4 Energie

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet op de economische delicten en de Elektriciteitswet 1998 ter implementatie van richtlijn nr. 2009/28/EG, richtlijn nr. 2009/30/EG en richtlijn nr. 2009/33/EG (implementatie van de EG-richtlijn energie uit hernieuwbare bronnen, de EG-richtlijn brandstofkwaliteit en de EG-richtlijn schone en energiezuinige wegvoertuigen) (32357).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Atsma:

Voorzitter. De leden hebben in tweede termijn een aantal aanvullende vragen gesteld en een aantal moties ingediend. Ik zal daarop in volgorde van de sprekers ingaan.

De heer Haverkamp is nog eens ingegaan op de vragen die hij in eerste termijn stelde over de certificering. Ik heb al gezegd dat de certificering van biobrandstoffen nationaal geschiedt. Als hij van mening is dat dit ook een Europees stempel moet krijgen, is dat heel wel mogelijk. Nationaal kun je je eigen criteria aanleggen, maar Europa zal daar een stempel voor akkoord op moeten zetten om die criteria ook in Europees verband erkend te zien. Dit kan dus ook.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik weet dat het kan, maar de vraag is of de Nederlandse regering zich, zodra het er is, als ambassadeur van dat certificaat ziet. Zal zij er bij de Europese Commissie op aandringen dat dit een Europees certificaat wordt?

Staatssecretaris Atsma:

Sterker nog, op het moment dat Nederland het certificaat voor goedkeuring voordraagt in Europa, moet het doel ook zijn dat het breed wordt geaccepteerd. Andere landen zullen hetzelfde bepleiten. Daarom kan ik mij voorstellen dat de Europese Commissie vraagt om een heldere, transparante set criteria waarmee zij een oordeel kan vellen. Ik kan de vraag van de heer Haverkamp volmondig met ja beantwoorden. Ik zal mijn best doen om dit te regelen.

Ook de heer Jansen is uitgebreid teruggekomen op de audits. Ik heb al gezegd dat de bedrijven aangeven waar de brandstoffen vandaan komen. Daaronder zit een certificering, vaak ook uit andere delen van de wereld. De discussie gaat over de vraag hoe je de garantie kunt krijgen dat die certificaten van de grondstoffen deugen. Het aantal is nu nog beperkt, maar de verwachting is dat dit de komende tijd zal groeien tot vijftien of twintig verschillende vormen van certificering. Daarmee kan in Nederland en Europa worden gewerkt. Het systeem is op zichzelf wel helder en wij hebben ook niet veel andere mogelijkheden. Je moet afgaan op hetgeen internationaal wordt afgesproken. Daarop kunnen wij ons richten.

De heer Paulus Jansen (SP):

Volgens mijn informatie is het niet zo. Frankrijk bijvoorbeeld heeft een systeem waarin wel degelijk steekproefsgewijs wordt bemonsterd. Ik wijs de staatssecretaris erop dat er voorlopig geen dekkend systeem van certificaten is die in de bronlanden worden gecontroleerd en waardoor het hele traject tot aan de Nederlandse grens helder wordt. Er kunnen ook ongecertificeerde brandstoffen worden geïmporteerd met bijmenging. Kortom, hoe kan de staatssecretaris volhouden dat de regering vertrouwt op de werking van de markt, terwijl hij vorige week in de Kamer heeft gezegd dat hij een algemene inspectievakantie afwijst en dat er in de praktijk op de werkvloer altijd een basiscontrole moet zijn die zeker stelt dat die mooie certificaten aan de muur deugen?

Staatssecretaris Atsma:

Je moet natuurlijk niet twee dingen door elkaar halen. De discussie van vorige week over de calamiteit in Moerdijk zou ik niet een, twee, drie willen plakken op de discussie die we nu voeren. Ik heb een aantal zinnen geleden gezegd dat we verwachten binnen afzienbare tijd die certificering voor ruim een twintigtal verschillende producten en productgroepen wel te hebben. Ik bevestig daarmee dat dit nu niet voor alle producten aan de orde is, maar we moeten er via internationale afspraken voor zorgen dat er nog veel meer wordt gecertificeerd, zodat we de zekerheid hebben dat producten die hier via de voordeur binnenkomen en via de achterdeur worden uitgevent, in meetbare zin aan de duurzaamheidscriteria kunnen worden gekoppeld. De opvatting klopt dat dit helaas nog niet breed is georganiseerd, maar juist daarom zijn ngo's hierbij betrokken, op tal van terreinen. Voor de biobrandstoffen kan dit nu worden geregeld, althans de verwachting is dat dit in de komende tijd zijn verdere beslag krijgt.

Aan de hand van een monster kan overigens niet worden bepaald of iets wel of niet voldoet aan de duurzaamheidscriteria, die wij allemaal belangrijk vinden; je zult op enig moment moeten kunnen vertrouwen op een certificeringssysteem. Bovendien zijn er wereldwijd nog verschillende certificeringssystemen. Het gaat erom, de systemen die wij niet betrouwbaar achten, uit te sluiten. Ik zie dus eigenlijk geen licht tussen wat wij zeggen.

De heer Paulus Jansen (SP):

Met een monster kun je vaststellen hoeveel biobrandstof erin zit en kun je nagaan wat voor stof, type olie of ethanol, het betreft. Dat geeft al een aardige footprint, die bijvoorbeeld kan worden gematcht met de papieren informatie. Als het niet klopt, is er klaarblijkelijk iets aan de hand. Mijn vraag aan de staatssecretaris blijft dus: waarom blijft hij voor de volle honderd procent – en dus niet voor 90% – afgaan op de papieren werkelijkheid van certificaten? Voor andere sectoren doet hij dat immers ook niet.

Staatssecretaris Atsma:

Biobrandstoffen komen uit alle uithoeken van de wereld en wij vinden het goed dat juist in derde landen de garanties optimaal zijn voor de duurzaamheidscriteria, die wij formuleren en waaraan van ons in de toekomst nog andere mogen worden toegevoegd. Het gaat er nu om dat de duurzaamheidscriteria die nu gelden, wereldwijd worden geborgd door wereldwijde afspraken. De EU is hierbij een heel belangrijke speler. Ik heb al gezegd dat die criteria in de vele round tables handen en voeten moeten worden gegeven. In dit huis hebben wij hierover ook meermalen gesproken. Met alle respect, veel andere mogelijkheden zijn er niet. Laten we alsjeblieft proberen om dit te stimuleren, want in het begin en aan het eind is dat voor de exporterende landen verreweg het best. Iedereen weet dan waar hij aan toe is. Op dit moment is het systeem niet sluitend, maar wij zijn er hier, in Europa en elders juist mee bezig om het sluitend te krijgen. En als we niet kunnen uitgaan van afspraken, houdt het op.

De heer Paulus Jansen (SP):

Mijn laatste keer. De motie geeft de staatssecretaris de ruimte om een handhavingsstrategie te ontwikkelen die ook rekening houdt met de ontwikkeling van andere vormen van veiligheid en borging. De staatssecretaris erkent dat we op dit moment nog niet zo ver zijn dat we op grond van de informatie echt zeker kunnen weten dat het in orde is. Waarom zetten we voor die periode niet gewoon een extra slot op de deur? Als we dan de teugels wat laten vieren, weten we ook zeker dat daartoe reden is.

Staatssecretaris Atsma:

In uw eerste termijn gaf u al aan dat het via de – laat ik het zo eens noemen – "inspectie in de tank" nog eens wilt borgen. Ik heb al aangegeven dat dit niet per definitie zekerheid geeft, maar ook dat dit nogal wat extra menskracht en dus inzet en investeringen vergt. En dat terwijl wij op basis van certificering ervan zouden moeten uitgaan dat de keten als geheel gesloten is. Dat is het vertrekpunt. Net zoals de Belastingdienst het best in staat is om dat te doen op basis van de papieren controle. Dat laat onverlet dat er natuurlijk wel inspecties op de werkvloer in het desbetreffende bedrijf zijn. Daarover hebben we vorige week ook gesproken en dat staat daar dus los van. Het een doet de NEa en het ander doet onze eigen inspectie. Ik hecht eraan om aan die systematiek vast te houden. Overigens kom ik daar bij het oordeel over de ingediende motie direct nog op terug.

De heer Haverkamp heeft gevraagd hoe de Kamer bij de verdere implementatie, de uitwerking, in de toekomst kan worden betrokken. Ik heb al aangegeven, en dat is ook in de stukken terug te vinden, dat wij deze drie richtlijnen al hadden moeten implementeren. Ze treden dan ook met terugwerkende kracht in werking. Ik zeg u toe dat we ten aanzien van de sectoren en branches die in de toekomst aan de werking van de richtlijn worden toegevoegd, zoals de scheepvaart en de luchtvaart, hoe dan ook met de Kamer zullen overwegen, afwegen en overleggen. In die zin doe ik graag de toezegging dat de Kamer daarbij betrokken zal worden. Sterker nog, er is helemaal niets op tegen. In dit geval zou ik echter willen wijzen op de brieven die we de afgelopen maanden hebben verstuurd en de mogelijkheid van de Kamer om daarop te anticiperen. Ik begrijp dat het afgelopen jaar een wat hectisch jaar was en dat het niet altijd zo is gegaan als u wellicht achteraf had gewild.

De heer Haverkamp (CDA):

Inderdaad, soms denk je eraan terug en het had sneller gekund. Ik wil dit moment even markeren, want we maken nu wel deel uit van de wetsgeschiedenis. De staatssecretaris zegt op dit moment toe dat toekomstige wet- en regelgeving vooraf aan de Kamer wordt aangeboden. Wij hoeven dus geen amendement in te dienen voor een voorrangsprocedure.

Staatssecretaris Atsma:

Ja, nieuwe conceptbesluiten gaan vooraf naar de Kamer. Dat is geen enkel probleem. Sterker nog, het kabinet doet er ook verstandig aan met de Kamer te overleggen, want ik begrijp ook uit dit debat dat de gevoelens niet altijd dezelfde richting uitgaan. Maar die toezegging hebt u. Bij dezen staat die ook.

De heer Jansen heeft, en daar hadden we het in de interruptie ook over, een aantal elementen naar voren gebracht dat ik al van commentaar heb voorzien. In zijn bijdrage wees hij er met betrekking tot de grijze biobrandstoffen op, dat je deze eigenlijk zou moeten kunnen uitsluiten, omdat je die eigenlijk niet zou moeten hebben. We hebben geen mogelijkheden daartoe. Laat ik het heel scherp zeggen: het WTO-kader verbiedt ons om dat uit te sluiten. Dat is ook de reden dat wij ervoor hebben gekozen duurzame biobrandstoffen te stimuleren door ze ook te laten meetellen. De grijze biobrandstoffen tellen, zoals u weet, niet mee. Op die manier proberen we het gebruik daarvan ook te ontmoedigen. Maar verbieden kan niet, ook al zouden wij het willen. Dat is in WTO-verband onmogelijk.

Over de handhaving hebben wij in een interruptie ook al gesproken. Hoe ziet het handhavingskader eruit en kun je nog een extra slot op de deur zetten? De eerste motie van de heer Jansen van de SP sluit daar ook op aan. Hij verzoekt de regering namelijk om binnen zes maanden een voorstel naar de Kamer te sturen, waarbij aanvullende maatregelen op de papieren controle worden voorgesteld. Ik heb bij interruptie al aangegeven dat ons dat op dit moment niet nodig lijkt. Ik kan wel toezeggen, en wellicht dat daarmee de motie overbodig wordt, dat wij het handhavingskader nader zullen uitwerken en aan de Kamer zullen doen toekomen. Maar datgene wat expliciet in de motie wordt gevraagd, lijkt ons onverstandig en in die zin wil ik de motie ontraden. De gedachte erachter, namelijk dat u handhavingskader zou willen beoordelen, is uiteraard geen probleem. Ik heb al aangegeven dat met name de NEa daarvoor primair verantwoordelijk wordt en dat onze eigen inspectie de reguliere zaken oppakt.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik heb nog een vraag over de financiering. In reactie op een interruptie zei de staatssecretaris namelijk dat de bemonstering veel geld gaat kosten. In eerste termijn heb ik gesuggereerd dat wij het kunnen financieren door de administratieve melding twee keer per jaar te laten vervallen. De SP vindt die bureaucratie een beetje te veel van het goede en de kosten die wij besparen door die controle maar een keer per jaar uit te voeren, kunnen wij gebruiken om een controle op de werkvloer in te voeren. Vindt de staatssecretaris dit een idee dat nader onderzoek rechtvaardigt?

Staatssecretaris Atsma:

Laat ik u dan maar toezeggen dat ik dit element zal meenemen wanneer ik de Kamer over het handhavingskader informeer. Daarbij zal dus expliciet ingegaan worden op de kosten, inclusief uw suggestie. Op dit moment zeg ik echter nee tegen de motie, want wij moeten het zo niet gaan doen. In het handhavingskader komt te staan waar wij naar gaan kijken, hoe wij dat gaan doen en hoe wij de gecertificeerde systemen kunnen borgen.

De heer Leegte heeft opmerkingen gemaakt over de lpg-installaties. Hij wil daar graag op een later moment op terugkomen. Ik wacht dat af.

De heer Leegte wilde het bijmengpercentage voor biobrandstoffen versneld omhoog brengen. Hij heeft waarschijnlijk echter ook de bezwaren van de Kamer en het kabinet gehoord. Ik zou de motie op stuk nr. 16 van de heer Leegte over het bijmengpercentage dan ook van het volgende oordeel willen voorzien. Hij verzoekt de regering in overleg te treden met de sector om te kijken of het mogelijk is om over te gaan tot een verdere verhoging van het bijmengpercentage et cetera. Bij de commissie-Corbey zit ook het bedrijfsleven aan tafel en ik zou daarom willen voorstellen deze commissie te vragen om wat in de motie wordt gevraagd, in kaart te brengen. Als ik de motie zo mag interpreteren, dan kan ik het oordeel over de motie aan de Kamer laten. Het is dan namelijk zeker niet te veel gevraagd, aangezien er ngo's en ondernemers bij de commissie-Corbey aan tafel zitten. Als het ergens integraal aan de orde zou kunnen komen, dan is het daar. Ik zal de motie dus expliciet onder de aandacht van de commissie brengen als de Kamer ermee akkoord is dat ik de motie zo uitleg.

De heer Leegte (VVD):

Dat lijkt mij een prima uitleg.

Staatssecretaris Atsma:

De heer Van den Berge heeft samen met mevrouw Van Veldhoven een motie ingediend op stuk nr. 17. Zij verzoeken de regering daarin om in EU-verband ernaar te streven wettelijke duurzaamheidscriteria op te stellen voor fossiele brandstoffen et cetera. Hierover is al in eerste termijn gediscussieerd, maar laat ik er het volgende over zeggen. Wij zijn blij dat wij afspraken hebben kunnen maken over biobrandstoffen. In eerste termijn heb ik toegezegd dat wij ook scherper zullen kijken naar de duurzaamheidscriteria voor biomassa. In de motie wordt de regering echter niet alleen gevraagd om naar die twee aspecten te kijken, maar ook naar fossiele brandstoffen. Dat is een nieuwe dimensie. Bovendien bestaan fossiele brandstoffen ook nog eens uit gas, olie en steenkool. Ik kan de impact van de ambitie die in de motie is verwoord, niet overzien. Ik denk dan ook dat het onverstandig is om het verzoek uit de motie in deze context te plaatsen.

Het is overigens wel een plus dat de indieners vinden dat het in Europees verband zou moeten gebeuren. Ik ben bereid om af te tasten of hiervoor in Europa draagvlak gevonden zou kunnen worden. Ik kan dat niet inschatten, maar ik vind het in ieder geval belangrijker dat wij eerst de biomassa in Europees verband goed regelen. Ik stel met het oog hierop voor om hierover te zijner tijd verder te spreken. Tot die tijd ontraad ik de motie.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

De reden dat ik in de motie bewust ook duurzaamheidscriteria voor de fossiele brandstoffen noem, is eigenlijk om aan de staatssecretaris tegemoet te komen. In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft hij namelijk dat het een beetje vreemd zou zijn om wel duurzaamheidscriteria te stellen aan biomassa die wordt gebruikt in energiecentrales terwijl wij geen duurzaamheidscriteria stellen aan fossiele brandstoffen, omdat er dan een oneerlijk speelveld zou kunnen ontstaan tussen die twee. GroenLinks is natuurlijk voor een eerlijk speelveld, zeker als het gaat om het stimuleren van duurzame energie. Vandaar dat ik in deze motie voorstel om het allemaal in een keer goed te regelen: zowel de duurzaamheidscriteria voor fossiele brandstoffen als die voor biomassa bedoeld voor energieopwekking.

Staatssecretaris Atsma:

Dat is natuurlijk wel een ietwat andere discussie. De discussie over de biomassa en de duurzaamheidscriteria die je onder de biomassa gaat hangen, heeft ook alles te maken met de vraag in hoeverre het gebruik van biomassa in de centrales ertoe kan leiden dat de CO2-uitstoot substantieel wordt verminderd en dat dit als zodanig ook wordt geaccepteerd. Die stap komt voor het gebruik van fossiele brandstoffen. Ik heb al gezegd dat het een te divers onderwerp is om in algemene zin te spreken over fossiele brandstoffen, want waar hebben wij het dan over en op welke manier gaan wij er dan mee om? Ik vraag de heer Van den Berge dus echt om het op dit moment te beperken tot het onderzoek naar de duurzaamheidscriteria voor biomassa. Als wij die stap kunnen zetten, hebben wij in Europees verband alweer een belangrijke stap gezet waarmee, denk ik, iedereen uit de voeten kan. Het in algemene zin daaraan toevoegen van de fossiele brandstoffen lijkt mij een open vraag en ook niet haalbaar op dit moment.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Ik heb toch echt in de nota naar aanleiding van het verslag gelezen dat de staatssecretaris niet zo enthousiast is over het stellen van duurzaamheidscriteria aan biomassa en energiecentrales. Je zou fossiele brandstoffen dan relatief gezien kunnen bevoordelen ten opzichte van biomassa omdat er voor de fossiele brandstoffen geen duurzaamheidscriteria gelden. Ik zou het dus wel zo consequent vinden als wij dat debat toch in Europa gaan voeren. Daartoe roept de motie inderdaad op, want ik begrijp heel goed dat dit in Europees verband moet worden geregeld. Laten wij het dan in een keer goed doen door ook ecologische en sociale eisen te stellen aan de herkomst van fossiele brandstoffen.

Staatssecretaris Atsma:

Ik herhaal mijzelf. Als wij het over fossiele brandstoffen hebben, hebben wij het nogal ergens over. Dan hebben wij het bovendien over een enorme diversiteit aan vindplaatsen en aan wijzen waarop gewonnen wordt. Ik denk niet dat het gaat lukken om dat op korte termijn af te maken en te traceren aan de hand van duurzaamheidscriteria. Ook denk ik dat er voor deze discussie in Europa op dit moment geen of onvoldoende draagvlak is. Aan het begin van mijn termijn zei ik al dat wij er in ieder geval voor moeten zorgen dat wij het ten aanzien van de biomassa goed regelen in Europa. Dat is op de korte termijn een veel belangrijker onderwerp dan de discussie over de fossiele brandstoffen. Op termijn hopen wij natuurlijk allemaal dat het gebruik daarvan sterker kan worden teruggebracht. Daarvoor voeren wij eigenlijk deze discussie.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik begrijp het standpunt van de staatssecretaris maar ik geef toch een korte aanvulling op datgene wat collega Van den Berge heeft gezegd. Ook bij het winnen van fossiele brandstoffen zitten er grote verschillen in de mate van duurzaamheid. De staatssecretaris sprak eerder zijn steun uit voor de suggestie om ook te kijken naar sociale criteria. Met name ten aanzien van de winning van kolen zijn er recentelijk enkele heel nare voorbeelden in de pers geweest die erop wijzen dat er echt grote verschillen zijn. Rome is niet in een dag gebouwd. De duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen waren er niet in een dag. De duurzaamheidscriteria voor fossiele brandstoffen zullen er ook niet in een dag zijn. Onze vraag aan de staatssecretaris is of hij in ieder geval bereid is om Nederland een rol te laten spelen in het aanzwengelen van de discussie hierover in Europa.

Staatssecretaris Atsma:

Dat is een andere vraag dan datgene wat uit de motie doorklinkt. Dan verwijs ik toch naar de geachte afgevaardigden Haverkamp en Jansen, die enkele maanden geleden – ik dacht tijdens de behandeling van de begroting – met een motie de regering verzochten om samen met de olie- en gassector het voortouw te nemen om ook deze keten te verduurzamen. Dit moest samen met de sectoren en met de maatschappelijke organisaties, de ngo's, gebeuren. De Kamer heeft deze motie aangenomen, dus de regering zal haar ook uitvoeren. Als ik de opmerking van mevrouw Van Veldhoven plaats naast datgene wat via de motie-Haverkamp/Jansen al eerder door de Kamer is uitgesproken, sluit dat naadloos op elkaar aan. Dat is wat anders dan nu ja zeggen tegen de motie van de heer Van den Berge. In die zin hoop ik dat wij het er ook met elkaar over eens kunnen zijn dat je die stap natuurlijk wel kunt zetten, zij het dat er in de motie die enkele maanden geleden is aangenomen, nadrukkelijk sprake is van de olie- en de gassectoren en niet zozeer van de kolenwinning. Er zijn nog meer vormen van gewonnen fossiele brandstoffen, maar die laat ik kortheidshalve maar even buiten beschouwing. Die verbreding wil ik er wel aan toevoegen, maar eigenlijk zou mevrouw Van Veldhoven de leden Haverkamp en Jansen dan moeten vragen of zij daarmee akkoord gaan. Die opdracht is destijds in ieder geval aan het kabinet gegeven. Als ik de woorden van mevrouw Van Veldhoven in die motie pas, is dat geen probleem. Dat is echter iets anders dan de motie die zojuist is ingediend, want die gaat een stap te ver, zoals ik al zei.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. Juist omdat de staatssecretaris zegt dat de moties zo naadloos op elkaar aansluiten, waarmee ik het helemaal eens ben, zie ik deze motie inderdaad als aanvulling op de motie die de Kamer al heeft aangenomen. Zij verbreedt het geheel tot bijvoorbeeld kolen, maar ook tot een overleg met de sector en tot een discussie op Europees niveau.

Staatssecretaris Atsma:

Ik heb al gezegd dat ik denk dat daar op dit moment geen draagvlak binnen Europa voor is. We hebben er meer belang bij om als Nederland het initiatief te nemen tot het op de agenda zetten van de verduurzaming van biomassa. Ik hoop dat mevrouw Van Veldhoven dat deelt. Als dat lukt, hebben we al een paar slagen gemaakt. Daarnaast hebben we dus de motie-Haverkamp/Jansen, via welke het kabinet wordt opgeroepen om samen met de betrokken sectoren en ngo's te gaan praten over een verdere verduurzaming van de keten. Het verduurzamen van de keten is wat anders dan alleen maar praten over duurzaamheidscriteria voor de winning van fossiele brandstoffen. Dat is veel specifieker. Ik heb ook al aangegeven dat ik in die zin de aanneming van de motie ontraad. De opmerking die mevrouw Van Veldhoven in tweede termijn maakte, past beter bij de eerder door de Kamer aangenomen motie, waarmee de regering aan de slag moet.

De heer Van den Berge heeft in tweede instantie een tweede motie ingediend over het duurzaam inkopen van de overheid. De heer Samsom heeft daaraan in eerste en tweede termijn gerefereerd. Ik vind het goed dat er in de motie niet meer louter over voertuigen met energielabel A wordt gesproken, maar over voertuigen met energielabels A en B. Dat betekent al dat er meer ruimte wordt geboden. Tegelijkertijd zit er natuurlijk wel een lastig punt in de motie. Daarop kom ik zo meteen terug. De overheid schaft in het kader van het programma Duurzaam Inkopen al dienstauto's met energielabel A en B aan. Dan gaat het dus om dienstauto's, terwijl in de motie sprake is van voertuigen van de overheid. In eerste termijn heb ik in een interruptiedebatje met de heer Van den Berge al gezegd dat het onverstandig en uitgesloten is dat de rijksoverheid verplicht wordt tot de aanschaf van louter voertuigen met energielabel A of B. De overheid heeft namelijk nogal wat voertuigen en daarbij zitten er die niet eens gelabeld zijn. Dat zijn voertuigen waarmee bijvoorbeeld aan de weg, op het strand of in het zand moet worden gewerkt; de Kamer kan zich wel voorstellen wat voor een soort voertuigen geen label hebben. Hoe dan ook, de dienstauto's voldoen aan de eis. In die zin heb ik dus een inhoudelijk bezwaar tegen de formulering van de motie op stuk nr. 3. Daarom ontraad ik de aanneming ervan. In de praktijk zijn de dienstauto's al voorzien van een A- of B-label. Daar hoop ik ook mee door te gaan.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb een vraag aan de staatssecretaris, want in de motie staat expliciet dat het mogelijk moet zijn, om zwaarwegende redenen van de norm af te wijken. Ik kan dus het argument niet helemaal plaatsen dat er ook strandauto's of voertuigen om mee op het strand te werken et cetera nodig zijn. Er zit al een uitzonderingsclausule in de motie, want ik begrijp dat er bijzondere omstandigheden zijn waarin je moet uitwijken naar een ander voertuig dan een voertuig met energielabel A of B. De regel zou in ieder geval moeten zijn dat we alleen maar voertuigen met energielabel A of B aanschaffen.

Staatssecretaris Atsma:

Ik heb al aangegeven wat staand beleid is. Op grond van de eigen afspraak die de overheid via het programma Duurzaam Inkopen heeft gemaakt, schaffen wij al dienstauto's met een energielabel A of B aan. In die zin is de motie overbodig. Het feit dat niet over dienstauto's wordt gesproken maar over voertuigen, maakt de motie ook onzorgvuldig. Ik zou het daarom echt willen ontraden om de regering hiertoe op te roepen. Dat heeft geen zin. Het is daarmee een overbodige motie, omdat de strekking van wat u wilt in de praktijk al gebeurt. Alleen doe je het daar waar het kan.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

De staatssecretaris zegt zelf dat de afspraken in het kader van het duurzaam inkopen uitsluitend gaan over dienstauto's. Deze motie is inderdaad breder en spreekt eigenlijk uit dat in alle gevallen waar er geen zwaarwegende argumenten zijn om het niet te doen auto's met een energielabel A of B moeten worden gekocht. Ik begrijp eigenlijk niet waarom de staatssecretaris zegt dat dat niet mogelijk is.

Staatssecretaris Atsma:

Het heeft geen zin om overbodige regels te stellen. Ik heb in eerste termijn al aangegeven dat nota bene Rijkswaterstaat van plan is, na de eerste reeks pilotauto's straks naar ik meen 425 elektrische auto's aan te schaffen, daar waar het kan. Dus gaat u mij niet vertellen dat de overheid niet alert is of zich niet bewust van het feit dat je als het gaat om de aanschaf van voertuigen de meest efficiënte, milieuvriendelijke en duurzame voertuigen moet aanschaffen. Dat hebben wij al met elkaar afgesproken. Expliciet hebben we het zelfs afgesproken voor dienstauto's. U spreekt over voertuigen in algemene zin. Ik kan er niet meer argumenten voor aanvoeren dan dat het overbodig is. Het is niet nodig. Bovendien is de formulering van de motie niet zorgvuldig genoeg. De motie sluit niet aan bij de dagelijkse praktijk. Als de heer Van den Berge zegt: waar er zwaarwegende argumenten zijn, zijn er soms meer voertuigen die van een zwaarwegend argument worden voorzien dan hem lief zou zijn. Dat moeten wij ook niet hebben. Dus laten wij gewoon blijven bij de praktijk van nu. Dat hebben wij via het project Duurzaam Inkopen al volstrekt helder gemaakt.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Voorzitter, de laatste opmerking op dit punt.

De voorzitter:

Maar ik had al "tot slot" gezegd.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Ja, dat klopt, maar tot slot dan nog.

De voorzitter:

Nee.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

De staatssecretaris zegt: laten wij bij de staande praktijk blijven. De staande praktijk gaat alleen over dienstauto's en deze motie is breder dan dat.

Staatssecretaris Atsma:

Dat bestrijd ik. Ik heb gezegd wat de ambitie is van Rijkswaterstaat en ik kan dat overzien voor Rijkswaterstaat. Wij hebben nota bene vorige week zes elektrische auto's aangeschaft. Ik heb hier gezegd dat de ambitie is om binnen een paar jaar als alles lukt te komen tot meer dan 400 elektrische auto's. Dus dan moet u niet zeggen dat de staande praktijk niet deugt. Wij hebben juist geprobeerd om als overheid ook het voorbeeld te geven naar andere overheden en naar andere ondernemers, om hiermee waar het kan kan op een zorgvuldige en vooral ook praktische manier om te gaan, in de hoop dat je daardoor ook de sector als geheel een impuls en een stimulans geeft. Even los van de directe voordelen die het heeft, want er zit ook een kostenplaatje aan. Dat is een afweging die je elke keer weer moet maken, maar ik laat mij niet aanleunen dat wij het niet goed zouden doen in deze zin.

Dan heeft de fractie van de PVV bij monde van de heer Van Vliet een motie ingediend over de positie van bossen, oerbossen en biomassa. Ik heb in eerste termijn al gezegd dat naar mijn inschatting niet alleen het kabinet maar de Kamer breed vindt dat je oerbossen moet sparen. Alleen de wijze waarop de heer Van Vliet een en ander in de motie heeft verwoord, brengt mij toch enigszins in verlegenheid. De intentie steunen wij van harte, dus ik zou kunnen zeggen dat de motie overbodig is. Ik zeg het ook omdat de heer Van Vliet niet alleen over oerbossen spreekt maar ook over bossen. Laten wij wel zijn, wij hebben ook productiebossen, die juist hiervoor bedoeld zijn. Het tweede argument dat ik toch in het kader van de zorgvuldigheid wil noemen, is dat wij juist ten aanzien van de biomassa nu ons best moeten doen om de duurzaamheidscriteria eronder te brengen. Dat is op dit moment nog niet het geval. Dus wij moeten even uitkijken dat wij geen verkeerde conclusies trekken. Wat de intentie betreft, delen wij denk ik collectief de opvatting die de heer Van Vliet naar voren heeft gebracht, maar op grond van de formulering kan ik helaas niet anders zeggen dan dat wij de motie moeten ontraden. Ik zou de heer Van Vliet willen vragen om de motie in die zin in te trekken, omdat de strekking van wat hij bedoelt door het kabinet volmondig wordt onderschreven, namelijk: blijf af van de oerbossen.

De heer Van Vliet (PVV):

Aan het eerste verzoek van de staatssecretaris kan ik voldoen. De motie wordt namelijk aangepast. Ik zal de motie niet intrekken, want het ging mij juist om de link tussen het kappen van bomen en het planten van gewassen voor biobrandstof. Dat zien wij liever niet. Ik zal dus in de motie uitsluitend nog over de oerbossen spreken, maar de motie komt wel in stemming.

Staatssecretaris Atsma:

Oké. Ik laat het oordeel over de motie aan de Kamer over. Ik heb de argumenten hierover met de Kamer gewisseld. Ik heb ook gezegd dat wij ons ervan bewust moeten zijn dat biomassa op dit moment geen duurzaamheidscriteria kent. Eigenlijk zouden wij dus eerst de stap moeten zetten om die criteria te ontwikkelen. Dan heb je immers een instrumentarium waarmee je echt slagen kunt maken. Ik meen echter dat we dezelfde intentie hebben.

Mevrouw Van Veldhoven heeft in haar bijdrage eigenlijk alles verwoord in één volgens mij erg lange motie op stuk nr. 19. Daarin wordt vooral ingegaan op het belang van alternatieven voor de eerste generatie biobrandstoffen. Het eerste punt in het dictum van de motie kan de regering volmondig steunen. Daarover bestaat geen discussie. In het tweede punt van het dictum wordt de regering verzocht om samen met de commissie-Corbey te bekijken welke mogelijkheden er zijn. Ook daarmee heb ik geen problemen.

Ik heb wel inhoudelijke problemen met het derde en vierde punt van het dictum van de motie. Daarin wordt een percentage van 75 genoemd. Daarmee wordt volgens mij een dictaat opgelegd voor duurzame biobrandstoffen. Je kunt dit volgens de regering niet waarmaken. Als de motie beperkt kan worden tot de eerste twee punten van het dictum, dan kan ik haar als ondersteuning van beleid opvatten. Ik heb al eerder de commissie-Corbey genoemd, omdat de heer Leegte op dit punt een suggestie heeft gedaan. Als de inhoud van de motie dus kan worden beperkt tot de eerste twee punten, dan zou ik de commissie-Corbey willen vragen om deze mee te wegen. Als mevrouw Van Veldhoven echt wil vasthouden aan de vier elementen van het dictum, dan kan ik niet anders dan het aannemen van de motie ontraden.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Ik dank de staatssecretaris voor zijn steun aan de eerste twee punten van het dictum. Ik zal mij beraden over wat er moet gebeuren met het laatste punt.

Staatssecretaris Atsma:

Dank u.

De heer Samsom heeft herhaald wat hij in zijn eerste termijn heeft gezegd. De discussie over duurzaam inkopen heb ik inmiddels gevoerd. Volgens mij zijn de verschillen niet zo groot als de heer Samsom zojuist suggereerde. Ik hoop althans dat mijn woorden over duurzaam inkopen en het kijken naar de A-labels en de B-labels, hem ervan hebben overtuigd dat er wel degelijk sprake is van zorgvuldigheid.

De heer Samsom heeft gezegd: wat de staatssecretaris heeft gezegd over het groene gas vat ik maar op als een toezegging. Ik herhaal mijn uitspraak in de eerste termijn dat het groene gas ontzettend belangrijk is. Wij moeten daarmee meer doen. Ik voorzie, als de heer Samsom, dat er kansen liggen op dit punt. Ik wil mij echter niet binden aan uitspraken over een derde, twee derde, 25% of 75% bij de eventuele verdeling van de kosten. Er zijn meer partijen die hierbij baat kunnen hebben. Het gaat daarbij niet alleen om de producerende sector en de netbeheerder, maar uiteraard ook om de grote energie producerende bedrijven. Wij moeten dus even openlaten hoe wij dit precies invullen. Ik heb echter de uitdrukkelijke wens van de Kamer gehoord om ook bij de minister van ELI onder de aandacht te brengen dat hieraan moet worden gewerkt. De Kamer wil ook graag dat in de aprilbrief voor een deel duidelijk wordt welke koers we gaan varen. Met die toevoegingen wil ik dit zeker steunen.

De voorzitter:

Na een uitvoerige behandeling zijn we nu toch gekomen aan het einde van de beraadslaging.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

De volgende toezeggingen zijn gedaan:

  • - De staatssecretaris zal in Brussel spreken over het opnemen van sociale criteria in de duurzaamheidscriteria van hernieuwbare energie. Hij zal de Kamer over de resultaten ervan berichten.

  • - De staatssecretaris vraagt de minister van ELI, in zijn brief over de green deal in te gaan op een Nederlandse inzet in Brussel om te komen tot duurzaamheidscriteria voor biomassa. Er staat nog iets meer, maar ik houd het kort.

  • - De staatssecretaris vraagt de minister van ELI, te regelen dat groen gas onbeperkt toegang krijgt tot het Nederlandse gasnetwerk, waarbij de kosten worden verdeeld over de netbeheerder en de producent.

  • - Toekomstige besluiten op grond van deze wet zullen bij de Kamer worden voorgehangen.

Stemmingen over de moties vinden volgende week plaats.

Staatssecretaris Atsma:

Voorzitter. Wat betreft de verdeling van de kosten over producent en netbeheerder heb ik gezegd dat er meerdere partijen kunnen zijn waarover de kosten kunnen worden verdeeld. Dat is ongetwijfeld terug te vinden in de Handelingen.

De voorzitter:

Zeker. Het ging vooral over het voorhangen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven