7 Griffierechten

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet van 30 september 2010 tot invoering van een nieuw griffierechtenstelsel in burgerlijke zaken (Reparatiewet griffierechten burgerlijke zaken) ( 33108 ).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Veiligheid en Justitie van harte welkom.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Recourt (PvdA):

Voorzitter. Ik zal kort zijn, niet in de laatste plaats omdat ik zelf geen behoefte had aan behandeling. Ik had een amendement ingediend. Dit wetsvoorstel werd als hamerstuk van de agenda gehaald. Ik dacht dat ik mijn amendement moest gaan verdedigen, maar vervolgens kwam er een brief van de minister waarin hij schreef dat hij geen bezwaren tegen het amendement had en het steunde. Weg discussie. Kennelijk is er bij de collega's behoefte om toch over dit bijzonder technische onderwerp te discussiëren. Ik merk op dat het niet gaat over de verhoging van de griffierechten. De PvdA heeft zich daarvan altijd een groot tegenstander betoond. Dat is hier dus niet aan de orde. Het gaat nu over dat technische onderwerp.

Ik wil kort nog iets zeggen over mijn amendement, althans als ik op mijn iPad de goede pagina voor me kan krijgen.

De voorzitter:

Dat is ook zo bij gewoon papier, mijnheer Recourt.

De heer Recourt (PvdA):

Dat is waar. Met mijn amendement wordt het te laat betalen van griffierechten op een gelijk spoor gebracht met het te laat voldoen aan andere voorwaarden uit bijvoorbeeld het bestuursrecht. Met het amendement wordt het mogelijk dat iemand die niet binnen een bepaalde tijd zijn griffierechten betaalt, daar in ieder geval nog uitleg over kan geven voordat de rechter beslist. Dat lijkt me een heel faire manier van werken. Ik hoop dat de Kamer daarmee instemt. Ik zie collega's die daar vragen over hebben.

De voorzitter:

Dat stond volgens mij niet op het papiertje.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Is de heer Recourt het met mij eens dat we in een andere politieke werkelijkheid leven? Hij zei dat de PvdA een fervent tegenstander van deze Griffiewet is. Ja, die is door de hele procedure, maar beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Zou het nu niet het moment zijn om dit wetsvoorstel helemaal in te trekken?

De heer Recourt (PvdA):

In mijn inleiding zei ik dat het wetsvoorstel dat we nu bespreken, iets heel anders is. Op basis van een door de Eerste Kamer gevraagde novelle betreffende technische gebreken is er nu iets anders over de griffierechten. Toevallig heeft het dezelfde naam. Als ik mevrouw Van Tongeren goed begrijp, gaat het over een wetsvoorstel dat controversieel is verklaard. Ik begrijp dat zij daar vragen over heeft.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dat klopt. Daar ging mijn vraag over.

De voorzitter:

Mijnheer Recourt heeft gelijk: dat specifieke wetsvoorstel is nu niet aan de orde. Er wordt nu over een ander wetsvoorstel, toevallig over hetzelfde onderwerp, gesproken.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Mijn vraag aan de heer Recourt is wel naar aanleiding van die reparatiewet. Als je de basale wet intrekt, heb je ook geen reparatiewet nodig. Het is dus wel degelijk aan de orde.

De heer Recourt (PvdA):

De reparatiewet slaat niet op de basale wet, maar is een reparatie van iets anders. Die staat er dus helemaal los van. Mevrouw Van Tongeren vroeg of ik voor die andere wet ben, die nu niet aan de orde is. Nee, ik ben altijd een tegenstander geweest van het wetsvoorstel dat op dat moment voorlag. Het is echter niet aan mij om dat in te trekken of niet.

De voorzitter:

Als dit voldoende verhelderd is, geef ik het woord aan de heer Schouw.

De heer Schouw (D66):

Het woord "griffierechten" is gevallen, dus alles wat over griffierechten gaat, mag hier aan de orde worden gesteld. We zien wel of de heer Recourt daarop antwoord geeft.

De voorzitter:

Als het mag, wil ik tussentijds nog het stuknummer noemen: 33108. Dat is aan de orde. Dat gaat over griffierechten. In dit debat is alles aan de orde wat met dat stuknummer te maken heeft. Het gaat niet over een onderwerp. Het is geen dertigledendebat. Het betreft een wetsvoorstel.

De heer Schouw (D66):

Ik zal dadelijk in mijn inbreng de koppeling tussen dit wetsvoorstel en het voorstel inzake de Wet op de griffierechten behandelen. Dat heeft te maken met een toezegging die de minister in de Eerste Kamer heeft gedaan. Die twee wetsvoorstellen zijn dus wel aan de orde en zijn wel gekoppeld. Ik vraag de heer Recourt wat zijn politieke opvatting is over het wetsvoorstel inzake de verhoging van de griffierechten. Volgens mij zegt hij dat dat wat de PvdA betreft van de baan is. Betekent dat dan ook dat de PvdA uitsluit dat het dadelijk weer kan worden geactiveerd om de griffierechten vanaf 2014 te verhogen?

De heer Recourt (PvdA):

Ik heb zelfs een website gelanceerd, www.griffieonrecht.nl, die zag op het wetsvoorstel dat destijds bij de Kamer was ingediend. De heer Schouw begint nu te vissen naar de onderhandelingen. Daarover zal ik geen woord zeggen, al was het maar omdat ik het ook niet weet.

De heer Schouw (D66):

Ik vis niet naar de onderhandelingen, want ik weet dat de heer Recourt zou zeggen dat hij daar niets van weet. Mijn vraag is echter of de Partij van de Arbeid nu nog steeds vindt dat de griffierechten niet verhoogd moeten worden, ook niet in 2014 en verder.

De heer Recourt (PvdA):

Het gaat erom dat het achterliggende belang toegang tot de rechter is. Het wetsvoorstel zou zoals het er lag in de ogen van de Partij van de Arbeid de toegang tot de rechter dermate belemmeren dat die niet meer gewaarborgd zou zijn. Je zou daardoor met een kleine portemonnee niet meer naar de rechter kunnen. Dat is een ernstige zaak. Ik heb het nu absoluut niet over de onderhandelingen, maar houd gewoon een technisch verhaal. In dit wetsvoorstel zat bijvoorbeeld ook het voorstel waarmee we in het bestuursrecht het bestuursorgaan een hoog griffierecht laten betalen op het moment dat het orgaan ongelijk krijgt. Dat is een fantastisch voorstel, want daarmee dwingen we de overheid om al in de bezwaarfase geschillen op te lossen. Als dat uit de onderhandelingen zou komen – ik weet het werkelijk niet – zou ik mij daartegen niet verzetten. Ik ben echter tegenstander van het voorstel zoals het er lag.

De heer Schouw (D66):

Stel dat uit de onderhandelingen komt dat er toch iets moet worden gedaan met de griffierechten. Is het dan niet staatsrechtelijk zuiverder om aan een nieuw kabinet te vragen om te komen met een nieuw wetsvoorstel in plaats van het bestaande wetsvoorstel met een paar amendementjes aan te passen? Zou het niet de koninklijke weg zijn om dan met een nieuw wetsvoorstel te komen?

De heer Recourt (PvdA):

De koninklijke weg is om het zo efficiënt en zuiver mogelijk te doen. De wijze waarop laat ik in eerste instantie aan het kabinet.

De heer De Wit (SP):

Ik heb een vraag aan de heer Recourt over zijn amendement. Hij legt de verzachting van de harde sanctie die de wet treft meteen bij de rechter. In het bestuursrecht kennen we de constructie dat je een mededeling krijgt van de griffier als je niet betaalt. Volgens de wet geldt dan een termijn van vier weken. Dat wordt ook gezegd: u hebt vier weken de tijd. Als je vervolgens niet betaalt, toetst de rechter het verzuim en kan hij zeggen: dat is in redelijkheid; ik dek het verzuim. De heer Recourt heeft gekozen voor de rechter. Voelt hij er niet veel meer voor om de duidelijkheid van het bestuursrecht te hanteren?

De heer Recourt (PvdA):

Het ging mij er primair om, de werkelijkheid, die zich altijd in vreemdere vormen aandient dan wij kunnen bedenken, de ruimte te geven. Er moet geen snoeiharde sanctie worden opgelegd zonder dat kan worden uitgelegd dat er een reden voor is. De meest praktische wijze met de minste administratieve rompslomp is de wijze die ik gekozen heb in mijn amendement. Het is eigenlijk een soort hardheidsclausule.

De heer De Wit (SP):

Het bestuursrecht biedt door de termijn van vier weken de mogelijkheid van herstel. In het hele spectrum van het recht zie je dat niet overal op dezelfde manier met het niet-betalen wordt omgegaan. Het bestuursrecht is daarin echter heel duidelijk. Dat geeft de heer Recourt geen aanleiding om nog eens over zijn amendement na te denken, over de keuze die hij gemaakt heeft?

De heer Recourt (PvdA):

Nogmaals, de insteek is geweest om zo min mogelijk te wijzigen in het voorstel, terwijl de hardheid er wel wordt uitgehaald. Een nog verdere wijziging door het helemaal analoog te maken aan de procedure in het bestuursrecht vond ik een stap te ver. Dat biedt namelijk niet wezenlijk meer bescherming, maar bouwt wel een extra stap in. Daarom heb ik deze keuze gemaakt en handhaaf ik die.

De heer Van Oosten (VVD):

Ik twijfel even of ik het op dit moment moet aangeven, maar ik heb het angstige vermoeden dat we het vanmiddag gaan hebben over een heel ander wetsvoorstel, namelijk over het wetsvoorstel Verhoging griffierechten, in plaats van over het voorstel waarom het werkelijk gaat. Ik markeer dat we het vandaag moeten hebben over de reparatiewet. Dat is het onderwerp van vanmiddag, en al het andere niet.

De heer Recourt (PvdA):

Ik ben klaar, voorzitter.

De voorzitter:

De heer Van Oosten heeft zich wel ingeschreven, maar afgezien van zijn spreektijd.

Het woord is aan mevrouw Van Tongeren van GroenLinks.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Voorzitter. Zoals al door meerdere sprekers geconstateerd is, gaat dit debat formeel over de Reparatiewet griffierechten. Griffierechten hangen echter met elkaar samen. Je kunt een en ander niet helemaal los van elkaar zien. De Eerste Kamer constateerde in de basale Wet griffierechten tekortkomingen en deze moeten gerepareerd worden, maar er is wel degelijk een samenhang met hetgeen boven de markt hangt. Bij het Lenteakkoord is de voorgenomen verhoging van de griffierechten voorkomen, maar bij het Herfstakkoord is het mij onduidelijk. Ook de antwoorden van de heer Recourt hebben mij niet veel verduidelijking geboden. Hij gaf aan dat hij niets mag zeggen over de aanstaande onderhandelingen. Ik zou zeggen: maak dan pas op de plaats, als het nog niet duidelijk is. De toegang tot de onafhankelijke rechter is een hoeksteen van de democratische rechtsstaat. Dat zijn de heer Recourt en de andere aanwezigen vast met mij eens. Dit mag deze periode niet blijven hangen. Ik doe een oproep en vraag om steun voor hetgeen de heer Schouw na mij gaat zeggen, namelijk: trek die andere wet, die ook over griffierechten gaat, in en zorg ervoor dat de paar technische onvolkomenheden in de huidige wet, die wel een fatsoenlijke toegang tot de rechter garandeert, gerepareerd worden. Dat is het standpunt van de GroenLinksfractie.

De heer Recourt (PvdA):

Kennelijk bestaat de behoefte om mist op te werpen over een wet die nu niet aan de orde is. Ten eerste: in het Najaarsakkoord staat precies hetzelfde over de griffierechten als in het Lenteakkoord, waar ook de handtekening van GroenLinks onder staat, namelijk dat de griffierechten van tafel moeten. Daar is niets aan veranderd, dat is precies hetzelfde. Ten tweede: toegang tot de rechter is essentieel. Dat heb ik zojuist gezegd. Ten derde: ik kan het niet intrekken. Dat is een vraag aan de minister.

Mevrouw Van Tongeren (GroenLinks):

Dat is juist. Dat is een vraag aan de minister en hij heeft deze vraag ook als aan hem geadresseerd beschouwd.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Er is een boeiend onderwerp aan de orde: de reparatiewet. Het is van groot belang dat technische onzuiverheden in de Wet griffierechten burgerlijke zaken snel hersteld worden. De amendementen van de collega's Recourt en Gesthuizen zijn hierop een mooie aanvulling. Wel rest mij nog een kritisch punt: de toezeggingen van de minister aan de Eerste Kamer hierover. Aan de Eerste Kamer is toegezegd dat nogmaals gekeken zou worden naar de hogere griffietarieven voor rechtspersonen bij kleine incassovorderingen bij de kantonrechter. De minister weet zich dit ongetwijfeld nog te herinneren, want het was een belangrijke toezegging. De Eerste Kamer maakte zich terecht zorgen over het effect dat de hogere tarieven voor rechtspersonen bij een kostenveroordeling bij de schuldenaar zouden terechtkomen. De minister introduceerde in reactie daarop een hardheidsclausule waarmee de rechter de mogelijkheid krijgt de proceskosten en daarmee de griffierechten te compenseren. Nu komt het: dat zou geregeld worden in het wetsvoorstel verhoging griffierechten. Zo zie je dat deze twee dingen toch echt in elkaar grijpen. Is de minister het met mij eens dat de oplossing die hij in de Kamer heeft geboden maar een heel beperkt handvat biedt aan de rechter? Wil de minister toelichten hoe hij de hardheidsclausule heeft verwerkt in het wetsvoorstel verhoging griffierechten? Immers, de proceshouding van de in het gelijk gestelde moet aanleiding geven tot compensatie. Als op die proceshouding niets is aan te merken, zal de rechter vergoeding van het hoge griffierecht moeten toewijzen. Dat zal in de meeste gevallen zo zijn. Als dit zo is, als ik gelijk heb met deze redenering, komt de minister dus niet tegemoet aan de toezegging die hij heeft gedaan aan de Eerste Kamer. Ik hoor hierover graag zijn oordeel.

Mijn tweede punt kan ik heel kort houden. Vorige week heb ik bij de regeling van werkzaamheden aan het kabinet gevraagd om het wetsvoorstel verhoging griffierechten in te trekken. Ik vat de reactie van de minister als volgt samen: het zou heel goed kunnen, maar het is gebruikelijk dat we dit in een pakketje doen. Dit zeg ik in mijn eigen woorden, maar dat weerhoudt het kabinet er niet van om een uitzondering te maken op die regel. Dat is des te belangrijker, want de verhoging van de griffierechten is een van de meest omstreden maatregelen die het kabinet zich heeft voorgenomen en die nu in twee akkoorden, het voorjaarsakkoord en het najaarsakkoord, van tafel zijn geveegd. Tegenover al diegenen die zich daarover druk hebben gemaakt, is het niet chic om dit wetsvoorstel nog boven de markt te houden. Daarom doe ik een dringend beroep op deze minister om dat te bespreken in het kabinet en om het wetsvoorstel voor het verhogen van de griffierechten alsnog in te trekken.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Oskam, die zijn maidenspeech zal houden. Het is in deze Kamer een goed gebruik dat een spreker tijdens zijn maidenspeech niet geïnterrumpeerd wordt. Ik hoop dat u geniet van dat voorrecht, mijnheer Oskam.

De heer Oskam (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Om te beginnen, wil ik het graag over de trias politica hebben, niet zozeer om hier een staatkundige rede te houden, maar om te laten zien waar ik vandaan kom en waar ik naartoe wil.

Als jong volwassene ben ik begonnen als straatagent in de Haagse Schilderswijk. Ik zeg dit met een knipoog naar het adolescentiestrafrecht. Indertijd zag ik de start van de renovatie van een in Den Haag heel beruchte volkswijk. Als die renovatie niet snel genoeg ging, hielpen de bewoners een handje en werden de huizen gewoon in de fik gezet. Er was veel ellende en armoede, die vaak gepaard ging met drugsgebruik, criminaliteit. Toen was er ook al verzet tegen de politie en andere hulpverleners. 's Zomers werd illegaal de brandkraan opengedraaid. Met oud en nieuw waren er rellen die de gemeenschap tonnen kostten. De oplossing van de gemeente was om de relschoppers het jaar daarop op wintersport te sturen, omdat dit uiteindelijk goedkoper was. U zult begrijpen dat mijn interesse in de politiek toen is begonnen.

Ik studeerde rechten en werd officier van justitie in Rotterdam, de stad van de haven, waar het motto "mouwen opstropen en niet zeuren" de stad tot grote hoogte bracht. In deze stad werd in De Kuip de bekerfinale PSV-Ajax gespeeld, die gierend uit de hand liep. Rotterdam is ook de stad waar preventief fouilleren is ontstaan en waar ik professioneel in aanraking kwam met zware en ernstige vormen van criminaliteit, namelijk moord, doodslag, drugs en wapenhandel, groepsverkrachtingen, kortom een scala van gebeurtenissen waar we hier over praten, maar waar ik middenin heb gestaan.

Ik was ook verantwoordelijk voor de Millingsbuurt in Rotterdam-Zuid. Daar werd in achterstraten één keer in de drie dagen iemand neergestoken, beroofd of bedreigd. De kogelgaten in de muur deden je daar aan Willem van Oranje denken. De burgemeester was trouwens niet deze minister. Die burgemeester was het zat. Toen hij kort daarna minister van Binnenlandse Zaken werd, was het ei van het preventief fouilleren gauw gelegd. De rechter keurde het af. Er volgde wel een veroordeling, maar dat werd op een andere manier geregeld. Wim van de Camp van het CDA diende vervolgens een initiatiefwetsvoorstel in, dat uiteindelijk door de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken werd overgenomen. Ook toen groeide mijn belangstelling voor de politiek.

Ik heb kort ervaring opgedaan bij Rechtshandhaving op het ministerie van Justitie. Als beginner houd je je dan bezig met de Kamervragen. Ik kan de naam Gerritjan van Oven echt niet meer vergeten.

Naast mijn werk bij de uitvoerende macht was ik ook scheidsrechter in de eredivisie en floot ik in mooie stadions als De Kuip. Dat zal de minister aanspreken, want dit is zijn favoriete stadion. Ook floot ik in de Amsterdam ArenA en de Alkmaarderhout, van Kaalheide tot het stadion van FC Groningen en al die stadions daartussenin, vaak onder hoge druk van 50.000 gillende supporters. Gelukkig maken we dat in de Kamer niet mee, want hier zit misschien een handjevol supporters maar geen 50.000.

De volgende stap is de stap naar de tweede macht, de rechterlijke macht. Dat kwam door mijn nieuwsgierigheid naar het geheim van de raadkamer. Die bracht mij uiteindelijk in het rechterlijk domein. Ik ben begonnen in Den Haag en ben via Rotterdam en Arnhem uiteindelijk in Amsterdam terechtgekomen. Eerst was ik rechter, daarna kinderrechter en vervolgens rechter-commissaris, om te eindigen in het management van de rechtspraak als vicepresident. Bijzondere momenten waren indertijd het verhoren van de rechterhand van Saddam Hoessein, die gevlucht was naar Jordanië en de verhoren van de slachtoffers van de gifgasaanval in Halabja in Iran. Verder ben ik geconfronteerd met de slachtoffers van de martelpraktijken van de militaire KhAD in Afghanistan. Dat doet wel iets met je. Omdat het verlaten van de compound in Afghanistan te gevaarlijk was, heb ik menig potje geklaverjast met de officier van justitie – hij is er nu niet – die ook nog wel eens vals kon spelen. Inmiddels heeft hij het geschopt tot staatssecretaris en hij wordt nu zelfs getipt als minister.

In de rechtspraak zag ik een enorme worsteling tussen kwaliteit leveren, transparant zijn en beter je vonnissen uitleggen aan de ene kant en het sneller en goedkoper afdoen van je zaken aan de andere kant. Rechters voelen zich vaak in een keurslijf geperst en weten dat zij veel productie moeten maken.

Ik zag ook een gebrek aan samenwerking. Ik zag ook heel veel bureaucratie. Een schrijnend voorbeeld was een aan lager wal geraakte man die bij mij werd voorgeleid vanwege een inbraak. Ik liet de man opsluiten, maar ik dacht: hij moet ook geholpen worden. Ik schakelde de reclassering in, die hem een positief advies gaf in die zin dat hij geholpen kon worden. De politierechter gaf hem vier maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met begeleiding door de reclassering. De advocaat ging in hoger beroep. Toen die man vrijkwam ging hij naar de reclassering. De reclassering zei: je bent in beroep gegaan, dus wij kunnen je niet helpen want wij krijgen geen geld voor je. Hij werd toen boos, pakte de eerste de beste supermarkt en kwam drie dagen later weer bij mij. Het verhaal werd bevestigd en de reclassering zei: wij willen hem wel helpen, want nu krijgen wij er geld voor. Dat was eigenlijk het moment dat ik besloot om in de politiek te gaan.

Toen ik de president van de rechtbank van mijn voornemen op de hoogte stelde, wenste zij mij veel succes. Maar zij gaf mij nog wel mee dat campagne voeren vanwege de scheiding der machten uit den boze was. Ik ben dus minder zichtbaar geweest. Ik mocht nog wel publiekelijk zeggen dat ik meer Schwung in het CDA zou brengen. Naar ik hoop gebeurt dat ook in dit huis. De afgelopen twee weken vielen mij niet tegen. Ik ben getroffen door de goede sfeer in de zaal en ik zie collega's plezier en passie uitstralen in hun werk als volksvertegenwoordiger. De stap van de rechterlijke macht naar de wetgevende macht is gezet. Geen campagne voeren, maar wel in de Kamer komen is slechts voor weinigen weggelegd en het schept ook verplichtingen. U begrijpt dat ik vanaf vandaag helemaal losga en de schade van de campagne zal inhalen.

Dat het raar kan lopen in de politiek, blijkt wel uit mijn sollicitatiegesprek met het CDA. Het CDA had in zijn profiel negen verschillende rollen voor een Kamerlid opgenomen. Ik ken ze niet allemaal meer, maar het was iets van generalist, specialist, bruggenbouwer en nestor. Op de vraag van de voorzitter welke rol het beste bij mij paste, zei ik onbescheiden: eigenlijk allemaal behalve die van nestor. Maar wat blijkt? Met mijn 52 jaar ben ik wel de oudste in de fractie, maar gelukkig niet in de Kamer.

Ik rond af. Ik wil graag deze brede en ruime ervaring in dienst van de CDA-fractie, maar ook van de Kamer stellen. Daarbij ben ik resultaatgericht en ook op samenwerking gericht, zowel binnen de fractie als met de andere justitiewoordvoerders. Ik zie dan ook uit naar een vruchtbare samenwerking.

Het debat vandaag gaat over de griffierechten. Wij hebben er niet zo heel veel over te zeggen. Wel hebben wij een kleine technische opmerking. Er zaten nog wat omissies in de vorige wet en – ook dat is politiek – het gaat om gebruikmaken van voortschrijdend inzicht en creatief repareren. De eerste wet waarbij ik betrokken ben en als oud-rechter een wet over de griffierechten repareren? Je kunt slechter beginnen.

De CDA-fractie kan instemmen met de amendementen van Gesthuizen en Recourt. Wij willen graag nog een kleine technische vraag inbrengen. Artikel 112 Rechtsvordering, dat is vervallen, schreef voor dat in de kortgedingdagvaarding in kantonzaken de mededeling moest staan dat van de gedaagde bij verschijning geen griffierecht zou worden geheven. Artikel 4 van de Wet griffierechten zegt dat de gedaagde in kantonzaken geen griffierecht is verschuldigd, dus het is eigenlijk opgelost. Ook in kortgedingzaken bij de kantonrechter hoeft dus geen griffierecht te worden betaald. Wij hebben ingestemd met dat artikel, maar wij vragen ons af of artikel 112 niet ten onrechte is geschrapt, dus of er niet nog een kleine reparatie moet plaatsvinden nu er niets meer instaat over de mededeling dat je geen griffierecht verschuldigd bent. Wij hebben er veel vragen over gehad uit de rechtspraktijk, van advocaten, van gedaagden en van rechters die zeggen dat het enigszins onduidelijk is. Wij kaarten dit dan ook aan bij de minister en vragen hem er alsnog op te reageren.

De voorzitter:

Mijnheer Oskam, hartelijk dank en gefeliciteerd. Ik mag u zo dadelijk feliciteren en zal de vergadering kort schorsen, zodat anderen dat ook kunnen doen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Aan mij het voorrecht om aan het begin van mijn bijdrage de heer Oskam van harte te feliciteren met zijn maidenspeech. Voor zover ik het in die snelheid allemaal heb meegekregen, staat zijn carrière garant voor gedegen kennis op het terrein van Justitie en voor praktijkervaring die voor een Kamerlid belangrijk zijn als je je moet uitlaten over onderwerpen op dit terrein. Dus ik zie uit naar een lange periode van debatten met de heer Oskam waarbij we in ieder geval zijn kennis en ervaring op het terrein van justitie zeker zullen kunnen waarderen. Nogmaals proficiat en heel veel succes in de komende periode.

Sprekend over de griffierechten is de verleiding groot het nog een keer te hebben over de hoogte van de griffierechten, maar, voorzitter, wees niet bang, ik ga dat niet doen, hoewel die hoogte wel een probleem is. Overigens ben ik blij dat de verhoging die voor 2013 beoogd was, niet doorgaat. Hoe het in de toekomst zal gaan, zullen we dan moeten bezien. De hoogte van de griffierechten speelt een rol in rechtsstatelijk opzicht, in die zin dat die hoogte ertoe leidt dat mensen afzien van procederen in Nederland. Je recht niet kunnen zoeken vanwege hoge griffierechten en een aantal ander factoren, is voor een rechtsstaat een minder positief punt, om mij nu maar heel netjes uit te drukken op dit punt. Wij komen er ongetwijfeld in de loop van de komende periode nog wel op terug en zijn ook heel benieuwd wat er uit de coalitiebesprekingen op dit punt naar voren komt.

Met de hardheidsclausule die in het huidige wetvoorstel, dus het reparatievoorstel zit, kan mijn fractie zich verenigen, temeer als je kijkt naar het gegeven voorbeeld van het grote verschil in proceskosten tussen de eisende partij en de gedaagde of de verwerende partij. In de wet is als criterium geformuleerd "onbillijkheden van overwegende aard". Dat is een heel mooie maar tegelijkertijd ook vage formulering. Zeker nu we deze wet vaststellen en we dus ook de geschiedenis daarmee bepalen, is mijn verzoek aan de minister of hij buiten dat ene voorbeeld van dat grote verschil in proceskosten in staat is nog meer voorbeelden te noemen. Wat moeten we verstaan onder onbillijkheden van overwegende aard? Kan de minister dat nader toelichten?

Het probleem van mijn fractie met dit wetsvoorstel zit hem vooral in de consequenties die verbonden worden aan het niet tijdig betalen van de griffierechten. In het wetsvoorstel is al geformuleerd dat in een dagvaardingsprocedure behandeling bij verstek kan plaatsvinden. Het amendement van mijn collega Gesthuizen beoogt erop te wijzen dat in de verzoekschriftenprocedure, evenals trouwens in de dagvaardingsprocedure, niet tijdige betaling consequenties kan hebben. Maar dan zijn we er wat mij betreft toch nog niet. Wat gebeurt er als ondanks de voorgestelde verbeteringen iemand toch niet betaalt, bijvoorbeeld wanneer er beslag is gelegd op zijn rekening of hij rood staat en niet in staat is om te betalen? In de stukken staat dat er voortaan verwezen wordt naar een tabel aan de hand waarvan je kunt zien welke griffierechten voor welke procedure je verschuldigd bent, maar ik vrees dat een leek op dit terrein toch moeite zal hebben om daaruit op te maken welke griffierechten verschuldigd zijn. Dat is temeer een probleem omdat het afgelopen jaar op voorstel van het kabinet de competentiegrens voor de laagste categorie zaken is verhoogd naar € 25.000, overigens tegen de zin van de SP-fractie. Zij vindt dit een gevaarlijke en onzinnige verruiming, omdat daarvoor geen gemachtigde, geen advocaat nodig is en je zelf kunt procederen. Ik voorzie dus grote problemen als zo'n harde consequentie wordt verbonden aan het niet tijdig betalen van het griffierecht, namelijk dat bij verstek wordt behandeld, respectievelijk dat het verweer niet bij de beoordeling wordt betrokken.

De Hoge Raad heeft op 10 februari 2012 een aantal uitspraken gedaan over het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht. De Hoge Raad constateert in feite een soort leemte in de huidige bepalingen. Hij schrijft dat de sanctie op het niet tijdig betalen niet meteen mag worden toegepast. In zo'n geval dient de rechter zich te verstaan met de partij die het betreft. Dan moet worden nagegaan waarom iemand in verzuim is. In die fase kan de rechter eventueel beoordelen of een beroep op hardheid terecht is of niet.

Ik ga ervan uit dat deze uitspraak ten grondslag ligt aan het amendement van de fractie van de Partij van de Arbeid. Daarom heb ik de heer Recourt bij interruptie gevraagd of het wel zo slim is om het oordeel van de rechter meteen in de procedure te laten plaatsvinden. De sanctie op het niet tijdig betalen is dat de rechter het beoordeelt. Zou het niet beter zijn om te kijken naar artikel 8.41 van de Algemene wet bestuursrecht waarin een wat voorzichtiger, en naar mijn indruk voor de rechtzoekende betere benadering is vastgelegd? Ondanks het feit dat er in de stukken wordt gewaarschuwd: u moet betalen en er zitten sancties aan het niet tijd betalen, wordt in de Algemene wet bestuursrecht toch gesteld dat de griffier een mededeling moet doen aan betrokkene. Betrokkene krijgt dan vier weken de tijd om het verzuim goed te maken. Er is dus een herstelmogelijkheid. Als van die mogelijkheid geen gebruik wordt gemaakt, kan de rechter alsnog in redelijkheid vaststellen of betrokkene in verzuim is of niet. Dat is dus een soort drietrapsraket.

Ik vind dit een zorgvuldige procedure, vooral omdat die competentiegrens is verhoogd. Iedereen kan procederen over heel ingewikkelde vorderingen tot € 25.000. Dan kan er echt heel wat fout gaan. Daarom moet dit naar mijn mening beter worden geregeld. Het is nu nog niet geregeld, want het staat alleen in de Algemene wet bestuursrecht. Daarom vraag ik aan de minister hoe hij denkt over het idee om toch te kijken naar artikel 8.41 van de Algemene wet bestuursrecht. Biedt dit voor de rechtzoekende in het huidige tijdsbestek en met de huidige wetgeving niet een betere mogelijkheid? Daaraan koppel ik de vraag of moet worden toegewerkt naar uniformering van deze bepaling in alle onderdelen van het recht. In het civiele recht wordt het zo als het er nu voor staat, in het bestuursrecht wordt artikel 8.41 gebruikt en in het belastingrecht is het weer anders geregeld. Daar wordt volgens de wetstekst nog met acceptgirokaarten gewerkt. Zou het niet verstandig zijn dat de minister onderzoekt of op dit punt de regels kunnen worden geüniformeerd opdat ook voor de rechtzoekende, die steeds meer zichzelf moet helpen op het terrein van het recht, de risico's zo veel mogelijk worden weggenomen?

De heer Bontes (PVV):

Voorzitter. Vandaag staat de Reparatiewet griffierechten op de agenda. Wat mijn fractie betreft had het een hamerstuk mogen zijn. Het mocht echter niet zo zijn en omdat ik er nu toch ben, stel ik een paar vragen aan de minister. Dat is dan weer het voordeel van een debat.

Zoals blijkt uit de considerans van het wetsvoorstel staat het repareren van wetstechnische gebreken en leemtes centraal. De minister geeft verder aan dat het voor de procespraktijk van belang is dat deze gebreken en leemtes zo snel mogelijk worden verholpen. Dat wil zeggen dat de reparatiewet zo snel mogelijk in werking zou moeten treden. Ik ben dat met de minister eens. Ik vind dit dan ook geen probleem.

Op advies van de Raad van State voorziet de reparatiewet in een hardheidsclausule. De rechter krijgt daardoor de bevoegdheid, de proceskostenvergoeding te matigen als hij of zij van oordeel is dat de veroordeling tot betaling van het hogere griffierecht leidt tot een onbillijke uitkomst. Welke criteria moet de rechter hanteren bij de toepassing van de hardheidsclausule? Hoe groot is verder het effect van de hardheidsclausule op de overheidsinkomsten? De rechter krijgt ruimte om te matigen en dat zou kunnen betekenen dat er minder geld binnenkomt. Als dat gebeurt, wat gaan wij dan niet doen? Welke gevolgen heeft het voor de kosten en de inkomsten van de overheid?

De heer Recourt heeft een op zichzelf sympathiek amendement ingediend. Het stelt partijen in de gelegenheid, zich uit te laten over het niet binnen de gestelde termijn betaalde griffierecht. In zijn reactie schrijft de minister geen bezwaar te hebben tegen het amendement. Het was dus eigenlijk best wel snel geregeld. Maar dan toch: als je dit toelaat, verdwijnt de stok achter de deur voor tijdige betaling. Is de minister niet bang dat hiermee de deur wordt opengezet voor te late betalingen van het griffierecht?

De vergadering wordt van 16.20 uur tot 16.40 uur geschorst.

Minister Opstelten:

Mevrouw de Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun inbreng bij de behandeling van dit wetsvoorstel.

Ik vind het passend om te beginnen met de heer Oskam geluk te wensen en hem te complimenteren met zijn maidenspeech, die mij in velerlei opzichten uit het hart gegrepen is. Zijn bijdrage was buitengewoon herkenbaar. Een enkel punt heb ik al even met hem gewisseld, zij het informeel, namelijk dat het wellicht, ook in de beleving van anderen, iets anders kon in de timing en de verantwoordelijkheden. Maar dat is goed. In ieder geval heeft de heer Oskam een heel herkenbare rol gespeeld bij het wetsontwerp inzake preventief fouilleren, en met hem vele anderen. Hij was daarin heel herkenbaar. Ik dank hem dat hij op zo'n treffende wijze de trias politica in persoon heeft neergezet.

Dat brengt mij op zijn zeer technische vraag, waarvan ik direct wist dat het goed was om die te stellen. Mijn antwoord is dat het niet nodig is om zich er zorgen over te maken dat er een fout is begaan. Artikel 112 Rechtsvordering is niet ten onrechte vervallen; artikel 112 is gewoon niet meer nodig. Dat is natuurlijk prettig. In artikel 111 Rechtsvordering is namelijk de algemene aanzegging geregeld. Deze geldt ook in kort geding en voor kantonzaken. Bovendien is in de reparatiewet geregeld dat aangezegd wordt of er griffierecht verschuldigd is. Duidelijk zal blijken dat gedaagde in een kort geding in kanton geen griffierecht verschuldigd is. Dat is mijn antwoord aan de heer Oskam.

Ik wil natuurlijk ook de heer Recourt dank zeggen voor zijn interventie en voor de steun voor het wetsvoorstel. Wij hebben het amendement van de heer Recourt overwogen. Het oordeel daarover laten wij aan de Kamer over. Wij zien – ik kom nu ook op het betoog van de heer De Wit – dat er een codificatie van de jurisprudentie van de Hoge Raad aan de orde is. Er wordt zorgvuldigheid betracht in de zin dat het amendement niet verder gaat dan de uitspraak van de Hoge Raad. Wij moeten daarin precies zijn. De rechter kan zelf bepalen hoe hij de partij die niet heeft betaald, hoort en op welke termijn hij dat doet. Dat is dus aan de rechter gegeven. Het is van belang dat de rechter deze ruimte houdt. Dit komt de proceseconomie ten goede.

Mevrouw Van Tongeren en de heer Schouw stellen de vraag aan de orde of wij een wetsvoorstel dat vandaag niet aan de orde is, willen intrekken. Laat ik er duidelijk over zijn dat ik het prettig vind dat het niet aan de orde is, want er is helemaal geen noodzaak dat het op dit moment aan de orde komt. Ik heb erop gestaan dat voor dit debat – de heer Schouw kennende – hij de bewuste brief zou krijgen, in de verwachting dat hij dan ook geheel overtuigd zou zijn en het punt niet aan de orde zou stellen. Wat dat betreft had ik deze brief misschien beter later kunnen schrijven; de heer Schouw had immers geen termijn gesteld voor deze brief. Laten wij het echter kort en duidelijk zo zeggen: voor de regering is er geen noodzaak om dit wetsontwerp op dit moment te behandelen. Het is controversieel verklaard. Ik wil nu niet alle facts and figures van dit wetsontwerp geven. Het kabinet heeft een demissionaire status. Het is goed parlementair gebruik – dat heb ik laten nagaan – dat een nieuw kabinet, wanneer dat aantreedt, alle wetsontwerpen even langsloopt en bepaalt welke het intrekt en welke niet. Dat hebben wij de vorige keer zelf ook gedaan; dat is ook praktisch. Daarnaar zou ik willen verwijzen, zoals ik ook in de brief heb gedaan.

De heer Schouw (D66):

Ik ben benieuwd of de minister wil beweren dat er nog nooit door een kabinet in een demissionaire periode een wetsvoorstel is ingetrokken.

Minister Opstelten:

Het woord "nooit" hoort u mij niet zeggen. Ik zeg alleen dat het een gebruik is.

De heer Schouw (D66):

Waarom schrijft de minister dit dan niet gewoon in de brief? Waarom suggereert hij in de brief dat het een soort wetmatigheid is dat er nooit een wetsvoorstel door een demissionair kabinet wordt ingetrokken? Een demissionair kabinet kan dat doen. Er is geen enkele wet die dat verhindert, en dat weet deze minister ook.

Minister Opstelten:

Jazeker, dat weet ik. Er is niets wat ons verhindert om te doen wat voorgangers niet gedaan hebben. Zo dynamisch is het staatsrecht. Daar ben ik mee geboren en gevormd en zo sta ik hier. Ik heb de brief, die ik zelf heb geformuleerd, hier voor me. Er staat: "Het is evenwel vooral uit praktische overwegingen dat dat niet per onderwerp gebeurt maar een nieuw kabinet bij zijn aantreden voor alle lopende voorstellen bepaalt of ze intrekking behoeven omdat ze niet passen bij het nieuwe beleid." De Kamer heeft het wetsontwerp controversieel verklaard. Het is dan ook aan de Kamer om te bepalen of zij het behandelt ja of nee. Men behandelt het niet; punt. Wij doen er ook niets aan en wij wachten af wat de toekomst ons biedt. Dan zullen wij of onze opvolgers doen wat nodig is.

De heer Schouw (D66):

Ik ken de minister natuurlijk als een excellent bestuurder maar ook als een excellent politiek dier. Hij weet dat er in de samenleving veel onrust was over dit wetsvoorstel. Zou het niet gewoon goed zijn, zo vraag ik de minister op de man af, dat het kabinet deze onrust echt uit de samenleving haalt en dat het vrijdag besluit: hupsakee intrekken dat wetsvoorstel; met een schone lei beginnen? Dat zou toch prachtig zijn, zo houd ik de minister voor.

Minister Opstelten:

Ik hoor wat de heer Schouw zegt en ik zal de eerste zijn om niet te ontkennen dat er onrust was rond dit wetsontwerp. Het heeft ons ook niet verrast dat het controversieel is verklaard. Als er dan gewoon niets gebeurt, als het ook in de begroting is gedekt bij het begrotingsakkoord – dank daarvoor – en wij dit bij de begroting van Veiligheid en Justitie gaan behandelen, wacht ik echter even af wat er gebeurt tot er een nieuw kabinet komt. Dat is ook gebruikelijk. Het nieuwe kabinet zal zijn standpunten bepalen, zoals men dat met andere dingen ook doet. Ik geloof niet dat er enige onrust in de samenleving is bij de advocatuur of de zittende magistratuur. Ik ken de betrokkenen goed. Maandag spreek ik hen allemaal en ik zal het vragen, maar ik weet zeker dat zij zullen zeggen: omdat het controversieel is verklaard, is de onrust weg.

Voorzitter. De heer Schouw heeft nog een ander punt aan de orde gesteld, namelijk de relatie. Ik zie het moment waarop ik de desbetreffende toezegging in de senaat deed, en hoe ik daar toen bij stond, nog helemaal voor me. Ik was het daar volledig mee eens. Wij hebben dat ook gedaan. Deze voorstellen passen echter niet in deze reparatiewet. Laten we daar duidelijk in zijn. Het wijzigen van de griffierechttarieven moet budgettair neutraal gebeuren. Zelfs de wijziging van één tarief betekent al een herziening van, en dus een discussie over, de griffierechttarieven. Dat zou een enorme vertraging betekenen. Dat is ongewenst. Dat soort toezeggingen zal door een nieuw kabinet moeten worden verzilverd middels een eventuele wetswijziging. Dat gaan we allemaal afwachten. Ik kan de heer Schouw wel met het volgende tegemoetkomen. In het wetsvoorstel is een hardheidsclausule opgenomen voor de proceskostenveroordeling. Ik sprak daar al over. In een dergelijke situatie kan een rechter daarop een beroep doen. Dit biedt dus ook de mogelijkheid – ik kom hiermee vanzelf uit bij de vragen van de heer Bontes en de heer De Wit – om een maatregel te nemen.

Ik kom op de vraag van de heer De Wit over de criteria voor toepassing van de hardheidsclausule. Hij hield een boeiend betoog, waarnaar ik met veel aandacht heb geluisterd, en vroeg om nog een enkel voorbeeld. Die schud ik niet zo uit de mouw, maar ik kon tijdens het betoog van de heer De Wit nog even nadenken over goede voorbeelden. Ik kom op de criteria. De rechter houdt de zaak aan tot er is betaald, maar dat hoeft hij niet als dat een partij schaadt in diens belangen. De rechter bepaalt dat natuurlijk altijd. Hij verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk of slaat geen acht op het verweerschrift als niet is betaald, maar dat hoeft niet als dat leidt tot onbillijkheid. We gaan die onbillijkheid, dat wil zeggen de rechterlijke ruimte, niet middels criteria verder beperken.

Ik geef twee voorbeelden. Eiser, een mkb'er, staat er financieel slecht voor doordat zijn afnemers niet op tijd betalen. Hij vordert betaling van niet-betwiste facturen van zijn grootste afnemer ter waarde van € 22.000. Vanwege zijn slechte financiële situatie betaalt hij het griffierecht niet op tijd. De rechter kan in deze situatie de hardheidsclausule toepassen. Eiser heeft namelijk belang bij een uitspraak op korte termijn in zijn zaak. Dat is een aansprekend voorbeeld. In een ander voorbeeld heeft verweerder pas twee dagen voor de mondelinge behandeling de uitnodiging ontvangen. Hij laat met spoed een verweerschrift opstellen, dat hij op zitting wil indienen. Hij heeft nog geen griffierecht betaald. Ook hier kan de hardheidsclausule uitkomst bieden. De rechter kan rekening houden met het verweer.

Ik kom nu bij de vraag van de heer Bontes. Ik heb geen cijfers van het effect op de overheidsinkomsten. Bij toepassing van de hardheidsclausule verleent de rechter uitstel van betaling van de griffierechten. We hebben geen berekeningen beschikbaar over het bedrag dat daarmee zou zijn gemoeid. We vinden het overzienbaar, want anders hadden we het natuurlijk niet gedaan. Dat is de mening van deskundigen. We moeten daarmee ervaring opdoen. Op het totaal van de ontvangsten van de griffierechten, meer dan 200 miljoen euro, zal dit geen grote verandering brengen. Het zal niet leiden tot onrust bij de rechterlijke macht. Ik zal het uiteraard in de praktijk monitoren.

Ik hoef niet meer toe te lichten dat wij het amendement van mevrouw Gesthuizen graag positief hebben benaderd. In de oproepingsbrief staat al dat voor het voeren van schriftelijk verweer griffierecht verschuldigd is. Impliciet wordt dus op het gevolg van niet betalen gewezen en het amendement verduidelijkt dat. Het heeft mijn sympathie. Bovendien staat het bij dagvaardingen al uitdrukkelijk in de wet. Ik laat het oordeel over het amendement graag aan de Kamer over.

De heer De Wit vraagt of er geen aansluiting kan worden gezocht bij het bestuursrecht. Dit is echter een andere vorm van rechtspleging. Ik kan mij goed vinden in het amendement van de heer Recourt. Er geldt een termijn van vier weken. Op een gegeven moment moet er een streep worden getrokken, omdat anders de snelheid uit de rechtszaak gaat en dat gaat ten koste van de duidelijkheid voor partijen. Ik ga ervan uit dat het amendement-Recourt wordt aangenomen. De rechter kan dan alles afwegende zeggen: nu is het genoeg, ik heb iedereen de kans gegeven en nu gaan wij uitspraak doen. Dat is ook het beste voor de proceseconomie.

De heer De Wit (SP):

Als ik de minister goed beluister, dan zegt hij dat er ook in de opvatting van de heer Recourt een hersteltermijn van vier weken is. Wellicht heeft hij zich vergist, want dat is niet het geval. Mijn bezwaar is juist dat wanneer in een civiele procedure wordt vastgesteld dat er niet is betaald, meteen het oordeel van de rechter volgt. Het bestuursrecht verschilt in die zin niet zo veel van het civiele recht dat je daar ook met twee partijen hebt te maken. Overigens weet ik dat beide vormen verschillen. In het bestuursrecht is er een mogelijkheid tot herstel en is niet meteen het oordeel van de rechter aan de orde.

Minister Opstelten:

Dit betreft de kern van de zaak. Als ik onduidelijk ben geweest, dan spijt mij dat. Ik wil dat graag herstellen. In het bestuursrecht is dat een zeer passende term. De heer De Wit vraagt om de verschillende rechtsvormen te uniformeren op het punt van de termijn van vier weken. De partij die verweer wil voeren, weet vanaf het moment van ontvangst van de dagvaarding of het verzoekschrift of zij griffierechten is verschuldigd. Dat hebben wij nu heel duidelijk nog een keer in het amendement-Gesthuizen gesteld. Dan krijg je het amendement-Recourt. De betaaltermijn gaat in als zij een verweerschrift heeft ingediend of zich heeft gesteld in de procedure. Een verlenging van de vierwekentermijn met een extra termijn voor betaling heeft een vertraging van de gerechtelijke procedure tot gevolg. Dat is onwenselijk en niet nodig. Ik hoop dat ik de heer De Wit daarvan kan overtuigen.

De heer De Wit (SP):

Het een hoeft het ander natuurlijk niet uit te sluiten. Wanneer een civiele procedure loopt en er een comparitie plaatsvindt, dan kan de griffier ondertussen toch gezegd hebben: let op de termijn, u hebt nog niet betaald. Uiteindelijk moet de rechter beoordelen wat daarmee gebeurt. Dat geldt ook in het bestuursrecht. Wanneer je niet betaald hebt in de termijn van vier weken, gaat de rechter toch nog beoordelen of er in redelijkheid sprake is van een verschoonbaar verzuim. In dat opzicht had ik gevraagd wat de minister ervan vindt om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om dat gelijk te schakelen. Daar hoor ik graag zijn oordeel over.

Minister Opstelten:

Ik ga het nog een keer proberen, want ik kan mij niet voorstellen dat wij elkaar niet kunnen vinden. Ik zit even goed na te denken. De facto is de betaaltermijn langer dan vier weken. Dat kun je stellen. De partij die de gerechtelijke procedure start, weet namelijk al bij de voorbereiding van haar zaak dat zij griffierechten is verschuldigd. De partij die verweer wil voeren, weet vanaf het moment van ontvangst van de dagvaarding of het verzoekschrift of zij griffierechten is verschuldigd. Daarnaast gaat de betaaltermijn eerst in als zij een verweerschrift heeft ingediend of zich heeft gesteld in de procedure. Dan krijg je nog een extra verlenging van vier weken in de vertaling van de heer De Wit van het amendement-Recourt. Dat is een extra termijn voor betaling. Die heeft een vertraging van de gerechtelijke procedure tot gevolg. Dat zouden wij niet moeten doen. Het is niet nodig of niet wenselijk om nader onderzoek te doen naar uniformering van al deze termijnen. Het gaat om verschillende situaties van recht die hun eigen geschiedenis en ervaring hebben. Laten wij het nou daarmee doen. Er is ook geen enkele aandrang vanuit de buitenwereld om hierin nog zorgvuldiger te opereren. Ik zou het hierbij willen laten.

De heer Bontes (PVV):

De voorbeelden die de minister noemde bij de hardheidsclausule, vond ik meer van toepassing op het amendement-Recourt dan op de hardheidsclausule. Het gaat immers over de mkb'er die geld krijgt van mensen en niet op tijd kan voldoen aan de griffiekosten. Die worden hem dan kwijtgescholden. Maar bij de hardheidsclausule gaat het oorspronkelijk over het matigen van de proceskosten bij een veroordeling. Dan vind ik het voorbeeld van de minister niet relevant. Kan hij wel een relevant voorbeeld noemen?

Minister Opstelten:

De heer De Wit noemde enkele suggesties. Ook de heer Schouw heeft gevraagd naar de situatie van rechtspersonen en natuurlijke personen. Daarin kan een en ander geholpen worden. Wij kunnen nog een enkel voorbeeld noemen van de proceskosten. Nu moet ik mijn toespraak verlengen, omdat mij iets moet worden aangereikt. Dat is vanzelfsprekend. U weet hoe dat gaat met schrijven. Vroeger in de Oude Zaal was dat heel mooi. Dan kwam het via de koker naar beneden. Ik hoor mevrouw Dales nog zeggen: daar komt het en het antwoord is ja. Maar er is een enkel voorbeeld. De rechter kan op een gegeven moment bepalen – ik hoop dat ik daarin wordt bevestigd door wat mij nu wordt aangereikt – dat een gedeelte van de proceskosten niet in rekening hoeft te worden gebracht bij de verliezer, maar dat de winnende partij ook een gedeelte betaalt. Dat kan. Ik had dat ook altijd zo begrepen. Door mijn ambtenaren wordt geknikt, maar als er nu nog iemand een vraag heeft …

De voorzitter:

Dit is uitlokking!

Minister Opstelten:

… dan kom ik er graag in tweede termijn op terug!

De voorzitter:

U komt er in tweede termijn op terug.

Minister Opstelten:

De ambtenaren schrijven nog. Het is een vrij lang voorbeeld … Ik denk dat het voorbeelden worden. Ik ben overigens klaar met mijn antwoord in eerste termijn, voorzitter. Ik hoop dat mijn antwoord bevestigd wordt.

De voorzitter:

U kunt het gewoon afmaken in eerste termijn, minister. Ga uw gang.

Minister Opstelten:

Dank u zeer voor de ruimte die u mij hebt gegeven om de vraag van de heer Bontes te beantwoorden. De hardheidsclausule van artikel 237 betekent dat je alleen in de kosten wordt veroordeeld tot de hoogte van je eigen kosten. Dat heeft geen gevolgen van de overheid; het is alleen tussen partijen. Je wordt dus niet alleen in de kosten veroordeeld tot de hoogte van je eigen kosten, maar bijvoorbeeld ook tot een gedeelte van de kosten van de ander. Dat is aan de rechter. Ik kan het niet beter maken dan dat. Dat kan een voorbeeld zijn, want daar hebben we het dan over. We hebben het over griffierechten. Zo eenvoudig is het.

De heer Bontes (PVV):

Het is mij niet helemaal duidelijk. Dat kan nu ook al, maar in welke gevallen gebeurt het nu?

Minister Opstelten:

Dat zou zelfs kunnen voorkomen in de voorbeelden die ik heb genoemd. Daarin gaat het over de griffierechten. In de situatie van de mkb'er die een schuld moet betalen aan een ander, kan de rechter bepalen dat hij in die situatie niet alleen zijn eigen kosten hoeft te betalen, maar ook een gedeelte van de kosten van de ander.

De voorzitter:

Misschien mag ik u even helpen. De heer Bontes heeft behoefte aan concrete voorbeelden. Mag ik u voorstellen om de Kamer daar voor de stemmingen over dit wetsvoorstel nog schriftelijk over te berichten? Als u dan twee of drie voorbeelden noemt, kan de heer Bontes dit wetsvoorstel in zijn totaliteit beoordelen. Heb ik u daarmee geholpen?

De heer Bontes (PVV):

Goed voorstel.

Minister Opstelten:

Dat doe ik graag. De Kamer krijgt een brief met een aantal heel concrete voorbeelden, die ik nog even goed zal toetsen in de praktijk. Dank voor de suggestie, voorzitter.

De voorzitter:

Dank voor de toezegging, minister. De heer Schouw heeft nog een vraag.

De heer Schouw (D66):

Ik vraag de minister om die brief aan te vullen met de criteria – die zijn, denk ik, belangrijker – en met het punt dat ik in mijn eerste termijn heb opgebracht, namelijk de relatie met de proceshouding. De proceshouding moet namelijk van dien aard zijn dat zij aanleiding geeft tot compensatie. De minister heeft daar nog niet op gereageerd, maar dat ligt in het verlengde van dit verzoek. Als dit dus meegenomen kan worden in de brief: heel graag.

Minister Opstelten:

Dat doe ik graag.

De voorzitter:

Opnieuw dank voor uw toezegging.

Hebben de leden behoefte aan een tweede termijn? Dat is het geval bij de heer De Wit en de heer Schouw.

De heer Schouw (D66):

Voorzitter. Dat is natuurlijk alleen vanwege het feit dat ik in eerste termijn vóór de heer Oskam heb gesproken en ik hem naar goed gebruik wil feliciteren en complimenteren met zijn maidenspeech. Namens de fractie van D66 – we hebben in de pauze nog even kunnen overleggen – zeg ik dat de heer Oskam een zeer beloftevolle CDA-woordvoerder is op het terrein van justitie. Wij hopen dus op een vruchtbare samenwerking.

De minister heeft een brief toegezegd rondom de technische kwesties. Het punt van de verhoging van de griffierechten blijft nog even liggen. Ik wil daar eigenlijk nog twee dingen over zeggen. Ten eerste breng ik de minister vrijdagmiddag 28 oktober 2011 in herinnering. Hij weet vast nog als de dag van gisteren wat er toen gebeurde. Die middag trok het kabinet een wetsvoorstel over de personenvennootschap in, althans Hare Majesteit heeft verzocht daar van alles en nog wat voor in gang te zetten. De motivering van de regering daarvoor was dat VNO-NCW nogal wat kritiek had op dat wetsvoorstel. De minister weet dat vast nog wel.

Ten tweede is er iets wat ik echt niet begrijp. Iedereen in deze Kamer is tegen het wetsvoorstel voor de verhoging van de griffierechten, met uitzondering van de PVV. De rest heeft in een voorjaars-, zomer- of herfstakkoord gezegd dat het van tafel moet. Ik begrijp dus niet waarom het wetsvoorstel niet van tafel gaat, maar op de plank blijft liggen. Daar gaat een dreiging vanuit. De minister gaat volgende week, als wij met herfstreces zijn, praktijkonderzoek doen. Hij gaat bij de rechterlijke macht navragen of zij een risico ziet. Ik denk dat hij niet van plan is om daarvan een verslagje naar de Kamer te sturen omdat ik een vermoeden heb van wat de conclusies zullen zijn. Om echt een einde aan dit circus te maken, dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de voorgenomen substantiële verhoging van de griffierechten zowel in het Lente- als in het Herfstakkoord geschrapt is;

constaterende dat de regering het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en enige andere wetten in verband met de verhoging tot op heden niet heeft ingetrokken;

overwegende dat dit niet met elkaar strookt;

verzoekt de regering, het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en enige andere wetten in verband met de verhoging van griffierechten per direct in te trekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouw, Van Tongeren en De Wit. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (33108).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik heb overwogen om een amendement in te dienen over de gevolgen van het niet tijdig betalen van het griffierecht, een punt dat ik zelf aan de orde heb gesteld. Ik heb dat niet gedaan omdat de heer Recourt al een amendement had ingediend en de minister zich daarover al had uitgelaten; een wat moeilijke situatie. Ik wijs erop dat de Hoge Raad in de uitspraak die ik al eerder genoemd heb, er juist op wijst dat het noch voor de burger, noch voor de gerechtelijke administratie duidelijk is hoe dit systeem nu in elkaar zit. Eigenlijk bestaat er dus behoefte aan meer duidelijkheid omtrent deze vraag. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er geen uniform systeem bestaat voor het in rekening brengen van de griffierechten;

overwegende dat het ontbreken van een eenduidige inning leidt tot verwarring bij onder andere rechtzoekenden, hun gemachtigden en gerechten zelf;

overwegende dat de niet tijdige betaling van het griffierecht vergaande consequenties heeft voor de zaak;

verzoekt de regering, in samenspraak met de rechterlijke macht te komen tot een uniform systeem voor inning van het griffierecht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (33108).

De heer De Wit (SP):

Ik wil nog even aansluiten bij de laatste opmerkingen van de minister. In het bestuursrecht is deze systematiek mogelijk gemaakt. Die leidt daar niet tot aanzienlijke vertraging. Wat mij betreft is dit dus geen argument om te overwegen om toch tot uniformering te komen, met name vanwege het belang van de rechtzoekende en een goede en gedegen procedure.

De voorzitter:

Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Als de minister over de teksten van de moties beschikt, kan hij zijn reactie geven.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Graag dank ik de heer Schouw voor zijn interventie in de tweede termijn. Het voorbeeld dat hij noemt, is een volstrekt ander voorbeeld dan wat hier aan de orde is. Ik kan dit constateren, omdat dit eigenlijk de kern was voor de vraag van iedereen om het wetsvoorstel in te trekken. Niemand had er immers behoefte aan. Het kabinet was toen nog niet in demissionaire status en heeft dat toen gedaan. Dat zou in alle andere situaties weer kunnen gebeuren, ook in deze situatie die op zichzelf theoretisch is.

Wat betreft de argumenten die de heer Schouw aanreikt en zijn motie op stuk nr. 13, blijf ik bij dezelfde argumentatie. De Kamer behandelt dit niet. Het kabinet doet er ook niets mee. Het kabinet is in demissionaire status. Ik wil daarom vasthouden aan de situatie, voor mezelf en voor de collega's. Zodoende bieden wij de ruimte aan onze opvolgers, om straks conclusies te trekken en om gezamenlijk en heel effectief in een eenvoudige brief in te trekken wat geboden is om in trekken. Om die reden ontraad ik de aanneming van de motie van de heer Schouw. Het is mijns inziens mijn plicht om dit te doen.

De heer Schouw (D66):

Ik ga hier even verder op in voor de staatsrechtelijke fijnproevers. Het kabinet is demissionair. De Kamer gaat over de motie. Als die wordt aangenomen, is die een opdracht voor het kabinet. Het kabinet is slechts uitvoerder van de wensen van de Kamer. Is het niet staatsrechtelijk juister als de minister dit namens het kabinet aan de Kamer overlaat? Een kabinet in een demissionaire status is namelijk geen partij om zaken te ontraden aan de Kamer.

Minister Opstelten:

Ik denk dat het precies andersom is. Ik houd er ook van om op dit staatsrechtelijke vraagstuk in te gaan. Staatsrechtelijk gezien vind ik het een rare motie, want de Kamer kan dit vragen. Ik zeg dat het kabinet dit nu niet doet, maar dat het niet uitsluit dat het straks wel gebeurt. Dit is tot nu toe de juiste staatsrechtelijke lijn geweest. Het demissionaire kabinet heeft dit in zijn eerste status ook zo gedaan. De heer Schouw zou evenzeer het wetsvoorstel in de Kamer in stemming kunnen brengen. Dan wordt het misschien aangenomen of afgestemd. Dit kan men ook zonder enig debat doen. Dit is de positie van de Kamer. Dat doet de Kamer echter niet. Zij stelt een vraag aan het kabinet. De Kamer neemt dus niet haar eigen positie in, maar verklaart dit controversieel. De Kamer laat dit op de plank liggen en doet er niets mee. Het kabinet doet er ook niets mee. Het laat dit liggen en is ook niet van plan om iets hiermee te doen, want er komt binnenkort toch een nieuw kabinet. Dat nieuwe kabinet kan, zoals dat gebruikelijk is, de zaken even op een rij zetten en intrekken wat er ingetrokken moet worden. Het is dan ook juist dat ik van mijn kant om staatsrechtelijke redenen de Kamer erop wijs dat ik dit niet zou doen. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de Kamer om zich af te vragen of zij hierop ingaat. Wij hebben het nu over staatsrecht.

De heer De Wit diende de motie op stuk nr. 14 in. Ik kan herhalen wat ik in eerste instantie in de kern heb gezegd. Ik zal dit niet doen, want dat is niet goed voor de economie van het debat in de Kamer. Ik ben echt zeer overtuigd van het feit dat uniformering en nader onderzoek daarnaar niet nodig is. Er zijn verschillende stelsels die in hun specificiteit de ruimte moeten krijgen. Voor de proceseconomie vind ik het buitengewoon belangrijk om het bij het amendement-Recourt te laten. Ik ontraad de motie-De Wit.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Hiermee is een einde gekomen aan de tweede termijn van de zijde van het kabinet. Ik dank de minister hartelijk voor zijn komst. Stemmingen over het wetsvoorstel, amendementen en de moties zullen volgende week dinsdag plaatsvinden.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven