de Wet werken naar vermogen bestreden, vooral omdat de sociale werkplaatsen worden gesloopt. En nu staat hier een staatssecretaris die het volledig voor haar rekening neemt om daar 60.000 à 70.000 banen te schrappen. Wat is er met de staatssecretaris gebeurd? Bij de Partij van de Arbeid kunnen ze draaien, dat weten wij, maar zo'n draai, die 60.000 à 70.000 mensen hun baan gaat kosten, is toch niet te verkopen?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik hecht er zeer aan om tegen de heer Ulenbelt, maar achter de heer Ulenbelt ook tegen al degenen die in sociale werkbedrijven actief zijn, het volgende te zeggen. Wij hebben inderdaad zowel in de Brabanthallen als op het Malieveld gestaan – daar sta ik nog steeds enorm achter – omdat wij allebei de manier waarop de Wet werken naar vermogen zou worden geïmplementeerd geen goed idee vonden. Dat vind ik nog steeds niet. Daarom staat nu de Participatiewet in de steigers, zodat we de zaken die we in het oorspronkelijke wetsvoorstel geen goed idee vonden, nu op een andere manier kunnen implementeren. Ik wil glashelder zijn dat de Partij van de Arbeid ook in haar verkiezingsprogramma had staan dat er overal bezuinigingen zouden worden ingeboekt, ook bij de SW-bedrijven.

Ik wil echter ook helder beklemtonen dat wij natuurlijk niet 60.000 plekken bij de SW-bedrijven opheffen. Ik heb net in alle helderheid tegen de heer Van Vliet gezegd dat de huidige SW'ers hun plek houden. Ook blijven er wat ons betreft 30.000 beschutte werkplekken bestaan. Dat staat gewoon in het regeerakkoord. Al die mensen die kunnen werken naar hun vermogen, die kunnen meedoen in onze samenleving, krijgen een uitgestoken hand zodat ze kunnen blijven meedoen. Dat is misschien niet de SW oude stijl, maar toen ik de vorige keer staatssecretaris was, heb ik veel SW-bedrijven bezocht. Ook tijdens de campagne ben ik weer bij veel SW-bedrijven binnen geweest. Het is helemaal niet verkeerd om eens te durven kijken naar de toekomst van SW-bedrijven. Ik sta daar zeer voor en ik ga daarvoor ook echt tijdens deze kabinetsperiode.

De heer Ulenbelt (SP):

Dat was een lang antwoord, maar de staatssecretaris haalt wel 1,8 miljard euro weg bij de sociale werkplaatsen. Mensen zullen daar dus hun werk verliezen en mensen die daarop zijn aangewezen, zullen er niet meer inkomen. Nu geeft de staatssecretaris weer een uitgestoken hand – het kabinet steekt meer handen uit dan het heeft; ook de staatsecretaris doet daaraan mee – maar het betekent toch domweg dat een goede voorziening, een parel van de sociale zekerheid, onder leiding van de PvdA wordt afgebroken? De staatssecretaris spreekt in haar antwoord over het quotum, maar zelfs mensen die minder arbeidsongeschikt zijn dan mensen in de sociale werkvoorziening komen niet aan het werk. Die klagen daarover. Voor hen hadden wij dat quotum bedoeld. De staatssecretaris speelt nu balletje-balletje. Zij zegt: wij hanteren een quotum en wij breken de werkplaatsen af. Wat is er in de staatssecretaris gevaren? Waar komt die gedaantewisseling vandaan? Zij zegt het voor die mensen op te nemen, maar zij laat hen vallen als een baksteen. Dat had ik nooit verwacht van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Klijnsma:

Deze staatssecretaris laat geen enkel mens vallen als een baksteen. Zij laat niemand vallen, zeker niet de mensen die onze hulp nodig hebben. Ik merk dat ik wat emotioneel word, maar ik kan dat niet helpen. De woorden van de heer Ulenbelt werp ik verre van mij. Ik wil heel graag dat wij gezamenlijk – de uitgestoken hand is dan ook bedoeld voor de heer Ulenbelt en de voltallige SP-fractie – voor die mensen blijven staan, zoals wij dat altijd hebben gedaan. Wij laten hen niet in de steek, nooit. Die mensen hebben recht op een plek in onze samenleving. Wij hadden plekken oude stijl in de sociale werkbedrijven; dat klopt. Ik wil aan de ene kant beschutte werkplekken houden voor degenen die echt niet bij een werkgever aan de slag kunnen, maar aan de andere kant perspectief bieden voor degenen die dat wel kunnen. Die moeten wij een ruggensteun bieden. Natuurlijk heeft de heer Ulenbelt groot gelijk als hij zegt dat ook de PvdA inboekt op deze post, net zoals er ingeboekt wordt op allerlei andere posten in de rijksbegroting. Daar ben ik hartstikke eerlijk over. Dat neemt echter niet weg dat het kabinet de mensen niet in de steek laat. Nooit.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Wij hadden het eerder vanmiddag over het sociaal akkoord. Wij hebben in de media geluiden gehoord dat werkgevers onder meer de quotumregeling van tafel willen hebben. De quotumregeling is juist het fundament van dit kabinet bij het zorgen voor voldoende plaatsen op de arbeidsmarkt voor mensen met een arbeidshandicap. Acht de staatssecretaris het mogelijk dat in het kader van het sociaal akkoord de quotumregeling alsnog van tafel gaat?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ook ik heb gehoord dat de werkgevers niet staan te popelen, als ik het zo mag uitdrukken. Natuurlijk mag ik de werkgevers niet allemaal over één kam scheren, want er zijn ook heel sociale werkgevers, die veel plekken voor mensen met beperkingen hebben gecreëerd, maar tot op heden laat het leeuwendeel van de werkgevers deze mensen buiten staan. Als alle werkgevers in Nederland – zeker de groteren, want daarvoor geldt de quotumregeling natuurlijk bij uitstek – tussen nu en 1 januari 2015 heel veel mensen met beperkingen een plek geven, dan hebben wij misschien de quotumregeling niet nodig als stok achter de deur. Toch houd ik de regeling graag als stok achter de deur. Ik heb immers al eerder met dit bijltje gehakt en toen gezien dat het niet zo simpel is. Het is dus heel belangrijk dat wij ook tegen de werkgevers zeggen: kom op, want anders …

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Mag ik de woorden van de staatssecretaris zo uitleggen dat zij uitsluit dat de quotumregeling straks in het kader van het sociaal akkoord van tafel gaat?

Staatssecretaris Klijnsma:

Als mevrouw Schouten mij goed beluisterd heeft, dan heeft zij gehoord dat ik heb gezegd dat wij de quotumregeling niet meer nodig hebben als de werkgevers opeens met heel veel plekken komen. Ik moet dat echter nog zien. Mag ik het zo formuleren?

De voorzitter:

Dat mag u altijd.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik ga ervan uit dat de stok achter de deur blijft staan tot blijkt dat hij niet nodig is, en niet omgekeerd. Ik heb de minister al een rechte rug toegewenst en ik wens de staatssecretaris nu hetzelfde toe.

Er blijven 30.000 beschutte werkplekken over. Mijn fractie betwijfelt zeer of dat genoeg is, maar daar komen wij op terug. Gisteren heb ik de staatssecretaris gevraagd of zij kan garanderen dat er echt 30.000 plekken komen en dat de gemeenten met het geld niet minder plekken tegen een hoger loon zullen bieden. Ik heb behoefte aan wat meer comfort, want het antwoord dat terugkomt in de contourennotitie vind ik net een beetje te afwachtend. Ik herhaal daarom mijn vraag. Kan de staatssecretaris mij garanderen dat gemeenten ook echt 30.000 plekken aanbieden?

Staatssecretaris Klijnsma:

Dit vergt natuurlijk dat we goed communiceren. Maar het gaat niet alleen om communiceren, maar ook om het met gemeenten nadenken over de manier waarop aan die beschutte werkplekken precies vorm wordt gegeven. Een ding is zo helder als glas: in het regeerakkoord worden 30.000 plekken op het niveau van het minimumloon genoemd. Daar ga ik de gemeenten ook aan houden.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik vind dat een waardevolle aanvulling. Volgens het regeerakkoord is er geld voor 30.000 plekken op 100% minimumloon, wat ook ruimte overlaat voor een andere invulling. Ik heb dit echt als een toezegging ervaren. De insteek is dat de staatssecretaris 30.000 plekken gaat regelen en daar ben ik heel blij mee.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik wil daar nog iets aan toevoegen. Ik wil dat natuurlijk heel graag, want anders neem ik mijn partners niet serieus en ik ben van plan om dat wel te doen. Ik ga daar met de VNG heel stevig over doorpraten, maar ik hecht eraan dat die 30.000 plekken gekoppeld zijn aan het minimumloon. Als gemeenten een ander lumineus idee hebben over de plekken dat wel met het minimumloon te maken heeft, ben ik daar op zichzelf wel voor in, maar dat minimumloon staat stevig.

De heer Heerma (CDA):

De staatssecretaris haalde in haar betoog het verschil tussen de Randstad en het landelijk gebied aan. Ik heb daarover in de schriftelijke beantwoording een toezegging gezien. Op welke termijn denkt de staatssecretaris de Kamer hierover te informeren?

Dan heb ik ook nog een vervolgvraag met betrekking tot de antwoorden die we hebben gekregen over gemeenten zoals Gouda en het terugvorderen van het Wpb-budget. Ik vond het antwoord nogal formalistisch van aard. Gaat het hier niet om een puur administratieve kwestie die ook nog eens alleen gold voor het jaar 2009? Zou het de regering niet sieren om, met het oog op alles wat er met het nieuwe regeerakkoord op gemeenten afkomt, een iets welwillender opstelling te kiezen?

Staatssecretaris Klijnsma:

Over de verschillen tussen gemeenten en de manier waarop we de Participatiewet inrichten, komen we natuurlijk nog te spreken. Dat heeft alles te maken met verdeelmaatstaven rond het budget. Ik stel me zo voor dat we daarover nog menigmaal met elkaar van gedachten zullen wisselen. Ik hecht er ook zeer aan om dan te beluisteren wat de Kamer wezenlijk vindt.

Het punt Gouda heeft de heer Heerma nu tweemaal aangekaart en driemaal is scheepsrecht. Ik heb contact opgenomen met de wethouder in Gouda omdat ook ik vond dat ik eens heel nauwgezet moest kijken naar wat daar nu precies in 2009 is gebeurd en naar de manier waarop de administratieve afwikkeling gestalte heeft gekregen. Op basis van wat ik nu inzichtelijk heb gekregen, kan ik niet anders dan recht in de leer zijn naar Gouda toe. De heer Heerma weet natuurlijk dat men naar de rechter is gestapt. De zaak is nu bij de Centrale Raad van Beroep aanhangig en dat wachten we af.

De heer Heerma (CDA):

Dan heb ik nog een vraag met betrekking tot de jobcoaches en het jobcoachprotocol zoals dat door het UWV wordt gehanteerd. Ik heb daarover eerder een vraag gesteld en ik heb daarop ook een schriftelijk antwoord gekregen. Het antwoord ging echter niet helemaal in op de vraag die ik had gesteld of die ik in elk geval had bedoelen te stellen. Het gaat om het volgende. Bij strikte handhaving van het jobcoachprotocol houdt de jobcoach na drie jaar op. Dat is echter ook het moment waarop werkgevers vaak voor de afweging staan om iemand een vast contract aan te bieden. Mijn vraag is of de staatssecretaris bereid is om met het UWV te kijken naar een iets minder strikte handhaving van het protocol. Het protocol biedt afwijkingsmogelijkheden, waardoor dergelijke draaideurconstructies niet meer kunnen voorkomen.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik zeg toe dat ik daarover met het UWV zal praten. Ik kan echter niet toezeggen dat een gesprek ertoe leidt dat jobcoaches veel langer dan drie jaar aan de slag kunnen. Dat moet helder zijn. Maar in voorkomende gevallen, als net dat kantelpunt aan de orde is, zou je daarmee misschien iets flexibeler kunnen omgaan. Ik zeg ook toe dat we, in de context van de Participatiewet, daarover met de gemeenten zullen praten, want zij krijgen zo meteen de begeleiding van deze jonge mensen onder hun hoede.

De heer Heerma (CDA):

Ik dank de staatssecretaris voor deze toezegging. Zij verwijst echter ook naar de Participatiewet. Kan zij de Kamer zo snel mogelijk informeren over het contact met het UWV?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ja, natuurlijk.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Ik kom even terug op het mooie betoog vol emotie van de staatssecretaris. Zij zei: wij laten deze mensen niet in de steek; wij gaan voor SW-plekken voor de mensen die deze echt nodig hebben, maar daarnaast willen wij dat zo veel mogelijk mensen kunnen uitstromen naar reguliere arbeid. Ik heb nog een korte vraag om dit punt tot drie cijfers achter de komma duidelijk te krijgen. Geldt dit ook voor het zittende bestand? Die mensen willen wij daar toch ook bij helpen?

Staatssecretaris Klijnsma:

Uiteraard.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Dan is het helemaal duidelijk.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik had een vraag gesteld over de prestatieladder voor social return als middel in plaats van of naast een quotum. Is de staatssecretaris bereid om dit straks in haar contourennotitie actief te benoemen en uit te werken, om na te gaan wat de mogelijkheden zijn?

Staatssecretaris Klijnsma:

Dit staat nog niet in de contourennotitie. Ik vind het wel de moeite waard om daar in het verlengde van onze discussie over door te praten, mede omdat ik heb begrepen dat dit bijvoorbeeld in de bouw wel rendement geeft. Ik vind het dus een goed idee om daarover door te praten.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik dank de staatssecretaris voor deze toezegging. Ik hoop dat zij hieraan toch een paar woorden kan wijden in de contourennotitie, zodat het vervolggesprek ergens op gefundeerd is.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik zal nagaan wat ik nog kan doen, want de notitie is op een haar na gevild. Morgen of volgende week bespreken wij deze met het kabinet. Ik kijk wat ik kan doen, maar ik vrees dat het lastig wordt. Mevrouw Schouten heeft in ieder geval de toezegging dat ik hierover verder met haar in conclaaf ga.

Dit was het blokje over de Participatiewet. Ik stap nu over naar het blokje over de armoedebestrijding. Daarover heeft menig Kamerlid het een en ander gezegd. De heer Kerstens heeft gevraagd om een officiële bevestiging van mijn uitspraak van afgelopen zaterdag dat de stadspassen niet meer gebonden zijn aan de inkomensgrens van 110% van de bijstandsnorm. Dat is inderdaad het geval. Het gaat om passen voor maatschappelijke voorzieningen, culturele voorzieningen en sportvoorzieningen. Wij vinden het heel belangrijk dat mensen kunnen deelnemen aan deze zaken. Vandaar dat die beperking met onmiddellijke ingang is komen te vervallen.

De leden Karabulut en Ulenbelt hebben een amendement aangekondigd waarin zij verzoeken om al in 2013 100 miljoen extra in te zetten voor het bestrijden van armoede onder kinderen, voor voedselzekerheid en bijzondere bijstand. Dat is op zichzelf natuurlijk een heel sympathiek amendement, edoch de dekking van het amendement gaat niet lukken. Uit de nota van wijziging blijkt dat die post tot 78 miljoen is gereduceerd. Een post voor onvoorziene uitgaven van 78 miljoen op een begroting van 70 miljard is geen vetpot. Dat is 0,1%. Ik wil het volgende afspreken. Ik hecht eraan om dit aandachtspunt goed neer te zetten, want beide leden van de SP-fractie hebben hier wel een punt. In de jaarschijf 2013 zijn nog geen extra middelen beschikbaar voor de armoedebestrijding. In de jaarschijf 2014 is er 80 miljoen beschikbaar. Vanaf 2015 is er structureel 100 miljoen beschikbaar. In de jaarschijf 2013 zijn er dus geen extra middelen. Ik stel voor dat ik bij het schrijven van de Voorjaarsnota kijk of wij nog enige ruimte kunnen vinden voor de armoedebestrijding. Als dit lukt, kunnen wij deze invullen. Ik hecht er natuurlijk zeer aan om, met gemeenten en alle andere relevante partijen, hun inzet met betrekking tot die 80 miljoen, die 100 miljoen en eventueel de resterende middelen voor 2013, nader uit te werken. Hierbij is er speciale aandacht voor kinderen. Aangezien sport zo belangrijk is voor kinderen, wordt er in ieder geval subsidie gegeven aan het Jeugdsportfonds Nederland. Die subsidie wordt verlengd. De sportimpuls wordt verhoogd. Wij blijven ook inzetten op de participatie van ouders. Ik heb net al gezegd dat die pas daar ook heel wezenlijk bij is.

Ik hecht er zeer aan om te zeggen dat ik de inzet van vrijwilligers bij de armoedebestrijding een heel warm hart toedraag. We gaan een zware tijd tegemoet, maar we moeten inzetten op preventie. Als we dat met zijn allen echt goed vormgeven, heb ik er alle vertrouwen in.

De voorzitter:

Als er geen vragen zijn, gaan we naar het volgende blokje. Dat moest ik even zeggen om de SP wakker te kussen.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik laat me niet blij maken met een dode mus. Een en ander wordt doorgeschoven naar de Voorjaarsnota, maar het is crisis. Er is tegen die tijd waarschijnlijk nog minder geld dan er nu is. De armoede onder kinderen neemt onverwachts toe. Ik zal mijn amendement aanpassen. Ik zal er geen 100 van maken, maar 78. Dat bedrag is er wel en dan is het prima gedekt. De staatssecretaris zegt dat het geld naar sport en dergelijke gaat. Ik vind voetbal ook heel belangrijk, maar een gehaktbal is voor die kinderen toch veel belangrijker? Het gaat om armoedebestrijding, om eten. De staatssecretaris wil er iets aan doen, maar waarom zegt zij dan niet dat het bedrag van 78 miljoen onvoorzien is en dat zij een en ander het komende jaar zal doen?

Staatssecretaris Klijnsma:

Volgens mij ben ik daar heel helder over geweest. In een begroting heb je altijd een buffer nodig. Dat is heel belangrijk, anders heb je geen enkele speelruimte meer bij onvoorziene omstandigheden. Het kan dus niet zo zijn dat dit zo wordt ingevuld. Dat gaat gewoon niet. Ik kan het niet mooier maken. Mijn toezegging staat. Als er bij de Voorjaarsnota iets van ruimte is, dan kan het geld naar de armoedebestrijding. Veel meer kan ik er niet aan toe- of afdoen.

De heer Ulenbelt (SP):

Het gaat hier om kinderen die ook honger hebben. De overheid heeft honger. Daar is die 78 miljoen voor. Maar waarom besteden we dat geld niet aan kinderen in armoede? U hebt grote woorden over de Voorjaarsnota, maar u ziet de kinderen die in armoede verkeren toch ook staan? U bent toch bereid geld naar voren te halen? Doe dat met die 78 miljoen.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik heb daarvan gezegd wat ik ervan gezegd heb. Bovendien zijn er in ons land gelukkig middelen voor armoedebestrijding, maar ook ik vind dat het een onsje meer zou moeten.

De heer Heerma (CDA):

Ik heb over dit blok twee vragen aan de staatssecretaris. Ik heb in mijn betoog namens het CDA het initiatief voor ruilwinkels aangehaald. Die zijn er bijvoorbeeld in Alphen aan den Rijn maar ook in Zeeland. Kunnen de middelen voor de bijzondere bijstand – in tegenstelling tot de meeste terreinen gaat er op dit terrein extra geld naar gemeenten toe – ingezet worden om dit soort initiatieven te bevorderen?

Mijn tweede vraag gaat over het Zilvervlootsparen. Daar heeft de staatssecretaris schriftelijk antwoord op gegeven. Formeel kan ik het antwoord "we wachten het voorstel af" nog begrijpen, maar in de schriftelijke beantwoording staat ook dat in twijfel wordt getrokken of het bevorderen van sparen en spaarzaamheid een effect zou hebben op het tegengaan van schulden. Ik wil daar graag een nader toelichting op.

Staatssecretaris Klijnsma:

Als onze beantwoording zo geduid kan worden, dan moet ik melden dat ik het sparen wil promoten, zeker voor kinderen. Dat is het punt helemaal niet. Ik wil u het volgende dilemma meegeven. Bij de ene bevolkingsgroep wil je heel graag dat die enorm spaart, maar bij de andere bevolkingsgroep wil je juist graag dat die al het spaargeld ook eens een beetje zou aanwenden voor van alles en nog wat. Maar goed, dat is mijn eigen hartenkreet.

Ik kom op de vraag over het Zilvervlootsparen. Ik herinner mij nog dat wij vroeger inderdaad zo'n spaarpotje hadden met een oranje dekseltje. Daar deden mijn ouders zo nu en dan een rijksdaalder in. Dan pluste de overheid aan het einde van de rit zo'n 10% bij, als ik het mij goed herinner. Dat was heel plezierig, want als je achttien werd, had je alvast een spaarbankboekje. Ik heb niet voor niets geantwoord dat dit bij uitstek iets is wat bij de begroting van Financiën aan de orde gesteld moet worden, want daar moet het geld vandaan komen. Ik weet niet of het Zilvervlootsparen in deze tijd nog zo'n groot succes zou zijn. Ik vraag u om dat bij de begroting van Financiën aan de orde stellen.

Ik kom op de vraag over de ruilwinkels. Er zijn allerlei maatjesprojecten, ruilwinkels, vakantiewinkels, dus er zijn allerlei verschillende vrijwilligers. Ik heb net gezegd dat ik het heel belangrijk vind dat gemeenten de vrijwilligers in de context van armoedebestrijding in de brede zin van het woord goed schragen. Het is daarom zeker de moeite waard om samen met gemeenten te bekijken hoe we die middelen, die we in ieder geval in de jaarschijf 2014 en verder hebben, ook voor dit soort initiatieven kunnen inzetten.

De heer Heerma (CDA):

Ik dank de staatssecretaris voor deze laatste toezegging, omdat deze gemeenten nu te maken hebben met het feit dat het meestal alleen maar gefinancierd kan worden met een soort startsubsidie. Dit zou volgens mij het probleem oplossen, dus dank daarvoor. Ik neem aan dat de staatssecretaris met haar hartenkreet niet de illusie heeft dat kinderen spaartegoeden hebben die uitgegeven kunnen worden. Ik dank de staatssecretaris voor de iets warmere bewoording over het sparen door kinderen dan ik in de schriftelijke beantwoording meende te lezen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik wil nog even terugkomen op de stadspassen. Ik ben blij dat gemeenten die nu ook mogen geven aan mensen die een inkomen hebben dat hoger is dan 110% van het wettelijk sociaal minimum. Maakt de staatssecretaris het met dit besluit ook mogelijk dat gemeenten die categoriaal mogen verstrekken?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik maak het mogelijk dat de gemeenten kunnen doorgaan met het verstrekken van de stadspassen op de manier waarop zij dat altijd deden.

Mevrouw Karabulut (SP):

Als dat zo is, moet de staatssecretaris artikel 35 van de Wet werk en bijstand, die is gewijzigd, gaan veranderen. Dan wordt het mogelijk om de stadspassen en andere zaken categoriaal te verstrekken. Er wordt dan dus niet individueel getoetst, waardoor het niet-gebruik heel hoog is, maar achteraf individueel gecontroleerd. Dat gaat zij dus veranderen?

Staatssecretaris Klijnsma:

Nee, dat ga ik niet doen. Ook nu vragen mensen hun stadspas aan en kunnen zij deze pas al dan niet krijgen op basis van hun inkomen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat is voor heel veel gemeenten minder goed nieuws dan zij aanvankelijk dachten te krijgen. Wat de staatssecretaris hier wil doen, is namelijk wederom hard VVD-beleid uitvoeren: niks mag meer categoriaal verstrekt worden, de langdurigheidstoeslag moet in de toekomst worden afgevoerd en er is voor het komende jaar helemaal geen armoedegeld beschikbaar. En dat allemaal op een heel warme en prettige manier. Waarom komt de staatssecretaris niet tegemoet aan de wens van de gemeenten? Het kost helemaal niet zo veel moeite om ervoor te zorgen dat de gemeenten ook categoriaal mogen verstrekken. Anders wil ik het wel voor de staatssecretaris doen. Daarmee bereiken de gemeenten een veel grotere groep, waardoor armoede effectief bestreden kan worden.

Staatssecretaris Klijnsma:

Wederom moet mij van het hart dat hier een plaatje wordt geschetst dat een tikje uit het lood is, en dan druk ik mij eufemistisch uit. Natuurlijk hebben gemeente middelen om de bijzondere bijstand te kunnen verstrekken. Natuurlijk zijn er middelen om de armoede in ons land te bestrijden. Het is echt niet zo dat er helemaal niets zou gebeuren. Echt niet. Dat moet ik echt even flink onderstrepen, want anders wordt hier iets geschetst wat gewoon niet waar is.

Dan zeg ik even iets over de stadspassen. De wethouders die ik ken, zijn wel blij met deze maatregelen, want het geeft hun de mogelijkheid om ook stadspassen te verstrekken aan mensen met een hoger inkomen dan de genoemde 110%. Die mensen moeten de stadspassen natuurlijk wel ordentelijk aanvragen. Daar is niks mis mee. Ik vind dat dit beeld dus echt even een keerzijde behoeft.

De heer Van Vliet (PVV):

Na het reces wordt nog een algemeen overleg gehouden over armoede, schulden, huppeldepup.

De voorzitter:

Wat een vrolijke commissie!

Staatssecretaris Klijnsma:

Wij hebben een heel leuke commissie.

De heer Van Vliet (PVV):

Ja, met bloemetjes op kaarten getekend. Weet u nog, minister? Soms ben ik constructief.

Om te achterhalen welke richting dit debat uitgaat, vraag ik de staatssecretaris wat zij vindt van de opvatting van de PVV dat je iemand maar één keer zou moeten toestaan een beroep te doen op schuldhulpverlening, met alle begeleiding en maatschappelijke kosten die daarmee zijn verbonden.

Staatssecretaris Klijnsma:

Als je je verplaatst in de mens en in een mensenleven, dan blijkt dat het iedere keer weer heel verschillend is. Het kan heel goed voorkomen dat iemand die in de schulden raakt, met één handreiking voorgoed opkrabbelt en uit de schulden komt. Het kan echter ook voorkomen dat iemand door allerlei omstandigheden een tweede maal een handreiking nodig heeft. Dan is het dus aan de gemeenten en aan de schuldhulpverleners om nauwgezet te kijken of iemand er niet een potje van maakt. Als dat zo is, als iemand nauwelijks aanspreekbaar is op zijn eigen gedrag, dan is het natuurlijk water naar de zee dragen, maar wat mij betreft mag je best iemand die echt aan lager wal is geraakt, buiten zijn schuld, een tweede hand toesteken.

De heer Van Vliet (PVV):

Dat klinkt niet zo veelbelovend. Dan mijn slotvraag. Ik heb ooit op televisie het voorbeeld gezien van iemand die in de bijstand zat en schuldhulpverlening had gehad. Vervolgens ging die persoon via de achterdeur een lening aan voor € 3.000, omdat hij een nieuw bankstel wilde. Zo kwam hij weer in de problemen. Wat vindt de staatssecretaris van zo'n casus?

Staatssecretaris Klijnsma:

Nou ja, dat is een casus. Zo kun je heel veel casussen verzinnen.

De heer Van Vliet (PVV):

Maar het was op televisie.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ja, op televisie komen allerlei casussen voorbij. Zoals ik al zei, ik vind het belangrijk om iedere keer opnieuw te kijken naar hoe mensen in de sores zijn geraakt. Als dat keer op keer door hun eigen schuld is, moet er uiteraard een keer een eind aan komen, maar je geeft ze wel een helpende hand als ze dat verdienen.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Ik heb nog een korte vraag over de stadspassen. Is de staatssecretaris het met ons eens dat gemeenten deze niet zodanig moeten invullen dat dit kan leiden tot een nieuw soort armoedeval, waardoor werken niet meer loont?

Staatssecretaris Klijnsma:

Daar ben ik niet zo bang voor, want die stadspassen zorgen ervoor dat je kortingen kunt krijgen voor sport en cultuur, dus om te participeren. Ik denk niet dat zij enorm bijdragen aan het verdiepen van de armoedeval.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

De staatssecretaris acht dat niet erg waarschijnlijk, maar is zij het met ons eens dat het ook niet wenselijk is als dat tot een nieuwe armoedeval zou leiden?

Staatssecretaris Klijnsma:

Nou ja, dat ben ik met u eens, maar ik verwacht het niet.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Hebt u nu het blokje over schulden afgerond?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ja.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dan heb ik een vraag aan de staatssecretaris over het LIS. Wij pleiten er al heel lang voor, en volgens mij de PvdA-fractie ook, dat er een goed registratiesysteem van schulden moet komen, omdat voorkomen beter is dan genezen. Nu is dat overleg in de soep gedraaid. De staatssecretaris zegt dat zij gaat informeren wat de stand van zaken is en wat we nu moeten doen. Wordt het niet tijd om knopen door te hakken en dit verplicht op te leggen?

Staatssecretaris Klijnsma:

Mevrouw Schouten heeft hier een heel belangrijk punt te pakken. Toen ik de vorige keer afscheid nam van Sociale Zaken, was het LIS ook al een punt van aandacht. Nu kom ik terug en is het nog steeds een punt van aandacht. Eigenlijk zijn alle participanten het er wel over eens dat je iets moet hebben als een soort LIS. Ik heb niet voor niets in de beantwoording van de vragen opgeschreven dat ik nu ook zelf weer ga acteren. Ik sluit niet uit dat ik op enig moment bij de Kamer terugkom om te kijken wat er dan wel moet gebeuren.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Mag ik hieruit opmaken dat de staatssecretaris van plan is om zelf de handschoen op te pakken en partijen min of meer te verplichten om bepaalde schulden te registreren, omdat zij er vrijwillig dus niet uitkomen?

Staatssecretaris Klijnsma:

In alle zorgvuldigheid, ik herinner mij nog van twee à drie jaar geleden dat ik toen met de heer Kohnstamm om de tafel heb gezeten om te kijken of je de privacyregels geweld aan zou doen, als je met een LIS zou beginnen. Ik vind dat we dat zorgvuldig moeten blijven doen, maar ik doe mijn uiterste best om iets als een LIS op de wagen te zetten, want dat heb je gewoon nodig als onderbouwing.

De voorzitter:

We gaan naar het laatste blokje van de staatssecretaris en daarna gaan wij dineren.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik kom nu bij onze oudedagsvoorziening, dus dat is misschien wel mooi als uitswinger. Het kabinet hecht er natuurlijk bij uitstek aan dat de oudedagsvoorziening in Nederland stevig verankerd blijft. Ik had het net over de vorige periode. In die periode stond ik naast Piet Hein Donner de AOW naar 67 jaar te helpen. Ik weet dus hoe ingewikkeld het soms kan zijn om die oudedagsvoorziening ook toekomstproof te houden.

Nu zijn we drie jaar verder en merken we dat Nederland eigenlijk zegt: we worden met zijn allen ouder en we blijven langer gezond, dus het is ook helemaal niet raar om iets langer door te werken. Maar we moeten er natuurlijk wel echt voor waken dat die oudedagsvoorziening ook recht overeind blijft. De AOW is natuurlijk nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van de overheid, dus van ons als regering over en weer. Die AOW legt een bodem in de inkomensvoorziening voor onze ouderen. Maar bij de tweede pijler, het aanvullende pensioen, ligt het toch wel een beetje anders. Daarbij zijn natuurlijk primair de sociale partners aan zet. Zij bepalen of er een aanvullend pensioen is en hoe een eventuele regeling er dan uitziet. De overheid heeft vooral te waarborgen dat die arbeidsvoorwaardelijke aanspraken worden nagekomen. Dat is geen onbelangrijke taak, integendeel, maar het is toch goed om ons steeds bewust te zijn van de verantwoordelijkheidsverdeling.

Ik heb de Kamer geschreven dat het niet gaat lukken om het vernieuwde financieel toetsingskader al per 1 januari 2014 in te voeren. Er moeten gewoon nog heel veel zaken heel erg zorgvuldig uitgezocht worden voordat we dat wetsvoorstel naar de Kamer kunnen sturen. Ik hecht eraan om te zeggen dat de pensioenfondsen door dat jaar uitstel niet in grotere problemen zouden komen. Zij zijn natuurlijk gewoon gehouden aan de septemberafspraken. De problemen die nu zijn ontstaan rond de fondsen, komen voort uit de omvang van de toezeggingen ten opzichte van het aanwezige vermogen. De bestaande tekorten zullen wel moeten worden weggewerkt. Dat geldt in het huidige contract maar ook in een eventueel nieuw contract.

De heer Klein heeft gevraagd naar de visie van het kabinet op het voorstel dat bij langer doorwerken na het pensioen de AOW wordt opgebouwd en uitgekeerd bij daadwerkelijk pensioen. De minister-president heeft ook al in het debat over de regeringsverklaring aangegeven dat in het regeerakkoord een andere route is gekozen, namelijk om geen nadere afspraken te maken over een flexibele of een deeltijd-AOW. Er zijn wel afspraken gemaakt over een versnelde AOW-verhoging in combinatie met flankerend beleid, namelijk de doorwerkbonus en het structureel maken van de IOW en de overbruggingsregeling voor mensen die per 1 januari 2013 deelnemen aan een vut- of een prepensioenregeling met een inkomen tot 150% van het wettelijk minimumloon. De maatregelen worden nu uitgewerkt. In dat licht wordt ook bezien in hoeverre nadere maatregelen nodig zijn. Er zijn op dit moment echter geen voornemens tot een flexibele of een deeltijd-AOW.

Op 6 februari vindt het – door mijn val met de tandem – uitgestelde AO over de pensioenen plaats. Ik stel me zo voor dat we dan echt even de diepte in gaan. Ik verheug me daarop, want ik ben zelf ook redelijk nieuw in het pensioendossier. Ik hecht eraan om te zeggen dat ik in de opmaat naar 6 februari toe ook graag een rondetafelgesprek wil organiseren tussen jong en oud. Immers, als één ding mij glashelder is, dan is het wel dat heel Nederland echt kijkt naar de ontwikkeling van onze oudedagsvoorziening. Dat geldt echt voor alle leeftijden. Dat geldt niet alleen maar voor de 65-plussers, maar ook voor de jongere mensen. Ik hecht er dus zeer aan om dat rondetafelgesprek te voeren.

Ik heb uiteraard gezien dat de motie van de heer Omtzigt is aangenomen. Op grond daarvan zal het CPB worden gevraagd om de berekening van de pensioenrechten voor de verschillende generaties ter hand te nemen. Die uitslag van het CPB zullen wij natuurlijk ook bij ons debat betrekken.

Voorzitter. Ik denk dat ik daarmee aan het eind van mijn blokje ben gekomen.

De voorzitter:

En daarmee aan het einde van uw bijdrage voor vandaag?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ja.

De voorzitter:

Wilt u nog wat stichtelijke woorden zeggen, iets moois, een mooie dagsluiting?

Staatssecretaris Klijnsma:

Zal ik dat doen nadat de laatste geachte afgevaardigde zijn inbreng heeft geleverd?

De voorzitter:

Als u dan nog overeind staat, zullen we dat zeker doen.

De afsluiting is voor de staatssecretaris, dus ik laat iets ruimhartiger interrupties toe. Ik geef een vinger, mevrouw Hamer, maar u neemt niet de hele hand, hè?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Daar hoeft u niet bang voor te zijn, voorzitter. Ik heb een vraag over het laatste blokje, dat over pensioenen en de AOW ging. Ik hoorde de staatssecretaris zeggen dat nog goed wordt gekeken naar alle regelingen, bijvoorbeeld de overbruggingsregeling. Naar de mening van onze fractie is er een groep die nog steeds een beetje in de knel zit, namelijk de mensen die, zoals dat zo mooi heet, een private hiaatverzekering hebben. Zij vallen niet onder deze regelingen. Ik vraag de staatssecretaris om ook deze groep te betrekken bij het zoeken naar oplossingen.

Staatssecretaris Klijnsma:

Daar ben ik al mee doende, want dit is me al aangedragen, overigens ook door de SP. Ik heb nog niet het ei van Columbus gevonden, maar ik ben er wel echt stevig naar aan het kijken.

De heer Ulenbelt (SP):

Daar gaat mijn vraag ook over. Uit de schriftelijke antwoorden wordt het mij niet duidelijk. Er worden mogelijkheden bekeken. Is het nu het uitgangspunt van de staatssecretaris om mensen van wie de uitkering op 65 jaar stopt vanwege contractuele verplichtingen, onder de overbruggingsregeling te brengen?

Staatssecretaris Klijnsma:

Zoals het nu in de pen zit, geldt het niet voor alle mensen. Ik wil op het departement heel goed in kaart hebben voor welke mensen dit een probleem oplevert. Dat zijn we nu nauwgezet in kaart aan het brengen. Als ik dat helder heb en er een financieel plaatje aan kan verbinden – want zo simpel ligt het natuurlijk – kom ik weer bij u terug.

De heer Ulenbelt (SP):

Er is een actiecomité opgericht met de naam Dicht het 65-plusgat. Daar zit ik bij. We hebben daar allemaal mensen die knap in de shit komen door het omhoog brengen van de AOW-leeftijd waarop de staatssecretaris zo trots is. Kan ik met haar afspreken dat ik haar informeer over de problemen die wij hebben geconstateerd, zodat zij die kan meenemen? Drees zou zich toch in zijn graf omdraaien als hij wist dat je niets meer hebt nadat je 65 jaar wordt? Dat geldt een maand, twee maanden, drie maanden tot wel twee jaar. De staatssecretaris wil toch ook niet dat de tijd van Drees terugkeert en dat 65 jaar betekent dat je geen inkomen hebt?

Staatssecretaris Klijnsma:

We kunnen het niet meer aan Willem Drees vragen. In navolging van Drees sta ik echter voor een goede oudedagvoorziening. Als er problemen ontstaan doordat we de AOW-leeftijd verhogen – dat hebben we de afgelopen twee jaar gezien, zeker bij mensen met de kleinste portemonnees – zorgen we ervoor dat we die problemen helpen op te lossen. De heer Ulenbelt heeft mij al eerder in kennis gesteld van het 65-plusgat; waarvoor dank. Ik zie graag zijn gegevens tegemoet, want dat helpt alleen maar om het goed inzichtelijk te maken. Het is dan aan mij om te kijken of ik een voorstel kan doen.

De heer Klein (50PLUS):

De staatssecretaris refereerde even aan de deeltijd-WW, eigenlijk niet inhoudelijk maar vanwege de afspraken. Ik kom daarop in tweede termijn graag terug. In haar schriftelijke beantwoording heeft zij het ook over de onrust over de pensioenfondsen gehad. De informatie daarover zou niet correct zijn. Dat vind ik een goede uitspraak, want die informatie is inderdaad niet correct. Dat hebben we vaker geconstateerd. Misschien is het goed als de staatssecretaris aangeeft, wellicht in een later stadium per brief, welke informatie naar haar mening niet correct is, zodat we daarover verder de discussie kunnen voeren.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik heb natuurlijk goed geluisterd naar de eerste termijn van de fractie van 50PLUS. Ik heb de heer Krol, de fractievoorzitter van 50PLUS, menigmaal in het nieuws mogen beluisteren. Ik denk niet dat wij precies hetzelfde vinden als het gaat om de kleuring van de communicatie over de stand van zaken rond de oudedagsvoorziening in Nederland. Waar ik erg aan hecht is dat wij ervoor zorgen dat wij niet erin pompen dat mensen ongelooflijk bezorgd zouden moeten worden over hun oudedagsvoorziening. Dit is een cri de coeur van mij, een hartenkreet. Ongetwijfeld stromen de mailboxen van ons allemaal vol, omdat mensen van alles en nog wat in kranten lezen en denken: o jé, als ik zo meteen 65 jaar word, kan ik helemaal niets meer. Ook mensen die al 65 jaar zijn denken dit. Dat is gewoon niet aan de orde. Ik denk dat het goed is om dat te onderstrepen. Onze AOW staat. Dat is onze basis, en daar bovenop zijn er natuurlijk tal van andere zaken, die ook zeer behartigenswaardig zijn. Daar staan wij ook met zijn allen voor. Wij moeten er dus voor zorgen dat de onrust rond onze oudedagsvoorziening niet zo in de mensen "gepompt" wordt, als het ware.

De heer Klein (50PLUS):

Dat deel ik geheel. 50PLUS staat er juist voor dat wij die bezorgdheid wegnemen, omdat die voor een groot deel niet nodig is. Ik onderschrijf dat, maar mijn vraag was dit. In uw antwoord op mijn vraag in eerste termijn hebt u aangegeven dat de onrust ontstaat doordat de informatie in de pers niet altijd correct is. Ik citeer uw antwoord. Mijn vraag is dan: kunt u aangeven welke informatie u niet correct vindt?

Staatssecretaris Klijnsma:

Voorzitter, met uw permissie: daar begin ik niet aan. Want dan moet ik werkelijk alle kranten doorakkeren en alle televisieprogramma's gaan bekijken op wat er wel of niet correct is. Ik geef aan waar het kabinet voor staat. In nauwe samenspraak met de leden van deze Kamer wil ik natuurlijk dolgraag de debatten over de pensioenvoorziening verder invulling geven.

De heer Klein (50PLUS):

Ik heb een punt van orde, voorzitter. De staatssecretaris heeft zelf in haar beantwoording gezegd dat bepaalde informatie niet correct is. Dat staat letterlijk in de stukken. Dan is het toch logisch dat de staatssecretaris niet kan zeggen dat zij niet alles gaat uitzoeken? Zij zegt dat informatie niet correct is. Dan vraag ik even: wat is dan niet correct?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik heb daarvan gezegd wat ik er net van gezegd heb. Ik kan moeilijk al die artikelen gaan doorvlooien. Maar ik begrijp uw punt. U zegt dat ik heb opgeschreven dat sommige zaken die in de pers zijn verschenen, niet correct zijn. U vraagt mij dan terecht wat ik dan wel correct vind. Het voert wat ver om dat nu allemaal te wisselen. Ik stel voor dat wij dit op 6 februari stevig aan de orde stellen. Dan maak ik mij sterk dat ik met de geachte afgevaardigde de heer Klein niet altijd op hetzelfde chapiter zal zitten.

De heer Klein (50PLUS):

Voorzitter ...

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Omtzigt. Ik heb u drie keer gehoord en dat is echt het maximum vandaag.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik heb drie korte vragen. De eerste vraag gaat over de overbruggingsregeling, die ook de heer Ulenbelt aan de orde stelde. Daarin zit een partner- en vermogenstoets. Het met terugwerkende kracht vaststellen van vermogenstoetsen leidt tot grote uitvoeringsproblemen en tot grote onzekerheid. Als die regeling niet per 1 januari is gepubliceerd, kan de staatssecretaris dan tenminste voor de kerst aangeven wat de voorwaarden van de regeling zijn, zodat mensen weten of zij daarvoor in aanmerking komen?

Mijn tweede vraag is als volgt. Dank voor de brief van gisteren in antwoord op de vragen van de heer Madlener en mijzelf. Die brief ging alleen over de pensioenfondsen. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de pensioenuitvoeringsorganisaties? Daar had de heer Madlener wel expliciet naar gevraagd. Onzes inziens spelen daar meer zaken dan elders.

Ten derde schrijft de staatssecretaris in haar antwoorden dat pensioenfondsen primair verantwoording schuldig zijn aan deelnemers en gepensioneerden en dat die het recht hebben om geïnformeerd te worden over besluiten over de terugstortingen. De staatssecretaris zegt dat die mensen zijn geïnformeerd. Die mensen zelf zeggen niet geïnformeerd te zijn. Wil de staatssecretaris samen met de Pensioenfederatie een plan uitwerken dat mensen binnen een maand wel geïnformeerd worden over mogelijke terugstortingen in hun pensioenfonds?

Staatssecretaris Klijnsma:

Oké, drie vragen. Ik begin met de overbruggingsregeling. Wat nu aan de orde is, blijft in stand, omdat wij de overbruggingsregeling goed hebben neergezet. Voor 1 januari kan dat niet allemaal meer door de Kamer geaccordeerd worden, daarom is het belangrijk dat mensen de huidige manier van overbruggen kunnen blijven hanteren. Ik vind het heel goed om helder te maken hoe de vermogenstoets precies geïncorporeerd wordt. Dat hoort daar onlosmakelijk bij.

Dan de pensioenuitvoeringsorganisaties en de salarissen die daar aan de orde zijn. Daar kom ik schriftelijk op terug. Ik ben niet geheel en al op de hoogte van de salarisstructuur daar. De heer Omtzigt heeft gelijk dat we vooral hebben gekeken naar de pensioenfondsen. We hebben ons verstaan met de Pensioenfederatie. Ik zal daar mijn licht over opsteken, zoals dat dan heet.

Dan de derde vraag over informatie over terugstortingen in het verleden. Ik heb in mijn beantwoording aangegeven dat het aan de pensioenfondsen zelf is om hun mensen in de brede zin van het woord daarover vroegtijdig informatie te verstrekken. Als mensen nu nog informatie daarover willen hebben, dan moeten ze dat bij hun eigen pensioenfonds aanhangig kunnen maken.

Het punt van aandacht dat de heer Omtzigt heeft aangekaart en waarop ik ook geantwoord heb – hij had dat ook bij mijn voorganger al over het voetlicht gebracht – is of het kabinet inzichtelijk wil maken hoe dat in vroegere tijden precies gegaan is met die terugstortingen. Daarover ben ik, denk ik, helder geweest in mijn brief aan de Kamer: ik zie daarin geen rol voor het kabinet.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik ga op het laatst punt nog even verder, want ik zie dat de heer Madlener dat wel op de uitvoeringsorganisaties zal doen. Het is van tweeën één. Of het is in het verleden goed gecommuniceerd en iedereen weet precies wat er aan de hand is – dat is wat de staatssecretaris schrijft – of de informatie is niet beschikbaar. Ik kan mij echt niet voorstellen dat alle deelnemers in het verleden wel goed zijn geïnformeerd, maar dat nu het hele archief in één keer kwijt zou zijn. Dus rest de vraag: hoe kan een deelnemer die 40 jaar lang soms meer dan € 100.000 pensioenpremie inlegt, nu te weten komen of zijn pensioenpremie betaald is aan pensioenfondsen en daar belegd, of dat die is teruggestort aan de werkgever? Dat zijn reële vragen, zeker op het moment dat je gekort wordt op je pensioen. Vindt de staatssecretaris dat de pensioenfondsen daarover binnen een maand vrijwillig en volledig openheid zouden moeten geven?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik vind dat bij uitstek een vraag voor de pensioenfondsen zelf. Uit wat is uitgezocht, naar aanleiding van het verzoek van de heer Omtzigt, heb ik gedestilleerd dat de verschillende pensioenfondsen toen wel aan hun deelnemers en ook aan hun bestuursleden helder hebben gecommuniceerd wat er aan de orde was. Sterker nog, die bestuursleden waren daar natuurlijk voor verantwoordelijk. In die tijd is dat voor zo ver we nu weten op basis van wat er is uitgezocht, blijkbaar ordentelijk geschied.

De heer Omtzigt (CDA):

Die bestuursleden waren in die tijd vaak de CFO's van de desbetreffende bedrijven. Bij een ondernemingspensioenfonds komt het zeer regelmatig voor dat de financiële man van het bedrijf ook de financiële man van het pensioenfonds is. Dat zij geïnformeerd zijn, dat geloof ik wel. Het gaat mij echter om de deelnemers. Er wordt gesteld dat de regering hierbij geen verantwoordelijkheid draagt. Dat werp ik verre van mij. Het is de handtekening van de huidige minister van Sociale Zaken en die van zijn voorgangers waarmee een cao, en daarmee ook de deelname in een pensioenfonds, algemeen verbindend wordt verklaard. Het gaat hierbij om een door de regering opgelegde plicht om maandelijks soms wel 20% van je inkomen in een pensioenfonds te storten. Daarom moet de regering zich ook betrokken voelen bij het streven om dit boven tafel te krijgen. Wil de regering daarom in overleg treden met de Pensioenfederatie, om ervoor te zorgen dat dit wél binnen een maand helder wordt?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik heb niet veel toe te voegen aan wat ik in de brief heb geschreven. In de desbetreffende besturen van destijds zaten zowel de werkgevers als de werknemers. Dat is nog steeds zo. Allebei de groepen hebben hiermee ingestemd. Ik kan het niet mooier maken. Bovendien weet mijnheer Omtzigt heel goed dat de wetgeving sindsdien zodanig is aangepast, dat de verantwoordelijkheid die wij met zijn allen dragen, nu veel beter is verankerd. In de jaren negentig – daarover spreken wij in dit verband bij uitstek – was de wetgeving op dat punt nog niet helemaal zoals die nu is.

De voorzitter:

Wil de heer Madlener iets vragen wat hierbij aansluit?

De heer Madlener (PVV):

Ja, voorzitter. De staatssecretaris zegt dat zij bij het uitzoeken hiervan voor zichzelf geen rol ziet weggelegd, maar zij zegt ook dat de wetgever dit later toch heeft gerepareerd. Dat is toch tegenstrijdig? Op grond daarvan zou zij hierbij toch juist wel een rol hebben? Natuurlijk speelt de staatssecretaris hierbij een rol.

Dit leidt mijn vraag in. Het lijkt wel of wij met een ietwat wereldvreemde staatssecretaris te maken hebben. Voelt zij niet aan dat mensen zich zorgen maken om hun pensioen? De staatssecretaris zegt dat mensen zich onterecht zorgen maken en veel te veel zorgen maken. Zij weet toch wel wat er in de afgelopen tien jaar is gebeurd? De pensioenen zijn in die tijd gekort en achteruitgehold. Mensen krijgen volgend jaar weer te maken met kortingen. Mensen rekenden erop dat zij pensioen zouden krijgen op 65-jarige leeftijd, maar de pensioengerechtigde leeftijd wordt nu ineens verhoogd. Uiteraard raken mensen daarvan in paniek. Heeft de staatssecretaris daarvoor geen enkel begrip?

Staatssecretaris Klijnsma:

De heer Madlener vraagt of ik begrip heb voor de zorgen van mensen over hun oudedagsvoorziening. Jazeker, dat begrip heb ik. Die oudedagsvoorziening is in Nederland echter behoorlijk om over naar huis te schrijven. Ik heb een appel gedaan om ervoor te zorgen dat mensen in Nederland die kommervolle zorg niet in die intensiteit hebben, want dat is niet nodig. Dat appel doe ik aan mezelf, maar ook aan de Kamer en aan andere belanghebbenden. De toekomst van de oudedagsvoorziening moet door ons allemaal onder de hoede worden genomen. Ik snap heel goed dat mensen zich zorgen maken over hun pensioen. Maar wij zijn er verdorie zelf ook voor verantwoordelijk dat die zorg aan een stuk door wordt gevoed, terwijl die voeding soms echt te heftig is. Ik heb het hierbij ook over mezelf, hoor. Ik hecht eraan om dit zo te zeggen.

Ik kom op het antwoord op de eerste vraag van de heer Madlener. In de jaren negentig groeiden de bomen tot in de hemel. De desbetreffende besturen hebben toen afwegingen gemaakt die je volgens mij in de huidige tijd niet meer zou maken. Ik ben historica, dus ik ben altijd geïnteresseerd in wat er vroeger is gebeurd. Ik vraag mij echter ernstig en oprecht af of het voor de huidige deelnemers van pensioenen iets oplevert als we precies zouden weten wat er toen is gebeurd. Ik vraag mij ernstig af of we nu kunnen terugdraaien wat toen is gebeurd. Ik vind het bovendien te gemakkelijk om tegen die deelnemers te zeggen: als we dat tot op de bodem uitzoeken, levert dat voor jullie allemaal wat op. Dat uitzoeken kost ook weer miljoenen, want die onderzoeken zijn hartstikke duur. Het is gewoon niet eerlijk om die boodschap voor het voetlicht te brengen. Wij weten immers dat die middelen destijds voor andere zaken zijn ingezet, namelijk voor een verlaging van de premie of voor andere doelen. Die middelen liggen dus niet meer ergens op een plank. Ik vind het dan niet ruiterlijk tegenover mensen om net te doen alsof die middelen weer boven tafel gehaald kunnen worden.

De heer Madlener (PVV):

Ik zeg dit in het licht van kortingen op pensioenen. U zegt nu eigenlijk weer dat het allemaal wel meevalt. Ja, met uw pensioen zal het wel meevallen.

Staatssecretaris Klijnsma:

Nee.

De heer Madlener (PVV):

Laat mij eens even uitspreken. Volgend jaar worden mensen 7% gekort, het jaar daarop misschien nog een keer 7%. Mensen hebben al jaren geen inflatiecorrectie gekregen. De pensioengerechtigden in Nederland, die ooit rekenden op een vast pensioen, zijn er tientallen procenten in inkomen op achteruitgegaan. Hun koopkracht is gigantisch achteruitgegaan. Natuurlijk levert dat paniek op bij sommige mensen. Immers, waar houdt het op? Ik geloof dat de staatssecretaris de urgentie echter niet voelt.

De voorzitter:

Gaat u richting een vraag.

De heer Madlener (PVV):

Mijn vraag is als volgt. De regering doet net alsof die maatregelen nodig zijn om de pensioenen toekomstproof te maken. In het PvdA-verkiezingsprogramma lees ik zelfs dat het nodig is om voldoende docenten voor de klas te houden. Dat staat letterlijk in het programma. Daarom zou de AOW-leeftijd verhoogd moeten worden. Ik wil vragen om te stoppen met die leugens en flauwekul. Immers, tegelijkertijd pakt u de jongere mensen een deel van hun pensioen af. Er wordt 1,1 miljard gekort op de toekomstige pensioenopbouw. Wilt u alstublieft stoppen met net te doen alsof u dat allemaal voor de jongeren doet? Die jongeren worden nu immers keihard gepakt doordat de aftrekbaarheid van 2,25% wordt teruggebracht naar 1,75%. Daarmee tast u keihard de toekomstige opbouw aan. Doe nu niet alsof u al die maatregelen neemt voor die jongeren. Bent u het daarmee eens?

Staatssecretaris Klijnsma:

Het vorige ...

De voorzitter:

U kunt gewoon ja zeggen.

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat is zo leuk aan een debat: je kunt van mening verschillen, en dat is maar goed ook. Dat is een groot goed in ons land. Even voor de zorgvuldigheid: er is al 0,10% van dat percentage af. Het gaat van 2,15% naar 1,75%. Op basis van 1,75% kun je nog steeds in 40 jaar een ordentelijk pensioen opbouwen. Ik heb echter niet voor niets gezegd dat ook ik benieuwd ben naar wat op basis van de motie-Omtzigt door het CPB uitgezocht wordt. Ook ik praat zowel met jong als met oud. Ik voel die urgentie wel degelijk. De heer Madlener vraagt daar terecht aandacht voor. Ik vind het echter te ver gaan om zo ongelooflijk veel paniek te zaaien onder degenen die zich zorgen maken over hun oudedagsvoorziening. Dat wil ik nog eens beklemtonen.

De heer Madlener (PVV):

Ik heb niet echt een toezegging gehoord dat u voortaan zult stoppen met zeggen dat het allemaal nodig is voor de houdbaarheid en de toekomstbestendigheid. U kunt dat niet hard maken als u tegelijkertijd kort op de pensioenopbouw. Ik wil een toezegging dat u daarmee zult stoppen.

Staatssecretaris Klijnsma:

Zoals ik net al zei, ben ik een historica. Ik heb gelukkig gezien dat de gemiddelde Nederlander langer leeft, onder betere omstandigheden, dan ten tijde van Drees. Dan vind ik het ook heel logisch dat wij allemaal wat langer doorwerken, waardoor de houdbaarheid geschraagd kan worden. Volgens mij zijn wij het erover eens dat wij ervoor moeten zorgen dat wij een oudedagsvoorziening overeind houden in ons land. In Nederland mogen wij bogen op een heel mooie oudedagsvoorziening. Wij gaan er alles aan doen om die goed gestructureerd overeind te houden.

De heer Van Weyenberg (D66):

In de schriftelijke beantwoording staat dat de staatssecretaris nog terugkomt op de vraag of er voor 2014 nog maatregelen worden genomen in verband met het nominale contract. Mijn suggesties over de buffereis kunnen in dat kader worden overwogen, zo lees ik. Nou, nou, dat is een ruimhartige toezegging! Hetzelfde geldt voor de toekomst van het stelsel. Daarover wordt geschreven: ik ben daarover in gesprek. Op welk moment wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Komt er begin volgend jaar, wat mij betreft voor het algemeen overleg, ook een brief of u voornemens bent om nog voor 2014 over te gaan tot nadere acties in het kader van het nominale contract? Wanneer denkt de staatssecretaris met een verkennende notitie te komen, wellicht met beslispunten, over de toekomst van het stelsel op de meer lange termijn?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik ben zeer van plan om met de Kamer samen de nieuwe wet vorm te geven. Ik heb geschreven dat ik voornemens ben om tegen de zomer de conceptwettekst te bespreken met de rest van Nederland. Daarin zal dit soort zaken ook een rol spelen. Ik stel mij voor dat wij eerst een prelude uitvoeren op 6 februari aanstaande. Tussen 6 februari en de zomer, als die wettekst wordt gemaakt, zullen wij ongetwijfeld ook nog met elkaar overleggen hoe die tekst er precies dient uit te zien. Ik weet zeker dat de heer Van Weyenberg mij daarvoor dan ook instrumenten zal aanreiken.

De heer Van Weyenberg (D66):

Bedankt. Dat geldt voor het financiële toetsingskader. Er wordt ook een wat fundamenteler debat aangekondigd. Wat mij betreft is de tijd er zeer rijp voor om het vertrouwen te herstellen. Dat staat wat losser hiervan. Het is iets meer de stip op de horizon. Ik hoor graag op enig moment hoe de staatssecretaris dat proces wil inrichten. Er wordt in het antwoord op mijn schriftelijke vragen verwezen naar het Witteveenkader en de korting op de opbouw. In dit debat hoort wel de vraag thuis of de staatssecretaris van plan is te borgen dat die premie voor jongeren omlaag gaat, zodat tegenover een veel geringere pensioenopbouw ook echt minder premie staat. Als ik voortaan in het restaurant geen drie gangen meer krijg, maar alleen een hoofdgerecht, dan krijg ik ook graag een lagere rekening.

Staatssecretaris Klijnsma:

Daarover hebben wij al een en ander besproken. Dit onderwerp zal ongetwijfeld terugkomen wanneer wij het Witteveenkader verder uitwerken. Het komt natuurlijk ook bij uitstek terug in de discussie die aan tal van tafels tussen jong en oud zal worden gevoerd. Ik vind wat hier gezegd wordt heel behartigenswaardig. Het hoort er onlosmakelijk bij.

Ik hecht er ook heel sterk aan om nog eens te onderstrepen dat het herstel van het vertrouwen in de oudedagsvoorziening in Nederland het meest essentiële is wat wij met ons allen moeten doen. Ik vind het bijzonder de moeite waard om daarin het voortouw te mogen nemen. Ik hoop dat iedereen in de Kamer daarbij zeer zal helpen. De heer Van Weyenberg heeft groot gelijk: dat moet gewoon gebeuren.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dank daarvoor. Ik herhaal de concrete vraag: zal dit op enig moment resulteren in een brief aan de Kamer, een soort verkenning of een visiedocument, zodat wij dit debat in de loop van volgend jaar kunnen voeren? Ik heb ook gevraagd of het geen goed idee is dat pensioenfondsen voortaan niet alleen hun wettelijke communicatie juist en niet misleidend gaan uitvoeren. De staatssecretaris zegt dat zij de wettelijke communicatie nog eens goed zal bekijken, maar zij rept in haar antwoord aan mij niet over de niet-wettelijke communicatie. Ook via een website of een magazine kunnen mensen op het verkeerde been worden gezet. Graag ontvang ik daarop nog een reactie.

Staatssecretaris Klijnsma:

De heer Van Weyenberg heeft gevraagd of de AFM bij het laatste een rol kan spelen. Ik denk dat dat heel ingewikkeld wordt. Het is nogal een mer à boire. Dat zal niet gaan. Ik kijk wel met plezier uit naar 6 februari, want dit soort zaken zullen wij dan ongetwijfeld samen dieper doordenken.

De heer Van Weyenberg vraagt verder naar een eventueel visiedocument. Ik acht het goed om tussen 6 februari en het ontstaan van hetgeen wij met elkaar gaan maken nog een AO te houden, waarvoor ik een document kan maken, zodat we elkaar goed bijpraten. Dit is echt iets van ons allemaal. Als we dat vertrouwen willen herstellen, moeten we dat in gezamenlijkheid doen. Ik realiseer mij zeer dat het kabinet het initiatief heeft. Ik vind het ook mooi om te doen. Het is echter alleen mogelijk als we er met ons allen de schouders onder zetten.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Ik heb nog twee vragen aan de staatssecretaris. De eerste heeft betrekking op de rechtmatigheid van de verstrekking van onderstand op Bonaire. In de schriftelijke beantwoording hebben wij gelezen dat er volgens de staatssecretaris eigenlijk helemaal geen probleem is. Hoe rijmt de staatssecretaris dat met het jaarverslag van SZW dat wij op 16 mei van dit jaar hebben ontvangen? Daarin staat op bladzijde 134 in de bedrijfsvoeringsparagraaf: gebleken is dat de dossiers onvoldoende informatie bevatten om de rechtmatigheid van de verstrekte uitkeringen te kunnen vaststellen. Dat was mijn eerste vraag. Zal ik mijn tweede vraag daar meteen aan vastkoppelen?

De voorzitter:

Een uitstekend plan.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Mijn tweede vraag heeft betrekking op het controleren op recidive na fraude in de verschillende domeinen van de sociale zekerheid, bijvoorbeeld de eerste keer in de WW en de tweede keer in de bijstand. De staatssecretaris en de minister geven in de schriftelijke beantwoording aan dat zij dit niet willen doen, omdat uitvoeringsorganen dan bij elke uitkeringsaanvraag eerst moeten bekijken of er in een andere gemeente, of bij UWV of SVB nog een vordering loopt, wat uitvoeringstechnisch te complex is. Dat geeft mij het gevoel dat wij nog in de tijd van de postkoets leven, waarin iemand dagen onderweg is om bij een gemeente informatie op te vragen. Ik geef de staatssecretaris en de minister in overweging om dit punt op te nemen in het aangekondigde wetsvoorstel Fraudeaanpak door gegevensuitwisseling en efficiënter gebruik van gegevens.

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat punt hoort daar inderdaad thuis. Wij kijken in de context van dat wetsvoorstel wat de mogelijkheden zijn om bestanden te koppelen. Ook hier speelt de club van de heer Kohnstamm een rol.

Mevrouw Nieuwenhuizen heeft voorts een vraag gesteld over de rechtmatigheid van de verstrekking van onderstand op Bonaire. Mijn voorganger op dit dossier heeft daar meters gemaakt. Ik heb mij daarin verdiept naar aanleiding van de opmerking van mevrouw Van Nieuwenhuizen in haar inbreng in eerste termijn. Ik zal ervoor zorgen dat de Kamer de gegevens van nu krijgt. Er zijn al behoorlijk wat zaken verbeterd.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

De voor de hand liggende vraag is dan wanneer wij die gegevens kunnen ontvangen.

Staatssecretaris Klijnsma:

Per ommegaande.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Sneller kan niet. Dank u wel.

Staatssecretaris Klijnsma:

Voorzitter, ik meen op alle vragen en opmerkingen te zijn ingegaan.

De voorzitter:

Dank u wel. Het was fijn dat u hier was en dat u zulke uitgebreide antwoorden hebt kunnen geven.

De vergadering wordt van 18.50 tot 19.45 uur geschorst.

Voorzitter: Van Miltenburg

De heer Van Vliet (PVV):

Voorzitter. Ik hoop op ieders warme belangstelling, ook achter in de zaal, van D66.

Ik wil allereerst opmerken dat de Partij voor de Vrijheid volgens het Centraal Planbureau de enige partij is die zorgt voor een dalende werkloosheid in de komende periode. Ik zeg dat ook even tegen het kabinet, want dat maakt dat wij uiterst serieuze gesprekspartners zijn voor dit edele koppel.

In de eerste termijn heb ik een vraag gesteld over het budgetrecht van de Tweede Kamer, maar daarover heb ik niets meer gehoord. Ik vind het een bizarre gedachte dat, als wij 50,5 miljard euro aan sociale zekerheidspremies rondpompen, de Tweede Kamer daar zo goed als niets over te zeggen heeft of in elk geval niet kan amenderen. Ik zou echter, voordat ik daar werk van maak via de commissie voor de Rijksuitgaven, de visie van de minister specifiek op dit punt willen horen. Waarom is het in zijn visie een slechte dan wel goede zaak dat de Tweede Kamer geen budgetrecht heeft over die premies?

Verder heb ik nog een vraag gesteld over de WW-premies. Als het aan het kabinet ligt, gaan werkgevers structureel 1,3 miljard euro per jaar meer betalen. Ik heb gevraagd waar dat geld naartoe gaat. In het antwoord stond dat dit geld bedoeld is om de rijksbegroting op orde te krijgen. Dat vind ik een rare insteek, vandaar dat ik de volgende motie indien.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering wil bezuinigen op de WW;

overwegende dat de regering desondanks de WW-premies voor werkgevers structureel verhoogt met 1,3 miljard euro per jaar;

overwegende dat deze meeropbrengst aan premies in de rijksbegroting komt en dat dit afbreuk doet aan de essentie van de WW als werknemersverzekering;

verzoekt de regering, premieopbrengsten WW uitsluitend aan te wenden voor WW- uitkeringen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Vliet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21 (33400-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in de komende tijd veel extra mensen hun baan gaan verliezen;

overwegende dat voor deze mensen een adequaat socialezekerheidsvangnet noodzakelijk en rechtvaardig is en dat de huidige WW dit vangnet biedt;

overwegende dat de regering echter heeft besloten duur en hoogte van de WW drastisch te verlagen;

verzoekt de regering, de huidige WW onverkort in stand te houden en hiertoe voorstellen te doen aan de Kamer,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Vliet en Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (33400-XV).

De heer Van Vliet (PVV):

Dan ga ik nu verder met mijn punt over het ontslagrecht. Deze motie is daartoe een aansporing.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering plannen heeft om het ontslagrecht te versoepelen en dat onderdeel van deze plannen is om werknemers de mogelijkheid te ontzeggen, bij ontslag via de kantonrechter in beroep te gaan bij een andere inhoudelijk toetsende rechter;

overwegende dat dit in strijd is met het internationale recht op grond waarvan Nederland een rechtsgang moet hebben die is omkleed met voldoende waarborgen, waaronder een tweede rechterlijke toets;

overwegende dat het UWV niet kwalificeert als een onafhankelijke rechter in eerste aanleg;

overwegende dat om dezelfde reden enige jaren geleden de fiscale rechtbanken in eerste aanleg zijn gecreëerd, juist omdat de belastinginspecteur in de bezwaarfase ook niet kwalificeert als onafhankelijke rechter;

verzoekt de regering, de mogelijkheid om in beroep te gaan in ontslagzaken te handhaven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Vliet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (33400-XV).

De heer Van Vliet (PVV):

Last but not least heb ik nog een laatste aansporing over misdragingen van mensen die een uitkering ontvangen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering plannen heeft om bij "ernstige misdragingen" een sanctie toe te passen bij de verstrekking van bijstandsuitkeringen;

overwegende dat het onderscheid tussen misdragingen en ernstige misdragingen kunstmatig is en veel te veel vrijheid laat om misdragingen niet te sanctioneren;

verzoekt de regering, de term "ernstig" te schrappen en voor het sanctiebeleid uit te gaan van misdragingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Vliet. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (33400-XV).

De heer Madlener (PVV):

Voorzitter. Ik heb twee minuten, dus ik zal kort zijn.

Als eerste heb ik een motie over het opbouwpercentage. Ik was net echt een beetje boos omdat er door het kabinet steeds naar wordt verwezen dat het nodig is voor de toekomst van jongeren om de pensioenleeftijd op te trekken. Tegelijkertijd worden die jongeren keihard gepakt in hun pensioenopbouw. De hele redenatie van het kabinet klopt niet. Ik wil dat het kabinet daar eerlijk over is. De PVV is tegen de verlaging van het opbouwpercentage. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet het maximale jaarlijkse opbouwpercentage voor pensioenopbouw wil verlagen naar 1,75;

overwegende dat de toekomstige generaties hierdoor enorm worden beperkt in hun mogelijkheid pensioenvermogen op te bouwen;

verzoekt de regering, het huidige maximale jaarlijkse opbouwpercentage te handhaven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Madlener. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25 (33400-XV).

De heer Madlener (PVV):

Voor de dekking van deze motie verwijs ik graag naar het partijprogramma van de PVV.

Een ander probleem betreft de koopkrachtplaatjes. We zouden het bijna weer vergeten zijn, maar de ouderen met een pensioen zullen volgend jaar keihard gepakt worden in hun portemonnee. Daar moeten we iets aan doen. Daar kunnen we iets aan doen als we de Nederlandse bijdrage aan die geldverslindende Europese Unie verlagen. We kunnen daar geld weghalen. Nederland betaalt veel te veel, zoals staatssecretaris Klijnsma weet. Ik weet dat zij positief staat tegenover onze suggestie om de ouderenkorting te verhogen en een extraatje voor ouderen te creëren. Dit kunnen wij dekken via een korting op die verschrikkelijke EU. Daar moet de staatssecretaris als PvdA'er toch blij van worden! Zij kijkt al wat blijer, zie ik. Om de PvdA aan te moedigen zich hier ook extra voor in te zetten, dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de koopkrachtplaatjes voor ouderen met een aanvullend pensioen dramatisch zijn;

verzoekt de regering, tijdens de onderhandelingen over de Europese meerjarenbegroting een miljard extra korting te bedingen en middels dit miljard de ouderenkorting te laten stijgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Madlener. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (33400-XV).

De heer Van Klaveren (PVV):

Voorzitter. De Marokkaanse geweldsgolf die ons land teistert, heb ik dinsdag al onder de aandacht van de minister gebracht. Ook heb ik de verwachting uitgesproken dat dit kabinet er helemaal niets aan gaat doen. Van de PvdA hoeven wij na decennia van pamperen sowieso niets te verwachten. De PVV heeft gisteren de VVD horen zeggen dat zij inmiddels denkt met een extra spijbelambtenaar het Marokkanenprobleem tegen te kunnen gaan.

Rutte II erkent niet dat wij een Marokkanenprobleem hebben. Rutte II durft niet langer te stellen dat de multiculturele samenleving is mislukt. Dit kabinet gaat uit zichzelf helemaal niets doen, behalve kijken hoe de problemen toenemen. Om dit kabinet de juiste richting op te helpen, zal de PVV een motie indienen met het verzoek om harde maatregelen te nemen die wel zullen helpen tegen deze extreme agressie. Helaas kregen wij hiervan vandaag opnieuw een bericht, ditmaal uit Arnhem. Daar vond een Marokkaan het nodig om een scheidsrechter te mishandelen. Dit tuig moet snoeihard worden aangepakt en waar mogelijk moet het ons land uit worden geknikkerd.

Een hiermee samenhangend probleem is de voortschrijdende islamisering van ons land, die leidt tot vrouwenhaat, islamitisch antisemitisme, homohaat en door de islam gelegitimeerd geweld. De toename van de invloed van de islam is een toename van ellende. Die groei zien wij onder andere terug in de bouw van meer en meer moskeeën, waar standaard verzet tegen is onder de plaatselijke bevolking. Ook op dit punt zullen wij een motie indienen.

Alsof onze integratieproblemen niet al groot genoeg zijn, hebben de eurofielen onder ons de grenzen wagenwijd opengezet voor nieuwe golven van immigranten, ditmaal uit Midden- en Oost-Europa. Dat wij problemen hebben, bleek al uit de conclusie van het LURA-rapport. Als algemene conclusie wordt in het rapport gesteld dat Nederland niet in staat is geweest de toestroom van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa in goede banen te leiden. Bovendien zien we dat het aantal Oost-Europese verdachten tussen 2007 en 2009 sterk is gestegen, met maar liefst 15%. Het verdachtenpercentage van Polen ligt inmiddels al vijfmaal zo hoog als bij autochtonen. In 2010 ontvingen al ruim 12.000 Midden- en Oost-Europeanen een uitkering. Ten opzichte van 2009 is dat een stijging van maar liefst 10%. De informatie in het LURA-rapport, opgesteld door de Kamercommissie die keek naar de gevolgen van deze golf arbeidsmigranten, is zeker waardevol gebleken, maar is vrijwel alleen tot stand gekomen in gesprekjes met bestuurders, directeuren, professoren, managers, burgemeesters en beleidsmedewerkers.

De PVV heeft met de instelling van een meldpunt getracht om ook de mensen die niet behoren tot de directeuren en managers van deze wereld, een stem te geven en hun ervaringen direct mee te geven aan de regering. We hoorden de minister net nog zeggen dat hij graag wil dat zaken bij hem worden gemeld. Hij wordt op zijn wenken bediend. Hiermee is een completer beeld ontstaan van de ervaringen en problemen.Ik wil de minister via de voorzitter onze bevindingen aanbieden. Het meldpunt is een groot succes gebleken. We hebben bijna 40.000 klachten ontvangen van mensen die overlast ondervinden. De visie van de PVV dat er grote problemen zijn ontstaan door de massale komst van deze groep naar ons land is bevestigd. 60% van de meldingen gaan over overlast. De meldingen gaan onder andere over vervuiling, bedelaars, openbare dronkenschap, parkeer- en woonlast. 16% van de meldingen betreft verdringing op de arbeids- en de woningmarkt. We ontvingen meldingen van vrachtwagenchauffeurs die hun baan zagen verdwijnen, bouwvakkers die werkloos thuiszitten en mensen in de kassen en tuinbouw waar geen werk meer voor is. Er zijn hele recreatieparken vol Midden- en Oost-Europeanen. 14% noemde criminaliteit. Daarbij kan men denken aan diefstal, inbraak en geweld. De rest behoort tot een overige categorie, die uiteenloopt van ergernis over misbruik van onze sociale zekerheid tot het niet betalen van wegenbelasting.

Onze vier belangrijkste aanbevelingen om de problemen die veroorzaakt worden door MOE-landers aan te pakken, hebben we ook in een motie verwerkt. De PVV is altijd tegen de openstelling van de arbeidsmarkt voor Polen geweest. Die dient wat ons betreft dan ook teruggedraaid te worden. De PVV wil ook niet dat de arbeidsmarkt binnenkort wordt opengesteld voor Bulgaren en Roemenen. We willen een harde handhaving op het inkomens- en openbareordevereiste, waarmee overlastgevenden en criminele figuren ons land kunnen worden uitgezet. Daarom dien ik de volgende vier moties in.

De voorzitter:

Eén moment alstublieft, mijnheer Van Klaveren. U hebt mij zojuist een factsheet gegeven. Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer. De bewindspersonen zullen er dan ook kennis van kunnen nemen.

(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)

De heer Van Klaveren (PVV):

Ik dien de volgende moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat ook bij Midden- en Oost-Europeanen in Nederland reeds grote integratieproblemen bestaan;

overwegende dat de problemen de komende jaren alleen maar gaan toenemen, gezien de groei;

verzoekt de regering, alles in het werk te stellen om de openstelling van de arbeidsmarkt voor Polen terug te draaien, te voorkomen dat deze markt wordt opengesteld voor Roemenen en Bulgaren en ervoor te zorgen dat er streng gecontroleerd wordt op de inkomens- en openbareordevereisten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Klaveren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27 (33400-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Marokkanen extreem zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteit;

constaterende dat van de Marokkaanse jongens tussen 12 en 23 jaar maar liefst 65% in aanraking komt met politie;

overwegende dat de problemen alleen maar toenemen;

overwegende dat het reeds gevoerde beleid de bestaande problemen niet heeft kunnen voorkomen;

verzoekt de regering, het Marokkanenprobleem keihard aan te pakken door bij geweldsmisdrijven altijd in te zetten op zo hoog mogelijke straffen, denaturalisatie en uitzetting na afloop van de straf,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Klaveren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28 (33400-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat criminaliteit een indicator is om de integratie te meten;

constaterende dat van de gevangenispopulatie, en dus daders, momenteel slechts het geboorteland wordt geregistreerd;

overwegende dat hierdoor de tweede generatie allochtonen op dit punt statistisch onzichtbaar is;

overwegende dat het wenselijk is in het kader van het monitoren van integratie dat ook op het punt van de gevangenispopulatie de tweede generatie in zicht blijft;

verzoekt de regering, naast het geboorteland ook de nationaliteit(en) van gevangenen te registeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Klaveren en Helder. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (33400-XV).

De heer Van Klaveren (PVV):

Ik heb nog een laatste motie op het punt van integratie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland inmiddels meer dan 450 moskeeën telt;

overwegende dat de groei van de islam een negatieve ontwikkeling is;

overwegende dat de komst van een nieuwe moskee vaak op veel verzet stuit;

overwegende dat de toename van het aantal moskeeën een van de vormen is waarop de islam in Nederland groeit;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat er geen enkele moskee meer bijkomt en dat tot die tijd in ieder geval de bebouwde kom wordt vrijgehouden van nieuwe moskeeën,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Klaveren. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (33400-XV).

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Voorzitter. Ik heb er behoefte aan om eerst nader in te gaan op de commotie die de laatste dagen is ontstaan over de relatie tussen het regeerakkoord en de sociale agenda. Is het regeerakkoord nu wel of niet in beton gegoten? Is de sociale agenda rekbaar, ja of nee? Sommigen dachten dat er licht of lucht zat tussen de opvattingen van mevrouw Hamer en van mij, maar we hebben kunnen constateren dat dit absoluut niet het geval is. Mevrouw Hamer en ik hebben de afgelopen dagen geoefend, en wij kunnen samen uitstekend door een deur. Wij gaan ervan uit dat dit ook zo blijft.

Ik wil de minister wel uitdagen. In de media verschijnt links en rechts het bericht dat het regeerakkoord inderdaad niet in beton is gegoten. Ik kom er dan maar even op terug: it takes two to tango. Er is altijd voortschrijdend inzicht en er is van alles mogelijk, maar een verandering zal altijd de instemming van beide partijen moeten hebben. In theorie kunnen alle maatregelen worden genoemd. Sommige zijn ook genoemd en inmiddels in de media verschenen als een optie, maar ik meen dat wij die weg niet op moeten gaan. Of het nou gaat om het arbeidsgehandicaptenquotum, dat eruit zou kunnen, of om iets anders wat erin zou kunnen: het is nu allemaal niet aan de orde. De PvdA en de VVD hebben er vertrouwen in dat een vruchtbaar proces zal ontstaan binnen het kader van het regeerakkoord en binnen het kader van de sociale agenda die wij met elkaar hebben afgesproken.

De voorzitter:

Voordat ik de eerste interruptie toesta, meld ik dat het regime gelijk is aan dat van de vorige keer: één vraag en één vervolgvraag.

De heer Heerma (CDA):

Het is wel tekenend dat hier zo expliciet moet worden benadrukt dat jullie samen door een deur kunnen.

Ik vraag mevrouw Van Nieuwenhuizen toch om een specificatie van haar opmerking. Als het kabinet suggereert dat de WW-premie voor werknemers opnieuw wordt geïntroduceerd, zal dat dan voor de VVD-fractie een "zware dobber" zijn, zoals mevrouw Van Nieuwenhuizen in eerste termijn zei?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Je kunt een hele waslijst aan zware dobbers bedenken, maar wij zijn gezamenlijk uitgekomen bij dit regeerakkoord. De heer Heerma kan dezelfde vraag aan mevrouw Hamer stellen als het gaat over het arbeidsgehandicaptenquotum. Ik vind dat speculeren en dat leidt tot niks. Het is niet zinvol. Laten wij ervoor zorgen dat het proces zijn gang gaat. Laten wij dat een kans geven. Beide partijen moeten met eventuele wijzigingen kunnen instemmen.

De heer Heerma (CDA):

"Een zware dobber" waren de woorden van mevrouw Van Nieuwenhuizen, niet die van mij. Bedoelt zij bij deze maatregel niet toch, dat zij graag zou zien dat de minister in zijn tweede termijn iets duidelijker afbakent dat niet alles wat zou kunnen veranderen, ook een serieuze optie is?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

De heer Heerma vraagt eigenlijk een beetje naar de bekende weg. Hij kan in ons verkiezingsprogramma lezen wat voor de VVD belangrijk is. In het verkiezingsprogramma van de PvdA kan hij lezen wat voor de PvdA belangrijk is. Op de punten die in de programma's als zware punten zijn ingebracht, zal het een zware dobber zijn en dat geldt voor beide partijen. Wij willen echter alles een kans geven. Zoals gezegd, het akkoord is niet beton gegoten. Wij gaan dat proces aan en we zien wel waar we uitkomen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dat is een opmerkelijke stemverklaring van de VVD. Die was ook wel nodig na de eerste termijn, want toen heeft mevrouw Van Nieuwenhuizen heel andere woorden gebruikt. Blijkbaar is hier sprake van voortschrijdend inzicht. Ik heb een heel simpele vraag. Mevrouw Van Nieuwenhuizen zegt dat zij niet wil speculeren. Er ligt een regeerakkoord. Dat impliceert dat je iets gaat doen. Over dat regeerakkoord wordt gesproken. Gisteren heeft mevrouw Van Nieuwenhuizen letterlijk gezegd: die hervormingsagenda staat. Staat die nog? Betekent "binnen de financiële kaders" voor haar ook dat het kan voorkomen dat minder wordt bezuinigd en dat de belastingen omhooggaan? Ik heb haar nu horen zeggen dat dit ook een mogelijkheid is omdat zij niets uitsluit. Klopt dat?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Daarmee komen we weer terug op wat ik gisteren heb gezegd. Als er iets verandert of zou moeten veranderen op punten die voor de VVD zwaar wegen, dan zijn dat voor de VVD zware dobbers. Daar neem ik niets van terug. Het regeerakkoord is niet voor niks opgeschreven. Dat heb ik gisteren ook gesteld. Dat gaat verder dan alleen een financieel kader. De zinnetjes die daarin staan, zijn heel belangrijk. Die woorden zijn zorgvuldig gekozen. Ik heb gisteren ook gezegd dat het een parallel proces is. Wij vinden dat alle maatregelen en alle wetten die daarin zijn beschreven, door dit duo op sociale zaken voortvarend moeten worden opgepakt.

Ik heb ook gisteren al aangegeven dat het een parallel proces is. Wij vinden dat alle wetten die bij de maatregelen beschreven staan, voortvarend door dit duo op Sociale Zaken moeten worden opgepakt. Ik heb gisteren aangegeven, en dat blijft zo, dat we daar absoluut niet op willen wachten. De sociale agenda mag geen reden zijn voor uitstel, terwijl de bewindslieden in de tussentijd op hun handen gaan zitten. Dat is absoluut niet de bedoeling, volgens mij ook niet van de PvdA, maar dat kunt u straks zelf aan mevrouw Hamer vragen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik constateer dat mevrouw Van Nieuwenhuizen niet uitsluit dat de belastingen omhoog gaan en er minder wordt bezuinigd. Dat sluit zij niet uit, dat is helder. Gisteren hebben wij barsten in deze coalitie gezien. Het beeld was dat er sprake was van verdeeldheid. Die verdeeldheid heeft iedereen gehoord behalve de coalitie zelf. Zij probeert er nu een heel dun laagje vernis overheen te doen, maar ach, in zwaar weer is dat snel weg.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Ik gun iedereen wishful thinking. Ik weet niet met welke bril de heer Van Weyenberg gisteren naar ons heeft gekeken dat hij barsten heeft gezien. Misschien ligt het aan de brillenglazen, maar ik heb dat in ieder geval zelf niet geconstateerd.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Wat fijn dat de VVD en de Partij van de Arbeid weer door één deur kunnen en dat ze daarop geoefend hebben. De VVD geeft hier expliciet aan precies op dezelfde lijn te zitten als de Partij van de Arbeid. De minister heeft vandaag ook gezegd dat de teksten van het regeerakkoord niet in marmer zijn gegoten. Begrijp ik het goed dat de VVD dat ook vindt?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Onze eigen minister-president heeft gezegd dat het niet in beton is gegoten. In marmer kun je volgens mij niet gieten, dus dat lijkt mij sowieso niet mogelijk.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Volgens mij kun je uit marmer houwen en beton gieten. Dat is de beeldspraak, die ik net verkeerd deed, maar dat terzijde. Het is fijn dat die ruimte er nu is bij de VVD, want Sociale Zaken omvat ook integratie en daar zijn nog wel wat maatregelen waarvan ik hoop dat zij alsnog niet uit marmer gehouwen zijn.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Volgens mij ga je dan in marmer houwen of uitbeitelen, maar daar zullen we het verder niet over hebben. We hebben al eerder gezegd dat er niets in beton is gegoten of uit marmer gehouwen, whatever, maar het is wel heel duidelijk het vertrekpunt waar PvdA en VVD elkaar op hebben gevonden.

De heer Van Vliet (PVV):

Een mooie uitkomst van het debat: dat de coalitie bijna op haar laatste tenen loopt. Ik heb nog een specifieke vraag over de WW-premies. De WW wordt afgebroken en er wordt hier een sigaar uit eigen doos geboden, want als werknemers zelf de WW-premie gaan betalen, zou de WW behouden kunnen blijven. De minister zegt dat dit minstens € 200 netto per jaar kost en dat de koopkracht van werkenden met dat bedrag achteruitgaat. Dat zou een verdere nivellering tussen niet-werkenden en werkenden betekenen. Als dat zo zou zijn en als het kabinet dat plan voor een sigaar uit eigen doos omarmt, gaat mevrouw Van Nieuwenhuizen dan op de schoot zitten van mevrouw Hamer?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

De heer Van Vliet draagt ook een bril. Ik weet niet of er iets mis is met de kwaliteit van de brillen in ons land ...

De heer Van Vliet (PVV):

Hans Anders, want ik ben een beetje anders.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Ik kan uw visie dat wij elkaar nu opeens weer gevonden hebben, niet delen. Volgens mij is het gewoon een status quo. Door uw optreden ben ik de vraag even kwijt. Kunt u deze nog even herhalen?

De heer Van Vliet (PVV):

Mijn vraag is wat u vindt van het plan om de WW in de huidige vorm te behouden als werknemers er maar zelf voor gaan opdraaien. De minister zegt dat dit minstens € 200 netto per maand kost, zodat de koopkracht van de middenklasse en van de werkenden opnieuw achteruitholt. Wat vindt de VVD daarvan?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Daar hoeft u niet naar te raden, dat vinden wij geen goed voorstel. We hebben niet voor niets de huidige afspraken gemaakt in het regeerakkoord. Dat is het vertrekpunt. Nogmaals, je kunt allerlei onwaarschijnlijke scenario's bedenken en dus niet uitsluiten, maar dan houd ik toch staande dat deze hoogst onwaarschijnlijk zijn. Ik denk dat we dit punt wel voldoende besproken hebben. Ik zie instemmend geknik, van de eigen fractie, ja.

Voorzitter. Ik ben blij met de beantwoording van beide bewindslieden, zowel schriftelijk als in eerste termijn. Ik concludeer dat we tot hele goede afspraken hebben kunnen komen met deze bewindslieden, zonder dat we daarvoor moties nodig hebben. Ik wil nog even een paar punten vastleggen, omdat sommige dingen alleen vastgelegd zijn in de schriftelijke beantwoording. Dat komt anders niet voor het voetlicht.

Wij zijn blij met het feit dat het kabinet zal bezien of de vierwekeneis ook verder toegepast kan worden en dat gemeenten daar ook positief over zijn. Ik ben ook blij met de onafhankelijke benchmark tussen gemeenten als het gaat om de vraag, wie er nu wel of niet erg succesvol is met het aan een baan helpen van mensen. Toegezegd is dat de verbeterde kernkaart nog voor de zomer van 2013 beschikbaar zal zijn. Ik ben verder ook blij met de toezegging van de staatssecretaris op het gebied van de onderstand op Bonaire. Ik ben ook blij met de toezegging dat er een wetsvoorstel komt waarin geregeld wordt dat de bijstand voor gedetineerden in het buitenland stopgezet kan worden. Er zal dan een goede gegevensuitwisseling mogelijk zijn tussen gemeenten, uitvoeringsinstanties en Buitenlandse Zaken.

Ik heb nog een vraag aan de staatssecretaris over de noordelijke gemeenten die het advies aan fraudeurs hebben gegeven om fraude dan maar snel, namelijk vóór 1 januari, te melden, omdat ze dan maar de helft van het gefraudeerde bedrag zonder boete hoeven te betalen. De staatssecretaris geeft aan dat de gemeente die beleidsruimte tot 1 januari heeft en dat ze daar dus niets aan kan doen. Zij zegt zelf dat ze het niet wenselijk vindt dat gemeenten dit doen. Ik hoor dan wel graag van haar dat zij dat signaal in ieder geval overbrengt aan de gemeenten. Zij kan volstaan met de opmerking dat ze die beleidsruimte nu eenmaal hebben, maar ik denk dat de signaalwerking die ervan uit kan gaan toch ook belangrijk is.

De heer Heerma (CDA):

Ik heb nog een vraag over de kinderopvang.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Daar kom ik nog op. Ik verzoek u om nog even geduld te hebben.

De staatssecretaris heeft voorts toegezegd zij de recidive van fraude in verschillende domeinen zal meenemen in de wet fraudeaanpak gegevensuitwisseling enzovoorts. Daar zijn wij ook blij mee.

Wij hebben in eerste termijn gesproken over de export van uitkeringen en het voornemen van de minister om het verdrag met Marokko ter zake op te zeggen. We hebben in de beantwoording op dat punt kunnen lezen dat het kabinet begin volgend jaar een rapportage zal sturen met informatie over de stand van zaken van de onderhandelingen met de andere landen. Daar kijken we naar uit.

We zijn, last but nog least, erg blij met de toezegging van het kabinet over het zelfstandig gegrond maken van agressie tegen medewerkers van de sociale dienst. Ik ben er blij mee dat dit zelfs wordt uitgebreid tot alle socialezekerheidswetten, zodat iedereen die in dit veld werkzaam is, op een goede manier beschermd kan worden tegen agressie van cliënten.

Ik kom nu te spreken over de kinderopvang. Ik zie de heer Heerma al staan. De afgelopen dagen is er overleg gevoerd, in eerste instantie binnen de coalitie, maar de partij van de heer Heerma is ook in overleg geweest. Er is gezocht naar manieren om in de begroting ruimte te zoeken voor structurele oplossingen voor de kinderopvang. De heer Heerma wil graag het beeld neerzetten dat wij hier niets aan doen, maar ik heb in eerste termijn aangegeven dat de VVD bereid is om te kijken naar alle serieuze voorstellen die financieel deugdelijk onderbouwd zijn en werken volgens de begrotingsregels. Het amendement zoals dat voorlag, voldoet volgens ons niet aan die eisen. Dat doet het tot op de dag van vandaag ook niet. De VVD hecht waarde aan goede kinderopvang, vooral in relatie tot arbeidsparticipatie.

De minister heeft aangegeven dat het om verschillende redenen zeer onverstandig is om voor het jaar 2013 maatregelen te nemen. Hij heeft wel aangegeven dat hij met een analyse komt over de effecten van de bezuinigingen in de kinderopvang. Wij kijken uit naar die analyse. Met die analyse in de hand willen we vervolgens kijken naar structurele oplossingen. Wij zullen dan ook samen met de PvdA-fractie een motie indienen waarin we de minister verzoeken, met de sector in gesprek te gaan over de gevolgen van de vraaguitval en te onderzoeken of en hoe er tot structurele oplossingen kan worden gekomen.

Ik zal meteen vertellen waarom we de dekking van het amendement niet deugdelijk vinden. Er is een dekking gezocht in hogere kartelboetes. Wat ons betreft moeten structurele uitgaven met structurele inkomsten worden gedekt en niet met incidentele en onzekere inkomsten zoals boetes. Er is ook een dekking gezocht in de verlaging van topinkomens van bestuurders in de zorg. Het verlagen van topinkomens van bestuurders in de zorg zou een wijziging zijn van de begroting van het ministerie van VWS, want dat geld moet uit de premiegefinancierde uitgaven komen. Op deze premiegefinancierde uitgaven heeft de Kamer geen recht van amendement. Ik kan nog wel even doorgaan. Het arbeidsgehandicaptenquotum geldt al voor alle werkgevers, dus ook voor het Rijk. Daar kun je dus geen extra bedrag op inboeken. Ik denk dat ik hiermee onze positie duidelijk heb gemaakt.

De heer Heerma (CDA):

Ik dank de mevrouw van de VVD voor het oplezen van deze tekst. Ik houd er toch het gevoel aan over dat hier alleen sprake is van een gebrek aan politieke wil om iets te regelen. Daarom heb ik een aantal vragen. Mijn eerste vraag is: welke voorstellen tot alternatieve dekking hebt u zoal aangedragen de afgelopen dagen? Ik heb daar nog een vraag bij …

De voorzitter:

Maar we zouden één vraag en een vervolgvraag stellen.

De heer Heerma (CDA):

Ik zal me verder heel braaf houden, voorzitter.

De voorzitter:

Dan sta ik het toe.

De heer Heerma (CDA):

Tijdens de begrotingsbehandeling van I&M, een aantal weken geleden, maakte minister Schultz een vergelijking om aan te geven waarom zij tegen rekeningrijden was. Zij zei dat als je kinderopvang heel duur maakt, vanzelf niemand zijn kinderen meer naar de kinderopvang brengt zodat er dus ook geen problemen met wachtlijsten zijn. Vindt u dat dit met de kennis van nu een heel pijnlijke en cynische vergelijking is geworden?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Die vergelijking was mij niet bekend. Het eerste deel van uw vraag was wat wij hebben gedaan. Bij de formatie zijn wij al aan het kijken geweest of we dit hadden kunnen voorkomen, want het was echt een wens van de VVD om dit ongedaan te maken, zeker in het licht van de arbeidsparticipatie. We zijn er toen niet in geslaagd om een structurele, deugdelijke dekking te vinden. Er zijn nu nieuwe signalen, ook vanuit het veld, rondom de vraag of de groeiramingen wel reëel zijn. Wij vinden het van belang dat de minister hierover in gesprek gaat en alles goed in kaart brengt zodat hij kan zoeken naar een structurele oplossing. We hebben er niets aan om een worst voor te houden dat we het misschien voor een jaartje regelen, als we daarna alsnog weer uit de pas lopen.

De heer Heerma (CDA):

Die worst heeft de VVD-fractie afgelopen dinsdag zelf voorgehouden. Alles wat u hier nu zegt, had dinsdag ook gezegd kunnen worden. Het amendement lag er al heel lang, de dekking lag er al heel lang en het is al sinds de algemene financiële beschouwingen duidelijk dat de vijf oppositiepartijen die dit willen, hiertoe een voorstel hadden. Ik vind het kwalijk dat het beeld wordt geschetst dat dit kennelijk sinds dinsdag allemaal ineens duidelijk geworden is. Ik heb ook nog geen antwoord gekregen op mijn vraag welke alternatieve dekkingsvoorstellen jullie de afgelopen dagen dan gedaan zouden hebben.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Om even helemaal precies te zijn: ik ben zelf in mijn inbreng niet begonnen over de kinderopvangtoeslag. Ik ben daartoe uitgedaagd door u. U hebt mij daarop bevraagd. Ik ben dus niet zelf begonnen met het voorhouden van een worst. Ik heb alleen op vragen van u aangegeven dat we graag naar een deugdelijke structurele dekking wilden kijken, mocht die er zijn. Ik heb daarbij aangegeven – lees de Handelingen maar na – dat die er met het voorliggende amendement niet was, maar dat we uiteraard, juist omdat we het zelf ook zo graag willen en het zo belangrijk vinden, altijd bereid zijn tot constructief overleg. We hebben vandaag bij elkaar gezeten. Wie weet had u nog iets anders kunnen vinden. Het is u niet gelukt en het is ons helaas ook niet gelukt. Als we er wat meer tijd voor hebben en als de ontwikkelingen in het veld wat duidelijker zijn, hopen we alsnog een structurele oplossing te kunnen vinden.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik hoor mevrouw Van Nieuwenhuizen zeggen dat er geen sprake is van een deugdelijke dekking. Wij zijn natuurlijk altijd voor een breed draagvlak in deze Kamer. Daarom hebben wij heel goed naar de dekking gekeken. Ik kan u vertellen dat die dekkingsvoorstellen precies terugkomen, onder andere in uw verkiezingsprogramma en in dat van de PvdA. Er is daar wat gesamsamd, zal ik maar zeggen. PvdA; arbeidsgehandicaptenquota voor de overheid. PvdA: verlaging topinkomens zorg. PvdA: hogere kartelboetes. VVD: hogere taakstelling ambtelijke organisatie. Ik stel vast dat u de conclusie trekt dat de doorrekening van de verkiezingsprogramma's niet deugdelijk is geweest.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Dat is natuurlijk iets heel anders; de maatregelen die wij hebben genomen zijn allemaal ingeboekt in het regeerakkoord. Nergens in het VVD-verkiezingsprogramma vindt u dat potentiële boetes structureel als dekking kunnen worden aangemerkt. Je kunt dan wel hopen dat het iets gaat opleveren, maar dat is in dit geval maar zeer de vraag.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De hogere kartelboetes zijn door het Centraal Planbureau gewoon goedgekeurd, onder andere bij de doorrekening van het verkiezingsprogramma van de PvdA. In de eigen doorrekening had de VVD 500 miljoen ingeboekt voor de taakstelling voor de ambtelijke organisatie, terwijl er 400 miljoen in het regeerakkoord is ingeboekt. Dan hebben wij al 90 miljoen te pakken. Het is ook nog een wens van u om er 500 miljoen op te bezuinigen. Uiteindelijk zie ik alleen maar een win-winsituatie.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Dit is een erg simpele voorstelling van zaken. Wij hebben natuurlijk onze verkiezingprogramma's apart laten doorrekenen. Wat er nu in het regeerakkoord staat is een totaalpakket. Daarin zitten stevige bezuinigingen op het ambtelijk apparaat, maar het VVD-verkiezingsprogramma ligt niet voor als regeerakkoord. Er ligt een akkoord dat wij samen met de PvdA hebben gesloten.

De heer Van Weyenberg (D66):

Wil de echte mevrouw Van Nieuwenhuizen opstaan? Ik snap dat twee dagen lang is, maar dat het zo lang is had ik mij niet gerealiseerd. Twee dagen geleden had mevrouw Van Nieuwenhuizen het namelijk over het regeerakkoord. Dat is nu geen regeerakkoord meer, maar een startnotitie. Eerst was zij voor de zalmnorm, maar die kan nu gewoon ter discussie staan, want niets ligt vast. Eerst was het de wens om dit om te draaien, maar nu zegt mevrouw Van Nieuwenhuizen: ik was maar wat uitgelokt en meende het allemaal niet zo. Ik heb niet één concreet voorstel van de VVD gehoord de afgelopen twee dagen. Wij hebben inderdaad een amendement ingediend, in september. U hebt hier dinsdag verwachtingen gewekt en die hebt u niet waargemaakt. U hebt niet één voorstel gedaan en u beperkt zich tot het uiten van kritiek op andermans voorstellen. Dat is uw goed recht, maar was dan ook zo eerlijk geweest om, zoals de minister vandaag heeft gedaan, gewoon te zeggen: ik wil het eigenlijk niet. Dat snap ik. Ik ben het er niet mee eens, maar dat respecteer ik. U hebt verwachtingen gewekt en dus herhaal ik mijn vraag: hoeveel concrete voorstellen heb ik de afgelopen twee dagen van u in mijn inbox gehad?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Ik begrijp dat de heer Van Weyenberg het op deze manier probeert voor te stellen. Ik heb nog steeds dezelfde opvattingen en laat hetzelfde geluid horen als twee dagen geleden. Wij wilden dit heel graag en willen het nog steeds. Vanaf september lag er inderdaad een dekking, maar ik heb aangegeven dat wij die niet deugdelijk vonden. Wij hebben toen wel gezegd: mocht er wel een deugdelijke dekking komen, dan zullen wij daar natuurlijk graag in meegaan. Nogmaals, het is ook echt een wens van ons, vanuit ons eigen verkiezingsprogramma. Het zou wel heel raar zijn wanneer wij dat niet meer zouden willen. Wij hebben met de PvdA constructief overleg gehad. Bij beide partijen is dezelfde wens aanwezig. Toch hebt u vandaag inderdaad geen concrete voorstellen in uw inbox gekregen, domweg omdat het ons helaas niet is gelukt. Als het wel was gelukt, zouden wij daar dolgelukkig mee zijn geweest. Dan hadden wij die voorstellen heel graag met u willen delen en dan zouden wij hier niet zo hebben gestaan. Ik heb nog steeds de hoop dat wij straks wel tot een structurele oplossing komen. Wij zien die echter helaas niet voor 1 januari 2013. Wij betreuren dat zeer, want mijn mailbox loopt ook vol met berichten van mensen die hier ontzettend van balen en die er echt teleurgesteld over zullen zijn dat wij die dekking niet kunnen vinden. Ik vind dat heel pijnlijk en heel naar, maar wij hebben er echt alles aan gedaan. Het is ons helaas niet gelukt; dat moet ik toegeven.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dat is dan heel jammer. Ik vind het echt heel jammer dat er geen voorstel onze kant op is gekomen. Wij hebben ons best gedaan. Wij hebben een amendement liggen. Nu had de VVD de kans om na het nivelleringsfeest ook voor de middeninkomens nog iets te doen. De VVD heeft bij die mensen grote verwachtingen gewekt. Die hebben zich allemaal blij tot mij gewend na dinsdag, in de verwachting dat er nu toch nog hoop was. Daar heeft de VVD blijkbaar toch geen gevolg aan kunnen geven. Ik vind dat buitengewoon jammer en constateer dat de VVD het jaar 2013 laat lopen wat de kinderopvang betreft. Helaas. De VVD-fractie heeft nog één kans: ze kan altijd nog voor het amendement van de vijf oppositiepartijen stemmen.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Daar kan ik heel duidelijk over zijn. Ik heb op drie punten aangegeven waarom de dekkingsvoorstellen voor ons echt niet onder de categorie "deugdelijke dekking" vallen. We zijn het wel met elkaar eens dat we het allebei erg spijtig vinden en ontzettend betreuren dat we dit niet voor elkaar hebben kunnen krijgen, maar helaas. We kunnen nu wel net doen alsof het wel een deugdelijke dekking is, maar zo zitten we bij de VVD niet in elkaar. Het moet financieel solide zijn en anders doen we het niet, hoe pijnlijk ook.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De VVD geeft aan dat ze met alternatieven had willen komen. We hebben nu drie keer gevraagd wat die alternatieven zijn. Die zijn er blijkbaar niet, dus het meedenken komt blijkbaar maar van een kant. Ik heb een vraag over de motie die mevrouw Van Nieuwenhuizen samen met de Partij van de Arbeid wil indienen over het overleg met de sector. Wat verwacht mevrouw Van Nieuwenhuizen dat daar nog uit kan komen? De sector heeft immers al diverse voorstellen gedaan in de afgelopen weken. Dan hadden VVD en PvdA zich toch ook van die voorstellen kunnen bedienen?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Daar heeft minister Asscher in zijn beantwoording ook al iets over gezegd. Een belangrijk element daarin zijn bijvoorbeeld de groeiprognoses. Die lijken nu te hoog te zijn, maar in het verleden riep dezelfde sector dat die prognoses structureel te laag waren. Wij vinden het heel belangrijk dat we daarvan echt de kern te pakken krijgen, zodat je structureel in beeld kunt krijgen wat het niveau is waar we op uitkomen. Dat zal moeten blijken. Dat kunnen we nu niet zeggen. We moeten ook kijken hoe zich dat in de komende tijd ontwikkelt. De arbeidsparticipatie is daarbij voor ons ook een ontzettend belangrijk element. Het zal er echt om gaan hoe dat overleg zich ontwikkelt.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De sector, de vakbonden, iedereen die betrokken is bij de kinderopvang heeft in de afgelopen weken voorstellen gedaan. Met die voorstellen doen de VVD en de PvdA nu niets, dus wat heeft het dan voor zin om nog weer te gaan overleggen?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Dan kunnen we zien in hoeverre die aanbevelingen nu echt hout snijden. De groeiprognose is daar een element van. Daarover heeft de sector door de jaren heen heel verschillende geluiden laten horen. Nu we toch overzien dat het voor 1 januari 2013 niet meer gaat lukken, kunnen we net zo goed alles op alles zetten. Laten we de minister het hele speelveld nog eens in ogenschouw nemen en proberen om voor 2014 en de jaren daarna, liefst niet slechts voor één jaar, te komen met een structurele oplossing voor hoe Nederland met de kinderopvang wil omgaan.

De heer Ulenbelt (SP):

De minister gaat op pad in de polder. Eergisteren zei mevrouw Van Nieuwenhuizen dat zij zich niet kan voorstellen dat dit gevolgen zou hebben voor de werkgelegenheid. Mevrouw Hamer heeft hier gezegd dat er geschoven kan worden met werkgevers- en werknemerslasten. De minister zei hetzelfde over de WW. Waar liggen eigenlijk de grenzen voor de VVD als het gaat om waar de minister nu mee bezig gaat?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Iedereen probeert om toch ergens een piketpaal te slaan. Het vertrekpunt is het regeerakkoord en voor ons is de basis dat het een aansluiting moet hebben met ons eigen verkiezingsprogramma. Onze opvattingen zijn bekend. Willen wij een van de dingen gaan wijzigen waar de heer Ulenbelt zo'n afkeer van heeft, dan moet er dus wel echt iets heel bijzonders aan de hand zijn en dan moet er iets tegenoverstaan wat wij heel graag willen. We kunnen daar nu van alles over speculeren, maar dat heeft niet zo veel zin. We zullen toch moeten afwachten wat er uit dat polderoverleg komt. De heer Asscher komt vlak bij de Polderbaan vandaan en heeft nu zelf een polderbaan. Daar wensen wij hem succes mee.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik wens altijd iedereen succes. Dat is echter natuurlijk niet een boodschap waar je een minister van de Kroon mee op pad stuurt. De Partij van de Arbeid is heel duidelijk. Die geeft de minister alle ruimte. Mevrouw Van Nieuwenhuizen houdt hem echter heel strak aan het koord. Kan zij dat een beetje expliciteren? Mogen werkgeverslasten omhoog of omlaag? Mag dit gevolgen hebben voor de koopkracht? Kan dit leiden tot een regeerakkoord "4-punt-zoveel"? Kan dat allemaal? Geeft mevrouw Van Nieuwenhuizen die ruimte aan de minister?

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Ook de heer Ulenbelt draagt een bril. Ook nu weer vraag ik mij af vanuit welk perspectief hij dit bekijkt. Hij ziet ook weer verschillen die er niet zijn tussen het standpunt van de PvdA en dat van ons. Ik heb precies dezelfde ruimte geboden dan de PvdA-fractie, namelijk de ruimte die er is in het kader van de sociale agenda, waarover we afspraken hebben gemaakt. In het regeerakkoord staat een duidelijk financieel kader. De tekst daarover is het vertrekpunt. De minister-president, en ook wijzelf, zeggen echter dat niets in beton is gegoten of, zoals mevrouw Voortman zei, niets in marmer is gebeiteld. Natuurlijk is in theorie alles mogelijk, maar het een is wat waarschijnlijker dan het ander. Meer kan ik er echt niet van maken.

De heer Azmani (VVD):

Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor de antwoorden die zij hebben gegeven. Ik dank vooral ook de ambtenaren die hen hebben gesteund bij het geven van deze antwoorden. Ik weet dat zij hier lang mee bezig zijn geweest. Goede bewindspersonen kunnen niet zonder goede en loyale ambtenaren.

Ik ben blij met de toezeggingen die de bewindspersonen hebben gedaan. Ik wijs op de toezegging van de minister dat hij erop zal toezien dat geen overheidsorganisatie subsidie zal verstrekken aan een organisatie die beleid voert dat haaks staat op het streven naar integratie. Ik sprak daar afgelopen dinsdag al over. Toen noemde ik als voorbeeld de zwemuren in zwembaden voor mannen en vrouwen apart. Ik noemde de gescheiden theatervoorstellingen. Ik heb zelf mogen waarnemen dat er sprake was van gescheiden computergebruik. Last but not least wijs ik op wat ik afgelopen vrijdag bij Eigen Haard in Amsterdam heb gezien. Bewoners worden daar bij renovatie betrokken, maar dat gebeurt in gescheiden raden. Het is goed om te horen dat de minister erop wil toezien dat dit niet meer gebeurt. Ik zal hem daaraan houden.

Het is verder goed om te horen dat de minister bij de Kamer nog zal terugkomen op discriminatie. Er is om een SER-advies gevraagd over discriminatie. Discriminatie op de arbeidsmarkt is een belangrijk onderwerp. Discriminatie op de arbeidsmarkt is funest voor integratie. De tegenstellingen worden meestal gezocht.

Generiek beleid voor de integratieproblematiek lijkt mij een goed uitgangspunt. Dat uitgangspunt heb ik terug mogen horen in de antwoorden op vragen die ik daarover heb gesteld.

Het is ook goed om te horen dat de minister de effecten van vrij verkeer van werknemers in Europa aan de orde wil stellen. Ook wordt in Europa de problematiek rond de WW-premie aan de orde gesteld. Mensen werken bijvoorbeeld elf jaar in Polen voor enkele honderden euro's per maand, waarna ze een jaar voor € 2.000 per maand in Nederland werken. Zij worden dan geacht twaalf jaar € 2.000 per maand te hebben verdiend.

Arbeidsmigratie heeft effecten op de sociale zekerheid en de bijstand. In Vaals vindt een pilot plaats. Het is goed dat de minister bereid is om met gemeenten om de tafel te gaan zitten om die pilot verder uit te rollen. Op die manier kunnen we voorkomen dat mensen uit andere EU-landen die pas kort in Nederland aanwezig zijn, al en beroep doen op de bijstand. Daarmee wordt een titel verkregen op grond waarvan deze mensen rechtmatig uit het land kunnen worden verwijderd.

Wij weten allemaal dat in 2014 de grenzen opengaan voor Roemenen en Bulgaren. In dat kader heeft de heer Kerstens in zijn inbreng in de eerste termijn aangegeven dat het zeer van belang is om te komen tot een integrale aanpak van de excessen die arbeidsmigratie meebrengt. Denk aan malafide uitzendbureaus, onderbetaling en verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt. In dat kader zal de heer Kerstens een motie indienen die ik zal meeondertekenen.

Last but not least bespeur ik bij zowel de staatssecretaris als de minister een intrinsieke motivatie voor deze portefeuille, dit domein binnen Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Er is met passie over gesproken. Ik was geraakt door de passie van de minister voor de integratieproblematiek. Ik kan mij dat ook voorstellen, gelet op zijn eerdere functie van wethouder in de gemeente Amsterdam. Ik vind het mooi om te zien en te horen. Ik deel die passie ook. Ik neem aan dat wij elkaar hierin kunnen vinden. Ik merk al dat wij elkaar tegemoet kunnen komen in het kader van de betrokkenheid van ouders bij de opvoeding van kinderen, het terugdringen van taalachterstand en het bieden van meer kansen voor kinderen.

Dank aan allen voor deze begroting van Sociale Zaken.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik sluit mij heel graag aan bij de warme woorden van de heer Azmani aan het adres van de ambtenaren van de bewindslieden. Ik weet uit eigen ervaring dat het een uitdagende klus is. Al die Kamerleden met al die vragen, het zou verboden moeten worden! Ik heb een heel serieuze vraag. Ik heb net geen antwoord van zijn collega gekregen op mijn vraag of de zalmnorm nog geldt.

De heer Azmani (VVD):

Ik ben woordvoerder integratie. Voor mij is dit een retorische vraag. Natuurlijk geldt die norm. Volgens mij is die ook vervat in het regeerakkoord.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dan ben ik toch blij dat ik de vraag gesteld heb. Dat betekent dat er een scheiding is tussen uitgaven en inkomsten. Er kan dus niet minder bezuinigd worden, ook niet in het kader van een sociaal akkoord, terwijl er sprake is van hogere lasten. Dat zijn immers de spelregels van de heer Zalm uit 1994.

De heer Azmani (VVD):

Ik hoor geen vraag.

De heer Van Klaveren (PVV):

Wij hebben de VVD een hoop horen zeggen. Het had weinig te maken met de daadwerkelijke integratieproblematiek. Wij hebben een gigantisch Marokkanenprobleem in Nederland. De VVD wil dat probleem aanpakken met een extra spijbelambtenaar. Wat gaat u naast die extra spijbelambtenaar doen om de problemen op te lossen waarmee mensen worden geconfronteerd? Ik heb het dan over extreem geweld op voetbalvelden, extreem geweld in het uitgaansleven en extreem geweld elders in onze samenleving door Marokkaans tuig.

De heer Azmani (VVD):

Die vraag herken ik van afgelopen dinsdag. Het is een herhaling van zetten. Ik heb eigenlijk geen behoefte om daar een antwoord op te geven. Ik zit nu zo'n drie weken op deze portefeuille. Ik geef alleen aan dat ik graag met de heer Van Klaveren samenwerk op dit terrein. De problemen die hij aankaart, wil ik niet ontkennen. 65% van de Marokkaanse jongens komt in aanraking met politie en justitie. Voor dat feit wil ik niet weglopen. In die zin wil ik samenwerking zoeken. Ik geloof niet in voorstellen die onhaalbaar zijn. Ik zoek altijd naar structurele oplossingen.

Ten aanzien van de spijbelambtenaar merk ik op dat het gaat om de kansen die kinderen op jonge leeftijd hebben. Je moet er vroeg bij zijn. Je mag ook iets van de ouders verwachten. Het is een deeloplossing van het probleem. Ik verwacht een constructieve houding. Verder weet de heer Van Klaveren dat wij twee VVD-bewindspersonen op Veiligheid en Justitie hebben die druk doende zijn met het formuleren van een lik-op-stukbeleid, een beleid van zero tolerance. Dat gedrag valt immers niet te tolereren in ons land.

De heer Van Klaveren (PVV):

Ik stel deze vraag omdat we in de eerste termijn geen antwoord kregen. Dat krijg ik nu weer niet. Dat is jammer, maar niet geheel onverwacht. Daarnaast heeft de fractie van de heer Azmani ingestemd met een regering met een minister van PvdA-huize op integratie. Wij kunnen spreken over Veiligheid en Justitie, maar hij heeft ingestemd met een PvdA'er op integratie. Daarvan hoeven wij niet heel veel te verwachten. Dat doen wij ook niet. Nogmaals: wat gaat de VVD-fractie naast het instellen van die spijbelambtenaar doen tegen straatterrorisme door Marokkanen?

De heer Azmani (VVD):

Keihard aanpakken. Dat zei ik al. Zerotolerancebeleid en minimumstraffen worden ingevoerd. Dit betekent aanpakken. Er wordt in ieder geval harder beleid gevoerd door de staatssecretaris Teeven en minister Opstelten op Veiligheid en Justitie. Ik heb al aangegeven dat wij niet voor een specifiek doelgroepenbeleid zijn. Dat betekent niet dat we de feiten van de Marokkaanse problematiek willen ontkennen, maar we willen al het gedrag, alle strafbare feiten, hard aanpakken, ongeacht of ze nu worden gepleegd door een Marokkaan, Antilliaan of autochtoon. Dat betekent het in dit kader.

Het onderwerp integratie heeft niet alleen de strafrechtelijke kant. Ik wil ook goed kijken naar de opvoedingskant. We kunnen immers constateren dat bijvoorbeeld vroegtijdige schoolverlaters een zes keer zo hoog risico lopen om in aanraking te komen met politie en justitie. De problematiek daarachter begint al met een taalachterstand, waardoor de leerprestaties achteruit gaan, terwijl de ouders niet de verantwoordelijkheid nemen om de kansen voor de kinderen te vergroten. Dan zie je een neerwaartse spiraal. Die leidt uiteindelijk tot criminaliteit.

Mevrouw Karabulut (SP):

Over het voortijdige schoolverlaten gesproken: voor het verzuim had de heer Azmani een heel slecht plannetje gemaakt, want het was niet echt uitgewerkt. Hij wilde de kinderbijslag intrekken, terwijl je dit natuurlijk via de school en de leerplichtambtenaar moet aanpakken. De minister is het hierover met mij eens. Hij schrijft dat hij dat niet gaat doen. Trekt de heer Azmani zijn plan nu in?

De heer Azmani (VVD):

Nee, zo heb ik de beantwoording door de minister niet begrepen. De minister geeft aan dat hij tot een vereenvoudiging wil komen van de uitvoeringskosten van de kinderbijslag, waarbij de staatssecretaris een verantwoordelijkheid heeft in het kader van de uitvoering. De minister schroomt niet om dwang- en drangmaatregelen te hanteren voor de situaties waarin het de spuigaten uit loopt, waarbij ouders niet de verantwoordelijkheid nemen die ze moeten nemen. Ik ken deze minister en ik ken zijn eerdere uitspraken als wethouder. Ik maak mij er geen zorgen over dat dit voor ouders ook financiële consequenties kan hebben.

Mevrouw Karabulut (SP):

De heer Azmani handhaaft dus zijn voorstel en gaat ervan uit dat deze twee bewindspersonen dat zullen uitvoeren. Heb ik het zo goed samengevat?

De heer Azmani (VVD):

Ik heb er alle vertrouwen in. Dat heb ik al aangegeven in mijn tweede …

Mevrouw Karabulut (SP):

Simpel "ja" of "nee" zeggen.

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut, de heer Azmani was aan het woord.

De heer Azmani (VVD):

Ja, en de heer Azmani is zelf baas over zijn antwoorden. Ik zeg dat ik er alle vertrouwen in heb dat de minister die maatregelen zal nemen, gelet op zijn pleidooi en op de intrinsieke waarden die hij daarin aangeeft. Zo niet, dan ben ik er ook bij.

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Ik heb mij tijdens dit debat over de begroting van Sociale Zaken heel erg verbaasd. Toen ik zocht naar wat mij er nu aan heeft verbaasd, dacht ik dat ik dat het best in één woord kan samenvatten. We hebben een nieuwe versie van de sociaaldemocratie gezien. Die betitel ik als de "spreadsheetsociaaldemocratie". In woorden gaat het over mensen en in de maatregelen gaat het alleen over het geld. Vroeger werd de minister aangesproken met excellentie, maar als ik hem hier hoor praten, denk ik: eigenlijk ben je een Excelminister geworden. Dat stemt mij droevig. De crisis raakt de mensen heel hard. Ik wijs onder meer op de veranderingen in de WW, de oplopende armoede, de wegvallende bescherming door het ontslagrecht en het korten op de pensioenen. Dat wordt een drama. Wij hebben nu twee sociaaldemocratische ministers die deze shit moeten uitvoeren. Ik wil helpen de shit op te ruimen en dien daarom een aantal moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is de hoogte en de duur van de WW-uitkering fors te beperken;

overwegende dat het hierbij om een structurele bezuiniging van 1,1 miljard euro gaat;

overwegende dat werklozen in grote problemen raken door het beperken van de hoogte en duur van de WW-uitkering;

verzoekt de regering, de hoogte en duur van de WW-uitkering niet te beperken, hierbij een premiebijdrage van werkgevers en werknemers te betrekken en hierover in gesprek te gaan met de sociale partners om tot de juiste verdeling van werkgevers- en werknemerspremies te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ulenbelt, Karabulut en Schouten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (33400-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, gemeenten de wettelijke mogelijkheid te geven om categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aan personen met een inkomen boven de 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, zoals stadspassen, tegemoetkomingen, participatievoorzieningen of eindejaarsuitkeringen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ulenbelt en Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (33400-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, gemeenten opnieuw de wettelijke mogelijkheid te geven om een eindejaarsuitkering te verstrekken aan mensen met een laag inkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ulenbelt en Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33 (33400-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat grote groepen mensen met verzekeraars of pensioenfondsen een regeling hebben gesloten waarbij betalingen stoppen op het moment dat iemand 65 jaar wordt;

overwegende dat door de snelle verhoging van de AOW-leeftijd vanaf 2013 mensen te maken kunnen krijgen met een inkomensgat dat kan oplopen tot twee jaar;

overwegende dat de overbruggingsregeling die in het regeerakkoord is opgenomen slechts voor mensen met een VUT- of prepensioen toegankelijk is;

van mening dat mensen moeten kunnen rekenen op een zorgvuldig overgangsrecht en een betrouwbare overheid;

verzoekt de regering, de uitwerking van de overbruggingsregeling vorm te geven zodat deze ook toegankelijk is voor mensen zonder VUT of prepensioen en met een inkomen uit een regeling die stopt bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ulenbelt, Karabulut, Klein, Voortman, Schouten en Madlener.

Zij krijgt nr. 34 (33400-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Marga Klompé de Algemene bijstandswet heeft geïntroduceerd;

overwegende dat er sindsdien een einde is gemaakt aan de verplichting dat ouders voor hun volwassen kinderen moeten zorgen en volwassen kinderen voor hun ouders;

constaterende dat het kabinet de klok heel ver wil terugdraaien door de financiële plicht te herintroduceren dat ouders voor hun volwassen kinderen moeten zorgen en vice versa;

roept het kabinet op, de huishouduitkeringstoets in te trekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ulenbelt, Karabulut en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35 (33400-XV).

De heer Ulenbelt (SP):

Tot slot merk ik op dat er weinig antwoorden gekomen zijn. Er zijn natuurlijk wel antwoorden gekomen, maar die hadden geen inhoud. Dat baart mij zorgen. Kennelijk zijn de tegenstellingen tussen de VVD en de PvdA zo groot dat het wiebelen daartussen de minister duidelijk kopzorgen heeft gegeven. Over elk punt dat wij naar voren hebben gebracht, werd gezegd: dat komt op tafel bij werkgevers en werknemers. Ik heb liberalen dat nog nooit zien weggeven. Voordat de minister op pad gaat, zouden de PvdA en de VVD eerst samen tot een sociaal akkoord moeten komen, want wat er nu ligt, is asociaal.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. De antwoorden van de minister over de integratie vallen mij, eerlijk gezegd, heel erg tegen. Ik zie een paar mooie zinnen en een paar intenties, maar heel harde maatregelen die juist de integratie belemmeren en uitsluiting in de hand werken, staan alsnog in het regeerakkoord. Ik heb de minister niet voor niets gevraagd of hij nog komt met een eigen visie, een eigen plan voor integratie. De minister twijfelde; hij vertelde dat hij de stukken van zijn voorgangers, waarvoor hij ook verantwoordelijk is, niet kende. De minister kennende kan ik me dat bijna niet voorstellen, maar misschien hebben sommige mensen hier hun werk niet goed gedaan. In ieder geval krijg ik daar graag duidelijkheid over. Ik roep de minister dan ook op om zelf aan die visie te werken. Of de minister moet hier vanavond zeggen dat zijn visie die van Rutte I is en dat hij de nota overneemt die door minister Donner is gemaakt. Ik dien daarom de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, zo spoedig mogelijk met een eigen visie op integratie en het bestrijden van segregatie te komen en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36 (33400-XV).

Mevrouw Karabulut (SP):

Samenleven gaat natuurlijk om samenwerken, samen naar school en samenwonen. De woorden "bestrijden van de segregatie" heeft de minister echter niet een keer in zijn mond genomen.

Ik ontvang graag alsnog het antwoord op de uitvoering van mijn amendement van vorig jaar, maar ik zie ook graag dat de minister aan de slag gaat met de werkloosheid, ook die onder migrantenjongeren. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de jeugdwerkloosheid hard toeneemt;

verzoekt de regering, de termijn van vier weken waarin jongeren geen hulp krijgen van gemeenten en uitkeringsinstanties bij het vinden van werk ongedaan te maken zodat jongeren meteen geholpen kunnen worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut en Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (33400-XV).

Mevrouw Karabulut (SP):

Als laatste moet mij nog iets van het hart. Ik word er kotsmisselijk van als in dit land afschuwelijke incidenten van zinloos geweld waarbij doden vallen, worden aangegrepen om racistische taal te uiten en hele bevolkingsgroepen weg te zetten. Ik zie graag dat onze minister voor integratie daar afstand van neemt. Wij hebben in dit land veel problemen die samenhangen met integratie en waarvan de daders misschien ook bepaalde achtergronden hebben. Nederlanders van Marokkaanse afkomst, zo heeft iedereen gezegd, zijn oververtegenwoordigd in de criminaliteitscijfers, maar ook wat betreft armoede en werkloosheid. Wij moeten er niet naartoe dat we er één bepaalde bevolkingsgroep uitpikken en complexe zaken, zoals verruwing en vervreemding, reduceren tot Marokkanenprobleem of weet ik wat voor probleem. Dan gaan we een hellend vlak en de weg van discriminatie en uitsluiting op. Volgens mij is dat een gevaarlijke weg. Graag krijg ik een uitspraak daarover van de minister.

De heer Van Klaveren (PVV):

We horen het standaard SP-riedeltje als er een uitspraak wordt gedaan die waar is. Het blijkt dat dit lastig voor ze is. Het punt is dat de SP-fractie zelf, en dat heb ik al een keer eerder gezegd, in 1981 een brochure heeft uitgebracht onder de naam Gastarbeid en Kapitaal. Daarin werd toen al expliciet gezegd dat de problemen in Nederland rond integratie voornamelijk te maken hadden met Marokkanen en Turken. Verder werd er een relatie gelegd met de islam. De opvattingen met betrekking tot de islam zorgden er volgens de SP in 1981 voor dat Turken en Marokkanen niet zouden integreren. Ik hoor mevrouw Karabulut keer op keer afstand nemen van deze brochure, want ze hangt exact het tegenovergestelde verhaal op. Dat is een beetje hypocriet. Ik hoor dus graag de visie van de SP op hun eigen stuk.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik neem op geen enkele manier afstand van dat stuk. Ik ben er ontzettend trots op dat mijn partij de eerste partij was die het integratieprobleem in al zijn facetten, dat we wel degelijk moeten oplossen, serieus nam. Helaas werden we toen door sommige anderen als anders bestempeld, helaas als xenofoob en racistisch. Hadden we toen maar gewerkt aan het taalprobleem, aan samenwonen en samenleven. Mijn partij wil geen bevolkingsgroepen wegzetten of mensen deporteren of denaturaliseren. Dat doet de partij van de heer Van Klaveren.

De heer Van Klaveren (PVV):

Wij deporteren helemaal niemand. Wij …

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat wilt u toch? U wilt toch mensen uitzetten?

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut, de heer Van Klaveren is aan de beurt. U moet om de beurt spreken.

De heer Van Klaveren (PVV):

Het ligt blijkbaar een beetje gevoelig. Wij deporteren helemaal niemand. Wij stellen het volgende. Als extreme criminelen – ik denk aan zwaar geweld – een dubbel paspoort hebben, pak het Nederlandse paspoort dan af en stuur hen weg. Je hebt hier niets te zoeken als je mensen kapotmaakt, mishandelt of zelfs doodmaakt. Ga dan alsjeblieft weg, want dan heb je hier niets te zoeken.

Mevrouw Karabulut refereerde aan gastarbeid en kapitaal. Zij stelde dat zij werd weggezet als xenofoob en racistisch. Dat gebeurt ook met een partij die in de Kamer zit. Misschien moet zij een toontje lager zingen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik ga mijn woorden niet herhalen. Ik vind het belangrijk en goed om problemen te benoemen, maar als je problemen benoemt zonder oplossingen aan te dragen, alleen omdat je een godsdienst of bepaalde bevolkingsgroepen als vijand ziet, vind ik dat niet goed, maar gevaarlijk. Ik vind dat je dan mensen tegen elkaar uitspeelt. Daarmee voed je segregatie. Daarmee schieten wij helemaal niets op.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ook ik begin met mijn dank uit te spreken aan de bewindslieden voor de uitgebreide beantwoording. Het is goed om ook alle hardwerkende ambtenaren achter in de zaal te bedanken, zoals de heer Azmani zei. Ik begrijp dat wij ook de heer Van Weyenberg nog moeten bedanken voor de afgelopen jaren.

Alle gekheid op een stokje, ik ben deze begrotingsbehandeling begonnen met te zeggen dat het op de arbeidsmarkt zwaar weer is. Wij kunnen ons niet permitteren om weg te dromen. Ik heb gelukkig twee bewindslieden gezien die daarvan zeer overtuigd zijn en die met veel passie en urgentie de zaak willen aanpakken. Zij willen de werkgelegenheid op peil brengen, hervormingen met maatschappelijk draagvlak doorvoeren, zorgen voor een arbeidsmarkt waarin duurzame inzetbaarheid een belangrijke rol speelt en ervoor zorgen dat arbeid en zorg gecombineerd kunnen worden. Daarmee maken zij zich een belangrijke verandering van de arbeidsmarkt en de samenleving eigen. Dat vindt de PvdA buitengewoon belangrijk.

De heer Madlener (PVV):

Ik hoor dat de PvdA het combineren van arbeid en zorg belangrijk vindt, maar mensen met een AOW-uitkering en een thuiswonend kind dat voor hen zorgt, worden straks gekort op hun AOW-uitkering. Eerder heeft mevrouw Hamers partijgenoot mevrouw Vermeij dat onacceptabel genoemd. Waarom doet de PvdA dit toch?

Mevrouw Hamer (PvdA):

De regels van de AOW zijn volgens mij uitgebreid in de Kamer besproken. In het regeerakkoord is daaraan niets toegevoegd.

De heer Madlener (PVV):

Ik vraag waarom de PvdA heeft ingestemd met een korting op de AOW-uitkering van mensen met een thuiswonend kind dat voor hen zorgt.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Wij hebben voorstellen uit het Kunduzakkoord moeten overnemen. Daar hebben wij nog veel aan gerepareerd, maar het is ons inderdaad niet gelukt om alles te repareren.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Mevrouw Hamer geeft een incorrecte weergave. Dit ging over de huishoudinkomenstoets. Die is dankzij het Lenteakkoord van tafel gegaan. De heer Madlener spreekt over een uitkeringstoets.

Mevrouw Hamer (PvdA):

O, u bedoelt de uitkeringstoets. Dat is natuurlijk een heel andere toets dan de toets die er eerst lag. Het is logisch dat we kijken naar wat er op een gegeven moment aan uitkeringen binnenkomt en dat we dat verrekenen. Dat is een heel andere toets dan die wij eerder in het Kunduzakkoord hebben gezien.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Mevrouw Hamer lijkt het niet te begrijpen. Die huishoudinkomenstoets is juist met het begrotingsakkoord van tafel gegaan. De heer Madlener heeft het echter over iemand met een AOW-uitkering die gekort wordt omdat hij een kind in huis heeft dat ook een uitkering of een inkomen heeft. Wat is de reactie van mevrouw Hamer daarop?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat voorstel staat inderdaad in het regeerakkoord. Ik begreep niet helemaal dat mevrouw Voortman daarop doelde. Er wordt inderdaad gekeken naar het gezamenlijke inkomen.

De heer Omtzigt (CDA):

Welke nieuwe AOW-voorstellen zijn er door deze coalitie in het regeerakkoord gezet?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Er zijn geen nieuwe AOW-voorstellen in het regeerakkoord gezet. Er is een reparatie geweest van de lage inkomens bij het Herfstakkoord. Daarin hebben wij gerepareerd dat mensen met lage inkomens die er op 65-jarige leeftijd niet meer uit konden, dat alsnog kunnen. Dat was er bij het Kunduzakkoord uitgegaan.

De heer Omtzigt (CDA):

Dan daag ik mevrouw Hamer uit om het regeerakkoord te lezen. Als iemand een inwonend kind heeft dat werkt of een uitkering krijgt, dan daalt zijn AOW van € 1.000 naar € 700 per maand. Dat is € 300 per maand minder. De AOW-leeftijd wordt dankzij het regeerakkoord behoorlijk snel verhoogd, nota bene per ministeriële regeling. Er wordt dus wel degelijk van alles gedaan. Ik hoop dat de regeringspartijen dat in ieder geval bij volle bewustzijn besloten hebben.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat hebben wij gedaan. Bij volle bewustzijn hebben wij ervoor gezorgd dat de lage inkomens er wel op 65-jarige leeftijd uit kunnen, hetgeen in het pensioenakkoord zo'n ongelooflijk belangrijk punt was. Dat hebben wij gerepareerd in het Herfstakkoord.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Mevrouw Hamer doet de feitelijke constatering dat de huishouduitkeringstoets in het regeerakkoord staat. De vraag van een aantal collega's was echter hoe zij daar zelf tegen aankijkt. Daar heeft mevrouw Hamer nog steeds geen antwoord op gegeven. Wat vindt zij daarvan? Vindt zij dat een terechte maatregel?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik heb aangegeven dat ik de huishouduitkeringstoets een terechte maatregel vind, omdat daarbij naar het geheel wordt gekeken. De huishouduitkeringstoets ziet er alleen heel anders uit dan de huishoudinkomenstoets. Dat weet u volgens mij best, mevrouw Schouten.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik neem als voorbeeld twee personen met een uitkering. Die hebben zij kennelijk terecht gekregen. Men krijgt immers niet zomaar onterecht een uitkering in Nederland; dat weet mevrouw Hamer ook. De huishouduitkeringstoets zal een flinke inkomensdaling betekenen voor het gezin. Dat moet mevrouw Hamer, die voor socialistische principes staat, toch pijn doen?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Er is echt een groot verschil tussen de huishoudinkomenstoets en de huishouduitkeringstoets. We weten ook dat we met zijn allen de collectieve voorzieningen in stand moeten houden. Dat betekent dat ook goed moet worden gekeken naar wat er binnen een gezin gebeurt. Werken moet uiteindelijk ook lonen. Bij de huishouduitkeringstoets gaat het erom dat werk ook moet lonen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Kan mevrouw Hamer zichzelf nog recht in de spiegel aankijken?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ja hoor.

Mevrouw Karabulut (SP):

Kan mevrouw Hamer mij dan uitleggen waarom deze maatregel volgens haar zo veel anders en rechtvaardiger is dan wat er lag, terwijl het meer een bezuiniging moet opleveren, namelijk 100 miljoen? Dat is bijna het dubbele.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik heb net uitgelegd dat het logisch is om te bekijken wat het betekent voor het inkomen van het gezin als iemand gaat werken.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik concludeer dat mevrouw Hamer het vervolgens bij de andere gezinsleden zal weghalen, wat op zich niet heel veel uitmaakt. Zij zal echter nog meer weghalen. Uiteindelijk worden AOW'ers, mantelzorgers en ook de jongeren die werken gestraft. Dit is gewoon een brute schande; dat had Hans Spekman terecht geconstateerd. De PvdA is op dit punt compleet gedraaid, en is snoeihard rechts beleid aan het uitvoeren. Ik vind het echt een brute schande.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik geloof dat u dan een totaal verkeerde uitleg geeft van de huishouduitkeringstoets. Mevrouw Karabulut haalde de heer Spekman aan. Hij is daar helemaal niet op tegen. Daar heeft hij juist uitspraken over gedaan. Ik geloof echt dat mevrouw Karabulut de dingen nu door elkaar haalt.

Ik was gebleven bij de sociale agenda en het open overleg dat daarover plaats moet vinden. Ik ben blij dat in de behandeling van deze begroting zo duidelijk is geworden dat het overleg over de sociale agenda inderdaad een open overleg kan zijn en dat er niet van tevoren allerlei claims op zijn gelegd. Ik ben er ook over verheugd dat de minister heeft gezegd dat hij in die sociale agenda veel aandacht wil besteden aan de jeugdwerkloosheid en aan de werkgelegenheid voor ouderen. Ik wil graag de volgende motie indienen over de jeugdwerkloosheid.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de jeugdwerkloosheid fors is gestegen;

overwegende dat te veel jongeren opleidingen hebben afgerond waar weinig vraag naar is;

overwegende dat in het onderwijs in een vroeg stadium meer aandacht zou moeten worden besteed aan loopbaanperspectieven van opleidingen;

overwegende dat in een aantal sectoren de vacatures nog steeds moeilijk vervuld kunnen worden;

overwegende dat in deze sectoren jongeren ook echte kansen verdienen door voldoende leerwerkplaatsen aan te bieden;

overwegende dat het van groot belang is dat alle betrokken partijen de handen ineenslaan om de jeugdwerkloosheid effectief te kunnen aanpakken;

roept de regering op om het voortouw te nemen om gemeentes, het UWV, sociale partners en het onderwijs bij elkaar te brengen om acties te ondernemen om de jeugdwerkloosheid aan te pakken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hamer en Van Nieuwenhuizen-Wijbenga. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (33400-XV).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Verder wil ik de minister bedanken voor zijn toezeggingen over het aanpakken van de flexwerkers. Dat is in lijn met het ontwerpwetsvoorstel van de heer Ulenbelt en mij; het is inmiddels het initiatiefwetsontwerp van de heer Ulenbelt. Ik doel natuurlijk in het bijzonder op het punt van de payrolling. Ik wil de staatssecretaris bedanken voor haar toezegging over de overbrugging inzake de AOW voor privaat verzekerden.

De kinderopvang is in deze begrotingsbehandeling een groot punt.

De heer Omtzigt (CDA):

Mevrouw Hamer dankt de staatssecretaris terecht voor het feit dat de overbrugging ook gaat gelden voor privaat verzekerden. Wanneer moet die regeling naar de mening van de PvdA bekend zijn?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik heb de staatssecretaris horen zeggen dat zij daar nu mee bezig is; zij was aan het zoeken naar een oplossing en zou daar zo snel mogelijk mee komen. Ik ga ervan uit dat dit begin volgend jaar zal zijn, maar in ieder geval zo snel mogelijk.

De heer Omtzigt (CDA):

Mevrouw Hamer heeft dit net een kroonjuweel van sociale zekerheid genoemd, dat de PvdA in het regeerakkoord heeft gekregen. Het moet op 1 januari ingaan. Deelt mevrouw Hamer dan niet de mening dat alle details voor 1 januari duidelijk moeten zijn omdat het anders niet eerlijk is tegenover de mensen die er gebruik van kunnen maken en omdat het anders een uitvoeringstechnische chaos wordt?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat zouden we natuurlijk willen, maar ik weet niet of dat haalbaar is. Ik geef de staatssecretaris in ieder geval de ruimte om het zo snel mogelijk te doen. Ik heb het woord "kroonjuweel" overigens niet in mijn mond genomen. Ik wil graag herhalen wat ik heb gezegd. Door het Kunduzakkoord konden mensen met een laag inkomen die lang hadden gewerkt, niet op hun 65ste eruit. Dat was uit de AOW-plannen gehaald. Dat kunnen zij nu wel en dat hebben wij buitengewoon belangrijk gevonden.

De heer Madlener (PVV):

Ik wil mevrouw Hamer eraan herinneren dat in het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid onder het kopje "een gelukkige oude dag" het volgende staat. "Vanaf volgend jaar zou de pensioenleeftijd al omhoog moeten zonder enige voorziening voor mensen, die daardoor in grote problemen komen. Dat is onacceptabel voor de PvdA." Waarom doet zij dat dan?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Er is wel een voorziening gekomen. Er is een overbruggingsregeling gekomen voor de mensen voor wie wij die hadden bedoeld, namelijk voor de mensen met een laag inkomen die lang hebben gewerkt. Wij hebben geconstateerd dat er één hiaat is, namelijk voor de mensen die privaat verzekerd zijn. In de eerdere debatten die wij over de AOW hebben gevoerd, bleek dat er al eerder een groep was voor wie er problemen waren. Daar hebben wij ook al eerder aandacht voor gevraagd. Ik heb vandaag een toezegging gekregen dat er zo snel mogelijk naar gekeken gaat worden. Dat gaan we nu ook doen. Daarmee wordt ons verkiezingsprogramma dus uitgevoerd.

De heer Madlener (PVV):

Ik vind het woord "onacceptabel" in dit verband wel heel duidelijk. Ik merk dat er nog steeds niets ligt, behalve de sigaar uit eigen doos dat je kunt lenen van jezelf. Ik denk dat het toch wel normaal is, als u dit soort woorden opschrijft en de kiezer op u gaat stemmen, dat u dit ook waarmaakt. Of wilt u anders "sorry" zeggen tegen alle mensen die het betreft?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Nee, dat hoef ik niet te zeggen. U moet wel de hele passage voorlezen. Die passage ging over mensen die lang hebben gewerkt, tegen een laag inkomen. Dat hebben wij al gerepareerd met een overbruggingsregeling en met andere middelen bij wat wij noemen het Herfstakkoord. Voor die groep hebben wij het Pensioenakkoord in ere hersteld. Ik heb vandaag aandacht gevraagd voor een specifieke andere groep, die privaat verzekerd is bij een verzekeringsmaatschappij. Dat was nog niet geregeld en dat gaat de staatssecretaris nu regelen.

Voorzitter. We hebben veel gesproken over de kinderopvang. Het was ons een lief ding waard geweest als we een dekking hadden gevonden die per 1 januari 2013 kan ingaan. Ik heb deze week al gezegd dat ik de dekking bij het amendement niet deugdelijk vind. We hebben zelf gezocht, maar niet gevonden. Ik heb deze week ook gezegd dat volgens ons het allerbelangrijkste is dat er een structurele oplossing komt voor de problemen van deze sector en dat het jojobeleid dat wij in de afgelopen tientallen jaren hebben gekend, stopt. Ik ben dan ook blij met de toezeggingen die de minister daarover heeft gedaan. Mede namens mevrouw Van Nieuwenhuizen dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de kinderopvang te kampen heeft met een groter dan voorziene vraaguitval;

overwegende dat daardoor de toegankelijkheid van de kinderopvang onder druk komt te staan;

overwegende dat de arbeidsparticipatie van ouders onder druk kan komen te staan;

verzoekt de regering, met de sector in gesprek te gaan over de gevolgen van de vraaguitval en te onderzoeken of en hoe er tot structurele oplossingen kan worden gekomen en de Kamer hierover uiterlijk bij de Voorjaarsnota te informeren;

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hamer en Van Nieuwenhuizen-Wijbenga. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39 (33400-XV).

De heer Heerma (CDA):

Ik ben nog even aan het nadenken over de motie. Deze doet mij een beetje denken aan een café bij mij in de buurt. Als ik daar langsloop, hangt er een bordje in het raam, waarop staat: morgen gratis bier. Ik hoor graag van mevrouw Hamer wat er wordt bedoeld met een "structurele oplossing". Is het doel van deze motie om halverwege 2013 de bezuiniging van 90 miljoen alsnog terug te draaien?

Mevrouw Hamer (PvdA):

In de motie wordt gevraagd wat in de tekst staat, namelijk om een structurele oplossing voor het probleem van de vraaguitval. Wat wij steeds zien in de sector van de kinderopvang, zoals ik eerder deze week heb gezegd, is dat wij meer vragen als het goed gaat met de economie, en dat als het slecht gaat, de kinderopvang als eerste aan de beurt is om in te leveren. Doordat de kinderopvangtoeslag omlaag gaat, zien we dat mensen stoppen met het gebruiken van kinderopvang. Dat is het jojobeleid dat ik eerder heb genoemd. Ik vind dat wij daarvan af moeten. De sector heeft de afgelopen maanden veel brieven gestuurd, omdat zij denkt dat er verkeerd wordt geraamd, dat de bezuiniging misschien al is gehaald of dat zij andere gegevens heeft dan waar het ministerie mee komt. Daar komen we hier niet uit met elkaar. Ik wil ook niet in een welles-nietesgesprek daarover komen. Ik wil dat de minister serieus aan de slag gaat om tot een structurele oplossing te komen, zodat we niet elk jaar hoeven te bezuinigen op de kinderopvang en ook niet de kinderopvang hoeven te vragen om weer te groeien als het beter gaat. We merken dat beide effecten de kwaliteit van de kinderopvang uiteindelijk niet ten goede komen.

De heer Heerma (CDA):

Dit was een erg lang antwoord, maar u zegt eigenlijk dat het in beeld gebrachte terugdraaien van de bezuiniging in 2013 niet doorgaat.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Nee, dit was een precies antwoord over wat ik wil dat er met de kinderopvangsector gebeurt. U gaf mij de gelegenheid om dat nog eens toe te lichten. Ik vind dat er een toegankelijke, kwalitatief sterke kinderopvangsector moet komen, waar ook de ontwikkeling van kinderen een rol speelt. De sector heeft echt te lang met een jojobeleid te maken gehad. Ik wil graag dat de minister daarmee aan de slag gaat.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik vind het een heel interessante gedachte om die toekomstvisie te verkennen. Ook ik vroeg de minister naar kinderopvang 2.0. Daar kunnen wij elkaar waarschijnlijk op een aantal punten wel vinden. Ik vind het alleen jammer dat dit nu blijkbaar een reden is om niet een acuut probleem op te lossen. Het is toch een heel klein beetje te vergelijken met iemand die bijna kopje onder gaat en die dan door mevrouw Hamer wordt uitgenodigd voor een debat over de zeewaterspiegel. Het zou op lange termijn wel kunnen helpen, maar niet nu. Mijn vraag blijft dus: waarom is de PvdA naast dit plan voor de lange termijn – waar ik graag over meedenk – dan niet ook gekomen met een oplossing voor 2013?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Daar ben ik heel open over. Daar hebben wij natuurlijk naar gezocht. De kinderopvangsector zelf heeft ons ook voorstellen gedaan. We hebben vandaag ook weer een brief vanuit de sector gehad waarin staat dat de dekking die men zelf had bedacht, ook weer niet helemaal klopt. We zijn er gewoon niet uitgekomen. Dat heeft te maken met het feit dat de begroting van Sociale Zaken zwaar onder druk staat. Daar moeten we eerlijk over zijn. Wij willen ook niet dat er ten behoeve van de kinderopvang geld wordt weggehaald bij een andere groep die het ook niet kan hebben, of bij een doel als de fraudeaanpak, zoals de kinderopvangsector ons gisteren nog voorstelde. Er zit op dit moment geen ruimte in die begroting. Ik hoop dat het gesprek met de sector oplevert dat we goed zicht krijgen op de manier waarop het daar in elkaar zit, hoe het precies zit met de groeicijfers en met de vraaguitval. Ik hoop dat we een systematiek kunnen vinden waarmee dat in de toekomst voorkomen wordt. Het was me een lief ding waard geweest als het vandaag had gekund. We hebben die mogelijkheden echter niet. De heer Van Weyenberg weet eigenlijk al vanaf september dat de dekking van zijn amendement voor ons geen deugdelijke dekking is. Dat heeft onze woordvoerder Plasterk destijds al gezegd.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dat moge zo zijn, maar ik weet dus ook dat er drie maanden zijn verstreken waarin wij van mening waren dat we een goede dekking hadden. Er is geen alternatief gekomen. Daar is mevrouw Hamer eerlijk over. Dat respecteer ik. Ik vind het wel heel jammer dat er dinsdag toch een beeld is ontstaan bij veel mensen dat de oplossing nabij was. Die oplossing is niet nabij. Dat moeten we dan nu constateren. Dat vind ik wel buitengewoon jammer. Voor het vertrouwen van mensen in dit debat is dat geen goede zaak.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik geloof niet dat ik dinsdag de indruk heb gewekt dat de oplossing nabij was. Ik heb toen al heel nadrukkelijk in een interruptiedebat met de heer Heerma gezegd dat ik de dekking niet deugdelijk vond. Ik heb ook gezegd dat het mij niet zo zinvol leek om op al die punten in te gaan. We hebben een informeel overleg gehad. De heer Van Weyenberg weet precies wat wij van die dekking vinden. Ik zeg er eerlijk bij dat hij dat al wist, omdat de heer Plasterk dat al tijdens de financiële beschouwingen had aangegeven. Wij hebben zelf ook gezocht. Ik betreur het met hem. Ik had het ook liever anders gehad, maar ik heb dinsdag heel nadrukkelijk gezegd dat ik in ieder geval voor een structurele oplossing ga. Dat heb ik dinsdag al als prioriteit aangegeven. Vandaar dat nu ook vandaag deze motie er ligt.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Er wordt volgende week gestemd over de begroting van Sociale Zaken. Mevrouw Hamer verwacht alle heil van het komend voorjaar. Welke ruimte verwacht mevrouw Hamer het komend voorjaar in de begroting van Sociale Zaken?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik hoop dat de minister in staat is om samen met de sector een goede oplossing te vinden voor al die zaken waar we steeds discussie over hebben. Ik noem de groeicijfers, de manier waarop de financieringssystematiek in elkaar zit en de betekenis van de vraaguitval voor de sector. Dat is de structurele oplossing die ik vraag. Ik denk dat dat echt nodig is. We geven ook niet elke keer wanneer het slecht gaat in de economie, minder geld uit aan het onderwijs. We zullen dus echt fundamenteel moeten nadenken over de vraag hoe we die kinderopvangsector een zodanige plek geven dat hij niet elke keer met krimp en groei te maken heeft. Dat is de inzet van deze motie.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Vijf partijen in deze Kamer en ook de hele sector hebben al nagedacht over mogelijke oplossingen. Mijn vraag was: welke ruimte die de Partij van de Arbeid nu niet ziet, zou er dan opeens wel zijn?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik heb in de politiek geleerd dat als je niet aan dingen werkt, er ook niets gebeurt. Ik ga nu niet zeggen welke ruimte ik zie. Dat weet ik niet. Anders hoefde ik het de minister ook niet te vragen en kon ik nu met een oplossing komen. Maar vandaag zeggen "jammer dan, het lukt niet in 2013; we laten het zitten" lijkt me de meest verkeerde oplossing. Dit is second best, dat geef ik toe, maar misschien is het straks, in de toekomst, uiteindelijk wel beter voor de sector als er een einde komt aan het voortdurende gejojo dat ik al sinds 1998 heb gezien.

De heer Kerstens (PvdA):

Voorzitter. Ik zal mijn uiterste best doen om binnen de mij toegemeten spreektijd te blijven. Volgens sommige collega's uit de oppositie loopt het kabinet op zijn laatste benen en ik zou hier niet graag aan het woord willen zijn terwijl er een paar kilometer verderop verschrikkelijke dingen gebeuren. Uiteraard dank ook ik de staatssecretaris en de minister voor de uitgebreide beantwoording. Mijn dank gaat in het bijzonder uit naar alle ambtenaren. De minister heeft ons deze week, na afloop van de eerste termijn op dinsdag, via een schitterende foto op Twitter getuige laten zijn van een heleboel hardwerkende ambtenaren, die volgens mij nog tot diep in de nacht zijn doorgegaan met hard werken. Ik uit mijn dank dus aan de collega's van de heer Van Weyenberg.

De voorzitter:

De oud-collega's, denk ik!

De heer Kerstens (PvdA):

In mijn reactie op de antwoorden beperk ik me tot de punten die ik zelf in eerste instantie naar voren heb gebracht. Die hadden betrekking op een aantal onderwerpen, die ik kort doorloop. Dat doe ik in blokjes, want dat is blijkbaar de manier vandaag.

Ik begin met de Participatiewet. Ik herhaal mijn vraag aan de staatssecretaris om in de contourenbrief die ze ons heeft toegezegd voor het einde van het jaar, aandacht te besteden aan het verloop van de experimenten die in het kader van het instrument loondispensatie hebben plaatsgevonden dan wel nog steeds plaatsvinden. In het regeerakkoord staat immers niet voor niets vermeld dat aan de uitkomsten daarvan belang wordt gehecht. Ik dank de staatssecretaris voor haar verheldering eerder deze week dat het quotum dat is bedoeld om mensen met een beperking in het reguliere bedrijfsleven aan de slag te helpen, ook geldt voor de overheid zelf. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris daarmee doelde op de overheid op alle niveaus. Bovendien ben ik van mening dat het goede voorbeeld geven hier inhoudt dat de overheid er slagvaardig mee aan de slag gaat en bijvoorbeeld niet wacht tot de in het regeerakkoord genoemde datum van 1 januari 2015. Graag verneem ik van de staatssecretaris wat ze concreet wil doen met mijn verzoek om ook in geval van aan- en uitbesteding te verlangen dat opdrachtnemende bedrijven voldoende mensen met een arbeidsbeperking in dienst hebben dan wel nemen; de zogenaamde social return. Daarnaast herinner ik haar aan haar eerder gedane toezegging, de Kamer in het bezit te stellen van de specifieke gegevens over bijvoorbeeld het aantal mensen in de sociale werkvoorziening ten opzichte van de gehele beroepsbevolking en over de werkgelegenheid in Oost-Groningen, Zuid-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen.

Ik kom bij het blokje grensoverschrijdende arbeid. Ik constateer met genoegen dat de minister, hoewel hij net als ik een voorstander is van één Europa, mijn zorgen tegen de achtergrond van 1 januari 2014 deelt en werk wil maken van het bestrijden van uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt, en daarbij specifiek wil inzetten op de hoognodige aanpak van zaken zoals schijnzelfstandigheid en foute uitzend- en bemiddelingsbureaus. In het kader hiervan dien ik de volgende motie in, die ook is ondertekend door collega Azmani.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat per 1 januari 2014 een einde komt aan het inmiddels maximaal verlengde overgangsregime voor arbeidskrachten uit Bulgarije en Roemenië waardoor per 1 januari 2014 de grenzen voor arbeidskrachten uit Bulgarije en Roemenië worden opengesteld;

overwegende dat allerlei malafide bemiddelings- en uitzendbureaus, die voornamelijk voor mensen afkomstig uit landen uit Midden- en Oost-Europa bemiddelen, ervoor kunnen zorgen dat onderbetaling, oneerlijke concurrentie en uitbuiting kan optreden;

constaterende dat de Inspectiedienst van SZW alleen controleert op het wettelijk minimumloon;

overwegende dat oneerlijke concurrentie leidt tot minder kansen voor werkzoekenden uit Nederland en werkgevers die het cao-loon uitbetalen benadeelt;

overwegende dat de concurrentie op de arbeidsmarkt ook kan worden verstoord door schijnzelfstandigheid;

verzoekt de regering om voor 1 mei 2013 met een integrale aanpak te komen, waarin in ieder geval wordt ingezet op handhaving van geldende arbeidsvoorwaarden, het terugdringen van schijnzelfstandigheid, het aanpakken van malafide bemiddelings- en uitzendbureaus en de verdringing van arbeid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kerstens en Azmani. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (33400-XV).

De heer Kerstens (PvdA):

Ik heb voor mijn eerste termijn een amendement ingediend over de arbeidsinspectie. Dat wil ik nu intrekken...

De voorzitter:

Het amendement-Kerstens (stuk nr. 18) is ingetrokken.

De heer Kerstens (PvdA):

… en vervangen door de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat per 1 januari 2014 de grenzen voor arbeidskrachten afkomstig uit Bulgarije en Roemenië open gaan;

overwegende dat daardoor een toename wordt verwacht van werknemers uit voornoemde landen;

overwegende dat de Kamer lessen heeft getrokken uit de recente arbeidsmigratie;

verzoekt de regering om extra capaciteit beschikbaar te stellen bij de Inspectie SZW om deze verwachte toename in goede banen te leiden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kerstens. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (33400-XV).

De heer Ulenbelt (SP):

Ik wil de heer Kerstens vragen waarom hij zijn amendement intrekt. Ik heb net voor hem een amendement ingediend, maar op dit punt haalde de PvdA mij links in. Dat kan ook. Ik ben benieuwd waarom hij dat amendement nu intrekt.

De heer Kerstens (PvdA):

Omdat ik dat amendement, zoals ik net zei, inruil voor een motie, waarvan ik de hoop heb dat die ondersteund zal worden door de Kamer en niet weersproken door de minister. Of het laatste klopt, zullen we moeten afwachten.

De heer Ulenbelt (SP):

In het amendement had de heer Kerstens dekking en in deze motie staat geen dekking. Om extra capaciteit vragen zonder dekking wordt ons altijd verweten, maar nu doet hij het zelf.

De heer Kerstens (PvdA):

Dan moet ik u toch herinneren aan iets wat niet alleen ikzelf, maar ook collega Van Weyenberg in beeld heeft gebracht. Ik heb in mijn eerste termijn uitgebreid aan de orde gesteld dat de minister in een eerder algemeen overleg heeft toegezegd dat ook de arbeidsinspectie een zogenaamde businesscase kan indienen waarmee zij de extra kosten die de uitvoering van die businesscase vergt, zou kunnen terugverdienen. Dat is waar ik ook op doel in mijn motie. Dekking geschiedt dus op dezelfde manier als ik eerder heb aangegeven in mijn eerste termijn.

Dan kom ik bij het blokje armoede. Ik dank de staatssecretaris voor de bevestiging dat gemeenten de stadspas ook in de toekomst weer kunnen aanbieden aan mensen met een inkomen van meer dan 110% van het minimumloon. Ik heb de staatssecretaris goed gehoord toen ze zei dat begin volgend jaar gekeken wordt of er misschien toch nog ruimte is om, net zoals het vanaf 2014 al in het regeerakkoord is voorzien, ook in 2013 extra in te zetten op het bestrijden van armoede, juist in tijden van bezuinigingen.

Mijn laatste twee puntjes. Ik heb begrepen dat de banken uit het overleg over het zogenaamde LIS zijn gestapt. Mijn partij betreurt dat zeer en ik vraag de staatssecretaris dan ook om opnieuw in overleg te gaan met de banken hierover en een stevig woordje te wisselen met de heren – het zullen voornamelijk heren zijn – want wij hechten er zeer aan dat dit probleem wordt opgelost.

Mijn laatste blokje is integratie. Ik kan mij vinden in de door deze minister ontvouwde visie, die wat mij betreft qua toon en inhoud een duidelijke amendering is op het kabinet Rutte I.

De heer Ulenbelt (SP):

De PvdA wil kennelijk ook eerder geld voor armoedebestrijding. Er ligt een prachtig SP-amendement met een voortreffelijke dekking. Ik neem aan dat de heer Kerstens dat gaat steunen, want dat geeft de zekerheid dat het geld er dan is volgend jaar.

De heer Kerstens (PvdA):

Ik weet niet of die zekerheid er zou zijn als wij dat amendement zouden steunen. Ik heb begrepen dat het toch wat te voorbarig was om te veronderstellen dat er nu al middelen beschikbaar zijn. Dat heb ik de staatssecretaris ook horen zeggen. Daarover heb ik mij laten informeren door onze financiële mensen. Vandaar dat ik aanhaak bij de toezegging die ik de staatssecretaris heb horen doen, namelijk dat zij een wat ik dan maar ultieme poging noem zal ondernemen om te bezien of er in het voorjaar van 2013 wellicht al middelen beschikbaar zijn die ook in dat jaar al ingezet kunnen worden ter bestrijding van armoede, bovenop honderden miljoenen euro's die in het regeerakkoord al zijn voorzien voor het jaar 2014.

De heer Ulenbelt (SP):

Dan stel ik tot mijn grote spijt inderdaad vast: veel woorden, en geld is belangrijker dan mensen.

De heer Kerstens (PvdA):

Dat was geen vraag, maar ik wil er toch even kort op reageren, want anders blijven die zaken onweersproken. Als je mooie woorden wilt waarmaken, is het misschien wel handig als er geld voor beschikbaar is, want anders blijft het bij mooie woorden. Ik heb van de staatssecretaris goed gehoord dat zij een ultieme poging gaat ondernemen om te bezien of er in het voorjaar geld beschikbaar is. Ik denk dat wij, en zeker de mensen en de kinderen die in armoede opgroeien, daar meer aan hebben dan aan mooie woorden.

De heer Heerma (CDA):

Voorzitter. Ook ik dank de minister en de staatssecretaris voor de antwoorden in eerste termijn. De minister heeft in zijn termijn mooie woorden gesproken over gezinnen. Ik zal er namens mijn fractie op toezien dat het niet alleen bij mooie woorden blijft. Het niet terugdraaien van de bezuiniging op de kinderopvang, ondanks de verwachtingen die daartoe waren gewekt, vindt mijn fractie uiteraard zeer teleurstellend, en naar ik denk vele jonge gezinnen met ons. Het roept ook de vraag op wanneer de Partij van de Arbeid en de VVD nu iets voor de middeninkomens gaan doen. Als je kijkt naar de cijfers van het CPB, kun je niet volhouden dat mensen met een modaal inkomen er ten opzichte van de hogere inkomens goed voorstaan. Dat deed de minister in zijn eerste termijn wel een beetje. Ik wil van de minister graag een nadere toelichting op de tabellen met de marginale tarieven. Op mijn vraag daarover kon hij in de eerste termijn geen antwoord geven. Ik hoop dat hij dat straks alsnog kan doen.

Omdat mijn fractie zich zorgen maakt over de positie van de middeninkomens en de marginale tarieven, dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet voornemens is verstrekkende wijzigingen en bezuinigingen door te voeren op de domeinen van sociale zekerheid en zorg;

overwegende dat de marginale druk rond modaal aanzienlijk verslechtert, waardoor werk minder aantrekkelijk wordt;

overwegende dat bijvoorbeeld de maatregelen op het gebied van de langdurige zorg niet zijn meegenomen in de koopkrachtdoorrekening en dat de uiteindelijke inkomenseffecten zullen afhangen van het samenspel van de effecten van maatregelen;

overwegende dat de regering bij de begrotingsbehandeling in 2011 verzocht is de cumulatie-effecten, waaronder koopkracht en participatie, te monitoren en de Kamer hierover jaarlijks te informeren;

verzoekt de regering, deze monitoring te actualiseren, met specifieke aandacht voor de middeninkomens en de Kamer hierover voor de Voorjaarsnota te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Heerma en Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (33400-XV).

De heer Heerma (CDA):

Ik zeg de staatssecretaris veel dank voor de toezegging om met het UWV te gaan praten over de rigide werking van het jobcoachprotocol. Toch is mijn fractie er nog niet van overtuigd dat dit ertoe zal leiden dat het jobcoachprotocol dusdanig zal worden gewijzigd dat jongeren niet meer onnodig op straat komen te staan. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat mensen met een arbeidshandicap door de begeleiding van een jobcoach in staat worden gesteld om te werken op een reguliere werkplek;

constaterende dat het nieuwe jobcoachprotocol van het UWV het recht op jobcoaching generiek beperkt tot drie jaar en slechts bij hoge uitzondering verlenging mogelijk is;

constaterende dat dit ertoe leidt dat werkgevers in het mkb mensen met een arbeidshandicap, en dan in het bijzonder degenen met een verstandelijke of psychische beperking, geen vast dienstverband aanbieden of contracten niet verlengen;

van oordeel dat deze kwetsbare groep op de arbeidsmarkt een op de persoon afgestemde periode gebruik moet kunnen maken van een jobcoach;

verzoekt de regering, het UWV op te dragen in het nieuwe jobcoachprotocol daarmee rekening te houden het hiermee in overeenstemming te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Heerma, Schouten, Voortman en Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43 (33400-XV).

De heer Heerma (CDA):

Ik zie dat ik door mijn spreektijd heen ben, dus ik ga alleen nog mijn laatste motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat gemeenten geconfronteerd worden met terugvordering van grote bedragen als het gaat om het participatiebudget;

overwegende dat gemeenten geen gelegenheid wordt geboden om administratieve omissies of onzekerheden over de onrechtmatigheid te herstellen binnen een redelijke termijn, zelfs als de gemeente kan aantonen dat het budget rechtmatig is besteed;

overwegende dat de omvang van de terugvordering daardoor nu vaak niet in verhouding staat tot de omvang van het onrechtmatig bestede budget of de geconstateerde administratieve omissie;

verzoekt de regering, in overleg met de VNG, te onderzoeken hoe het terugvorderingsbeleid met betrekking tot het participatiebudget meer ruimte zou kunnen bieden voor proportionaliteit, en de wet- en regelgeving daar indien nodig op aan te passen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Heerma en Schouten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44 (33400-XV).

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter. Ik zie al dat ik geen spreektijd meer heb. Kortheidshalve zal ik mij dus beperken tot het indienen van drie moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vooral de vermogenstoets, maar soms ook de inkomenstoets en de partnertoets zeer lastig achteraf uitgevoerd kunnen worden;

van mening dat op 1 januari duidelijk moet zijn wie recht heeft op de overbruggingsregeling AOW-verhoging;

verzoekt de regering, indien zij de definitieve regeling niet kan laten ingaan voor 1 januari 2013 in ieder geval de exacte criteria voor 24 december 2012 bekend te maken en ook te verspreiden naar mogelijk gerechtigden en via de website van de SVB,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Omtzigt, Madlener, Ulenbelt, Voortman, Schouten en Klein.

Zij krijgt nr. 45 (33400-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat met de pensioenpremies zeer zorgvuldig omgegaan moet worden, omdat deelnemers verplicht moeten deelnemen en pensioenfondsen in een aantal gevallen moeten korten;

verzoekt de regering, in overleg te treden met de pensioensector en hen te bewegen om met een redelijke beloningscode te komen, die ook van toepassing is op uitvoeringsorganisaties en de Kamer over de uitkomst hiervan voor 1 februari 2013 te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Omtzigt, Van Weyenberg, Madlener, Ulenbelt, Voortman, Schouten en Klein.

Zij krijgt nr. 46 (33400-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat werknemers en gepensioneerden het recht hebben om te weten of de door hen betaalde pensioenpremies in het pensioenfonds beland zijn of teruggestort zijn aan werkgevers;

verzoekt de regering, in overleg met de Pensioenfederatie een afspraak te maken waarmee individuele deelnemers binnen een maand effectief recht krijgen om deze informatie over de terugstortingen te verkrijgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Omtzigt, Madlener, Ulenbelt, Voortman, Schouten en Klein.

Zij krijgt nr. 47 (34000-XV).

Ik geef het woord aan de heer Van Weyenberg van D66. Hij heeft nog vijf minuten spreektijd.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter. Ik dien om te beginnen een aantal moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat pensioenregelingen zeer complex zijn;

overwegende dat er veel onzekerheid bestaat over de aanvullende pensioenen;

van mening dat heldere pensioencommunicatie daarom van groot belang is;

verzoekt de regering, te onderzoeken of aansluiting bij de normen correct en niet-misleidend uit de Wet financieel toezicht mogelijk is voor de wettelijk verplichte informatie-elementen en tevens te onderzoeken in hoeverre het afdoende is dat AFM alleen kan toetsen op wettelijk verplichte communicatie van pensioenfondsen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Weyenberg. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48 (33400-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat pensioenregelingen zeer complex zijn;

overwegende dat er veel onzekerheid bestaat over de aanvullende pensioenen;

van mening dat heldere communicatie daarom van groot belang is;

verzoekt de regering om voor 1 januari 2014 met wetgeving te komen om de communicatie over pensioenaanspraken op het uniforme pensioenoverzicht te corrigeren voor geldontwaarding, dus op basis van toekomstige koopkracht;

verzoekt de regering, onderzoek te doen naar de mogelijkheid van een pensioenvergelijker waarbij mensen in een oogopslag via een kwaliteitslabel kunnen zien wat de kwaliteit van hun pensioen is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weyenberg en Omtzigt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49 (33400-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het regeerakkoord staat dat er geleidelijk middelen beschikbaar komen voor structureel 30.000 plekken in de WSW afgestemd op 100% van het minimumloon;

constaterende dat hiermee niet gewaarborgd is dat er ook daadwerkelijk minimaal 30.000 WSW-plekken overblijven;

verzoekt de regering om bij de vormgeving van de Participatiewet waarborgen in te bouwen dat er structureel minimaal 30.000 WSW-plekken overblijven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weyenberg en Schouten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50 (33400-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de kansen voor 50-plussers op een baan zeer gering zijn;

constaterende dat de regering in overleg is met sociale partners over een sociaal akkoord;

verzoekt de regering, daarbij in te zetten op ambitieuze afspraken over leeftijdsbewust personeelsbeleid, bijvoorbeeld het aanpassen en geschikt maken van functies naarmate mensen ouder worden, en het op korte termijn doorbreken van "de gouden kooi" in cao's, zoals anciënniteitbeloning en verlofdagen op basis van leeftijd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weyenberg en Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51 (33400-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat regering en sociale partners in overleg gaan over een sociale agenda;

overwegende dat als deze sociale agenda bijdraagt aan een beter functionerende arbeidsmarkt, dat goed is voor het draagvlak en de economie;

verzoekt de regering, in te zetten op extra banen, en te waarborgen dat de structurele werkgelegenheidseffecten van de eventuele sociale agenda niet lager zijn dan de plannen zoals nu opgenomen in het regeerakkoord,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weyenberg en Heerma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52 (33400-XV).

De heer Van Weyenberg (D66):

Rest mij nog, de bewindslieden te bedanken voor hun antwoorden in de eerste termijn. Ik dank ook hun medewerkers, zowel binnen het "Kennedy Space Center" op het ministerie, als daarbuiten.

Dit was een wat bijzonder debat, omdat nog heel veel moet worden uitgewerkt. "We komen erop terug in een AO". "Er is een sociale agenda". "We zijn in overleg en we werken het uit". "Er komt een notitie". Dat zijn zinnen die ik veel heb gehoord. Een en ander laat onverlet dat mijn fractie de bewindslieden steunt bij het nu echt in gang zetten van de hervormingsagenda.

Wij maken ons ook wel enige zorgen, namelijk over het wel heel erg ontbreken van kaders waarbinnen dit moet blijven. Ik noem als voorbeeld de structurele werkgelegenheid die in het regeerakkoord wordt genoemd. Ik diende daarover net een motie in. Ik noem ook de financiën. Zowel de bewindslieden als de woordvoerders van de coalitiepartijen hebben de mogelijkheid opengelaten om minder te bezuinigen en de lasten verder te verhogen. Dat zou een regelrechte doorbreking zijn van de zalmnorm die wij sinds 1994 in ere houden. Mijn fractie is er dus geen voorstander van dat van die mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Ik hoop daarom dat dit niet nodig zal zijn.

Verder constateer ik met enige teleurstelling dat wij het probleem met de kinderopvang niet hebben kunnen oplossen. Het amendement van de vijf oppositiepartijen staat nog steeds.

Ik wens de bewindslieden heel veel succes met hun werkzaamheden.

De heer Van Klaveren (PVV):

Zoals gewoonlijk heeft de fractie van D66 helemaal niets bijgedragen aan het debat over integratie. Vanuit D66 in het land hoor je daarover nogal eens andere geluiden. Zo heeft in het verleden de fractie van D66 in Amsterdam voorgesteld om Marokkaans tuig op te sluiten op een eiland onder militaire tucht. Hoe duidt de fractie van D66 in de Tweede Kamer dit voorstel?

De heer Van Weyenberg (D66):

De heer Van Klaveren heeft niet goed opgelet. Ik heb namelijk een behoorlijk aantal voorstellen op dit vlak gedaan. Ik wijs op het voorstel over de jeugdwerkloosheid onder jongeren met een migrantenachtergrond. Ik werp het verwijt van de heer Van Klaveren dus van mij.

Voor ons geldt, zoals voor heel veel fracties in de Kamer – maar niet voor die van de PVV – dat wij iedereen willen aanpakken die zich niet aan de regels houdt. De achtergrond van mensen vind ik daarbij niet relevant. Wat mij betreft sluiten we dus iedereen op die de regels dusdanig overschrijdt dat opsluiting nodig is. In tegenstelling tot de PVV, kijkt D66 daarbij niet naar waar iemand vandaan komt. Wij kijken naar waar hij naartoe gaat.

De heer Van Klaveren (PVV):

Wij kijken bij de PVV ook niet naar waar iemand vandaan komt. Soms, als ze de regels extreem overtreden, kijken we waar ze naar terug kunnen gaan.

Ik kom op een ander punt. In het verleden heeft er een mijnheer doctor Imkamp deel uitgemaakt van de fractie van D66. Hij stelde destijds twee vragen. Ik zou graag het antwoord horen van de D66-fractie van nu op de vragen die de D66-fractie toen stelde. De eerste vraag luidde: welk percentage vreemdelingen kan een samenleving eigenlijk torsen? De tweede vraag luidde als volgt. Denken we nu werkelijk dat het gevecht om de waarden van het Westen, zoals die nu al gevoerd wordt door mensen in Iran, Egypte en Saoedi-Arabië, ook gevoerd zal worden door moslimjongeren hier in het Westen?

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik heb niet veel behoefte om mee te doen met deze quiz. Mij valt vooral op dat de heer Van Klaveren zelfs in zijn vraagstelling aan mij alleen maar terug kan kijken. Ik kijk naar waar we naartoe moeten. Wij moeten ervoor zorgen dat iedereen meedoet. De heer Van Klaveren zet alleen maar iedereen in een hoekje. Ik vind dat hij in dit debat werkelijk stuitende taal heeft geuit over overlast. De hele Kamer vindt dat die overlast niet moet worden getolereerd. De heer Van Klaveren gaat er labels aan hangen. Hij zet bevolkingsgroepen weg. Ik wil hem oproepen tot optimisme. Het aantal meisjes met een migrantenachtergrond dat een hoge opleiding heeft is de afgelopen jaren verdubbeld. Ik zou het toch zo fijn als ik hem daarover eens zou horen!

De voorzitter:

Maar nu niet.

De heer Van Klaveren (PVV):

Ik word persoonlijk aangesproken.

De voorzitter:

U voelt zich uitgedaagd. Ga uw gang.

De heer Van Klaveren (PVV):

Wij zijn een heel positieve partij. Het is alleen jammer dat andere partijen niet altijd meegaan in onze voorstellen. Dat zou Nederland sowieso ...

De voorzitter:

Zullen wij voor de inhoud gaan?

De heer Van Klaveren (PVV):

Ik krijg gewoon geen antwoord op mijn vraag. Het is geen quiz. Er werden twee heel reële vragen gesteld. Het D66 van nu heeft blijkbaar geen antwoord op vragen van het D66 van toen. Wat migrantenmeisjes betreft: uit het Risbo-onderzoek van 2011 blijkt dat Marokkaanse meisjes het juist steeds slechter doen. Ze doen het slechter dan Antilliaanse meisjes en in sommige gemeenten zelfs slechter dan autochtone mannen. Misschien moet u de rapporten eens wat beter doornemen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Misschien kan de heer Van Klaveren in plaats van over mensen ook eens met mensen praten. Dat zou een heel ander beeld geven, denk ik.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Dank aan de bewindslieden voor de beantwoording van de vele vragen. Dit is de eerste SZW-begroting voor deze bewindslieden. Het is al eerder opgemerkt: veel antwoorden hebben wij niet gekregen omdat zaken nog in onderzoek zijn. Laten wij dat zien als een aanmoediging om goed in gesprek te blijven met elkaar. Daar werken wij graag aan mee.

Het is hier veel over de WW gegaan. Onze fractie heeft aangegeven tegen de verkorting van de WW-duur te zijn zoals die is aangekondigd door het kabinet. De minister zei in zijn eerste termijn: als wij mensen een andere baan kunnen geven, is er geen behoefte aan een langere WW. Dat geldt ook omgekeerd: dan is er ook geen behoefte aan een kortere WW. En ja, wij willen er ook op inzetten dat zo veel mogelijk mensen aan het werk gaan. Maar laten wij niet wegkijken van het feit dat er heel veel mensen zijn die die kans helaas niet hebben. Wij moeten deze mensen een veilig vangnet bieden.

Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging om de Social Return Prestatieladder mee te nemen bij de Participatiewet – dat lijkt mij heel verstandig – en om de belangen van jongeren te betrekken bij afspraken in het kader van de sociale agenda.

Ik heb de volgende moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet gaat bezien of de vierwekeneis ook voor andere groepen dan jongeren binnen de bijstand moet gaan gelden;

van mening dat een bredere toepassing van de vierwekeneis ertoe kan leiden dat mensen door het wegvallen van hun inkomen in de armoede en in de schulden terechtkomen;

verzoekt de regering om af te zien van een bredere toepassing van de vierwekeneis binnen de bijstand,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten, Karabulut en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 53 (33400-XV).

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. De volgende motie moet de PvdA heel bekend in de oren klinken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat steeds meer mensen met schulden door de opeenstapeling van incasso's en gebrekkige communicatie tussen schuldeisers onder het bestaansminimum terechtkomen;

verzoekt de regering, zorg te dragen voor een landelijk beslagregister, waardoor schuldeisers zicht krijgen op de financiële positie van hun debiteuren en ze hun incassoregelingen zo kunnen aanpassen dat debiteuren niet onder het bestaansminimum terechtkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54 (33400-XV).

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik heb nog een motie over een punt dat onze fractie heel zwaar op de maag ligt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet de duur van de Anw vanaf 1 juli 2014 wil beperken tot maximaal een jaar;

van mening dat wij mensen die hun partner hebben verloren in deze situatie niet de arbeidsmarkt moeten opjagen, maar ruimte moeten geven om de zorg voor het gezin op zich te nemen;

spreekt uit dat de duur van de Anw niet beperkt moet worden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten, Dijkgraaf, Karabulut, Heerma, Klein, Van Vliet en Voortman.

Zij krijgt nr. 55 (33400-XV).

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb vanavond een amendement ingediend om middelen vrij te spelen voor de uitstapprogramma's voor prostituees. Zoals gezegd, is dit voor ons een heel aangelegen punt. Wij hebben hiervoor vaak gestreden. Wij hopen deze strijd samen met de minister nog steeds aan te gaan. De minister gaf aan dat hij bereid is dit te bekijken wanneer zich bij de verschillende gemeenten problemen met de financiële dekking voordoen. Ik kan de minister zeggen dat het in Haarlem, in Deventer en, heel dichtbij, ook hier in Den Haag het geval is. Daar zijn die uitstapprogramma's compleet verdwenen. Dit lijkt mij, in de eigen woorden van minister Asscher, genoeg motivatie om hiermee aan de slag te gaan en het kabinet te overtuigen van het overnemen van dit amendement. Wij hopen dat wij de Kamer eveneens kunnen overtuigen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Dank voor de reactie van de bewindslieden en voor de immer hard werkende ondersteuning. We hebben tijdens deze begrotingsbehandeling veel besproken. Ik houd aan deze begrotingsbehandeling een enigszins dubbel gevoel over. De bewindslieden tonen zich welwillend tegenover suggesties van de Kamer, maar het beleid dat ze moeten uitwerken is dat allerminst. Mensen worden uitgesloten en zien zekerheden verdampen.

Over de reactie op mijn voorstellen over flex en zekerheid heb ik ook een dubbel gevoel. Enerzijds is de schriftelijke beantwoording zuinig, anderzijds is de mondelinge beantwoording door de minister veel positiever. Bij doorvragen blijft het toch weer onduidelijk hoe serieus de voorstellen daadwerkelijk worden genomen.

Over de gelijke toegang tot pensioenen hebben wij bij de behandeling van de Pensioenwet al een amendement ingediend. Dat zal bij dat onderwerp aan de orde komen.

Over de toegang tot hypotheken vraag ik de minister of hij bereid is in overleg te treden met zijn collega voor Wonen om te komen met voorstellen die het mogelijk maken dat flexwerkers en zzp'ers eerder in aanmerking kunnen voor een hypotheek. Graag ontvang ik hierop een reactie.

Over scholing dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in tien jaar tijd het aandeel flexwerkers met de helft is toegenomen en inmiddels één op de vijf werknemers aan het werk is als flexwerker;

constaterende dat hoewel de groei van tijdelijke contracten en zelfstandigen sterk is toegenomen de werkzekerheid niet voldoende is meegegroeid;

constaterende dat zowel de vraag naar flexibiliteit als de vraag naar mobiliteit op de arbeidsmarkt stijgt;

spreekt als haar mening uit dat flexwerkers dezelfde toegang horen te hebben tot scholing als hun collega's in vaste dienst;

verzoekt de regering, met voorstellen te komen om flexwerkers dezelfde toegang tot scholing te geven als medewerkers in vaste dienst en de Kamer daarover bij de Voorjaarsnota te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman, Van Weyenberg en Schouten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56 (33400-XV).

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik hoop natuurlijk dat de GroenLinks-fractie en de minister op hetzelfde spoor zitten. In dat geval is deze motie ondersteuning van zijn beleid.

Wij hebben vandaag vaak gehoord dat de tekst van het regeerakkoord niet in beton is gegoten. Dat stemt hoopvol over verschillende voorstellen in de sociale paragraaf van dit voorstel. Dat zal ook nodig zijn omdat ze niet op voldoende draagvlak in de samenleving of in beide Kamers der Staten-Generaal kunnen rekenen.

De integratieparagraaf van het regeerakkoord is grotendeels in lijn met Rutte I. Op sommige punten gaat Rutte II nog verder dan Rutte I en passeert de PvdA de PVV rechts. Zo gaat deze PvdA-minister ervoor zorgen dat migranten pas na zeven jaar het recht krijgen om te stemmen bij gemeenteraadsverkiezingen en mogen ze pas na zeven jaar Nederlander worden. De VVD-fractie is superblij want vijf jaar is voor sommige groepen, aldus de heer Azmani, te weinig om het Nederlanderschap te verdienen. De PvdA-fractie gaf aan dat ze niet zo blij is met dit punt en dat dit een knieval voor de VVD-fractie is. Ik had eigenlijk verwacht dat de minister een soortgelijke reactie zou geven, maar in plaats daarvan gaf hij aan dat de grens eigenlijk willekeurig is. Sommigen zijn na drie jaar klaar om Nederlander te worden, anderen na zeven jaar. Dat is echter niet wat wordt voorgesteld. Alle migranten worden over een kam geschoren. Pas na zeven jaar verdien je stemrecht bij gemeenteraadsverkiezingen en verdien je het Nederlanderschap. Deze maatregel sluit dus mensen uit.

Juist omdat de minister aangeeft hoe mooi het voor mensen is om Nederlander te mogen worden, is het pijnlijk dat hij het langer wil laten duren voordat ze daadwerkelijk het Nederlanderschap kunnen verwerven. Dat valt mij tegen. Daarom dien ik daarover de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat dit kabinet zichzelf de opdracht heeft gegeven om "bruggen te slaan";

verzoekt de regering om geen kabinetsmaatregelen in te voeren die extra drempels opwerpen voor de participatie van migranten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57 (33400-XV).

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De minister zegt dat het terugdraaien van de bezuiniging op de kinderopvang per 2013 niet mogelijk is, omdat de mensen al een beschikking hebben gekregen en zij er dus al rekening mee hebben gehouden. Dat is een onzinnig argument, want mensen die hun kind ondanks de bezuinigingen op de opvang houden, zullen er echt niet wakker van liggen als de beschikking gewijzigd wordt. Voor mensen die om die reden hun kind van de kinderopvang gehaald hebben, geldt dat wel. Het is jammer dat afgelopen dinsdag expliciet door PvdA en VVD hoop gegeven werd aan ouders en de kinderopvangsector, en dat die nu is vervlogen omdat de PvdA en de VVD niet echt willen meedenken. Van meedenken van twee kanten is dus geen sprake.

Tot slot dien ik een motie in over het participatiebudget. De staatssecretaris weet inmiddels dat ik er een groot voorstander van ben dat mensen met een beperking zelf de regie hebben over elk aspect van hun eigen leven. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een participatiebudget, een breed persoonsgebonden budget voor werk, wonen, onderwijs en zorg, mensen de mogelijkheid geeft hier zelf de regie over te voeren en dwarsverbanden te leggen;

overwegende dat de uitvoering van verschillende regelingen op het gebied van werk, wonen, onderwijs en zorg bij gemeenten ligt of de komende jaren naar gemeenten kan worden overgeheveld;

verzoekt de regering, een integraal participatiebudget te onderzoeken en indien mogelijk bij het komende bestuursakkoord afspraken te maken over de inzet van een dergelijk budget,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voortman en Schouten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 58 (33400-XV).

De heer Dijkgraaf heeft zich moeten afmelden voor deze vergadering. Ik geef derhalve het woord aan de heer Krol.

De heer Krol (50PLUS):

Voorzitter. Ook ik dank de minister en de staatssecretaris voor de gegeven antwoorden. Die waren niet altijd even bevredigend, maar dat hadden zij zelf al geconstateerd. Wij dienen daarom een aantal moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de positie van ouderen en jongeren op de arbeidsmarkt slecht te noemen is;

constaterende dat slechts drie op de tien ouderen binnen een jaar na ontslag weer aan het werk zijn;

constaterende dat tevens de jeugdwerkloosheid hard toeneemt;

constaterende dat het in Nederland voor vrouwen, etnische minderheden en personen met een handicap of chronische ziekte juridisch is toegestaan bij de werving en selectie een voorkeursbeleid te voeren, indien deze groepen ondervertegenwoordigd zijn binnen een bepaalde organisatie;

verzoekt de regering, dit juridisch tevens mogelijk te maken voor de grond leeftijd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59 (33400-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister de preventieve ontslagtoets door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) vervangt door een verplichte adviesaanvraag;

constaterende dat het een werkgever vrijstaat ondanks een negatief ontslagadvies over te gaan tot ontslag, waarna een werknemer zich tot de rechter kan wenden;

van mening dat een ontslagen werknemer wegens de verstoorde arbeidsrelatie als gevolg van een gerechtelijke procedure niet meer kan terugkeren in zijn oude baan;

van mening dat onterecht ontslag onwenselijk is in een tijd dat er per maand reeds circa 8.000 werklozen bijkomen;

verzoekt de regering, de preventieve ontslagtoets bij zowel het UWV als de rechter in stand te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Krol en Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60 (33400-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat uit de jaarcijfers 2011 van het College voor de Rechten van de Mens, voorheen de Commissie Gelijke Behandeling, blijkt dat haar oordelen over de jaren 2009 tot en met 2011 voornamelijk betrekking hebben op discriminatie op de arbeidsmarkt;

constaterende dat van al die oordelen discriminatie op grond van leeftijd het meest voorkomt;

constaterende dat het Europese recht via Europese richtlijnen concrete eisen stelt aan het nationale gelijkebehandelingsrecht, waaronder de eis van nationale sancties;

constaterende dat het Europese Hof van Justitie zich in een aantal zaken erover heeft uitgelaten hoe dergelijke sancties eruit moeten zien: deze dienen voldoende doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig te zijn;

constaterende dat het Nederlands recht niet aan deze eisen voldoet;

verzoekt de regering, de Nederlandse wetgeving op dit punt aan te passen, in de zin dat de mogelijkheden tot het opleggen van sancties in de Algemene wet gelijke behandeling worden opgenomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61 (33400-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het regeerakkoord de duur van een WW-uitkering van maximaal 38 maanden wordt teruggebracht naar maximaal 24 maanden, waarvan 12 gerelateerd aan het laatstverdiende loon en 12 maanden gerelateerd aan het wettelijk minimumloon;

van mening dat met de huidige krappe arbeidsmarkt dit mensen, en met name ouderen, versneld in ernstige financiële problemen kan brengen;

van mening dat de regering eerst prioriteit dient te scheppen in het creëren van de werkgelegenheid;

verzoekt de regering, af te zien van de voorgenomen wijziging van de WW-duur totdat de arbeidsmarkt zich hersteld heeft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Krol. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62 (33400-XV).

De heer Klein (50PLUS):

Voorzitter. De staatssecretaris heeft op het gebied van de AOW en de pensioenen op een plezierige manier geantwoord. Ze heeft op een enthousiaste wijze aangegeven dat ze staat voor herstel van de oudedagsvoorzieningen. Dat zet je aan het denken, want wat betekent dat?

Enerzijds betekent herstel van de oudedagsvoorzieningen dat er echt iets helemaal is fout gegaan in de afgelopen periode en dat we dat moeten herstellen. Daarover hebben we onze vragen en dit is dus een bevestiging dat we er iets mee moeten doen. Anderzijds zou je het herstel moeten terugvinden in het regeerakkoord en de plannen die er zijn, maar dat vinden we daarin helemaal niet terug. We zien juist alleen maar een verslechtering van de AOW, een aantasting van de pensioenen en tekorten. Ik ben dus erg benieuwd naar het vervolg van de werkzaamheden van dit kabinet om daadwerkelijk iets goeds te doen voor de ouderen op het gebied van de AOW en de pensioenen.

Hetzelfde geldt ook voor de AOW'ers en met name voor de pensioengerechtigden van de toekomst, de jongeren van nu, die veel te weinig zullen opbouwen. Een opbouwpercentage van 1,75 is veel te weinig om straks een fatsoenlijk pensioen te kunnen krijgen. Een motie daarover zullen wij dan ook van harte ondersteunen.

Een derde punt betreft de vragen en antwoorden. We hebben een heel pakket vragen gekregen en dat scheelt hier een heleboel tijd. Die vragen zullen we ook meenemen naar de toekomst, want met name de antwoorden zijn bijzonder interessant en bieden aanknopingspunten voor de discussies in de toekomst, te beginnen op 6 februari. In het antwoord op de eerste vraag over de regelingen staat dat alle regelingen die aansluiten op 65 jaar zijn geregeld. Alleen de arbeidsvoorwaardelijke regelingen moeten de sociale partners doen. De rijksoverheid als werkgever heeft natuurlijk ook allerlei regelingen. Voor die regelingen dienen wij een motie in. Dit is om ervoor te zorgen dat de mensen die gebruikmaken van een rijksregeling vanwege een arbeidsvoorwaardensituatie niet in een gat vallen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister in zijn antwoorden naar aanleiding van de vragen in de eerste termijn heeft aangegeven dat in alle wet- en regelgeving, waarin de leeftijd van 65 jaar is opgenomen, deze is gewijzigd in de nieuwe AOW-leeftijd;

overwegende dat dit ook van toepassing zal zijn op de regelingen betrekking hebbend op de rijksoverheid als werkgever;

verzoekt de regering, er bij deze aanpassing voor zorg te dragen dat de inwerkingtreding van deze aanpassingen samenvalt met de gewijzigde verhoogde AOW-leeftijdsbepalingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klein en Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 63 (33400-XV).

De heer Klein (50PLUS):

De tweede vraag, en daarover hebben we het ook in de eerste termijn van het kabinet gehad, ging over de discussie. Ik ben het roerend eens met het antwoord. Laten we ophouden met die discussie en de angstmakerij waar het gaat over de vraag of pensioenen nu worden gekort of niet. Dat komt allemaal door de berichtgeving. De een zegt dat er veel geld in de diverse pensioenfondsen zit, de ander zegt dat er veel te weinig in zit. Welke methode kies je dan? Welke rekenrente moet je nemen? Kortom: dit leidt alleen tot angst. Dat wil de staatssecretaris, net als wij, voorkomen. De staatssecretaris geeft aan dat wij een goede discussie moeten aangaan over de maatschappelijke houdbaarheid van de pensioenen. Dit citeer ik uit de beantwoording. Dat is een heel goede zaak. Die discussie moet je inderdaad aangaan, maar die discussie moet je wel ergens op baseren. Om dat te bereiken, dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister in zijn antwoorden naar aanleiding van de vragen in eerste termijn heeft aangegeven dat wij met elkaar de discussie moeten aangaan over de maatschappelijke houdbaarheid van het pensioen in de toekomst;

van mening dat de basis voor deze discussie een gedegen en objectieve onderbouwing dient te zijn van een onafhankelijk deskundige;

van mening dat de Algemene Rekenkamer hiervoor de aangewezen instantie is;

verzoekt de Kamer, de Algemene Rekenkamer te verzoeken om hier een onderzoek naar in te stellen en de Kamer hiervan verslag te doen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klein, Schouten, Omtzigt, Voortman en Ulenbelt.

Zij krijgt nr. 64 (33400-XV).

De heer Klein (50PLUS):

Ik zie aan het lampje op het spreekgestoelte dat ik aan het einde van mijn spreektijd ben. Ik had trouwens met de woordvoerder op het terrein van wonen en rijksdienst een afspraak om wat in te leveren.

De voorzitter:

Uw collega had nog tijd over. U kunt uw ruzie altijd in deze zaal uitvechten als u met zijn tweeën bent, maar hij knikt goedkeurend, dus gaat u verder.

De heer Klein (50PLUS):

Ik hoop op een interruptie van de heer Van Weyenberg, waar wij dan nog iets mee kunnen.

De voorzitter:

Doet u niet aan uitlokking! Gaat u verder met uw betoog.

De heer Klein (50PLUS):

Wij hebben even gesproken over deeltijd-AOW en over datgene wat al dan niet in het regeerakkoord staat. In het regeerakkoord zelf staat het niet, dus ik refereer aan datgene wat de minister-president gezegd heeft bij de verdediging daarvan. Daar komen wij graag op terug. Ik denk dat het ook niet die deeltijd-AOW is die wij daarmee bedoelen. Dat wil ik dus even parkeren. Op 6 februari, bij de AOW- of pensioendiscussie – die kunnen wij breder trekken – kunnen wij hierop terugkomen.

In het regeerakkoord staat wel iets over een AOW-korting waar wij erg ongelukkig mee zijn. Het staat een beetje sneaky op blz. 67 en betreft de AOW-korting voor mensen die met iemand samenwonen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet de uitkering van iedere AOW'er die samenwoont met een of meer volwassenen, ook als het gaat om eerstegraadsbloedverwanten, per 2015 wil vaststellen op 50% van het nettominimumloon;

verzoekt de regering, deze maatregel niet in te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klein, Madlener en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 65 (33400-XV).

Ik zie de heer Van Weyenberg bij de interruptiemicrofoon. Daarmee voldoet hij aan uw verwachting.

De heer Van Weyenberg (D66):

De heer Klein vroeg mij of ik van plan was hem te interrumperen. Het antwoord is: nee, nee, nee.

De voorzitter:

De bewindspersonen hebben aangegeven enige tijd nodig te hebben om zich voor te bereiden op hun antwoord, gezien het feit dat er 45 moties zijn ingediend. Ik schors de vergadering een halfuur.

De vergadering wordt van 22.10 uur tot 22.40 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik verzoek de leden in de zaal iets minder hard te fluisteren.

Minister Asscher:

Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun inbreng in tweede termijn. Ik dank hen ook voor de vele aardige woorden die zij hebben gesproken. Weliswaar golden die vooral voor onze ambtenaren, maar desalniettemin werden ze zeer gewaardeerd. Wij kunnen ons daar alleen maar nederig bij aansluiten.

Ik stel ook vast dat de Kamer in wisselende meerderheden, maar wel in overgrote meerderheid, heel veel ruimte biedt aan de regering om aan het werk te gaan. De leden hebben ons heel veel meegegeven: verwachtingen, opvattingen, wensen. Die zijn allemaal terecht.

Ik heb één opmerking over de sociale agenda, daartoe uitgenodigd door mevrouw Van Nieuwenhuizen. Zij zegt dat ik een polderbaan heb. Ik begin mij te realiseren dat dit juist is. Het streven van de regering is erop gericht om de komende jaren duizenden banen extra in de polder te krijgen en ervoor te zorgen dat mensen die daarop wachten, eerder aan het werk komen. Dan heb ik het niet over start- of landingsbanen, maar over banen waarmee mensen hun brood kunnen verdienen. De Kamer heeft mij heel goed laten zien dat het geen makkelijke weg is om die sociale agenda met elkaar te maken, maar de leden hebben allemaal op hun eigen manier op het belang daarvan gewezen. Ik zal alle wenken, wensen en bedenkingen die de leden hebben gegeven, meenemen of inbrengen, of het nou gaat om het effect op participatie van jongeren of ouderen, het effect op marginale druk, het effect op structurele werkgelegenheid of het effect op het sociale karakter van onze verzorgingsstaat.

Ik sprak in eerste termijn over de plicht, die we allemaal moeten voelen. De harde dobber is er echt niet alleen voor de regering, maar die moet er ook zijn voor werkgevers en werknemers. Ik hoop van ganser harte dat die plicht ertoe leidt dat we terugkomen in een sociale agenda waarvan u allemaal zegt: u hebt aan ons weliswaar een harde dobber maar dit is goed voor Nederland.

Ik heb één opmerking over integratie naar aanleiding van de vraag van mevrouw Karabulut. Ik heb net aangegeven wat de visie is van deze regering. Ik ken de brief van Donner en de brief van Van der Laan. Omdat mij gisteren werd gevraagd naar mijn visie, wilde ik graag vertellen wat ik ervan vind. Dat heb ik gedaan. Daarop werd gezegd: we willen het toch liever op papier. Ik stel voor om dat niet te doen. Mevrouw Karabulut zei dat zij mijn zinnen mooi vond. Ik vraag de Kamer om mij daaraan te houden. Laten we aan de slag gaan. Vanzelfsprekend zal ik bij het eerste AO waarin wij over dit onderwerp spreken, zorgen voor een mooie geannoteerde agenda, zodat er toch wat papier is om mee aan de slag te gaan.

Mij werd ook gevraagd om te reageren op de uitlatingen van de heer Van Klaveren. Ik heb in eerste termijn heel bewust gekozen voor het benoemen van problemen bij bevolkingsgroepen. Ik wil afspreken – maar dat is natuurlijk aan de Kamer – dat niemand zich in deze Kamer op de borst zal kloppen voor het benoemen van problemen, want dat doen we inmiddels allemaal. Iedereen die nog zegt "ja, maar ik benoem het wel", zou ik bijna willen vragen om de zaal te verlaten, maar dat is natuurlijk niet aan mij.

Ik heb ook heel bewust gesproken over de problemen van een groep Marokkaanse jongens. Mevrouw Karabulut heeft dat net ook gedaan. Ik heb niet de bewoording overgenomen van de PVV, omdat ik ook sprak over de problemen die bijvoorbeeld Marokkaanse meisjes en Marokkaanse homo's op dit moment ervaren en problemen die Marokkanen ervaren die juist niet gelovig willen zijn. Met andere woorden, ik vind dat wij ons precies moeten uitdrukken. We moeten de problemen niet alleen benoemen maar ze ook oplossen. Van de regering kan gevergd worden dat zij kijkt naar de specifieke problemen van groepen, maar dat zij mensen ook als individu blijft behandelen en als individu blijft aanspreken, op hun plichten en op hun rechten. Dat is het standpunt van de regering.

Ik kom op de moties. De motie-Van Vliet op stuk nr. 21 gaat over de WW. Ik ontraad die motie. De WW-premieverhoging wordt gebruikt om ook van werkgevers een bijdrage te vragen aan het op orde brengen van overheidsfinanciën. De essentie van de WW, namelijk tegelijk een inkomensverzekering bij ontslag en een arbeidsmarktinstrument, blijft behouden. Daarom ontraad ik de motie.

De motie-Van Vliet/Krol op stuk nr. 22, waarin de regering wordt verzocht de huidige WW onverkort in stand te houden, wil ik ontraden omdat een dekking ontbreekt.

In de motie van de heer Van Vliet op stuk nr. 23 wordt de regering verzocht om de mogelijkheid om in beroep te gaan in ontslagzaken te handhaven. Deze motie wil ik ontraden. Er bestaat ook thans geen mogelijkheid van hoger beroep omdat het niet nodig is om in een eindeloze ontslagprocedure te verzanden. Als de werkgever na een positief of negatief advies tot ontslag overgaat, kan de werknemer het ontslag aanvechten bij de rechter. Daarmee is een mogelijkheid tot beroep tegen de ontslagbeslissing gecreëerd. Dit is overigens niet anders dan de huidige systematiek van de kantonrechtersroute. Bij een negatief advies kan de rechter het ontslag met terugwerkende kracht ongedaan maken. De beperkte hogerberoepregeling is niet in strijd met artikel 6 van het EVRM. Uit dat artikel vloeit immers geen recht op hoger beroep voort. Het recht op toegang tot een rechter met volle rechtsmacht vloeit daaruit wel voort, en daarin voorziet het voorstel. Ik ontraad dan ook het aannemen van deze motie.

De heer Van Vliet (PVV):

Op dit punt ben ik het principieel en radicaal oneens met de minister. Ik ga die motie uiteraard in stemming brengen. Ik doe een beroep op mijn mede-Kamerleden om daar vóór te stemmen. Iedereen moet het recht hebben van beroep op een rechter tot de van toepassing zijnde hoogste rechterlijke instantie. Dat kan niet maar één rechter zijn. In het regeerakkoord staat letterlijk "u mag niet meer in hoger beroep". Dat staat er toch echt.

Minister Asscher:

Ik hoorde geen vraag, voorzitter. Voor de goede orde deel ik mee dat de moties waar ik niet over preadviseer, door de staatssecretaris zullen worden behandeld.

Ik ga in op de motie-Van Klaveren op stuk nr. 27, over Midden- en Oost-Europeanen. Ik wil deze motie ontraden omdat Nederland zich wil houden aan de verdragen die wij hebben gesloten en aan de afspraken die wij hebben gemaakt. Dit is in strijd met het verdrag.

De motie-Van Klaveren op stuk nr. 28 wil ik ook ontraden. Crimineel gedrag moet stevig worden aangepakt. Dat heb ik in eerste termijn duidelijk gemaakt. Dat geldt voor iedereen die over de schreef gaat. De motie-Van Klaveren/Helder op stuk nr. 29 ontraad ik. Dit hoort thuis bij Veiligheid en Justitie. De motie op stuk nr. 30 van de heer van Klaveren wil ik tevens ontraden. Het is aan de gemeente om deze afweging te maken.

De motie van de leden Ulenbelt, Karabulut en Schouten op stuk nr. 31 wil ik ontraden. In eerste termijn heb ik gezegd een open en reëel overleg met de sociale partners te willen voeren. Alleen al daarom wil ik mij nu niet vastleggen op een bepaalde uitkomst. Naar ik meen, heb ik dat ook gezegd. Daar komt nog bij dat de werknemerspremie die de WW-maatregelen zouden moeten compenseren, neerkomt op een serieuze koopkrachtverslechtering. De hoge lasten leiden tot een hogere marginale druk. Het lijkt mij niet waarschijnlijk dat dit de uitkomst is; in ieder geval wil ik mij daar niet bij voorbaat op vastleggen. Ik ontraad de motie.

De motie-Karabulut op stuk nr. 36 wil ik ontraden. Integratiebeleid en aanpak van segregatie zijn gebaat bij concrete stappen die meedoen en gelijke kansen bevorderen: geen mooie woorden op papier, maar daden in de praktijk. Ik zei wel al toe dat ik voor het eerste AO zal zorgen voor een geannoteerde agenda aan de hand waarvan wij in gesprek kunnen gaan.

In de motie-Hamer/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga op stuk nr. 38 over jeugdwerkloosheid wordt de regering verzocht om het voortouw te nemen. Dat wil ik graag doen. Ik ben het met de indieners eens dat dit een gezamenlijk aanpak vraagt van gemeenten, UWV, sociale partners en het onderwijs. Overigens horen de zorgpartijen daar ook bij, vooral op regionaal niveau. Ik ga in overleg met sociale partners. Ik zie in deze motie geen partijen staan die niet betrokken zijn of zouden moeten zijn bij het aanpakken van de jeugdwerkloosheid. Ik zie de motie als een ondersteuning van het beleid en laat het oordeel aan de Kamer.

De motie-Hamer/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga op stuk nr. 39 gaat over de kinderopvang. Ik heb al eerder gezegd dat ik graag bereid ben om met de sector in gesprek te gaan. Ik kan de motie ondersteunen.

Voor de motie-Kerstens/Azmani op stuk nr. 40 heb ik iets meer tijd nodig. Deze motie gaat over een actieplan ter voorkoming van uitbuiting door het opengaan van de grenzen op 1 januari 2014. Die motie is mij sympathiek en ik wil deze dan ook op onderdelen beschouwen als ondersteuning van reeds ingezet beleid, maar ik wil nog helderheid over enkele punten. Bij het handhaven van het cao-loon gaat het om het handhaven van een private afspraak tussen private partners. Diverse sectoren hebben een eigen handhavingsbureau, bijvoorbeeld de uitzendsector. De inspectie handhaaft op het wettelijk minimumloon. De inspectie is wel bevoegd om op grond van artikel 10 van de wet op het algemeen verbindend verklaren cao-partijen te ondersteunen bij handhaving. Dat betekent dat de inspectie onderzoek doet als sociale partners zo'n verzoek indienen. Dat gebeurt in mijn ogen nog te weinig. De resultaten daarvan kunnen ter beschikking worden gesteld en daarmee kunnen partijen naar de rechter gaan.

Het zijn dus de sociale partners die in de praktijk handhaven, maar we weten dat er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van die mogelijkheid. Daarom vind ik het goed om te bekijken waar cao-partijen behoefte aan hebben en waar de publiek-private samenwerking verder versterkt kan worden door gegevensuitwisseling, naast het vele wat de inspectie al doet aan bestrijding van uitbuiting en malafiditeit op de arbeidsmarkt. Kortom, ik ben zeer van plan om te helpen de cao-handhaving te verbeteren en om daarbij gebruik te maken van de inspectie, maar niet om de rol van de overheid fundamenteel te veranderen. Het moet aan cao-partijen blijven om dat te doen, maar we kunnen daarbij een actievere rol spelen. Dat zou ik graag doen.

De heer Kerstens (PvdA):

Begrijp ik het goed dat de minister bereid is om de Arbeidsinspectie een actievere rol te laten spelen bij het ondersteunen van de controle op de cao-lonen? Als ik dat goed heb gehoord, kan ik daarmee leven.

Minister Asscher:

Dank dat ik de motie zo mag uitleggen.

De voorzitter:

En daarmee is het oordeel Kamer?

Minister Asscher:

Excuses, maar ik was nog niet klaar. In de motie wordt de regering ook opgeroepen om op te treden tegen verdringing. Ik denk dat we dat iets preciezer moeten formuleren, omdat er ook sprake kan zijn van verdringing als de werkgever de ene werknemer boven de andere verkiest. Volgens mij bedoelen de heren Kerstens en Azmani hier oneigenlijke verdringing. Met andere woorden, mensen die tegen te lage arbeidsvoorwaarden werken, waarbij de cao ontdoken wordt. Als mensen om die reden geen eerlijke kans wordt gegeven op de arbeidsmarkt, is dat oneigenlijke verdringing en die wil ik graag bestrijden. Ik zie beide indieners knikken. Als ik de motie zo mag uitleggen, beschouw ik deze als ondersteuning van het beleid.

De heer Kerstens (PvdA):

Ik zal mijn knikken nog ondersteunen met wat woorden. Ik heb steeds de trits genoemd van uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing. Die verdringing moet dus een gevolg zijn van de aspecten die de minister net noemde. Hij mag de motie zo uitleggen, want zo heb ik deze ook bedoeld.

Minister Asscher:

Dank u zeer.

Dan kom ik bij de motie-Kerstens op stuk nr. 41, over de uitbreiding van de inspectie. Mijn verzoek is om deze motie aan te houden. Ik heb in het algemeen overleg op 28 november toegezegd om op basis van een businesscase te bezien of de inzet van extra inspecteurs te financieren is uit extra boeteopbrengsten. Er is vastgesteld dat twee andere instanties expliciet in het regeerakkoord genoemd zijn, maar deze niet. Ik wil dat heel graag proberen, maar aan de hand van die businesscase. Ik kan niet bij voorbaat extra capaciteit beschikbaar stellen. Ik zal eerst die businesscase moeten maken en moeten voorleggen aan degenen die daarover zullen oordelen, dus ik verzoek hem om de motie aan te houden.

Dan kom ik op de motie-Heerma/Van Weyenberg op stuk nr. 42, met het verzoek om de monitoring te actualiseren rond de middengroepen. Ik beschouw deze motie als ondersteuning van het beleid. In het debat over de regeringsverklaring heeft de minister-president gezegd dat ik verantwoordelijk ben voor het monitoren en het informeren van de Kamer over de samenhang van alle inkomens- en participatie-effecten van de maatregelen in het akkoord. Omdat de meeste maatregelen per 1 mei nog niet zijn ingegaan, heeft het weinig zin om dan al over de cumulatie van effecten te rapporteren. We zullen de maatregelen samenhangend met decentralisatie, onder andere van de langdurige zorg, vanzelfsprekend betrekken bij die monitor. Er is al flink over gerapporteerd door SZW. Ik zeg dus tegen de heer Heerma dat ik deze motie ervaar als ondersteuning van het beleid. Wij maken geen enkel onderscheid, zoals hij ziet, maar wij kijken naar de inhoud. In dit geval is zij ondersteuning van het beleid.

De voorzitter:

Mag ik nog even terug naar de motie op stuk nr. 41? U hebt de heer Kerstens verzocht om deze aan te houden, maar hij heeft dat vooralsnog niet gedaan. Dan is het toch nodig voor de administratie dat u een advies geeft over deze motie.

Minister Asscher:

In dat geval voel ik mij met pijn in het hart gedwongen om de motie te ontraden.

De heer Kerstens (PvdA):

Ik wilde snel een sprintje trekken, maar de minister was mij voor. Ik wil de motie aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Kerstens stel ik voor, zijn motie (33400-XV, nr. 41) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Asscher:

Ik kom te spreken over de motie op stuk nr. 51 van de leden Van Weyenberg en Krol. Ik wil die motie ontraden. De sociale partners hebben in de beleidsagenda 2020 die bij het pensioenakkoord is afgesproken, afspraken gemaakt over het omvormen van de in de motie genoemde regeling. Dat proces is gaande. Er mag, wat mij betreft, gerust een tandje bij, maar in de motie wordt hier nu een dusdanige nadruk op gelegd dat ik vrees dat zij het proces niet verder helpt maar eerder onnodig onder druk zet. De indieners kennen mijn inhoudelijke opvatting. Ik wil de motie op dit moment ontraden.

De heer Van Weyenberg (D66):

De bedoeling van de motie is precies het geven van het duwtje in de rug waar volgens mij de minister, de heer Krol en ondergetekende het met elkaar over eens zijn. Ik vraag me even af waar in de motie dan dat punt zit waardoor de minister vreest dat het niet productief zal zijn.

Minister Asscher:

De regering wordt verzocht, op korte termijn de goudenkooiconstructies te doorbreken. Ik vermoed dat er op dat punt sprake zal zijn van een gevoeligheid, die ik op zich ook begrijp. Dat doet niets af aan de inhoud, die goed is. De indieners hebben mij dat duwtje in de rug reeds gegeven door de motie in te dienen. Door de motie aan te nemen, zou dat duwtje juist tegen de borst komen in plaats van in de rug.

De heer Van Weyenberg (D66):

Kan de minister zijn mening veranderen in overlaten aan het oordeel van de Kamer als we de term "op korte termijn" eruit halen?

Minister Asscher:

U zou deze minister helpen – niet dat dat uw doel hoeft te zijn – door de motie gewoon in te trekken. Ik persisteer in mijn preadvies.

Ik kom te spreken over de motie op stuk nr. 52 van de heren Van Weyenberg en Heerma. Het befaamde duo, zou ik bijna zeggen! Ik wil die motie ontraden. Vanzelfsprekend zijn werkgelegenheidseffecten zeer belangrijk bij het overleg met de sociale partners. Ik heb dat in allerlei toonaarden ook gezegd. Maar ik wil een open en reëel overleg. Ik voel er daarom niet voor om me bij voorbaat vast te leggen op een specifieke uitkomst. Ik voel er zeker niet voor om bij voorbaat extra restricties in te bouwen. De indieners hebben op allerlei manieren duidelijk gemaakt dat als deze regering op hun steun wil rekenen, zij met een voorstel moet komen dat verschillende doelen tegelijk dient. Ik ben me van die opdracht zeer bewust, maar mijn kansen om te slagen zijn groter zonder dit soort restricties bij voorbaat.

Ik kom bij de motie op stuk nr. 56 van mevrouw Voortman en anderen over scholing voor flexwerkers. Ik beschouw die motie als ondersteuning van beleid en wil haar overnemen.

De motie-Voortman op stuk nr. 57 gaat over het slaan van bruggen. Ik wil die motie ontraden, omdat ik niet goed begrijp wat daar bedoeld wordt. Het is geen doel van de regering om drempels op te werpen, maar ik kan niet inschatten wat hier de precieze betekenis van is. Vooralsnog, als je iets niet begrijpt, moet je het niet kopen!

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik werd gedwongen om in tweede termijn een sprongetje in de tekst te maken. Wellicht maakte dat het onduidelijk. Het gaat mij er vooral om dat er maatregelen in het regeerakkoord staan die ervoor zorgen dat mensen juist buitengesloten worden in plaats van ingesloten worden. Het gaat mij daarbij met name om de verlenging van de termijn van vijf naar zeven jaar om Nederlander te kunnen worden. GroenLinks vindt dat een heel ernstige maatregel. De minister heeft eerder gezegd dat het regeerakkoord niet in beton gegoten is. Deze maatregel kost niets. Wij zouden dus graag willen dat die maatregel van tafel gaat, omdat die volgens ons mensen uitsluit in plaats van insluit.

Minister Asscher:

Je moet op een gegeven moment ook weer af van zo'n bouwmetafoor. Die beperking van de minister-president ging over het arbeidsmarkthoofdstuk, waar die sociale agenda bij staat. Daar ligt met nadruk ook in de tekst van het regeerakkoord meer ruimte om te komen met voorstellen die meer draagvlak opleveren. We hebben met elkaar gewisseld dat die ruimte ook niet onbeperkt is. Er is nog veel minder ruimte op de andere onderdelen van het regeerakkoord. Of het nu beton is of marmer, mevrouw Voortman kan niet uit mijn woorden afleiden dat er geen regeerakkoord is. Ik ben blij dat ik mijn intuïtie heb gevolgd om geen dingen te kopen die ik niet begrijp. Mevrouw Voortman vraagt met de motie dus eigenlijk aan de regering om het regeerakkoord op dat punt niet uit te voeren. Dan zal ik de motie toch echt, met alle respect dat ik heb voor het standpunt van GroenLinks, moeten ontraden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Betekent dit dat het punt dat ik aan de orde heb gesteld, een zo hard punt is voor het kabinet dat het per se moet worden uitgevoerd?

Minister Asscher:

Het betekent dat ik niet van plan ben om aan te bevelen, het regeerakkoord niet uit te voeren. Ik heb mij aan dat akkoord verbonden.

Voorzitter. Ik kom te spreken over de motie op stuk nr. 60 van de heer Krol en de heer Ulenbelt over de preventieve ontslagtoets. Ook die ziet op een wijziging van het regeerakkoord; daarom ontraad ik de motie. Datzelfde geldt voor de motie op stuk nr. 62 van de heer Krol, die niet gedekt is.

Ik kom bij een aantal amendementen, te beginnen met het veelbesproken amendement op stuk nr. 11 van het lid Van Hijum over onder andere kinderopvang. In mijn eerste termijn heb ik dat amendement al ontraden. Ik hoorde sommige mensen vrij stevig spreken over het wekken van verwachtingen. Ik hoop dat ze daarmee niet op mij hebben gedoeld. Ik vond het niet chique om eerst in de pers commentaar te leveren op dat amendement in plaats van eerst in uw Kamer. Daarom heb ik gewacht tot ik er eerder vandaag wat over kon zeggen. Zowel op de inhoud als op de dekking ontraad ik dit amendement.

Het amendement op stuk nr. 20, van mevrouw Schouten, gaat over een onderwerp dat me na aan het hart ligt. Ik moet dit amendement ontraden, zoals ik in eerste termijn al voorspelde. In de aanvullende toelichting wordt gesproken over een aantal gemeenten die het niet zouden kunnen redden. Ik waag dat toch te betwijfelen, nu mevrouw Schouten in haar amendement voorstelt om een bedrag van 1 miljoen vrij te maken. Bij de gemeenten waarover het gaat, gaat het om een veel kleiner bedrag dan 1 miljoen. Ik zou het onwaarschijnlijk vinden als het puur aan financiële problemen in deze gemeenten te wijten is dat dit nu niet lukt. Ik denk dat het in de desbetreffende gemeenteraden aan de orde zou moeten komen. Ik ga ervan uit dat mevrouw Schouten en haar collega's dat ook zullen doen. Ik wil er zeker een warm woord aan wijden als zij de indruk heeft dat het ter plekke zou stranden op onwil van de lokale vertegenwoordiging. Ik denk dat er nu geen aanleiding is om dit amendement aan te nemen, dus ik ontraad het.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De minister zegt "zou" het daarop stranden. Ik heb hem er echter op gewezen dat het in een aantal gemeenten al gestrand is. Het staat niet nog te gebeuren; de programma's zijn gewoon opgeheven.

Minister Asscher:

Dat heb ik begrepen. U hebt alleen aangegeven dat dit is vanwege de financiën. Ik heb dan de indruk dat deze gemeenten het gewoon niet willen, dus dat het niet zit op de financiën. De gemeenten die u noemde zijn allemaal grote en overwegend financieel gezonde gemeenten, die zich best een klein deel van de door u voorgestelde 1 miljoen kunnen permitteren om de programma's voort te zetten, zoals sommige andere gemeenten dat ook doen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dan komen we op een ander punt. De minister, die voorheen juist een warm pleitbezorger was van de uitstapprogramma's en van het neerleggen daarvan bij het kabinet, zegt nu dat het een zaak is van de gemeenten. Dat is een principieel andere discussie. Voor een aantal gemeenten was het feit dat de middelen er waren juist een reden om de programma's op te zetten. We moeten dan dus proberen om de middelen weer beschikbaar te laten komen, zodat ze de programma's weer kunnen opzetten.

Minister Asscher:

Ik begrijp en bewonder het pleidooi van mevrouw Schouten, maar ik handhaaf mijn negatieve preadvies. Dat laat onverlet dat ik in de drie toezeggingen die ik heb gedaan, toch uw partner hoop te zijn.

Er zijn nog een paar feitelijke vragen te beantwoorden. Mevrouw Karabulut vroeg mij om een reactie op haar oude amendement. Ik had haar toegezegd om hier in tweede termijn op terug te komen. Ik deel het belang van de betrokkenheid van immigrantenkringen. Er zijn met verschillende partijen gesprekken over gevoerd, waaronder een groot aantal wethouders en vertegenwoordigers uit de sectoren en het onderwijs. Mevrouw Karabulut noemde FORUM en de Stichting Kleurrijke Scholen. Ook met die organisatie is wel degelijk gesproken. Ik zal niet nalaten, dat gesprek ook zelf voort te zetten. Het beeld is dat het van groot belang is om initiatieven niet van bovenaf op te leggen, maar van onderop te laten komen en dan te ondersteunen. Dat is ook mijn lokale ervaring. Ouders hebben soms te maken met taalproblemen of vinden het moeilijk om hulp te zoeken bij anderen. Zij zien het reguliere aanbod niet altijd als een oplossing voor hun problemen en ik vind het dus belangrijk dat het informele netwerk rond deze groep wordt ingeschakeld. In samenhang met al die partijen zal ik een goede aanpak ontwikkelen, althans een aanpak die mij goed lijkt, en daarover zal ik de Kamer begin volgend jaar informeren. Zo wil ik met het amendement omgaan.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat is mooi, maar ik wil de minister ook meegeven dat een aantal bestaande ouderinitiatieven van onderop, in het Amsterdamse maar ook elders in het land, op dit moment kopje-onder dreigt te gaan. Zou de minister daar de komende weken alvast op willen inspelen? Het gaat om ouders die zich inzetten voor gemende scholen, bijvoorbeeld, en voor het voorlichten van andere ouders. Daar komt mijn teleurstelling en ook wel boosheid vandaan; het amendement ligt er al een jaar en die initiatieven dreigen nu echt te sneuvelen. Ik zou graag willen dat de minister alles doet om dat te voorkomen.

Minister Asscher:

Ik heb zojuist aangekondigd dat ik daar begin volgend jaar op terugkom. Mevrouw Karabulut kan mij kennen als iemand die dit onderwerp ook belangrijk vindt. Waar er onderweg dingen dreigen mis te gaan, zal ik niet aarzelen. Wij moeten er wel voor oppassen dat wij nu niet de gehele verantwoordelijkheid naar het Rijk toehalen. Niet dat zij dit suggereert, maar het mag ook niet het effect zijn van dit debat. Ik heb goede hoop dat wij begin volgend jaar met enthousiasme met dit onderwerp verder gaan. Dat het er al een jaar ligt betreur ik, maar dat kan ik op dit moment niet meer ongedaan maken.

De heer Heerma was zo aardig om mij tijdens de schorsing even te laten zien wat hij precies bedoelde met de ogenschijnlijke verschillen in de plaatjes over marginale druk. De mensen die hij zo uitbundig heeft gecomplimenteerd, hebben naarstig naar een verklaring gezocht en die gevonden. Het prettige antwoord is dat de plaatjes wel degelijk over hetzelfde beleid gaan. Minder prettig is dat een en ander op een andere manier is gepresenteerd. Waar zit dat in? Welnu, bij het CPB is de gemiddelde druk gepresenteerd, terwijl bij SZW de mediale marginale druk te zien is. Dat zijn van die vervelende momenten. De gemiddelde marginale druk wordt berekend op basis van alle huishoudens, inclusief de uitschieters, terwijl de mediale marginale druk natuurlijk de middelste waarneming laat zien: evenveel naar links en evenveel naar rechts. De hobbel rond de € 20.000 waar de heer Heerma op heeft gewezen wordt verklaard doordat de mediaan, zoals weergegeven in het SZW-plaatje, blijkt te worden bepaald door werknemers in een huishouden die wel recht hebben op zorgtoeslag. Voor een alleenstaande wordt die zorgtoeslag afgebouwd tussen een inkomen van € 20.000 en modaal, en dat verklaart de hogere marginale druk in het SZW-plaatje. Vanzelfsprekend ben ik op ieder moment graag bereid om daarover verder in gesprek te gaan, maar het zou kunnen zijn niet iedereen daar op dit moment prijs op stelt.

De heer Van Weyenberg (D66):

Mede namens collega Krol zou ik graag de motie op stuk nr. 51 willen intrekken, gegeven het feit dat de minister ons heeft toegezegd dat hij zich in het overleg hard gaat maken voor de insteek rond de ontziemaatregelen. Dat is wat mij betreft voldoende. Dank daarvoor.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van Weyenberg/Krol (33400-XV, nr. 51) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De minister maakte in Nieuwsuur terecht een punt van flexwerkers die moeilijker een hypotheek kunnen krijgen. Ik heb hem in mijn eerste en in mijn tweede termijn gevraagd of hij bereid is in overleg te gaan met zijn collega-minister voor Wonen, teneinde met voorstellen te komen om de mogelijkheden daartoe te verbeteren.

Minister Asscher:

Ik had het in Nieuwsuur over flexwerkers die geen huurcontract konden krijgen. Dat is ook een probleem bij mensen met een nulurencontract. Dat laat onverlet dat ik dit graag met collega Blok zal bespreken.

De heer Ulenbelt (SP):

Ik mis nog een reactie op het amendement op stuk nr. 15, over 30 extra arbeidsinspecteurs.

Minister Asscher:

Dat ga ik dan even voor u opzoeken. Ik moet de heer Ulenbelt excuses maken, want dat amendement ben ik helemaal vergeten. Ik ontraad het amendement, omdat de dekking op dit moment ondeugdelijk is. Ik heb wel al eerder toegezegd dat ik ga werken aan een businesscase, op basis waarvan ik geen seconde zal aarzelen om 10, 20, 30 of 50 – hoe meer, hoe beter – extra inspecteurs mogelijk te maken. Op dit moment kan ik deze dekking niet accepteren.

Staatssecretaris Klijnsma:

Voorzitter. Ook van mijn kant hartelijk dank aan de leden van de Kamer voor hun inbreng in beide termijnen. Ook ik zal proberen om staccato de moties af te lopen, te beginnen bij de motie-Van Vliet op stuk nr. 24, waarin de regering wordt verzocht het woord "ernstig" te schrappen uit de term "ernstige misdragingen". Ik wil die motie ontraden, omdat uit jurisprudentie over de Wwb blijkt dat de proportionaliteit enorm belangrijk is. Dan is "zeer ernstige misdraging" de juiste titel.

De motie-Madlener op stuk nr. 25 gaat over het opbouwpercentage. Ook die motie wil ik ontraden. Door de langere arbeidsperiode bouwen mensen langer pensioen op. Ook jongeren kunnen op deze wijze nog een goed pensioen opbouwen. Daarom kan het jaarlijkse opbouwpercentage omlaag.

De motie-Madlener op stuk nr. 26 gaat over de ouderenkorting en de inzet van 1 miljard extra. Ik kan niet leven met die dekking en moet dus ook de aanneming van deze motie ontraden.

Ook de motie-Ulenbelt/Karabulut op stuk nr. 32 moet ik ontraden. Zij betreft de categoriale bijzondere bijstand. Wij vinden de individuele bijzondere bijstand een wezenlijk ding. Hetzelfde geldt voor de motie op stuk nr. 33, eveneens van de leden Ulenbelt en Karabulut. Wij willen namelijk graag dat de gemeenten de individuele bijzonder bijstand goed ter hand kunnen nemen, zodat mensen een voor een door de gemeente bejegend kunnen worden.

De motie-Ulenbelt c.s. op stuk nr. 34 gaat over mensen die geen prepensioenregeling hebben. Daar heb ik het een en ander over gezegd in mijn eerste termijn. De voorschotregeling blijft in stand tot de overbruggingsregeling gestalte heeft gekregen. Ik zou mij kunnen voorstellen dat we bij de uitwerking hierop terugkomen. Ik vraag de indieners dan ook om deze motie aan te houden, maar dat is uiteraard aan de indieners.

De motie-Ulenbelt c.s. op stuk nr. 35 gaat over de huishouduitkeringstoets. Die ontraad ik. Het kabinet wil zo veel mogelijk stimuleren dat mensen aan de slag gaan. Daar dient die huishouduitkeringstoets voor.

De motie-Karabulut/Ulenbelt op stuk nr. 37 gaat over de vierwekeneis. De vier weken oriëntatie op de arbeidsmarkt om op eigen benen te staan, werkt in de praktijk van de gemeenten juist goed. Ook deze motie ontraad ik.

Mevrouw Karabulut (SP):

De staatssecretaris ontraadt de motie op stuk nr. 37 over de vierwekentermijn, met als argument dat die goed zou werken. Kan zij ons daarover rapporteren? Ik zie inderdaad dat er minder uitkeringen worden verstrekt, maar de jeugdwerkloosheid stijgt wel. Ik zie dus het succes niet direct. Wellicht zie ik iets over het hoofd. Ik zou het op prijs stellen als wij dat op papier kunnen krijgen.

Staatssecretaris Klijnsma:

Wij hebben van de gemeenten gehoord dat het in de praktijk plezierig werkt dat jongeren zich eerst goed oriënteren op de arbeidsmarkt of op een vervolgopleiding. Als het ze lukt om op eigen benen te staan, is dat natuurlijk fantastisch. Na vier weken komen zij uiteraard in aanmerking voor een bijstandsuitkering. Mevrouw Karabulut vraagt mij om dat te staven. Ik zal kijken of wij daar gevolg aan kunnen geven.

Mevrouw Karabulut (SP):

Heel graag. Ik hoor namelijk andere dingen.

De voorzitter:

Ik wil nog even terug naar de motie-Ulenbelt c.s. op stuk nr. 34. U hebt gevraagd of de indiener deze wil aanhouden, staatssecretaris. Als hij dat niet doet, wat is dan uw oordeel? Het is de motie waarin de regering wordt verzocht de uitwerking van een overbruggingregeling vorm te geven zodat deze ook toegankelijk is voor mensen zonder VUT of prepensioen.

Staatssecretaris Klijnsma:

Dan moet ik haar nu formeel ontraden – dat is helder – terwijl ik materieel er wel mee bezig ben om het een en ander uit te zoeken. Dat is een beetje ingewikkeld.

De voorzitter:

Ik zie beweging bij de heer Ulenbelt, maar zo te zien denkt hij er nog even over na. Of toch niet?

De heer Ulenbelt (SP):

De staatssecretaris zegt dat zij het er materieel mee eens is. In de motie wordt alleen maar gevraagd om deze mensen te betrekken bij die overbruggingsregeling. Dat wil de staatssecretaris doen. Dan heb ik voor het eerst van mijn leven een motie ingediend ter ondersteuning van het beleid.

Staatssecretaris Klijnsma:

Het is toch niet waar? Jeetje!

Minister Asscher:

Dan moet u haar intrekken.

(hilariteit)

Staatssecretaris Klijnsma:

Hier ga ik bijna van blozen. Ik moet een en ander natuurlijk wel even ordentelijk uitzoeken. Dat is mijn grote probleem. Ik kan nu wel tegen u zeggen dat wij het sowieso doen, mijnheer Ulenbelt, maar ik moet echt even uitzoeken om hoeveel mensen het gaat en wat het betekent. Ik sta hier sympathiek tegenover. Veel meer kan ik nu niet doen.

De heer Ulenbelt (SP):

Dan is de motie bedoeld als ondersteuning van het beleid.

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat doet mij deugd.

De voorzitter:

Maar zij wordt ontraden door de staatssecretaris.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ja, het is wel een beetje raar. Maar ik kom er sowieso op terug.

Ik kom nu op de motie van de heer Heerma op stuk nr. 43, over de jobcoach. Ook die moet ik formeel ontraden. Ik ben namelijk formeel geen partij. In deze motie wordt de regering verzocht om het UWV op te dragen om het nieuwe jobcoachprotocol in overeenstemming te brengen. Ik heb al gezegd dat ik wel heel graag met het UWV in conclaaf wil gaan om te bezien hoe het UWV dat protocol zou kunnen bejegenen. Ik kan het UWV echter niet opdragen om het protocol aan te passen. Ik moet haar formeel dus ontraden.

De heer Heerma (CDA):

Wat is het oordeel van de staatssecretaris als ik de motie zo zou aanpassen dat het verzoek luidt om in overleg te treden met het UWV met als doel of iets van die strekking?

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat heb ik eigenlijk al toegezegd.

De motie-Heerma/Schouten op stuk nr. 44 gaat over de proportionele terugvordering. Daarover hebben wij ook al vaker gesproken. Ik moet die motie ontraden. Gemeenten hebben namelijk al de gelegenheid om fouten te herstellen. Ik snap natuurlijk wel dat dit heel vervelend is. Dat heb ik ook met de wethouder in kwestie gewisseld. Er zijn echter meer gemeenten die met dezelfde problemen kampen. Ik stel voor om af te wachten wat de Centrale Raad van Beroep hierover zegt. Ik moet nu echter deze motie ontraden.

Ook de motie-Omtzigt c.s. op stuk nr. 45 moet ik ontraden. Wij willen de doelgroep namelijk echt heel zorgvuldig afbakenen. Ik wil natuurlijk wel zo snel mogelijk duidelijkheid geven. Ik snap namelijk heel goed wat de heer Omtzigt naar voren heeft gebracht. Zo lang de overbruggingsregeling nog niet van kracht is, geldt de voorschotregeling. In 2013 is één maand te overbruggen. Het is de bedoeling om de overbruggingsregeling met terugwerkende kracht te laten gelden. Dat staat ook in het regeerakkoord. Ik doe dus mijn uiterste best om zo snel mogelijk met de regeling naar de Kamer te komen. Ik moet echter heel eerlijk zijn: 24 december ga ik niet halen. Daarom werken wij met de terugwerkende kracht en zal de voorschotregeling van kracht blijven.

De voorzitter:

Betekent dit, dat u de motie op stuk nr. 45 ontraadt?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ja.

Ik kom op de motie-Omtzigt c.s. op stuk nr. 46, over de redelijke beloningscode. De sector is al bezig met een code voor de besturen van pensioenfondsen. Nu wordt dus gevraagd of het mogelijk is om dit ook voor de pensioenuitvoeringsbedrijven te doen. Dat ligt buiten onze macht. Ook deze motie moet ik daarom ontraden.

De heer Omtzigt (CDA):

Dat verbaast ons zeer. Bij de pensioenuitvoeringsbedrijven worden de kosten gemaakt van de pensioenfondsen. Die kosten worden gedekt met het geld van de premies dat mensen verplicht hebben afgedragen. De PvdA-fractie heeft gestemd voor het beloningsbeleid bij anbi's, bij ziekenhuizen, bij zorgverzekeraars. Deze privaatrechtelijke persoon kan dus toch ook wel gewoon onder een beloningscode worden gebracht?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik kom wel met een aanscherping van de Pensioenwet bij uitbesteding. Dat is echter niet een formele code voor pensioenuitvoeringsbedrijven.

De heer Omtzigt (CDA):

In het private zorgverzekeringsstelsel worden de inkomens van bestuurders in de zorg, van zorgverzekeraars en van anderen gewoon aan een maximum gebonden. In het verplichte maar private pensioenstelsel wil de staatssecretaris terecht bij bestuurders strak zijn. Daarvoor prijs ik haar. Een trede daaronder, bij de uitvoeringsorganisaties, mag echter bij de salarissen the sky the limit zijn? Deze uitvoeringsorganisaties zijn vaak voor 100% in het bezit van de pensioenfondsen. Is er niet enige beloningscode mogelijk? Ik heb het niet over een wettelijk af te dwingen code, maar over een vrijwillige code. Dat moet toch mogelijk zijn?

Staatssecretaris Klijnsma:

Het ligt niet in onze macht om een code in te voeren die wettelijk af te dwingen is. Over een niet wettelijk af te dwingen code wil ik natuurlijk best met de Pensioenfederatie om de tafel gaan zitten. Ik wil natuurlijk best om de tafel gaan zitten om te bekijken wat we daaraan met zijn allen kunnen doen. Ik ben het namelijk zeer met mijnheer Omtzigt eens als hij zegt dat wij moeten voorkomen dat bij deze uitvoeringsorganisaties the sky the limit is.

De heer Madlener (PVV):

Wij hebben nu een toezegging gehad van de staatssecretaris. Ik wacht de uitkomsten af.

De voorzitter:

Wijzigt de staatssecretaris het advies over deze motie nadat zij er een andere uitleg aan heeft gegeven na dit interruptiedebat?

Staatssecretaris Klijnsma:

Nee, voorzitter. Ik kan deze motie uitvoeren. Ik kan namelijk in overleg treden met de pensioensector. Dat heb ik net ook toegezegd. Ik weet echter niet of ik 1 februari 2013 kan halen.

De heer Omtzigt (CDA):

Dan zal ik daar 1 maart van maken.

De voorzitter:

1 maart? Misschien kunt u de datum eruit halen ...

De heer Omtzigt (CDA):

Nee, de datum eruit halen doen wij niet.

De voorzitter:

... als de staatssecretaris toezegt dat zij dat zo snel mogelijk zal doen. Ik zie dat het antwoord nee is. Misschien wordt de motie aangepast. En dan?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik wil met alle plezier in overleg treden.

De voorzitter:

Oordeel Kamer, neem ik aan?

Staatssecretaris Klijnsma:

Ja.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik begrijp dat het wettelijk niet kan, maar ik maak hieruit op dat de staatssecretaris het wel een goed idee zou vinden als een dergelijke code er komt.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ja, maar die moet vanuit de pensioenfondsen zelf gestalte krijgen.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dat snap ik, maar de vraag is met welke toon wij zo'n gesprek ingaan. Ik maak uit de lijn van de staatssecretaris op dat het een oproep zal zijn.

Staatssecretaris Klijnsma:

Als je mij een beetje kent ...

Ik ben inmiddels aanbeland bij de motie op stuk nr. 47, over de wens dat individuele deelnemers binnen een maand effectief recht krijgen om informatie te verkrijgen. Dat is formeel niet mogelijk. Je kunt dat immers niet overal opleggen. Ik probeer echter met de heer Omtzigt en alle andere ondertekenaars mee te denken. Ik wil wel een brief sturen naar de Pensioenfederatie om pensioenfondsen te verzoeken, informatie over terugstortingen, voor zover ze die beschikbaar hebben, aan deelnemersraden en verantwoordingsorganen desgevraagd ter beschikking te stellen.

De heer Omtzigt (CDA):

Als daar ook de vraag bijkomt om hierop te antwoorden en de staatssecretaris ons hierover inlicht voor de beruchte datum van 8 februari, dan zijn wij een heel eind.

Staatssecretaris Klijnsma:

Nu overspeelt de heer Omtzigt zijn hand een beetje, eigenlijk een beetje veel. Ik vind het een prima geste om de brief te sturen. Vervolgens is het aan de pensioenfondsen zelf om hierop te handelen. Als hun deelnemersraden en verantwoordingsorganen hen bij de les gaan houden, dan moeten ze er gewoon voor gaan staan.

De heer Omtzigt (CDA):

Deze brief komt in afschrift naar de Kamer, zo neem ik aan?

Staatssecretaris Klijnsma:

Uiteraard.

De voorzitter:

Houdt u met deze toezegging de motie aan?

De heer Omtzigt (CDA):

Ja.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Omtzigt stel ik voor, zijn motie (33400-XV, nr. 47) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik kom bij de motie op stuk nr. 48. Het eerste deel van het dictum is eigenlijk ondersteuning van beleid, maar het laatste deel niet. Toezicht op alle communicatie van fondsen zou immers een enorme vergroting van de bevoegdheden van de AFM zijn, en dat is niet wenselijk. Ik moet de motie formeel dan ook ontraden.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik ben even aan het zoeken. De AFM heeft in het verleden al om deze ruimte gevraagd. Is er nog een vorm te vinden waarin dit volgens staatssecretaris een onderzoek waard is? Ik vraag alleen om te onderzoeken of het mogelijk is. Ik vraag haar niet om het al te doen. Ik begrijp dat zij dit moet onderzoeken. Is er daarmee al niet voldoende ruimte?

Staatssecretaris Klijnsma:

Wel voor het eerste deel. Het tweede deel is zo breed. Ik denk dat een onderzoek daarnaar niet veel oplevert.

De heer Van Weyenberg (D66):

Wat als ik de tekst zou veranderen in "te onderzoeken in hoeverre verbreding mogelijk is, zodat de AFM breder kan toetsen"? Dan betreft het niet alle niet-wettelijke communicatie, maar vraag ik wel om te onderzoeken of verbreding van de toetsingsgronden mogelijk is.

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat vind ik lastig. Ik blijf bij de eerste overweging.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 48 is ontraden.

Staatssecretaris Klijnsma:

De motie op stuk nr. 49 gaat over de pensioenvergelijker. Wij worden verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheid van de pensioenvergelijker. Deze motie zie ik als ondersteuning van het beleid. Ik laat het oordeel hierover aan de Kamer.

De motie op stuk nr. 50 gaat over de 30.000 WSW-plekken. De WSW wordt afgebouwd. Er komt beschut werk. Het regeerakkoord is hierover duidelijk. Structureel zijn er middelen voor 30.000 plekken. Ik heb gezegd dat ik in nauw overleg met de gemeenten zal kijken hoe die middelen worden ingezet. Ik heb daarbij onderstreept dat het minimumloon aan de orde is. Deze motie ontraad ik, met inachtneming van wat ik daarover heb gezegd.

De motie op stuk nr. 53 gaat over de bredere toepassing van de vierwekeneis. Mevrouw Karabulut en ik hebben er net al over gesproken. Deze motie ontraad ik. Ik heb mevrouw Karabulut toegezegd dat ik inzicht bied in het feit dat gemeenten ons hebben gemeld dat deze vierwekeneis goed werkt. Daarom zullen wij de verbreding bezien.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De motie van mevrouw Karabulut ging over de vierwekeneis voor jongeren. Het kabinet gaat nu onderzoeken of de vierwekeneis breder kan worden ingezet. Dat is nu nog niet het geval, dus het lijkt mij heel moeilijk voor de staatssecretaris om nu al inzicht te geven in hoe dat werkt.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik zei ook dat wij zullen bezien of de vierwekeneis ook voor andere regelingen van toepassing kan zijn.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dat was mij duidelijk. Daarom heb ik deze motie ingediend. De staatssecretaris zei dat zij ons de gegevens daarover zal aanleveren. Het lijkt mij echter sterk dat die er nu al zijn, bijvoorbeeld voor de bijstand. Daarvoor bestaat geen vierwekeneis.

Staatssecretaris Klijnsma:

Nee, dat klopt. Ik heb mevrouw Karabulut toegezegd dat ik inzicht bied wat de jongeren tot 27 betreft. Dat geldt niet voor deze vierwekeneis, want die moeten wij nog gaan bezien. Ik onraad de motie.

De motie op stuk nr. 54 gaat over het landelijk beslagregister. Het kabinet komt begin 2013 met een reactie op het rapport Paritas Passé. Daarin zullen wij aangeven hoe wij willen omgaan met dit fenomeen. Ik realiseer mij echter zeer dat een landelijk beslagregister geld kost, dus op dit moment ontraad ik deze motie.

De motie op stuk nr. 55 gaat over de duur van de ANW. Ook deze motie ontraad ik. Wij zijn van mening dat het natuurlijk heel erg is als je je partner verliest. Het is echter ook belangrijk dat je op den duur weer participeert in de samenleving. Wij ontraden daarom deze motie.

De motie op stuk nr. 58 gaat over het integrale participatiebudget. Mevrouw Voortman heeft deze motie ingediend. Ik vind het heel belangrijk dat wij bij de decentralisatie de regie naar de gemeenten overhevelen. Gemeenten kunnen onderzoeken of zij het integrale participatiebudget willen implementeren. Er is op dit moment geen sprake van dat er een bestuursakkoord komt. Ik ontraad derhalve deze motie, met dien verstande dat ik, als ik met de gemeenten spreek, wel in overleg zal gaan over de uitvoering van een en ander.

In de motie op stuk nr. 59 wordt de wens tot het invoeren van een voorkeursbeleid op leeftijd uitgesproken. Er is geen sprake van een structurele achterstandssituatie. Daarom ontraad ik de motie, maar ik wil wel graag afspraken maken met de minister en de sociale partners over de duurzame inzetbaarheid. Overigens hebben wij hebben al gezegd dat wij "duurzame inzetbaarheid" een beroerde term vinden.

In de motie op stuk nr. 61 wordt gesproken over het opleggen van sancties voor leeftijdsdiscriminatie. Die sancties zitten al in de Algemene wet gelijke behandeling, dus ook deze motie ontraad ik.

In de motie op stuk nr. 63 wordt gesproken over de aanpassing van de wet- en regelgeving in verband met de aanpassing van de AOW-leeftijd. Deze motie hoort eigenlijk thuis bij de collega van BZK. De motie gaat namelijk over de rijksoverheid als werkgever. Ik geef de indieners van de motie in overweging om de motie in te dienen bij de behandeling van de begroting van BZK. Als de indieners de motie op dit moment handhaven, moet ik haar ontraden.

De heer Klein (50PLUS):

Het lijkt mij het meest logisch dat wij de motie aanhouden en dat wij die bespreken met de nieuwe minister voor Wonen en Rijksdienst.

De voorzitter:

Ja. Dan kunt u de motie volgende week betrekken bij de behandeling van de begroting Wonen en Rijksdienst.

Op verzoek van de heer Klein stel ik voor, zijn motie (33400-XV, nr. 63) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Klijnsma:

De motie op stuk nr. 64 is niet gericht aan het kabinet, maar aan de Kamer. Uitgesproken wordt om de Algemene Rekenkamer te verzoeken een onderzoek te doen naar de mogelijkheden van het voeren over een discussie over de maatschappelijke houdbaarheid van het pensioen in de toekomst. Ik vind het heel belangrijk om met de mensen zelf de discussie te voeren, maar ik herhaal dat de motie gericht is aan de Kamer. Derhalve onthoud ik mij van een advies.

Ook de motie op stuk nr. 65 ontraad ik. In de motie wordt de regering verzocht een maatregel uit het regeerakkoord niet in te voeren. Wij voeren die maatregel wel in.

Er zijn nog enkele vragen gesteld, die ik nu zal beantwoorden. Mevrouw Van Nieuwenhuizen heeft gevraagd of ik bereid ben over te brengen dat ik het niet wenselijk vindt dat gemeenten in het noorden van het land fraudeurs ontzien die zich voor de jaarwisseling vrijwillig melden. Ik kan daar mijn wenkbrauwen bij optrekken, maar het betreft hier een gemeentelijke vrijheid. Ik zal mij daar dus niet actief mee bemoeien, maar doordat mevrouw Van Nieuwenhuizen het hier aan de orde heeft gesteld, weten de desbetreffende gemeenten drommels goed hoe de situatie is. En vanaf 1 januari 2013 weten ook de fraudeurs wat hun overkomt; zo simpel ligt het.

Ik heb mevrouw Van Nieuwenhuizen vanavond toegezegd dat ik haar per ommegaande de door haar gevraagde informatie over de BES-eilanden, met name Bonaire, zou verstrekken. Al sinds oktober 2010 zijn er belangrijke verbeteringen tot stand gebracht. Bij de overdracht waren de dossiers inderdaad niet volledig. Inmiddels is er veel gebeurd en verbeterd. Het gehele bestand van uitkeringsgerechtigden is herbeoordeeld. Daarbij is elke klant opgeroepen en is getoetst of men nog aan de uitkeringsvoorwaarden voldoet. Daardoor is het aantal mensen dat onderstand ontvangen teruggebracht van 300 naar 250. Aansluitend zijn in 2011 alle dossiers door de Auditdienst doorgelicht. De dossiers bleken niet altijd goed in elkaar te zitten. Op advies van de Auditdienst is er een format gekomen waaraan de dossiers moeten voldoen. De dossiers zijn nu op orde en alle adviezen van de Auditdienst zijn overgenomen. In 2013 zal de Auditdienst opnieuw toetsen.

De heer Kerstens heeft gevraagd of ik in de contourenbrief over de Participatiewet aandacht wil besteden aan loondispensatie. Ik zei al dat ik dat niet in de contourenbrief voor Kerstmis doe. Ik stuur de Kamer in januari een brief met daarbij de rapporten over de resultaten van de pilots. Dat is een tussenrapportage. Ik ben nog in overleg met alle betrokkenen en ik neem daarbij uiteraard ook de resultaten, voor zover nu bekend, mee.

Dan was er nog een vraag van de heer Kerstens. Hij vroeg wat ik concreet bij aanbesteding doe met social return. Dat wordt al toegepast bij aanbestedingen van het Rijk. De Kamer is daarover ook geïnformeerd in diverse brieven. De heer Kerstens en ik zijn allebei nieuw, dus ik kan me voorstellen dat we die brieven nog niet helemaal helder op ons netvlies hebben.

Dan ga ik nog in op het LIS en dat is dan meteen mijn laatste opmerking. Ik ben met de heer Kerstens van mening dat we eigenlijk zeer teleurgesteld zouden moeten zijn over de opstelling van de banken. De andere partners zijn, als het gaat om het aanschuiven bij het LIS, wel heel constructief. Eigenlijk laten de banken de zaak op zijn beloop. Sterker nog, zij willen gewoon niet meedoen. Aan de oproep van de heer Kerstens om met delegaties van banken om tafel te gaan zitten, zal ik graag gehoor geven.

De heer Van Weyenberg (D66):

Ik wil nog even kort terugkomen op de motie op stuk nr. 48. De staatssecretaris zei dat ze de ene helft van het dictum ondersteunde en de andere helft niet. Ik wil niet het risico lopen dat iets waarin we elkaar kunnen vinden, verdwijnt. Ik zal de motie dan ook wijzigen en deze te beperken tot het verzoek aan de regering om te onderzoeken of aansluiting bij de normen "correct en niet-misleidend" uit de Wet financieel toezicht mogelijk is voor de wettelijk verplichte informatie-elementen. Punt. Ik hoop hiermee op een positieve reactie van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Klijnsma:

Over deze motie, als deze op de genoemde manier gewijzigd is, zeg ik dat het oordeel aan de Kamer is.

Mevrouw Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD):

Onze pensioenwoordvoerder sprak mij nog even aan op het feit de staatssecretaris over amendement op stuk nr. 4, het amendement-Harbers/Plasterk, over de invoering van een overbruggingsregeling, nog een advies zou geven, omdat het hier thuishoorde. Graag krijg ik dus nog een advies over dit amendement.

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft volgens onze administratie überhaupt nog enkele amendementen die zij van een advies moet voorzien. Dat gaat dan om amendement op stuk nrs. 4, 12 en 17.

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat is dan een punt van aandacht. De minister doet overigens de suggestie om daarop schriftelijk te antwoorden.

De voorzitter:

Als de staatssecretaris dat wil doen dan kan dat, maar er schuilt een gevaar in. Dat geef ik haar wel mee, want het gaat om een amendement en dat is wetgeving. Dat kan betekenen dat de Kamer, als ze de brief krijgt, vraagt om een heropening. Dat is theoretisch mogelijk en het is van belang dat ik de staatssecretaris daarop wijs.

Staatssecretaris Klijnsma:

De voorzitter brengt de Kamerleden nu op een idee.

De voorzitter:

Nou nee, ik vind amendementen gewichtige zaken, eerlijk gezegd, mevrouw de staatssecretaris.

Staatssecretaris Klijnsma:

Voorzitter. U hebt groot gelijk. Als we een tel kunnen schorsen, dan pak ik even mijn spullen.

De voorzitter:

Ik stel voor dat we dan vijf minuten schorsen, want dat lijkt me iets constructiever dan een tel. Ik schors de vergadering voor vijf minuten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Klijnsma:

Voorzitter. Ik dank u voor de betrachte coulance. Ik begrijp nu hoe het komt dat ik de amendementen niet onmiddellijk voor mijn neus had. Het amendement op stuk nr. 17 had ik intrinsiek ontraden vanwege de ondeugdelijke dekking. Dat was al aan de orde geweest in de eerste termijn, maar ik had het amendement nog niet formeel ontraden. Het is dus heel terecht dat dit hier nog wordt gevraagd.

De amendementen op stuk nrs. 4 en 5 zijn ingediend bij een andere begrotingsbehandeling. Het amendement-Van Hijum c.s. op stuk nr. 12 gaat over een verplicht quotum voor de overheid voor het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten. Dit amendement ontraad ik omdat de dekking ondeugdelijk is.

De heer Omtzigt (CDA):

Dat amendement hebben wij met een vrij brede coalitie ondertekend. Er staat een heel duidelijke dekking in een aantal subamendementen die aan elkaar gekoppeld zijn.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Sterker nog, dit voorstel ís een dekking. Het is een dekkingsamendement.

Staatssecretaris Klijnsma:

Dat snap ik. Dit voorstel ontraad ik in zijn geheel. Ik zal het goed formuleren. De dekking voor het quotum arbeidsgehandicapten voor de rijksoverheid is ondeugdelijk, ten eerste omdat de overheid al meedoet met de quotumregeling uit het regeerakkoord en deze dus daar in de besparing is meegenomen; ten tweede omdat het quotum uit het regeerakkoord pas in 2015 ingaat. Een eerdere ingangsdatum is dus onuitvoerbaar.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

De staatssecretaris spreekt zichzelf nu echt tegen. Zij zegt: het Rijk doet al mee in de quotumregeling, maar de quotumregeling gaat pas in 2015 in. Dit voorstel ziet op 2013. Ik zou zeggen: grijp uw kans en zorg ervoor dat dit volgend jaar al ingevoerd kan worden.

Staatssecretaris Klijnsma:

Enig realisme is mij natuurlijk ook niet vreemd. Ik heb begrepen dat dit amendement vorige week bij de begrotingsbehandeling van VWS is ingediend.

De voorzitter:

Het is ingediend bij de behandeling van het Belastingplan 2013.

Staatssecretaris Klijnsma:

Oké. Het is niet anders. De overheid doet gewoon mee met de quotumregeling. Zo hoort het ook. Mevrouw Schouten heeft groot gelijk: de overheid heeft een voorbeeldfunctie. Vanaf 2015 beginnen wij met de quotumregeling. Deze loopt op. Voor de periode voor 2015 kan ik de Kamer niet gerieven.

Het amendement-Plasterk/Harbers op stuk nr. 4 (33402) had ik niet bij de hand. Ik heb het even moeten opdiepen. Dit amendement ontraad ik ook.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik ben zeer benieuwd naar de redenering van de staatssecretaris. Waarom wordt het amendement van het toenmalige Kamerlid Plasterk, dat destijds waarschijnlijk ondersteund werd door het Kamerlid Klijnsma – zij zaten immer in dezelfde fractie – ontraden door minister Plasterk en staatssecretaris Klijnsma?

De voorzitter:

Ik grijp even in. Hier staat de staatssecretaris. Zij hoeft zich hier alleen te verantwoorden voor de zaken die zij namens de regering doet.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik ga hier met liefde op in. Dit amendement is nu overbodig, omdat de overbruggingsregeling al wordt uitgezocht. Daarom ontraad ik het.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik wil de staatssecretaris wel helpen. Dit is een coalitieamendement om ervoor te zorgen dat het Herfstakkoord wordt uitgevoerd. Ik vind het heel bijzonder dat de staatssecretaris dit amendement nu ontraadt. Ik zal dit zwaar betrekken bij mijn overwegingen.

De voorzitter:

Dan adviseer ik de staatssecretaris toch, met alle risico's van dien, om op dit amendement en op het amendement op stuk nr. 12, waar ook onduidelijkheid over was, alsnog ook schriftelijk te reageren. Anders blijft hierover grote verwarring bestaan. We kunnen hier nog een uur over discussiëren, maar misschien is dit toch beter.

Staatssecretaris Klijnsma:

Ik blijf erbij dat het amendement op stuk nr. 4 een ondersteuning is van het beleid. Het is achterhaald door het regeerakkoord en daardoor overbodig. Ik ga in op uw suggestie, voorzitter, en ik zal ervoor zorgen dat hierover schriftelijk het een en ander wordt gewisseld. Anders wordt de verwarring te groot.

De voorzitter:

Ik kijk naar de klok. Ik wil iedereen het woord geven, maar toen ik straks zei "wat fijn, mijnheer Omtzigt, dat u niks zegt", bedoelde ik daarmee te zeggen dat het fijn is dat niet toch het woord wordt gevraagd als er geen vragen meer zijn. Ik kijk naar iedereen die nu bij de microfoon staat. Ik stel voor om de brief even af te wachten. Aan de staatssecretaris vraag ik of zij wil proberen om ervoor te zorgen dat deze brief dinsdag voor 12.00 uur bij de Kamer is. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan kunnen we dan bekijken of wij dat nog ergens tussen kunnen frommelen.

Mijnheer Omtzigt, wat fijn dat u nog even iets wilt zeggen.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik zou het op prijs stellen als iets meer in den brede wordt ingegaan op de manier waarop de overbruggingsregeling gestalte krijgt. Ik zeg dat met nadruk met het oog op zorgvuldige wetgeving. Straks geldt een terugwerkende kracht, terwijl achteraf vermogenstoetsen moeten worden uitgevoerd. Dat is bijna onmogelijk. Er moet dus heel goed worden nagedacht, opdat wij in januari of februari geen spoeddebat of algemeen overleg moeten voeren en dit op een goede manier kan worden ingevoerd. Misschien kan het in de brief aan de orde komen. Dat zou heel erg helpen.

Staatssecretaris Klijnsma:

Die zorgvuldigheid heb ik al toegezegd. Dat onderstreep ik nog een keer.

De voorzitter:

Hartelijk dank.

Staatssecretaris Klijnsma:

Voorzitter, dank u wel, want ik begrijp dat hier verwarring over is ontstaan en dat komt natuurlijk ook omdat dit amendementen zijn die niet onmiddellijk een rol hebben gespeeld in dit debat.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Goed. Dan is hiermee een einde gekomen aan de tweede termijn van de regering. De stemmingen over de moties die vandaag bij de behandeling van de begroting zijn ingediend, vinden aanstaande dinsdag plaats. Over de begroting zelf en over de amendementen stemmen wij waarschijnlijk volgende week donderdag.

Ik wens u allen een prettige nachtrust. Ik dank de bewindspersonen en natuurlijk hun ambtenaren voor hun komst naar de Kamer en voor het werk dat zij hebben verzet.

Sluiting 23.55 uur.

Naar boven