15 Opvang van dieren

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 20 november 2012 over opvang van dieren.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Voorzitter. Wij hebben een goed AO gehad. De staatssecretaris heeft een aantal mooie dingen toegezegd, waaronder een analyse waarmee hij half januari komt over de vraag of het chippen van katten een goed idee is. Het is geen geheim dat de Partij voor de Dieren daarvoor is, maar wij wachten dat af.

Er zijn twee dingen die wij via moties nog verder onder de aandacht brengen over de opvangproblematiek. Wij weten dat er heel veel dieren in opvangcentra terechtkomen, maar wij weten uit de cijfers die wij kennen ook dat dit nog maar het topje van de ijsberg is. Als je goed wilt sturen, moet je weten waar je het over hebt. Daarom de volgende moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat onduidelijk is hoeveel dierenopvangcentra er zijn in Nederland en hoeveel gezelschapsdieren jaarlijks in die centra terechtkomen, doordat kleinschalige opvangcentra vaak niet zijn geregistreerd en er geen volledige registratie plaatsvindt van het aantal opgevangen dieren;

constaterende dat de Raad voor Dieraangelegenheden stelt dat de overheid in haar beleid voldoende aandacht dient te geven aan het waarborgen en bevorderen van het welzijn van gezelschapsdieren en dat zij daartoe voldoende zicht moet hebben op dieren in Nederland;

verzoekt de regering, de handel in en de opvang van gezelschapsdieren in kaart te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ouwehand en Van Dekken. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 601 (28286).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat gemeenten hun taak om dierenopvangcentra te financieren vaak niet of onvoldoende invullen, met als gevolg dat dierenasielen en -opvangcentra structureel kampen met een gebrek aan financiële middelen;

constaterende dat de Dierenbescherming inmiddels de noodklok heeft geluid omdat de opvangcentra, die per jaar 7.500 honden en 24.000 katten opvangen, niet kunnen voortbestaan wanneer de lokale overheden hun verplichtingen niet nakomen;

verzoekt de regering, met oplossingen te komen voor dit probleem,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 602 (28286).

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Ik heb drie moties, waarin “gehoord de beraadslaging” een belangrijke zin vormt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, te voldoen aan de zorgplicht zoals deze staat omschreven in artikel 36, lid 3, van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 603 (28286).

De heer Graus (PVV):

Onder die zorgplicht vallen de gemeenten ook.

Dan de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om het voortbestaan van Zeehondencrèche Lenie ‘t Hart te Pieterburen mogelijk te maken ten behoeve van de opvang van in problemen geraakte, bij wet beschermde, zeehonden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 604 (28286).

De heer Graus (PVV):

Mijn laatste motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, te onderzoeken welke, zowel kwalitatieve als kwantitatieve, aanpassingen nodig zijn om dierenopvangcentra en gemeenten te laten voldoen aan hun (zorg)plicht nu mede door de crisis en de komst van 144 Dierenpolitie het aantal in beslag genomen en/of opgevangen dieren in nood explosief is gestegen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Graus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 605 (28286).

De heer Houwers ziet af van zijn spreektijd.

De vergadering wordt van 16.03 uur tot 16.10 uur geschorst.

Staatssecretaris Verdaas:

Voorzitter. Ik begin met de motie op stuk nr. 601 van mevrouw Ouwehand en de heer Van Dekken, die verzoeken om de handel in en de opvang van gezelschapsdieren in kaart te brengen. Ik ontraad deze motie met als toelichting dat ik me afvraag wat een onderzoek toevoegt. Volgens mij vonden we elkaar in het AO op het punt dat moet worden bekeken wat je moet doen om deze handel te reduceren. Als we weer gaan onderzoeken, rijst de vraag hoe groots, meeslepend en uitputtend dat moet. Ik richt de energie liever op het bekijken hoe we het kunnen inperken. Vanuit het oogpunt van de inzet van middelen ontraad ik de motie dus.

In de motie-Ouwehand op stuk nr. 602 wordt geconstateerd dat gemeenten hun taak niet goed of onvoldoende invullen. De regering wordt verzocht, met oplossingen te komen voor dit probleem. Ik vermoed dan dat dit geld gaat kosten. Dat geld is er niet. Om die reden ontraad ik de motie.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Ik wil op beide moties reageren; dat vindt u vast heel efficiënt, voorzitter. In het AO heeft de staatssecretaris inderdaad gezegd dat we geen budget moeten willen vrijmaken, omdat we het geld maar een keer kunnen uitgeven. Het registreren van de gezelschapsdieren die zich in Nederland bevinden en de dieren die in de opvang terechtkomen, kan echter gewoon vanaf het ministerie gebeuren. Desnoods kan een stagiair zo’n inventarisatie maken. Het gaat dus echt om een deskstudie. Ik heb de motie juist ingediend omdat de staatssecretaris tot vreugde van de Partij van de Dieren zei de impulsaankopen te willen terugdringen en met een positieflijst te komen. Hij zet dus een aantal goede stappen. Hoe kunnen we nu weten of dat succesvol zal zijn als we niet weten waar het begin van het probleem is?

Zo mag hij ook mijn tweede motie lezen. Het is een wettelijke plicht van gemeenten om te zorgen voor de opvang van loslopende dieren. Ik stel me zo voor dat de staatssecretaris in gesprek gaat met gemeenten over de vraag waarom een aantal van hen deze plichten niet helemaal nakomt. Ik stel me dan voor dat gemeenten zeggen dat het moeilijk is en dat ze een krappe begroting hebben. Als de staatssecretaris dan kan zeggen dat hij aan de slag gaat door impulsaankopen terug te dringen en met een positieflijst te komen, wordt dat probleem kleiner en hoeft het dus niet zo veel geld te kosten, misschien zelfs geen geld. Ik zou een constructieve houding van de staatssecretaris tegenover deze moties dus op prijs stellen.

Staatssecretaris Verdaas:

Daarom verkies ik een AO boven een VAO, omdat je dan meer gelegenheid hebt om argumenten te wisselen. Ik heb inderdaad gezegd stappen te willen zetten, of dat nu door middel van convenanten, wettelijke maatregelen of kwalitatieve eisen in een AMvB is. Als mevrouw Ouwehand mij vraagt om het in dat kader mee te nemen zodat wij weten welke effecten het heeft, waar het over gaat en wat de knelpunten zijn, kan ik de motie zien als ondersteuning van beleid.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Dat mag. Geldt dat dan ook voor mijn tweede motie?

Staatssecretaris Verdaas:

Dat vind ik alweer een lastiger onderwerp. In die motie wordt mij gevraagd om met oplossingen te komen. Ik vind het lastig om toe te zeggen met oplossingen te komen voordat ik heb geïnventariseerd wat het probleem is. Als ik de analyse van de knelpunten meeneem in het stappenplan – ik heb al toegezegd om bij de Kamer terug te komen met mijn bevindingen over onder meer het terugdringen van impulsaankopen – met de hoop dat de noodzaak tot opvang geringer wordt, wat het ultieme doel is, is de oplossing misschien wel dat we goed bezig zijn en op termijn minder opvang nodig hebben. Dat haal je allemaal niet uit zo’n dictum.

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Daar heeft de staatssecretaris een punt. Als ik de motie op stuk nr. 602 nu wijzig door de regering te vragen om met gemeenten in gesprek te gaan over dit probleem, heeft de staatssecretaris ruimte voor zijn aanpak. Het lijkt me dan echter ook nuttig dat we van de gemeenten horen hoe het kan dat zij de opvang in een aantal gevallen niet faciliteren en welke problemen zij zien. Als de staatssecretaris de motie dan wel kan omarmen, zal ik haar op die manier wijzigen.

Staatssecretaris Verdaas:

Dan kan ik de motie omarmen.

De voorzitter:

Dat betekent dat mevrouw Ouwehand met een gewijzigde motie naar de Kamer komt. Die motie zal de motie op stuk nr. 602 vervangen.

Staatssecretaris Verdaas:

Ik kom op de motie-Graus op stuk nr. 603. In die motie vraagt de indiener zich af of de regering voldoet aan wat de wet stelt, zo lees ik de motie althans. In de motie wordt de regering verzocht om te voldoen aan wat in de wet wordt gesteld. Het antwoord is evident: de regering voldoet altijd aan wat in de wet wordt gesteld. Ik vermoed echter, zonder dat ik de heer Graus wil uitlokken, dat hij een nadere duiding wil van de zorgplicht. Wat houdt die zorgplicht in?

De heer Graus (PVV):

Ik ben blij dat ik dit mag duiden. Wij hebben hierover tijdens het algemeen overleg gesproken. Er is sprake van een zorgplicht. Die is vastgelegd in artikel 36, lid 3. Het probleem is echter dat heel veel gemeenten daaraan niet voldoen. Mevrouw Ouwehand sprak hier ook al over. Maar ook de Staat zal daaraan straks niet voldoen. Ik wijs bijvoorbeeld op de discussie die ik met de staatssecretaris heb gevoerd over de opvang van zeehonden. De staatssecretaris zei toen: ik wil wel de soort laten beschermen, maar niet ieder individueel dier in nood. In de wet staat dat dit wel moet gebeuren. Daarom heb ik deze motie ingediend. Het is natuurlijk best een beetje raar om de regering te vragen om zich aan de wet te houden, maar helaas is dat af en toe nodig.

Staatssecretaris Verdaas:

Voor zover ik het heb begrepen, is de zorgplicht niet nader gespecificeerd in de wet. Ook de heer Graus zie ik als een bondgenoot bij het verbeteren van het dierenwelzijn in ons land. Ik ben bereid om te bekijken of we een keer met een duiding en nadere invulling van die zorgplicht naar de Kamer kunnen komen, om er daarna een constructief gesprek met elkaar over te voeren. Op die manier scheppen we ook scherpte. Volgens mij is de zorgplicht namelijk niet gericht op bijvoorbeeld individuele zeehonden. Dat heb ik ook al gezegd tijdens het algemeen overleg. Volgens mij is de zorgplicht meer gericht op een voorzorg, op een manier om de populatie op een zo natuurlijk mogelijke wijze te laten voortbestaan.

De heer Graus (PVV):

Ik zal constructief meedenken. Ik houd deze motie aan om een stok achter de deur te hebben. Ik noemde als voorbeeld de zeehonden, maar eigenlijk geldt dit voor alle dieren. Ook de gemeenten komen hun zorgplicht niet na. De staatssecretaris is ook de hoeder van die schaapjes, en van die honden en katten. Vandaar dat ik de staatssecretaris erop aanspreek.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Graus stel ik voor, zijn motie (28286, nr. 603) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De heer Houwers (VVD):

Ik heb nog een vraag naar aanleiding van de reacties van de staatssecretaris op de moties op de stukken nrs. 601 en 602, en ook naar aanleiding van zijn reactie van zojuist op de motie op stuk nr. 603.

De voorzitter:

De moties op de stukken nr. 601 en 602 hebben we reeds behandeld, mijnheer Houwers.

De heer Houwers (VVD):

Oké, maar dan ga ik toch nog even op de aangehouden motie op stuk nr. 603 in.

De voorzitter:

Dat is geen motie die u hebt ingediend, mijnheer Houwers. Ik zou het stellen van vragen willen beperken tot de indieners van de moties. Maar vooruit, de heer Houwers mag ook een vraagje stellen.

De heer Houwers (VVD):

Dank voor de souplesse, voorzitter. Is de staatssecretaris niet bang om de structuur wat uit het oog te verliezen? Ik hoor dat hij in gesprek wil gaan met gemeenten. We gaan ons dus bemoeien met zaken waar we eigenlijk niet over gaan. Worden de zaken daarvan niet erg onhelder? Is het niet beter om veel duidelijker te zijn? Laten we de dingen doen goed die we moeten doen, en de andere dingen overlaten aan de gemeenten.

Staatssecretaris Verdaas:

Ik kan de heer Houwers hopelijk geruststellen. Ik houd er namelijk erg van om helder te maken dat je alleen verantwoordelijkheid kunt nemen voor zaken waarvoor je verantwoordelijk bent. Een gesprek met gemeenten kan ook scherp maken hoe de verantwoordelijkheden precies liggen. Dat antwoord ik eigenlijk ook de heer Graus. De discussie hierover komt steeds terug. Ik heb er behoefte aan om daar, samen met de Kamer, een keer een punt achter te zetten. Dan zal ook blijken hoe de verhoudingen in de Kamer liggen. Waar begint en eindigt de zorgplicht van de rijksoverheid? Waar begint de zorgplicht van de gemeenten? Geldt die zorgplicht voor de soort, of voor individuele dieren? Het lijkt mij goed om daarover nu eens klare wijn te schenken met elkaar. Ook voor deze vragen geldt weer dat uiteindelijk de Kamer hierover moet oordelen. Het lijkt mij echter goed om dit met elkaar scherp te maken. Op die manier hoop ik ook tegemoet te komen aan de zorg van de heer Houwers.

In de motie-Graus op stuk nr. 604 wordt de regering verzocht om het voortbestaan van de zeehondencrèche te Pieterburen mogelijk te maken. Die motie ontraad ik, want dat is geen taak van de rijksoverheid.

De heer Graus (PVV):

Ik zei zojuist al dat de zorgplicht geldt voor gemeenten en ook voor de rijksoverheid. Bovendien is de zeehond een beschermd zeezoogdier en de ambassadeur van de Waddenzee. Het zou heel raar zijn als de staatssecretaris straks het advies van kolchoz IMARES volgt, waar men stelt dat de opvang van zeehonden niet meer nodig is. Daarom heb ik deze motie ingediend. De zeehondenopvang moet mogelijk blijven. Ik weet zeker dat daar een grote meerderheid voor is in ons land en in de Kamer.

Staatssecretaris Verdaas:

Dat gaan we dan merken.

Tot slot, de motie van de heer Graus op stuk nr. 605. Ik verzoek de heer Graus, de motie aan te houden, omdat er op dit moment een traject loopt over de dierenpolitie en het 144-nummer. Wat hij in zijn motie voorstelt, wordt in dat traject meegenomen en daar komen we ook bij de Kamer op terug.

De voorzitter:

Een verzoek aan de heer Graus.

De heer Graus (PVV):

Voorzitter. Ik heb een welwillende dag, dus ik zal ook deze motie aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Graus stel ik voor, zijn motie (28286, nr. 605) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor zijn aanwezigheid en deelname aan het debat.

De vergadering wordt van 16.22 uur tot 16.30 uur geschorst.

Naar boven