16 Politiewet

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de positie van de korpschef en van de regioburgemeester alsmede enkele andere verbeteringen ( 33368 ).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Er zijn zes sprekers van de zijde van de Kamer. De eerste spreekster is mevrouw Kooiman. Zij heeft een spreektijd van tien minuten.

Mevrouw Kooiman (SP):

Voorzitter. De SP is erg blij met de komst van de nationale politie. Dat hebben wij tijdens de behandeling van het wetsvoorstel ook uitgesproken. Wij zijn blij dat men landelijk kan gaan inkopen, dat de bureaucratie bestreden kan worden, dat de organisatie overzichtelijker wordt en vooral ook dat er lokaal zeggenschap komt. Meer agenten in de wijk, dat lijkt mij fantastisch en het is ontzettend mooi.

Ik vraag mij echter steeds meer af of de plannen die nu worden gemaakt in de korpsen, overeenkomen met de bedoeling van deze wet. Die vraag kwam ook naar voren toen deze wet, de wet nationale politie, behandeld werd in de Eerste Kamer. Er waren toen heel veel vragen, zoals: zal de uitwerking van deze wet ons opleveren wat we allemaal voor ogen hebben? Dat zijn de zaken die ik zojuist noemde. Toen ik de veegwet las die naar aanleiding van die discussie in de Eerste Kamer is gemaakt, bleef bij mij de volgende vraag bestaan. Je kunt een prachtige wet optuigen, maar wat doe je eraan als de uitwerking niet goed is? Juist op die inrichtingsplannen hebben wij nu geen zicht. Sterker nog, als het aan deze minister ligt, bespreken wij het inrichtingsplan, dus de uitwerking van deze wet, pas nadat de nationale politie is ingevoerd op 1 januari 2013. Ik heb al eerder gezegd dat dit voor de SP-fractie onacceptabel is. Ik roep de minister daarom vandaag nogmaals op om het inrichtingsplan voor het kerstreces naar de Kamer te sturen, of desnoods een conceptversie ervan. Dan kunnen we er eventueel nog over spreken voordat de wet nationale politie ingaat.

Toen de wet nationale politie in de Eerste Kamer werd behandeld, heeft de SP een onderzoek gedaan onder politieagenten. De minister kan zich dit onderzoek mogelijk nog wel herinneren, want de uitkomsten ervan waren niet al te positief. Zo verwachtte 60% van de ondervraagden negatieve gevolgen van de invoering van de nationale politie. Deze agenten vreesden dat de dienstverlening zou verslechteren en dat er minder blauw op straat zou komen. Daarnaast vroegen veel agenten zich af of zij straks nog wel hun baan zouden behouden. Daarover hebben wij ook gesproken in het algemeen overleg van afgelopen week. Het is precies waarover ook de politiebonden en de mensen op de werkvloer zich zorgen maken, namelijk de capaciteit bij de politie. De minister blijft stug volhouden dat er geen capaciteitsproblemen komen met de komst van de nationale politie, maar waarom zit er zo’n enorm gat tussen wat de bonden aangeven en wat de minister in deze Kamer blijft zeggen?

De minister zegt dat hij de nieuwe robuuste basisteams qua sterkte als volgt gaat indelen. Op één 24 uursdienst hebben zeven agenten dienst. Nee, zeggen de politiebonden, op één 24 uursdienst zou je juist negen agenten moeten hebben. Ik wil van de minister horen wie er gelijk heeft. Ik ben geneigd om naar de werkvloer te luisteren, want er worden ook nog eens 2.600 banen geschrapt in de ondersteunende diensten. De volgende vraag aan de minister is dan in hoeverre dit wetenschappelijk onderbouwd is. Kan de minister dat aantonen? Of is het eerder een politieke keuze? Die vraag slaat ook op het inrichtingsplan, want daarin staat dat boven op de 2.600 mensen in de ondersteunende diensten nog eens 300 fte’s extra worden geschrapt. De minister kijkt mij nu vragend aan, dus ik zal hem helpen. In conceptversie 1.3 staat op pagina 46 dat er 278 fte’s extra worden geschrapt om de bezuinigingsdoeleinden te behalen. Ik hoop dat de minister mij daar wat meer over kan vertellen, want hij kijkt mij heel vragend aan.

De bonden geven aan dat er bij de basispolitiezorg, de noodhulp en de opsporing, al jaren sprake is van onderbezetting. Dat komt mede doordat de minister er nog steeds voor kiest om aspiranten mee te tellen in de politiecapaciteit, terwijl deze maar voor 40% inzetbaar zijn, wat duizenden fte’s scheelt. De bonden zijn boos, niet alleen omdat de minister de capaciteitsproblemen ontkent, maar ook omdat hij de cao-afspraken aan zijn laars lapt. Dat moet hem aan het hart zijn gegaan, want het zijn ook zijn afspraken. Nu zou een mooi moment zijn om iedereen te laten zien wie er onder de nieuwe Politiewet de baas is, namelijk de minister. Wat gaat de minister er dus aan doen om dit eens en voor altijd te regelen?

Uit ons onderzoek onder politieagenten kwam ook naar voren dat agenten zich zorgen maken over het voornemen om politieposten te sluiten. Op basis waarvan wordt besloten om een politiepost te sluiten? Wordt er ook gekeken naar het effect op de veiligheid hiervan? Welke zeggenschap hebben gemeenteraden hier nog over? Stel dat een gemeenteraad niet wil dat een politiebureau sluit, omdat hij zeer ernstige twijfels heeft bij de vraag of dat niet ten koste gaat van de veiligheid in een wijk. Welke zeggenschap heeft een gemeenteraad of burgemeester hier nog over? Kan de minister mij dat uitleggen?

De politietop. Mijn collega Ronald van Raak stelde samen met de minister dat de voormalige korpschefs niet automatisch een nieuwe functie krijgen onder de nieuwe nationale politie, maar alleen als zij in het verleden hebben bewezen goed leiding te geven. Maar helaas, wat blijkt? Het lijkt erop dat veel leidinggevenden gewoon op hun plek blijven zitten, vooral degenen die hoog in de boom zitten. Hoe denkt de minister de cultuur van de organisatie te kunnen veranderen als dezelfde mensen het nog steeds voor het zeggen hebben?

De Telegraaf berichtte afgelopen vrijdag dat er een Rijksrechercheonderzoek loopt naar corruptie binnen de politietop. Er is zeker aanleiding voor dit corruptieonderzoek, want er zou sprake zijn van politiemensen die zich in de watten hebben gelegd met uitjes, nieuwe winterbanden of, nog erger, luxe auto’s. De stukken waaruit dit zou blijken, worden echter niet openbaar. Waarom niet? Ik wil ook graag weten wat de minister van dit artikel in De Telegraaf vond. En betekent dit dat hij wacht met het benoemen van de politietop tot dit corruptieonderzoek is afgerond?

Met deze veegwet wordt de minister geheel verantwoordelijk voor het beheer en dus ook voor de besluitvorming van inzet van politiemiddelen, het geld. Maar de Rekenkamer waarschuwt ons ervoor dat de minister nu gaat over het geld bij de politie en dat de Kamer die zeggenschap of controlemogelijkheid strakjes niet meer heeft. De Kamer heeft echter wel budgetrecht en het recht om controle uit te oefenen op hetgeen de minister doet en uitgeeft. Hoe kunnen wij Kamerleden onze verantwoordelijkheid echter nemen inzake de politie als wij nauwelijks iets over het geld te zeggen hebben en niet kunnen bijsturen? Dat is ook precies de reden waarom ik het amendement van de heer Bontes heb meeondertekend. Ik hoop op een gedegen reactie van de minister.

De voorzitter:

U hebt nog tweeënhalve minuut over, maar die geven wij graag aan de volgende spreker.

De heer Dijkhoff (VVD):

Voorzitter. Dank voor de extra minuten. Ik garandeer niet dat ik ze gebruik, maar het is altijd fijn om die reserve te hebben.

De VVD is een groot voorstander van de nationale politie. Op 1 januari willen wij dan ook graag zien dat die in de praktijk van start gaat. Daarom doet het ons deugd dat wij dit debat nog op tijd voeren. Het is de minister en zijn staf gelukt het reparatiewetsvoorstel, dat er op verzoek van de senaat is gekomen, op tijd hier te krijgen. Dus complimenten voor hem en zijn mensen.

Inhoudelijk is het voor de VVD-fractie ook vrij overzichtelijk, want de Tweede Kamer heeft de oorspronkelijke versie van de Politiewet al goedgekeurd. Dus alleen de wijzigingen op het verzoek van de senaat zijn nieuw. Die wijzigingen hadden natuurlijk niet per se gehoeven voor de VVD. Anders hadden wij ze zelf wel gesuggereerd bij de eerste behandeling, maar ze leveren evenmin bezwaren op. Zoals wij de Eerste Kamer immers kennen, hebben haar leden verstandige opmerkingen gemaakt. Inhoudelijk wordt de positie van de minister, het lokale gezag en het parlement sterker. Dat is prima, maar nu is het wat ons betreft wel even klaar met sleutelen. Vanaf de eerste dag is er bij het opzetten van de nationale politie namelijk sprake geweest van een zoektocht naar een heel delicate balans. We willen het beheer centraal hebben, maar het gezag over de politie vooral lokaal houden, want daar, dicht bij de mensen, is het best te zien waaraan behoefte is. De senaat was niet tevreden over het oorspronkelijke evenwicht. Dat is nu gecorrigeerd, maar die oplossing levert voor anderen, de Raad van State en de Algemene Rekenkamer, weer nieuwe problemen op. Zij stellen daarom ook oplossingen voor. De reparaties die zij voorstellen, verstoren echter in de ogen van de VVD echt de balans. Ze maken van de nationale politie echt “des ministers politie” en dat is niet de bedoeling. Dat is ook nooit de bedoeling geweest bij de oprichting van de nationale politie. De kritiek van de Rekenkamer vindt de VVD niet onzinnig, maar de voorgestelde oplossing gaat te ver. De senaat verstevigt en expliciteert de rol van de minister. Dat zou volgens de Rekenkamer meer invloed van de Kamer rechtvaardigen. Het middel van een volledig amendeerbare politiebegroting die onder het departement valt, gaat weer verder dan de bevoegdheden die de minister nu heeft en tast bovendien de gezagspositie van de burgemeesters en het OM aan. Elke oplossing lijkt dus een nieuw probleem te creëren. Als je zo door blijft repareren, dan eindig je uiteindelijk bij een in beheer en gezag volledig onder de minister vallende politie. Dat is niet de bedoeling en niet wenselijk. De nationale politie is niet de politie van de minister en staat primair ten dienste aan het lokale gezag en het OM.

De Rekenkamer staart zich volgens de VVD iets te veel blind op het lege deel van het glas, terwijl je ook zou kunnen waarderen dat het glas voor 90% vol is en het feit dat je überhaupt een glas hebt. De Kamer gaat vanaf nu namelijk meer invloed hebben op de begroting dan tevoren. Oorspronkelijk wilde de minister voortaan de indicatieve begroting op hoofdlijnen van de politiebegroting sturen, maar naar aanleiding van de kritiek van de Rekenkamer en vragen uit de Kamer tijdens het AO van vorige week heeft de minister toegezegd dat de Kamer de volledige ontwerpbegroting van de politie krijgt. Die kunnen we dus behandelen. Daarmee wordt de Kamer nog ruimer bediend. De begroting is niet amendeerbaar, maar de Kamer kan wel per motie sturen. De politiebegroting zal volgens de minister pas definitief worden vastgesteld nadat de Kamer de departementale begrotingswet heeft aangenomen. De VVD acht dit een goed werkbare oplossing. Bovendien hebben we ook afgesproken dat we deze werkwijze gaan evalueren. Ik zou de minister willen vragen die evaluatie iets te verbreden. We moeten niet alleen kijken, ook niet in het debat, naar de bevoegdheden die we als Kamer ten opzichte van de begroting willen. Artikel 19 van de nieuwe versie van de wet die wij hier bespreken, geeft namelijk ook specifiek aan dat de ontwerpbegroting wordt besproken met de regioburgemeesters en de korpschef. Er is dus niet een een-op-eenverband tussen de minister en de Kamer in het bespreken en vaststellen van de begroting. Het is heel goed dat zij die lokaal gezag uitoefenen, ook meepraten over de begroting, maar het maakt de balans tussen de belanghebbenden iets delicater. Het is daarom goed om in de evaluatie te bekijken hoe dat hele spel werkt en of iedereen tevreden is met de gang van zaken. Ik krijg graag de toezegging dat deze elementen ook in de evaluatie terugkomen.

De VVD is voorstander van de nationale politie. Het wetsontwerp is al in een eerdere fase aangenomen. Met deze reparatiewet wordt recht gedaan aan de wensen van de senaat, ook van de VVD-fractie in de senaat. De VVD steunt dit wetsvoorstel en zij steunt de nationale politie. De fase van gesleutel is wat de VVD betreft voorbij. Er zijn meer wegen die naar Rome leiden. We hebben nu lang genoeg de route gepland. Het is tijd om te gaan lopen, anders komen we nergens.

De heer Bontes (PVV):

Voorzitter. De nationale politie kent twee doelstellingen: het vergroten van de slagvaardigheid van het politieapparaat en het vergroten en versterken van de democratische inbedding op landelijk en lokaal niveau. Op het vergroten van de slagvaardigheid kom ik terug tijdens de begrotingsbehandeling die morgen zal beginnen. Ik denk dat vandaag de democratische inbedding op landelijk en lokaal niveau de kern van het verhaal is. Daar zal ik me dan ook op richten.

De PVV is voorstander van een nationale politie. We zijn in principe voor de wet. Waarom? We gaan ervan uit dat de aanpak van de criminaliteit toeneemt en dat deze wetswijziging leidt tot een daadkrachtig politieoptreden en minder bureaucratie. Dat staat als een paal boven water. Daar moet het toe leiden. Op die elementen kom ik echter terug tijdens de begrotingsbehandeling.

Ik kom te spreken over de democratische inbedding. De nationale politie is een rechtspersoon en heeft het karakter van een zelfstandig bestuursorgaan. Het wordt ook wel een hybride organisatie genoemd. Daarbij is op verzoek van de Eerste Kamer een wijziging aangebracht waarmee de positie en de bevoegdheden van de korpschef worden beperkt ten bate van die van de minister van Veiligheid en Justitie. De minister houdt daardoor toezicht op het reilen en zeilen van de nationale politie terwijl hij tegelijk verantwoordelijk is voor die organisatie. Dat gaat een tweepettenproblematiek worden. Hoe gaat de minister daarmee om in de toekomst? Aan de ene kant houdt hij toezicht en aan de andere is hij de baas van diezelfde club. Dat zou een heel bijzondere spagaat kunnen worden. Dit punt staat los van de verbeteringen die de nationale politie teweegbrengt op het gebied van criminaliteitsbestrijding en daadkrachtig optreden. Het is puur technisch: hoe gaat dit in de praktijk? Er komt enorm veel macht bij de minister te liggen. Hij stelt de meerjarenraming, de jaarrekening en het beheersplan op en het jaarverslag vast. Daarnaast verdeelt hij de sterkte. Dat is nogal wat. Het is een heel pakket.

De minister heeft hierdoor alle macht naar zich toe getrokken van een zeer grote organisatie die het geweldsmonopolie heeft – dat is nogal wat – en die zich bevindt in een gigantisch groot veranderingsproces. Dat proces bevindt zich in de zwaarste categorie. Daarin zal niet alleen de structuur, maar ook de cultuur onder handen worden genomen. Dat is nogal wat. Je legt het allemaal neer bij één minister.

De begroting en verantwoording van de nationale politie zijn geen integraal onderdeel van de begroting en verantwoording van Veiligheid en Justitie. Dat is ook de kritiek van de Algemene Rekenkamer, zoals in de briefing naar voren is gekomen. De democratische controle is onvoldoende en niet maximaal. Ik heb dit ook in mijn schriftelijke inbreng weergegeven. Dit leidt ertoe dat de Kamer beperkt budgetrecht heeft en de Algemene Rekenkamer deels buitenspel staat. Het beperkte budgetrecht heeft de minister al enigszins ondervangen door in het algemeen overleg onder druk van de Kamer toe te zeggen dat de begroting wordt voorgelegd aan de Tweede Kamer, aan het parlement. Daarmee wordt die rol versterkt; dat is waar. Maar wat houdt het in als de minister zelf aangeeft dat de Tweede Kamer geen budgetrecht toekomt? Dat heeft de minister immers gezegd. Enerzijds zegt hij dat hij die rol versterkt en dat de begroting wordt voorgelegd aan de Kamer, maar anderzijds zegt hij dat de Kamer geen budgetrecht heeft. Hoe verhouden deze zaken zich tot elkaar? Daarop zou ik graag antwoord krijgen.

En dan nog. Ook al krijgen we de begroting voorgelegd, het recht van amendement hebben we er niet op. In de ogen van de PVV-fractie is het recht van amendement een van de belangrijkste instrumenten van een parlementariër. Dit recht kan niet worden gebruikt als de begroting wordt voorgelegd, zoals de minister kennelijk bedoelt. Stel dat Roemenië en Bulgarije toetreden tot de Schengenzone en we een golf van zware criminaliteit krijgen en dat we willen dat de Nationale Recherche of een speciale recherche-eenheid meer capaciteit, meer geld en meer middelen krijgt om dat aan te pakken, dan kunnen we dat niet amenderen. Dat is toch te betreuren. De PVV-fractie vindt het een grote omissie dat we dat recht niet hebben op de begroting. We zien ook niet in dat het hele apparaat en de hele wet zal worden verstoord als we dat recht wel hebben. Daarom dien ik samen met mevrouw Kooiman van de SP-fractie een amendement in dat ervoor zorgt dat de begroting van de nationale politie integraal onderdeel wordt van de begroting van Veiligheid en Justitie en dat de Kamer het volledige budgetrecht heeft en het recht van amendement. Graag krijg ik een reactie van de minister op het amendement.

De heer Oskam (CDA):

Voorzitter. Het gaat om een reparatiewet, dus wij kunnen kort zijn. De CDA-fractie heeft hoge verwachtingen van de invoering van de nationale politie. Een nationale politieorganisatie moet leiden tot structurele verbeteringen op het gebied van het beheer. Laten wij bij alle vragen over de nieuwe organisatie die hier reeds gesteld zijn en vandaag weer gesteld worden en bij alle onzekerheden daarover niet vergeten hoeveel bezwaren er kleefden aan de oude organisatie. Het nieuwe politiebestel moet allereerst voor politiemensen op de werkvloer de voorwaarden scheppen om hun vak op een professionele wijze uit te oefenen.

Met dit wetsvoorstel wordt de rol van de minister ten opzichte van de korpschef versterkt en daarmee ook de rol van de Kamer ten opzichte van de minister. Daar is de CDA-fractie uitermate tevreden over. Wij vinden dat een belangrijke verbetering van deze wet.

Ik heb een paar vragen. Naar aanleiding van de brief van de Algemene Rekenkamer is er gedoe over het budgetrecht van de Kamer. Wat betreft de CDA-fractie kan er geen twijfel over bestaan dat de Kamer via de verantwoordelijke minister van Veiligheid en Justitie zeggenschap heeft over de begroting van de politie. De minister is daar helder over geweest in zijn nota naar aanleiding van het verslag. Het is volgens de CDA-fractie echter niet helder of de minister inmiddels de Algemene Rekenkamer heeft overtuigd. De minister schrijft in de nota dat hij met de Algemene Rekenkamer in gesprek is over meerdere aspecten van de vorming van de nationale politie. Kennelijk gaat het daarbij ook over prestatie-indicatoren, want je wilt controleren of de doelstellingen worden gehaald. Zijn er ook nog andere aspecten waarover de minister in gesprek is? Welke zijn dit dan? Hoe staat het met het gesprek? Zal de minister er uitkomen met de Algemene Rekenkamer? Kan de minister bovendien toezeggen dat er ter gelegenheid van de evaluatie van de Politiewet aandacht zal worden besteed aan het begrotingsproces?

De fractie van het CDA hecht eraan dat binnen de organisatie van de nationale politie ook de stem van de kleinere gemeentes wordt gehoord. Daarom is het goed dat er twee burgemeesters van 100.000-mingemeentes – een beetje een raar woord – worden toegevoegd aan het overleg over de taakuitoefening en het beheer, het zogenaamde “artikel 19-overleg”. De CDA-fractie heeft hoge verwachtingen van de nationale politie. Met dit wetsvoorstel kan de nieuwe organisatie wat ons betreft aan de slag gaan.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Voorzitter. De minister was buitengewoon verheugd dat hij de wet nationale politie door de Tweede Kamer had geloodst. Des te groter zal zijn teleurstelling zijn geweest toen de Eerste Kamer veel kritiek bleek te hebben op de wet. Ik snap die kritiek. De kwaliteit van de wet was juridisch gezien niet goed. Er waren te veel interpretatiemogelijkheden en te veel onduidelijkheden. Het is met name de taak van de Eerste Kamer om daarop toe te zien.

De minister heeft eieren voor zijn geld gekozen en daarom heeft hij een veegwet, ook wel “reparatiewet” genoemd, ingediend. Daarover spreken wij vandaag. De twee belangrijkste onderdelen in de wet waarin de minister veranderingen wil aanbrengen zijn de positie van de korpschef en de regioburgemeester. Over de positie van de korpschef en het opstellen van de begroting heeft de Algemene Rekenkamer kritische punten naar voren gebracht. Mijn collega’s hebben daar al over gesproken. De Algemene Rekenkamer is van mening dat het wetsvoorstel de positie van het parlement niet erkent waar het gaat om het budgetrecht. Hoewel de minister het niet met deze kritiek eens is, doet hij toch de toezegging dat de ontwerpbegroting van de politie wordt meegezonden bij de departementale begroting. Hoe wil de minister dit gaan verankeren? Wellicht is het goed om dit toch vast te leggen in een Algemene Maatregel van Bestuur. Nu is het een toezegging van de minister, maar dit is noch in de wet, noch in de memorie van toelichting opgenomen.

Aan het zogenaamde “artikel 19-overleg”, het overleg van de minister met de regioburgemeesters, worden nu twee burgemeesters van kleine gemeenten toegevoegd. Mijn fractie vraagt zich nog steeds af wat hier nu de meerwaarde van is. Er zijn al tien regioburgemeesters van grote gemeenten aanwezig en dan mogen er ook nog twee burgermeesters van kleinere gemeenten aanschuiven. Wij zijn nog steeds van mening dat het beter zou zijn geweest om de regioburgemeester uit de wet te halen en in de memorie van toelichting op te nemen. Verkiezing van de regioburgemeester door de andere burgemeesters uit de regio maakt dat hij een representant is van de burgemeesters en niet een verlengstuk van de minister. Is de minister hier wellicht nog van te overtuigen of vindt hij dit een gedane zaak? Ik denk overigens dat ik het antwoord wel weet.

Ik heb nog een laatste punt. Wellicht herinnert de minister zich nog het amendement over een onafhankelijke klachtencommissie en de klachtenprocedure dat ik samen met de PvdA heb ingediend. Ik hoor verontrustende geluiden over de uitvoering van dit amendement. In de praktijk blijkt er namelijk weinig over te blijven van die onafhankelijkheid. De klachtencommissie wordt benoemd door de korpschef op voordracht van de regiochef. In de informele fase is de belangrijkste rol weggelegd voor de regionale politiechef. Deze politiechef laat zich door drie partijen adviseren: de klachtencommissie, het Openbaar Ministerie en de burgemeester van de woonplaats van de klager. De klachtencoördinator moet op basis van deze drie adviezen een eindadvies maken voor de politiechef. De politie beslist uiteindelijk zelf op de klacht. Dat kan, maar het amendement regelt dat in voorkomende gevallen ook een onafhankelijk oordeel van een onafhankelijke klachtencommissie mogelijk moet zijn. Dat komt in het gedrang als de klachtencommissie wordt benoemd door de politiechef. Dan blijft er weinig over van de onafhankelijkheid. Kan de minister toelichten hoe hij die onafhankelijkheid toch conform ons voorstel zal waarborgen? Ook hiervoor vraag ik de minister of het handig zou zijn om dit nader uit te werken in een AMvB.

De heer Marcouch (PvdA):

Voorzitter. Aan de orde is de reparatie van de Politiewet 2012. Deze wet is in juli door de hele Kamer aangenomen en is daarna ook in de Eerste Kamer aangenomen, met een aantal kritische kanttekeningen. De PvdA vindt de lokale inbedding heel belangrijk. In die zin begrijpen wij dan ook de kritiek van de Eerste Kamer op de lokale inbedding, namelijk op de rol van de regioburgemeester, het belang van lokale accenten in het inrichtingsplan, de wijkagent, de betrokkenheid en de stem van de kleine gemeenten. Ik was niet zo lang geleden in Bergen op Zoom, een gemeente die ook veiligheidsissues heeft die moeten kunnen worden gehoord. Met deze reparatie krijgen ook zulke gemeenten een stem.

Wij zijn tevreden met de aanpassingen rondom het instemmingsrecht van de burgemeester. Wij zien de kritiek van de Eerste Kamer als kritiek die niet zozeer op de minister als wel op de Tweede Kamer slaat. Deze wet is namelijk in juli wel door de Kamer aangenomen. Ik voel mij daar dan ook verantwoordelijk voor. In die zin is deze constructieve kritiek van de Eerste Kamer ook kritiek op de Tweede Kamer.

Wij zijn ook blij dat de minister heeft toegezegd dat hij er belang aan hecht om de Kamer inzicht te geven in de begroting. Daarin zitten ook inhoudelijke ambities en mogelijkheden. De minister geeft de Kamer ruimte op invloed op de begroting uit te oefenen. Dat is prima.

Het is belangrijk dat deze wet tot stand is gekomen omdat het veld erom vroeg. De politie heeft er bij ons continu op aangedrongen om voort te maken met deze wet, aangezien de reorganisatie in de startblokken staat. Zolang de politie in onzekerheid blijft zitten, kan zij niet doen wat zij eigenlijk moet doen, namelijk boeven vangen. We wensen de minister veel succes. We hopen dat er wordt voortgemaakt met de vaststelling van de wet en dat we het daarna kunnen hebben over het inrichtingsplan. De discussie over dit laatste is echter een andere discussie; die moeten we niet vermengen met de discussie over dit wetsvoorstel. We zullen de uitwerking van de wet scherp blijven volgen en de minister blijven houden aan zijn toezeggingen en aan de afspraken die we met hem hebben gemaakt.

De vergadering wordt van 17.02 uur tot 17.17 uur geschorst.

Minister Opstelten:

Mijnheer de voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun bijdragen in de eerste termijn van de behandeling van het wetsvoorstel. Ik dank hen ook voor hun heel constructieve bijdrage. We weten allen hoe het gelopen is. Het is een belangrijk wetsvoorstel over een belangrijke stelselwijziging. De heer Marcouch en naar ik meen ook de heer Oskam zeiden terecht dat het veld dit wil. Dat is belangrijk en maatgevend geweest voor de opstelling van de Kamer bij de behandeling van dit wetsvoorstel. Ik was destijds zeer dankbaar dat de Kamer het toenmalige wetsvoorstel met algemene stemmen had aanvaard. Ik bespeur die opstelling ook in de toonzetting van vandaag. Dank daarvoor. Het is niet nodig om nog eens stil te staan bij de reden waarom we dit doen. We weten dat allemaal heel goed.

Het gaat ook om een goed wetgevingsproces. Mevrouw Berndsen zei dat terecht. Er is een Tweede Kamer en er is een senaat. Daarom sta ik hier nu ook weer. Dat doe ik graag en met respect voor de senaat.

Ik zal straks op een en ander ingaan. Mevrouw Kooiman heeft een paar vragen gesteld die niet over het wetsvoorstel gaan, maar meer over de situatie bij de politie. Ook had zij vragen over het inrichtingsplan. Ik herhaal wat ik in het AO heb gezegd. We zijn heel zorgvuldig bezig om, voorzien van alle adviezen, het ontwerp af te ronden. Ik heb gezegd dat ik verwacht dat ik op 3 december het artikel 19-overleg, het laatste overleg, heb en dat ik daarna de hamer kan laten vallen en het inrichtingsplan kan vaststellen. Direct daarna zal ik het naar de Tweede Kamer en de Eerste Kamer sturen. Dan kan de Kamer het behandelen. De afgevaardigden weten het: als zij mij roepen, dan sta ik hier en kunnen we erover spreken. Ik kijk daarnaar uit. Zo ziet het schema eruit.

Mevrouw Kooiman vroeg ook nog naar het ontwerp van het inrichtingsplan. Dat heeft de Kamer voor afgelopen zomer gekregen, net als de Eerste Kamer. Daar verwijs ik dan ook naar. Het loopt goed met de adviezen. Ik ben tevreden. Ik was zelfs buitengewoon content over het overleg over het inrichtingsplan dat ik heb gehad met de voorzitters van de bonden. Dat was een helder overleg, waarin we onze visies hebben gewisseld en waarin de verantwoordelijkheden van beide kanten zijn benoemd. Ik heb dit ook al in het AO gezegd. Natuurlijk is het jammer en vervelend, daar ben ik eerlijk in. Ik heb iedereen liever aan tafel dan van tafel. Ik heb gezegd dat wij er alles aan zullen doen en dat ik dag en nacht beschikbaar ben om weer met de bonden om de tafel te gaan zitten. Maar zij moeten er ook zijn, natuurlijk. Wij proberen het informeel voor elkaar te krijgen dat dit weer kan, maar ik moet even geduld hebben. Ik sta met open armen te wachten wie ik in mijn armen kan sluiten.

Dan kom ik bij een aantal punten die in het inrichtingsplan staan. Als mevrouw Kooiman spreekt over 300 agenten die verdwijnen, dan zijn dat geen agenten uit de operationele sterkte. Dat wil ik duidelijk zeggen. De nationale politie brengt met zich mee dat de overhead zal afnemen. We zullen dat op zeer zorgvuldige wijze doen. Ik heb gezegd dat er geen gedwongen ontslagen zullen vallen. Daar moeten we met elkaar goed uit kunnen komen.

Ik stel ook duidelijk dat er wat mij betreft geen sprake is van het sluiten van politieposten. Ik begrijp de angst hier en daar wel dat dit gebeurt, omdat het bij de vorige bestelwijziging in 1993 gebeurd is. Om te beginnen gebeurt dit wat mij betreft dus niet, maar ik kan het niet uitsluiten. Het gezag, de burgemeester en de gemeenteraad, spreken daarover met elkaar. Gezag betekent ook dienstverlening. Dat zijn natuurlijk altijd keuzes die je met elkaar maakt, en dat geldt ook voor politiebureaus. Er zal nooit iets gebeuren zonder intensief onderleg met het gezag.

We hebben een goede en zorgvuldige procedure gevolgd ten aanzien van de benoeming van de politietop: eerst de korpsleiding, vervolgens de regiochefs, dat zijn de chefs van de regio-eenheden, en daarna hun teams. Dat is gebeurd op basis van afspraken met de politiebonden over het proces en de procedure.

Dan kom ik bij het punt van De Telegraaf. Het betreft een rijksrechercheonderzoek naar aanleiding van de aanbesteding van de dienstauto’s van de politie. Wij hebben de Kamer daarover geïnformeerd. Over lopend onderzoek worden uiteraard geen mededelingen gedaan. Natuurlijk kan ik zeggen dat het vanzelfsprekend is dat er geen benoemingen plaatsvinden van mensen die onderwerp zijn van het rijksrechercheonderzoek. Ik denk dat ik dat in alle duidelijkheid tegen mevrouw Kooiman kan zeggen.

Over het punt van de ratio van zeven agenten voor een 24 uursdienst kan ik bij herhaling zeggen dat er geen algemene ratio is gebruikt is bij de inrichting. Niet 1 op 7 en ook geen andere. Als er geen ratio 1 op 10 is, is er ook geen ratio 1 op 7. Er zijn namelijk verschillende functies binnen de politie, die ook wat dat betreft verschillende ratio’s hebben. Verder is van belang dat niet ik of de korpschef de sterkte binnen de eenheden verdeelt, maar het gezag. Dat hebben we in de Kamer natuurlijk allemaal goed besproken. Belangrijk in deze discussie is niet de ratio maar de wijze waarop de politie wordt ingezet. Het gaat erom dat de vraag, het gezag, aanbodsterkte en de afspraak tussen de minister en de Kamer in evenwicht met elkaar zijn.

Het amendement van de heer Bontes en mevrouw Kooiman wil ik tot het laatst bewaren. De heer Dijkhoff en de heer Oskam hebben gevraagd of ik bereid ben de evaluatie van de politie te verbreden en ook het begrotingsproces en de rol van het artikel 19-overleg te evalueren. Dit is natuurlijk een belangrijk punt en ik ga daarmee akkoord. Ik kan daarmee instemmen. Ik zal de evaluatie van de nationale politie verbreden met het begrotingsproces, nu ook het artikel 19-overleg daar een wettelijke taak in krijgt. Dat staat ook in de reparatiewet. Die taak wordt daarmee een onderdeel van de evaluatie.

De heer Oskam heeft gevraagd waarop de Algemene Rekenkamer de vorming van de nationale politie volgt. Dat spreekt mij zeer aan. Het gaat om de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de uitgaven. Specifiek gaat het natuurlijk om de inrichting en de werking van de governance. Wij zullen zo scherp mogelijk onze doelstellingen en resultaten vanuit die doelstellingen formuleren. We zullen ook naar de Kamer en de gezagsdragers aangeven wat de resultaten zijn, zodat iedereen het functioneren van de nationale politie straks op zijn rendement kan volgen. Realisatie van de besparingen, bijvoorbeeld op het gebied van inkoop en huisvesting, is natuurlijk ook altijd een onderdeel van overleg met de Algemene Rekenkamer. Wij stellen het zeer op prijs stellen om in een continue dialoog scherp gehouden te worden door de Algemene Rekenkamer. De Algemene Rekenkamer kan er volgens mij overigens best mee leven – dat is hij ook gewend – dat niet alles wat hij adviseert en niet elk standpunt door een bewindsman wordt overgenomen.

Ik zoek in ieder geval absoluut de Rekenkamer op. Een voorbeeld daarvan is het rapport van de Algemene Rekenkamer over het functioneren van de strafrechtketen. Daar ben ik de Rekenkamer ook zeer dankbaar voor. Misschien kan dit morgen of overmorgen aan de orde komen. Het rapport is voor mij absoluut een initiator geweest om dit als een scherp proces tot mijn inzet te maken voor het beleid van de komende jaren.

De heer Bontes heeft mij indringend gevraagd hoe ik als minister omga met mijn rollen als baas en toezichthouder. Die tegenstelling is als zodanig niet juist. Ik ben namelijk ten volle politiek verantwoordelijk. Dat voelde ik mij ook bij het oorspronkelijke wetsvoorstel dat hier is vastgesteld. De Eerste Kamer wilde hierbij toch een aanscherping hebben en ik ben daaraan tegemoetgekomen. Ik ben naar de Kamer toe in alle opzichten ten volle verantwoordelijk voor de nationale politie. Daartoe heb ik ook vele instrumenten, bijvoorbeeld een aanwijzing. Een aanwijzing kan ook gewoon een telefoontje of een verzoek om even langs te komen of mij even te ontvangen, zijn. Mijn ervaring is dat het op prijs wordt gesteld. Die indruk heb ik tenminste. Als ik vervolgens iets wil, wordt daarnaar geluisterd en doet men dat. Dat zijn natuurlijk de goede verhoudingen. Daarnaast wordt er natuurlijk toezicht gehouden door anderen. Ik noem de eigen accountantsdienst van de politie, de Algemene Rekenkamer, de Inspectie Veiligheid en Justitie en de nog in te stellen commissie van toezicht op het beheer.

De heer Bontes (PVV):

Overal zijn toezicht en de daadwerkelijke uitvoering gescheiden. Dat wordt ook wel “controletechnische functiescheiding” genoemd. Nu zegt de minister dat een telefoontje en een gesprek allemaal prima zijn. Ik geloof dat dit allemaal goedbedoeld is, maar na deze minister komt er weer een minister en die kan er heel anders over denken. Het is niet geborgd. Hoe kijkt de minister daartegen aan?

Minister Opstelten:

Het is wel geborgd. Als je in een stelselwijziging zit en overgaat, is het dilemma natuurlijk dat je de eerste minister bent die dat moet neerzetten. Daarom ben ik er heel secuur in en vind ik de debatten heel belangrijk, omdat de toon, de trend, de traditie en de historie meteen worden gezet. Een instrumentarium als een aanwijzing mag je gewoon gebruiken op elke manier die ik aangeef. Natuurlijk zal een opvolger, zij of hij, een andere stijl hebben, maar de kern is hetzelfde. Wie er ook staat, hij of zij is ten volle verantwoording verschuldigd tegenover de Kamer. Het lokaal gezag en het gezag van het Openbaar Ministerie zijn in de wet verankerd en liggen vast. Dat hebben wij hier bevochten en besproken met elkaar. Het is aan mij om dat stelsel scherp te verdedigen naar de Kamer en het veld toe.

De heer Bontes (PVV):

Ik heb er problemen mee dat de minister toezicht laat uitoefenen op de beslissingen die hij zelf neemt, bijvoorbeeld over capaciteits-, sterkteverdeling, formatie en budget.

Minister Opstelten:

Nee, ik houd helemaal geen toezicht. Ik neem beslissingen en anderen houden daarop toezicht. Er is natuurlijk toezicht door de Algemene Rekenkamer, die dat doet krachtens de wet. De Inspectie Veiligheid en Justitie doet dat ook. Dat gaat natuurlijk naar het korps toe, dat mij adviseert hoe dat is. Ik neem maatregelen naar aanleiding van de adviezen die worden gedaan. Er is een commissie van toezicht op het beheer. Daarover heb ik gezegd dat wij precies zullen aangeven hoe men daarmee omgaat. Die wens leefde hier en daar. Dat hebben wij ingevoegd in de reparatiewet, omdat het korps zichzelf daarmee kan versterken en een soort begeleiding kan hebben bij de implementatie van het beheer. Het is dus geen toezicht op mij, maar toezicht op het korps. Vervolgens kan ik iets doen met de adviezen die daaruit komen. Daarmee kunnen de korpsleiding en ik iets doen. Het eindigt altijd met het punt dat ik in the end of the day verantwoordelijk ben. Zo hoort dat. Dat is de democratische controle. Die wordt in dit wetsvoorstel versterkt ten opzichte van vroeger. Ik zeg nog een keer tegen de heer Bontes dat je in het huidige stelsel 25 regio-eenheden hebt. Ik ben er niet echt verantwoordelijk voor hoe die reilen en zeilen. Daarvoor zijn namelijk de korpsbeheerders en het regionaal college verantwoordelijk. Ik heb wel een soort oppertoezicht. Ik heb daarbij een heel formele, afstandelijke aanwijzingsbevoegdheid. Die bevoegdheid is een ultimum remedium. Die is nooit gebruikt. Hoewel ik die aanwijzingsbevoegdheid nu nog niet heb, heb ik haar al vele malen materieel ingezet bij de korpsleiding. Zo ziet de Kamer het verschil in instrumentarium. Ik hoop dat dit de heer Bontes over de brug haalt, want dat zou ik zeer waarderen.

Mevrouw Berndsen had nog een ander onderwerp: de onafhankelijke beoordeling van klachten. De klachtenregeling op grond van de wet voorziet erin dat bij de benoeming wordt gekeken naar de door de wet vereiste onafhankelijkheid van de leden. Ik ben bereid dit aan te passen en de benoeming van de voorzitters van de klachtencommissies zelf te doen. Ik weet namelijk hoe gevoelig dit onderwerp ligt in de Kamer. Mevrouw Berndsen heeft zich daar sterk voor gemaakt. Ik wil haar daarin tegemoetkomen. Ik zal dit zo spoedig mogelijk na 1 januari vastleggen in een ministeriële regeling. Dat lijkt mij voldoende. Dan is de onafhankelijkheid in ieder geval gewaarborgd. Ik wil er geen enkel misverstand over laten bestaan dat we de onafhankelijkheid willen waarborgen en dat we de bedoeling van het amendement ten volle willen honoreren.

Mevrouw Berndsen-Jansen (D66):

Dat vind ik al wat beter, omdat de minister in ieder geval onafhankelijk van de politieorganisatie staat op dat punt. Ik vraag de minister toch om nog eens even naar de hele procedure te kijken, want een onafhankelijke klachtencommissie zou een belangrijke stem moeten hebben. Het wordt alweer een advies, en de politiechef neemt het besluit, maar die onafhankelijkheid en zo’n advies zouden toch echt heel zwaar moeten wegen. Het kan niet zo zijn dat er van drie adviezen, namelijk van een burgemeester, van het Openbaar Ministerie en van de klachtencommissie, één advies wordt gemaakt, waarbij de politiechef uiteindelijk zelf een besluit neemt. Dat is toch een beetje de slager die zijn eigen vlees keurt. De politie moet ook een lerende organisatie zijn en moet goed kunnen omgaan met klachten, maar die onafhankelijkheid naar burgers toe – het zijn immers klachten van burgers – moet absoluut gewaarborgd zijn.

Minister Opstelten:

Ik wil daar graag aan tegemoetkomen, als we het er maar over eens zijn dat het uiteindelijk niet zozeer een taak is van het gezag, dus van de burgemeester of het Openbaar Ministerie, maar van mij. Ik ben verantwoordelijk voor het beheer. Ik wil die voorzitters wel benoemen omdat daardoor de onafhankelijkheid is gewaarborgd, en wil dat vastleggen in een ministeriële regeling. Naar aanleiding van de vraag van mevrouw Berndsen, zeg ik toe dat ik het hele staketsel zal doornemen en dat ik de Kamer per brief zal informeren over mijn conclusies, met inachtneming van de zorgen die mevrouw Berndsen heeft.

Ik kom op het laatste punt: het budgetrecht. Ik denk dat ik daar niet veel over hoef te zeggen, omdat ik naar aanleiding van de brief van de Rekenkamer en de discussie die we daarover hebben gevoerd in het AO – de heer Bontes refereerde daaraan – de inzet heb om u allen mee te nemen in dit proces. Het is mij dierbaar om samen te eindigen omdat wij ook samen begonnen zijn. Ik zou dat mooi vinden en ik wil kijken of dat mogelijk is. Daarom heb ik die stap ook gezet. Besef goed dat het uitgangspunt is dat de rechtspersoon de rechtspersoon sui generis is. De Kamer heeft daarvoor uiteindelijk gekozen, op basis van argumenten die ik trouwens deel. De Eerste Kamer had daarover zorgen. Om die reden staan wij hier, onder andere. Het betekent dat het geen baten-lastendienst is, dus geen onderdeel uitmaakt van de begroting V&J. Daarop kan dus niet geamendeerd worden. Dat is niet mogelijk. Dat is wat die keuze inhoudt. Ik ga nu heel ver, maar wel met volle overtuiging, door te zeggen dat ik de ontwerpbegroting naar de Kamer zal sturen. De Kamer kan daar van alles van vinden. Ik ben gewend om aangenomen moties van de Kamer uit te voeren. In het voorbeeld dat de heer Bontes geeft, dat er enorme capaciteit naar de nationale recherche toe moet vanwege Bulgarije en Roemenië, kan de Kamer een uitspraak doen. Als een meerderheid voor die motie is maar ik die niet wil uitvoeren, dan heb ik een groot politiek probleem. Hetzelfde geldt voor een amendement. De Kamer kan heel veel met een motie bereiken, enorm veel.

Op dit moment heeft de Kamer ten aanzien van de regiokorpsen eigenlijk bijna niets in handen. Straks kan de Kamer over alles spreken. Ik zal een en ander pas na de begrotingsbehandeling vaststellen. Daarmee heeft de Kamer ook nog eens een politiek moment waarop over de totale politiebegroting van het departement kan worden gesproken. Die kan ook nog geamendeerd worden. Dat is moeilijk maar misschien is dat technisch toch mogelijk. Op die manier kom ik in het bijzonder de heer Bontes tegemoet. Het amendement op dit punt zal niet het effect hebben dat de indieners ermee beogen. Om de politiebegroting daadwerkelijk een onderdeel te maken van de V&J-begroting is een fundamentele wijziging op veel meer onderdelen van de Politiewet 2012 nodig. De rechtspersoon politie heeft immers op grond van de wet noodzakelijkerwijs een eigen begroting. Afgezien daarvan is het amendement niet nodig om de reden die ik net heb gegeven. Het parlement heeft sterk inzicht in de besteding van de politiemiddelen en het heeft een optimale informatiepositie. Ik vraag de Kamer echt om het op deze manier met elkaar te gaan doen. Er komt een evaluatie. Ik verzoek de leden om niet telkens in te zetten op een naar hun mening 100% ideale positie want anders wordt er nooit van start gegaan. Deze positie is echt prachtig.

Mevrouw Berndsen heeft gevraagd om dit vast te leggen in een AMvB. Ik maak nu echt een diepe kniebuiging voor haar. Ik doe die uit respect en vanuit mijn wens om iedereen over de streep te krijgen. Ik vind het eigenlijk niet nodig. Het is niet nodig, want ik heb het gewoon toegezegd en dan gaat het gebeuren. Als ik het nu vijf jaar achter elkaar doe en wij het vervolgens gaan evalueren, dan wil ik nog wel eens zien of een opvolger – misschien ben ik dat zelf maar wij houden er rekening mee dat ik het niet ben, ook niet voor twee jaar – iets anders doet. Dan is de traditie zo gezet dat we er allemaal mee leren werken. Ik ben bereid om het dan toch in een AMvB vorm te geven en het daarin vast te leggen. Ik vind namelijk dat er geen misverstand mag bestaan over de wijze waarop u en ik met elkaar omgaan ten aanzien van iets belangrijks als de nationale politie.

De heer Bontes (PVV):

Ik maak eerst een opmerking over een motie die ik zou kunnen indienen bij de begroting. Iets meer dan een half jaar geleden heb ik een motie ingediend tegen een downloadverbod, die is aangenomen door de Kamer. Nu sta ik met lege handen, want ze is van tafel door de nieuwe politieke samenstelling en de nieuwe regering. Ik benadruk daarmee het relatieve van een motie. Mijn vraag aan de minister is: wat is nu die ingrijpende verandering; wat maakt dit, met het budgetrecht en het recht van amendement, een integraal onderdeel van de begroting van V&J? Wat maakt nu dat het zo ingrijpend is dat alles op zijn kop gaat? Ik zie dat niet. Kan de minister mij dat uitleggen?

Minister Opstelten:

Ik wil het nog een keer herhalen. Je moet daarvoor een andere rechtspersoon krijgen. Dat is het punt. Wij hebben bewust gekozen voor een rechtspersoon sui generis, omdat de politie niet zo wordt aangestuurd als het leger, maar alleen vanuit het Rijk. Dat is het verschil. De politie wordt straks qua beheer aangestuurd door de minister, maar het gezag bepaalt wat de politie doet. Dat is niet de minister, maar dat zijn de burgemeesters en het Openbaar Ministerie. Voor het Openbaar Ministerie ben ik natuurlijk op afstand verantwoordelijk. Dat is de keuze die we hier hebben gemaakt. Als je het totale budgetrecht, zoals u wenst, zou willen honoreren, moet je ook de structuur veranderen. Dat betekent het. Laten we een beetje vertrouwen in elkaar hebben dat we hiermee verstandig omgaan. Ik doe u de handreiking om het per AMvB vast te leggen, dus de procedure die ik heb aangegeven en de antwoorden op de schriftelijke inbreng van de Kamer. Laten we daar gewoon eens tot aan de evaluatie mee leren werken. We zijn er toch ook allemaal bij.

Voorzitter. Dit alles betekent dat ik het amendement moet ontraden. Daarmee ben ik klaar. Ik hoop dat ik alle vragen heb beantwoord.

De voorzitter:

Dank u wel. Mij is gebleken dat er geen behoefte is aan een tweede termijn. Ik dank de minister voor zijn aanwezigheid. Wij stemmen aanstaande dinsdag over het amendement, alsmede over het wetsvoorstel.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 17.47 uur tot 19.30 uur geschorst.

Naar boven