2 Energie

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet op de economische delicten en de Elektriciteitswet 1998 ter implementatie van richtlijn nr. 2009/28/EG, richtlijn nr. 2009/30/EG en richtlijn nr. 2009/33/EG (implementatie van de EG-richtlijn energie uit hernieuwbare bronnen, de EG-richtlijn brandstofkwaliteit en de EG-richtlijn schone en energiezuinige wegvoertuigen) (32357).

De voorzitter:

Een hartelijk woord van welkom aan de staatssecretaris, de heer Atsma. Voor de eerste termijn van de Kamer hadden wij gerekend op de heer Koopmans van het CDA, maar die fractie heeft besloten de heer Haverkamp af te vaardigen. Hij heeft een spreektijd van vijf minuten.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Haverkamp (CDA):

Voorzitter. Wij hebben ingetekend in het besef dat de heer Koopmans het woord zou voeren. Ik zal iets langer het woord voeren, maar ik probeer toch voor de eindtijd af te ronden.

Vorige week stelde onze staatssecretaris in Utrecht 40 elektrische taxi's in gebruik. Deze taxi's maken onderdeel uit van een studie, gedaan door vijf autofabrikanten, de kennisinstituten TNO en TU Delft, de ANWB en energieleverancier Essent. Doel van dit onderzoek is om ervoor te zorgen dat elektrische auto's toepasbaar worden in het dagelijks gebruik. Met hun taxi's lopen de Utrechtse taxichauffeurs voorop in kennisontwikkeling en toepassing ten behoeve van verduurzaming van de brandstofmix en van aandrijfsystemen die het wegvervoer de komende decennia zullen veranderen.

Het voorbeeld van de taxi's laat wat mij betreft zien dat hoe saai en ontoegankelijk richtlijnen ook geformuleerd worden, zij invloed hebben op het dagelijks leven in het land. Die invloed kan positief zijn, maar soms ook negatief. Het is aan ons als volksvertegenwoordigers om bij de implementatie van deze richtlijnen positieve kanten te benadrukken en waar wenselijk en mogelijk de negatieve kanten te verminderen.

Niet alleen laat het voorbeeld van de taxi's zien hoe Europese wet- en regelgeving concreet kan worden in het Utrechtse straatbeeld, het laat ook zien dat we de doelstelling om in 2020 minimaal 14% van onze energie uit hernieuwbare bronnen te halen, alleen kunnen realiseren als we de handen ineenslaan. Kennisinstituten zoals TNO, onze technische universiteiten, grote consumentenorganisaties als de ANWB, maar ook fabrikanten van bijvoorbeeld auto's en niet te vergeten de energieproducenten zullen de handen ineen moeten slaan om met concrete voorbeelden, zoals die taxi's, samen te werken aan de realisatie van onze doelstellingen. Dat roept wel de vraag op wanneer elektrisch rijden een echte businesscase wordt en naar verwachting niet meer subsidiebehoeftig zal zijn.

Onze regering heeft zich onderworpen aan bindende nationale doelstellingen om ervoor te zorgen dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in de EU in 2020 ten minste 20% bedraagt en in Nederland 14%. Mijn eerste vraag aan de staatssecretaris is hoe de rit in de elektronische taxi beviel. Mijn tweede vraag is hoe realistisch de nationale doelstelling voor Nederland is. Gaat de staatssecretaris ervan uit dat we deze doelstellingen halen? Hij heeft het contractje ondertekend in Brussel. Hoe ziet de tijdslijn eruit om ook daadwerkelijk die doelstelling te halen? Heeft hij het gevoel dat we nog op schema lopen?

Op welke wijze wordt omgegaan met de lidstaten die deze doelstellingen niet halen? Hoe groot is de kans op doelbereik in andere landen? We hebben gezien dat financiële duurzaamheid soms wat anders wordt ingevuld in de verschillende lidstaten. Mogen we ervan uitgaan dat we elkaar wel scherp houden wat betreft ecologische duurzaamheid? Hoe zit het met de ecologische duurzaamheid van die hernieuwbare energie in de verschillende lidstaten, zeker omdat er nog geen door de Europese Commissie goedgekeurd Europees certificeringssysteem bestaat?

Voor de CDA-fractie is een gelijk speelveld in Europa van het grootste belang. Daarnaast hebben wij er vertrouwen in dat het Nederlandse bedrijfsleven zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt. Bij het nemen van die verantwoordelijkheid helpt het als individuele bedrijven het wiel niet elke keer hoeven uit te vinden en er gebruik kan worden gemaakt van certificering.

De heer Paulus Jansen (SP):

Het is goed dat de heer Haverkamp interesse heeft over de grens, maar zijn inbreng suggereert een beetje dat Nederland op dit punt ver zou voorlopen op onze EU-collega's. Hij kent toch ook het lijstje dat Nederland op het gebied van duurzame energie vijf-na-laatste is van alle EU-lidstaten? Vanwaar deze grote broek die hij aantrekt?

De heer Haverkamp (CDA):

Nee, ik trek geen grote broek aan. Ik heb ook aan de regering gevraagd: beste regering, u hebt zelf bepaalde doelstellingen geaccepteerd, hoe staat het met het realiseren van die doelstellingen? Wij houden de regering ook scherp, want afspraak is afspraak geldt ook voor Nederland. Daarom vind ik ook dat de staatssecretaris mag uitleggen hoe hij omgaat met deze afspraak. Wanneer je in Europa iets afspreekt waarover je lang met elkaar hebt gesproken, vind ik dat er ook een verantwoordelijkheid is om elkaar daar scherp op te houden. Wij hebben op een ander terrein, financiële duurzaamheid, gezien dat afspraken op papier soms een wassen neus blijken te zijn. Ik lees in de stukken dat men zich heeft verplicht tot bepaalde maatregelen en ik vraag nu aan de staatssecretaris of er sancties zijn afgesproken. Is afgesproken hoe wordt opgetreden als een lidstaat zich niet aan de afspraken houdt?

De heer Paulus Jansen (SP):

Mijn vraag is ook wat de ambitie is van de CDA-fractie. Zij roept voortdurend dat zij grote ambities heeft op het gebied van bijvoorbeeld innovatie; Nederland zou in de top tien van de meest innoverende landen ter wereld, dus niet alleen van Europa, moeten komen. Op welke positie van het lijstje van Europese landen wat betreft duurzaamheid zou Nederland naar de mening van de heer Haverkamp moeten staan? Acht hij de vijfde plaats van onder acceptabel?

De heer Haverkamp (CDA):

Wat mij betreft zijn alle lidstaten gelijk. Wij hebben met elkaar afgesproken wat wij moeten doen en iedere lidstaat moet zijn afspraken nakomen. Dit houdt in dat iedereen precies doet wat is afgesproken. De vraag is dus nu hoever de Nederlandse regering is gevorderd met de uitvoering van de afspraken die zij heeft gemaakt.

De heer Paulus Jansen (SP):

Is het naar de mening van de CDA-fractie prima als dit betekent dat wij over vier jaar, aan het einde van deze kabinetsperiode, op de vijfde plaats van onder blijven hangen?

De heer Haverkamp (CDA):

Wij moeten onze afspraken nakomen, daarvan moeten wij eerst werk maken. Ik meen dat wij dan nog een redelijke ambitie hebben.

Wij weten dat Nederland voorop loopt in duurzame handel en multi-stakeholderinitiatieven om de duurzaamheid van grondstoffen te borgen, niet het minst door de versterkte steun van het kabinet aan het Initiatief Duurzame Handel. Er is de CDA-fractie om twee redenen veel aan gelegen om de hier ontwikkelde standaarden ingang te doen vinden in Europa: uit duurzaamheidsoptiek, omdat Nederlandse standaarden in principe deugen, maar ook uit economisch belang, omdat op die manier de inzet van Nederlandse bedrijven, ngo's en kennisinstellingen wordt beloond doordat zij vervolgens met de Nederlandse standaard in heel Europa terechtkunnen. Daarom heb ik drie vragen voor de staatssecretaris.

Wil hij toezeggen dat de regering zich tot het uiterste zal inspannen om, indien Nederlandse sectorpartijen komen tot certificering zoals eerder is gelukt voor palmolie, dit certificeringssysteem door de Europese Commissie te laten toetsen en goedkeuren zodat het door de overige lidstaten moet worden geaccepteerd? Ziet de staatssecretaris een rol voor zich weggelegd om te voorkomen dat de Europese Commissie certificeringssystemen uit andere landen accepteert die de Nederlandse concurrentiepositie eventueel kunnen schaden? Is de staatssecretaris bereid de Kamer op de hoogte te houden van de ontwikkelingen hieromtrent?

Zoals eerder aangegeven onderschrijft de CDA-fractie nut en noodzaak van een reductie van de CO2-uitstoot. Zij heeft veel vertrouwen in het innovatieve karakter van de Nederlandse sector en zij onderschrijft de doelstellingen van de richtlijn ter bevordering van schone en energiezuinige voertuigen dan ook volledig. Ik maak mij wel zorgen dat los van deze richtlijn, door aanbestedende overheden aanvullende eisen worden gesteld die soms een tegengesteld effect hebben. Enige tijd geleden bleek dat regionale vervoerbedrijven zich bij de aanbesteding niet zozeer richtten op de uitstoot, maar meer op het type verbrandingsmotor. Dit kan schadelijk zijn voor de Nederlandse industrie; als wij innovatieve motoren hebben die voldoen aan de emissie-eisen dan zouden die ook een kans moeten krijgen.

Ik ben niet gerustgesteld door het antwoord van de regering op onze vragen in het verslag. Wil de staatssecretaris toezeggen dat hij samen met zijn collega's in het kabinet zal streven naar bronbeleid, maar dan wel op basis van output en niet op basis van input? Het gaat om de vraag wat uit de uitlaat komt en niet wat in de brandstoftank gaat.

De fractie van het CDA heeft al in een eerder stadium laten weten dat zij betrokken wil worden bij de nadere invulling van wet- en regelgeving. Het venijn zit vaak in de details. Op welke wijze zal de regering de Kamer betrekken bij de invulling van deze regelgeving? Het kan voor de staatssecretaris zo vanzelfsprekend zijn dat hij vergeten is om zijn gedachten hierover aan het papier toe te vertrouwen. Ik verneem die gedachten dan graag in deze plenaire zaal. Wij hebben overwogen een amendement in te dienen om een voorhangprocedure te starten, maar intussen blijkt een deel van de regelgeving al bij de Raad van State te liggen en wij willen dat proces niet doorkruisen. Als de staatssecretaris kan toezeggen dat de Kamer toch op de een of andere manier hierbij wordt betrokken, hoeft dit amendement niet in stemming te worden gebracht.

Namens mijn fractie complimenteer ik de staatssecretaris met de nota van wijziging waarin wordt voorgesteld de uitvoerende taken als gevolg van de richtlijn energie zoals de rapportage over broeikasgasemissiereductie, neer te leggen bij de Nederlandse emissieautoriteit. Mijn fractie heeft in een eerder stadium gesteld dat zij tegen de eerder voorgestelde nieuw op te richten organisatie is. Het is goed om te zien dat de regering ook weinig voelt voor nieuw op te richten organisaties en heeft gezocht naar een bestaande organisatie om de taken op zich te nemen die voortvloeien uit de implementatie.

De ambtsvoorganger van de staatssecretaris heeft in een brief aan de Kamer geschreven dat zij de rapportage over de herkomst van duurzame biomassa op bedrijfsniveau wil regelen. Mijn fractie vond dat verstandig, maar gek genoeg lijkt die toezegging in deze wet nog niet verwerkt. Weliswaar is alle in Nederland bijgemengde biomassa wettelijk gegarandeerd duurzaam, maar we weten allemaal dat biomassa in een kwade reuk is komen te staan door een aantal incidenten in de afgelopen jaren. Door transparantie op bedrijfsniveau over de herkomst van bijgemengde biomassa, zoals in Engeland succesvol is geregeld, kan iedereen in één oogopslag zien dat Nederlandse biomassa deugt. Dat bevordert het draagvlak voor deze belangrijke bijdrage aan de energietransitie en bovendien beloont het importeurs en bijmengers die het nog beter doen dan het gemiddelde. Daarom heb ik met steun van collega Leegte – dank daarvoor – een amendement ingediend dat transparantie op bedrijfsniveau regelt. Wat ons betreft vloeien daar geen administratieve lasten uit voort, er wordt slechts openbaarheid gegeven aan informatie die de acht à tien bijmengers nu al aan de Nederlandse Energie Autoriteit leveren. Ik reken op steun van de Kamer.

De voorzitter:

U had het over het amendement dat nu is genummerd op nr. 12?

De heer Haverkamp (CDA):

Ja, dat klopt.

De heer Paulus Jansen (SP):

Voorzitter. Dat amendement kan in ieder geval op de sympathie van de SP-fractie rekenen. Maar als het amendement wordt aangenomen, denk ik dat er nog wel een maasje in de wet zit: het gaat dan namelijk nog steeds om papieren controle. We weten inmiddels, onder andere na de brand bij Chemie-Pack, dat we niet alleen moeten vertrouwen op mooie diploma's aan de muur, maar dat we ook af en toe moeten gaan kijken. Is de heer Haverkamp het met mij eens dat, aanvullend op die papieren controle, steekproefsgewijs zou moeten worden bemonsterd?

De heer Haverkamp (CDA):

Ik vind dat een goed punt. In het amendement hebben wij beoogd dat de details uiteindelijk bij ministeriële regeling worden geregeld, zodat flexibel kan worden omgegaan met veranderde inzichten. Ik voel dat er een Kamermeerderheid gaat komen voor dit amendement, dus de staatssecretaris mag er rekening mee gaan houden dat het wordt aangenomen. Ik wil uw vraag daarom doorgeleiden naar de staatssecretaris: zal de staatssecretaris in de ministeriële regeling daadwerkelijk fysieke controles meenemen?

De heer Paulus Jansen (SP):

Voorzitter. Dit wetsvoorstel is voor mij een aardige illustratie van een discussie over het halfvolle of halflege glas. Je kunt de drie Europese richtlijnen die via dit wetsvoorstel worden uitgewerkt naar Nederlands recht, een stap vooruit noemen, omdat er nu duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa worden verankerd in de wet. Dat is natuurlijk mooi. Je kunt echter ook heel goed staande houden dat dit wetsvoorstel broddelwerk is, met een scala aan open einden en ontsnappingsmogelijkheden voor marktpartijen die geld willen verdienen en zich daarbij weinig gelegen laten liggen aan duurzaamheidsoverwegingen anders dan windowdressing. Zo formuleert het wetsvoorstel geen duurzaamheidscriteria, laat staan eisen, voor transportmiddelen en vaste biomassa. Vindt de staatssecretaris dat erg chic, als hij weet dat zijn eigen kabinet zwaar wil gaan leunen op extra bijstook van biomassa in kolencentrales, om de 14%-duurzaamheidsdoelstellingen van de EU in 2020 te halen? Is het aannemelijk dat het bedrijfsleven vrijwillig, zonder wettelijke stok achter de deur, duurzame houtpallets gaat verstoken? De praktijk van het afgelopen decennium leerde ons toch dat wetgeving bij biobrandstoffen en vloeibare biomassa noodzakelijk is om een minimaal CO2-rendement te verzekeren en tropische oerwouden en andere kostbare ecosystemen te beschermen tegen vernieling? Waarom wordt dat dan nu niet direct ook geregeld voor vaste biomassa? En als dat niet mag van Europa – ik kan dit soort antwoorden namelijk inmiddels wel dromen – kan de staatssecretaris dan aangeven wat de Nederlandse regering heeft ondernomen en nog gaat ondernemen om dit Brusselse gat te dichten?

Een tweede discutabel onderdeel van de wet is de handhaafbaarheid van de duurzame herkomst van biobrandstoffen die worden geblend met fossiele brandstoffen. Die handhaving is op dit moment een 100% papieren operatie, waarbij deze staatssecretaris tevreden is als de verantwoordingsboekhouding op sectorniveau per jaar voldoet aan de eisen van de wet. Wij hebben vorige week een debat gehad over de handhaving in het licht van de brand in Moerdijk en constateerden toen dat een basisniveau van publieke controle, en deels ook onverwachte controle, cruciaal is om te voorkomen dat de muur van het kantoor volhangt met ISO-certificaten, maar ondertussen de feitelijke veiligheid onder de maat is. Vindt de staatssecretaris de controle op de herkomst van biobrandstoffen in dat licht overtuigend, of zelfs maar voldoende? Ik verwijs naar de schriftelijke vragen die ik samen met collega's Samsom, Neppérus en Spies in 2009 stelde over dit onderwerp. Sindsdien is voor mijn gevoel de situatie niet verder verbeterd. De heer Haverkamp diende een amendement in dat de administratieve controle iets verbetert en op bedrijfsniveau legt. Dat lijkt mij een stap vooruit, maar het blijft een papieren controle. Waarom wordt er niet steekproefsgewijs bemonsterd? Die controle is er helemaal niet voor brandstoffen die in geblende staat geïmporteerd worden. Erkent de staatssecretaris dat de herkomst van het biobrandstofdeel daarin nauwelijks met zekerheid is vast te stellen? Zo ja, moeten we dan de import van de reeds geblende brandstoffen wel toestaan of moeten we als aanvullende eis stellen dat het bijmengen op Nederlands grondgebied moet plaatsvinden, zodat de controle ook hier kan plaatsvinden?

Een volgend lek, lijkt mij, is dat het binnen de kaders van de wet mogelijk blijft om biobrandstof en vloeibare biomassa te verwerken die niet voldoen aan de wettelijke duurzaamheidseisen. Dit telt alleen niet mee voor het realiseren van het wettelijk bijmengpercentage. Bij de huidige prijsverhouding tussen fossiele en duurzame brandstoffen, is gebruik van biomassa en biobrandstof in de grijze keten niet interessant. Dat kan de komende jaren echter zomaar veranderen. Waarom wordt het gebruik van niet-duurzame stroom in Nederland niet categorisch verboden? In een nota naar aanleiding van het verslag wordt als argument gesteld dat we voor kolen toch ook geen duurzaamheidscriteria stellen. Tegen de staatssecretaris zou ik willen zeggen: hallo, wakker worden! De commissie-Heemskerk is toch juist bezig om die te ontwikkelen? Hoever staat het daarmee?

Ik sluit af met een ander aspect van handhaving: de versnippering. Blijkens de nota naar aanleiding van het verslag gaan twee partijen zich bemoeien met de controle: de VROM-Inspectie en de Nederlandse Emissieautoriteit. Is dat handig? Hoeveel mensen zijn er straks bij de VROM-Inspectie en de NEa met deze taak bezig? Waarom wordt er, als dat een handjevol mensen is, niet voor gekozen om deze mensen binnen één organisatie te plaatsen, zodat de slagkracht met de beperkte middelen zo groot mogelijk wordt?

Voorzitter. Na deze beschouwingen laat ik het aan uw wijsheid over om te concluderen of het glas halfvol of halfleeg is. Dank u wel.

De voorzitter:

Ook zonder bril kan ik zien dat uw glas helemaal vol is. Het woord is nu aan de heer Leegte van de VVD die twaalf minuten spreektijd heeft.

De heer Leegte (VVD):

Voorzitter. Vandaag voeren wij een bijzonder debat. Later zullen we op deze dag terugkijken en ons realiseren dat we vandaag grote stappen hebben gezet in het verduurzamen van onze economie. Wij zullen dan terugkijken en ons realiseren dat we ons niet hebben laten afleiden door bijzaken, maar gekeken hebben naar echte oplossingen. Na vandaag komen de doelstellingen om in 2020 14% duurzame energie en 20% CO2-reductie te halen dichterbij. Ik ben er dan ook van harte van overtuigd dat dit kabinet het groenste kabinet ooit kan zijn en dat het glas inderdaad nog vol is.

De voorzitter:

Een seconde, de heer Jansen wil zijn glas terug.

De heer Paulus Jansen (SP):

De heer Leegte is aan het begin van zijn betoog al tevreden over wat we vandaag doen, maar volgens mij zijn we gewoon bezig om drie Europese richtlijnen die verplicht geïmplementeerd moeten worden om te zetten in Nederlandse wetgeving, zonder kop ook nog. Hoezo is er reden voor grote tevredenheid en het uitroepen van historische stappen?

De heer Leegte (VVD):

De reden daarvoor is dat we daarmee van de huidige 4% naar 14% zullen groeien en we het voor het eerst daadwerkelijk in de wetgeving verankeren. Dat zijn grote stappen voorwaarts.

De heer Paulus Jansen (SP):

De heer Leegte lijkt wel iemand die in het verleden voortdurend bekeuringen kreeg wegens te hard rijden, die zich nu een keer aan 120 km houdt en vervolgens vol tevredenheid zegt: ik doe het nu goed. Het is toch geen grote prestatie als je je houdt aan Europese afspraken? Waar blijft de ambitie van de VVD om echt een voortrekkersrol op dit punt te hebben?

De heer Leegte (VVD):

In het verleden werd ook wel de vergelijking gemaakt met zware rokers die beloven nu echt te gaan stoppen; ook dat blijkt altijd moeilijk te zijn. Tot nu toe hebben we ons altijd laten afleiden door andere dingen. Wanneer we zagen dat de doelstelling om die 40% te halen verder uit beeld raakte, reageerden we met het verhogen van de ambities en het geven van meer subsidies. Na vandaag hebben we eindelijk handvatten om dat anders te doen. Ik zal daar straks inhoudelijk ook iets over zeggen.

De heer Samsom (PvdA):

De heer Leegte zei iets heel interessants en wel dat wij vandaag die 14% in de wetgeving gaan verankeren. Waar dan?

De heer Leegte (VVD):

Volgens mij heeft de heer Samsom mij niet goed gehoord. Ik heb niet gezegd dat wij het gaan verankeren, maar dat wij de doelstelling voor het aandeel duurzame energie een stuk dichterbij halen.

De heer Samsom (PvdA):

In uw spreektekst staat het niet, maar u zei het in antwoord op een interruptie van de heer Jansen. U zei toen echt dat wij die 14% vandaag in de wet gaan verankeren. Mijn vraag blijft: waar dan?

De heer Leegte (VVD):

Dat moet een "slip of the tongue" zijn geweest. Dank voor uw oplettendheid.

De heer Samsom (PvdA):

Mag ik u misschien een suggestie aan de hand doen? Waarom verankeren wij het niet gewoon in de wet? Het is een nationale verplichtende doelstelling die wij net zo goed in de wet kunnen verankeren. Bij biobrandstoffen doen wij dat voor een deel al, maar die 14% als geheel kun je ook in de wet verankeren. Zullen wij dat niet gewoon doen? Als wij dat vandaag doen, is uw inleiding meer dan gebakken lucht. Die is dan zelfs terecht en wij zouden dan later inderdaad op deze dag kunnen terugkijken als ons "spoetnikmoment". Gaan wij dat doen?

De heer Leegte (VVD):

Ik hoor wat de heer Samsom zegt. Het staat echter al met grote letters in het regeerakkoord en dat is bijna hetzelfde als wetgeving. Verder gaat het hier vandaag niet over. Dat debat zullen wij overigens ongetwijfeld voeren wanneer wij hierover met de minister voor energie in debat gaan. Vandaag spreken wij hier niet over, omdat het vandaag over milieu en infrastructuur gaat.

Voorzitter. Het voorliggende wetsvoorstel strekt tot implementatie van drie richtlijnen, richtlijnen die ik een voor een zal langslopen. De eerste richtlijn betreft de herwinbare bronnen.

Het aandeel duurzame energie is opgedeeld in twee delen. Een deel betreft elektriciteit en het andere transport. Voor de transportsector ligt het percentage op 10% duurzame biobrandstoffen. Mijn CDA-collega wees er terecht op dat de discussie hierover beladen was, omdat biobrandstoffen gemaakt worden van biomassa en zij daarmee mogelijkerwijs een hypotheek leggen op het grondgebruik. Grond is immers het speelveld van de concurrentie tussen "fiber, food en fuel". Of in goed Nederland: tussen vezels, voedsel en brandstof, maar dat bekt iets minder goed dan in het Engels!

Deze lastige discussie over concurrentie op schaarse grond is de reden dat in het verleden de bijmengpercentages voor biobrandstoffen, mede met steun van de VVD-fractie, naar beneden zijn gebracht. Inmiddels is onder voorzitterschap van Dorette Corbey, oud-Europarlementariër van de PvdA, een commissie aan de slag gegaan die criteria heeft opgesteld voor duurzame biobrandstoffen. Ook de brandstofkwaliteit zoals vastgelegd in de NEN-richtlijnen is op orde. Vandaar dat de VVD-fractie de tijd rijp acht om de staatssecretaris te vragen, de percentages voor bijmengen te verhogen en daarmee af te stappen van het vertraagde groeipad. Wij vragen dat, omdat wij daarmee een bulldozereffect voorkomen in 2020. Dat effect zou op kunnen treden als wij vanaf 2017/2018 ineens onze inspanningen moeten verhogen om te voldoen aan de vereiste percentages. Dat zou ons dwingen tot noodgrepen en paniekvoetbal, iets wat wij met mijn voorstel kunnen voorkomen.

Tegelijkertijd is het een belangrijke stap voorwaarts om Nederland duurzamer te maken, sneller minder afhankelijk van fossiele brandstoffen en de CO2-uitstoot te verminderen. Volgens de VVD-fractie is dat de weg die wij moeten gaan. Het is ook duurzaam op z'n VVD's. Ik kan nu al zeggen dat ik een motie overweeg op dit punt.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

De heer Leegte zegt dat voor zijn fractie de duurzaamheidseffecten van biobrandstoffen erg belangrijk zijn. Dat geldt ook voor de fractie van GroenLinks. Is hij het dan ook met mij eens dat eigenlijk alleen biobrandstoffen die worden geproduceerd uit afval, de zogenaamde tweede generatie biobrandstoffen, echt duurzaam zijn?

De heer Leegte (VVD):

Nee, dat ben ik niet met u eens. Ik vind het overigens lastig om te definiëren wat nu precies eerste, tweede en derde generatie brandstoffen zijn. Het is mij niet goed duidelijk wat dat is. De afvalstroom is verder niet zo groot dat je aan de totale vraag zou kunnen voldoen. Bovendien zou het de verkeerde incentive voor de markt zijn en een onnodige kop op de Europese regelgeving. Dorette Corbey heeft prachtige duurzaamheidscriteria opgesteld met haar commissie, criteria die voorkomen dat het de verkeerde kant opgaat met de concurrentie op het grondgebruik. Wij zijn daarmee tevreden.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Dat begrijp ik, maar de duurzaamheidscriteria van de commissie-Corbey gaan wel veel verder dan de duurzaamheidscriteria die vandaag voorliggen en die in de richtlijn voor hernieuwbare energie zijn opgenomen. Ik herhaal daarom mijn vraag: zijn, gezien de huidige duurzaamheidscriteria, slecht die biobrandstoffen die geproduceerd zijn uit afval en dus niet concurreren met de voedselproductie, echt duurzaam te noemen?

De heer Leegte (VVD):

Dat kunt u vinden. Mijn mening is dat wij ons niet moeten focussen op het stoppen van die stoffen in de biobrandstoffen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. De heer Leegte zei net terecht dat de VVD-fractie eerst een heel ander standpunt had op dit punt. In 2007 is door de VVD-fractie een motie ingediend, en die is ook aangenomen, om niet te komen tot verhoging van het verplichte percentage. De heer Leegte refereert aan mevrouw Corbey en de bevindingen van de commissie, maar aanbeveling één is: garandeer eerst kwaliteit en ga daarna pas voor kwantiteit. De commissie stelt dat de bio-economie nog te veel onzekerheden kent, te hoge doelstellingen niet helpen om de kwaliteit te garanderen en er geen reden is om ambitieuzer te zijn dan de Europese verplichting van 10%. Waar haalt de heer Leegte dan vandaan dat mevrouw Corbey zou zeggen: nu kan het wel meer worden dan 10%?

De heer Leegte (VVD):

Volgens mij zijn de fracties van D66 en de VVD het volledig met elkaar eens. Ik pleit ook niet voor het verhogen boven die 10%. Ik pleit ervoor om onder die 10% – wij zitten nu op 4%, Duitsland en Frankrijk zitten op 7%, dus wij zitten in de achterhoede op het punt van de bijmengpercentages – wat eerder te verhogen. Mevrouw Corbey stelt dat als je dat netjes kunt aantonen, en daartoe strekt de motie van de fracties van het CDA en de VVD, er niets aan de hand is. Er moet echter geen kop op Europese wetgeving worden gezet door een soort versnelling boven die 10% op te leggen. Dat zou onverstandig zijn en dat steunt de VVD-fractie niet.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

De heer Leegte stelt voor om zorgvuldig door te gaan op het ingeslagen pad. Er is dus eigenlijk niets nieuws onder de zon. De doelstelling blijft hetzelfde. Wij staan allemaal achter het zo snel en duurzaam mogelijk bereiken van die doelstelling. Ik snap dan eigenlijk niet welk nieuw punt de heer Leegte hier aankaart.

De heer Leegte (VVD):

Ik ga niet over het begrip van de D66-fractie. Als het tot een motie mocht komen, reken ik in elk geval op de uitgebreide steun van die fractie.

De heer Samsom (PvdA):

Voorzitter. Het blijft spannend met de heer Leegte. Voordat hij aantrad in dit parlement vond de VVD-fractie de klimaatverandering wel een probleem en wilde zij geen verhoging van doelstellingen voor biobrandstoffen. Sinds de heer Leegte het parlement heeft betrokken, is klimaatverandering voor de VVD geen enkel probleem meer, maar wil hij wel een verhoging van het aandeel biobrandstoffen. De juiste combinatie is dat klimaatverandering een probleem is en dat, inderdaad, de biobrandstoffendoelstelling zo hoog mogelijk moet zijn binnen duurzaamheidscriteria. Laten wij ons op dat laatste concentreren. Als de heer Leegte de doelstelling voor biobrandstoffen wil verhogen – ik ben er nog niet helemaal uit wat hij precies wil – zullen wij dan kiezen voor uitsluitend tweede generatie biobrandstoffen? Dan zijn wij ook sneller thuis in relatie tot die duurzaamheidscriteria. Wij verhogen de doelstelling een beetje, bovenop die 4%, en zeggen daarbij: uitsluitend tweede generatie biobrandstoffen mogen daaraan bijdragen.

De heer Leegte (VVD):

Een ware liberaal is nooit bang om afstand te nemen, ook niet van zijn eigen overtuigingen. Ik plaats mij in die traditie. De grote valkuil voor de politiek, en ik heb dat wel eens eerder gezegd, is dat politici een ooit ingenomen standpunt meenemen tot in het graf. Ik denk echter dat de wereld verandert. Toen wij bezig waren met die klimaatdiscussie werden daarvoor Nobelprijzen voor de vrede uitgereikt. Iedereen die daarbij vraagtekens zette, werd met pek en veren overladen. Dat is niet een positie waarin een politicus zich wil bevinden. Inmiddels is er wat nuance in gebracht. Klimaatverandering is belangrijk, maar ik heb wel eens gezegd: klimaatverandering is zo'n groot probleem dat het prima voor zichzelf kan zorgen. Het gaat erom dat wij de dingen doen in Nederland die van belang zijn, waaronder goed kijken naar die energiemix: hoe kunnen wij minder afhankelijk worden van fossiele importen, van olie, gas en kolen? Met minder CO2-uitstoot verbruiken wij minder olie. Het gebruik van biobrandstoffen zit in dezelfde lijn. Wij komen elkaar dus weer tegen, zoals de heer Samsom dat eerder beeldend heeft gezegd, in het midden. De aanvliegroute is net wat anders, maar het belang is groot. Volgens mij onderschrijven de PvdA en de VVD dat allebei.

De heer Samsom (PvdA):

Maar nu het antwoord op mijn vraag. Als wij dan de doelstelling verhogen, zullen wij dat dan uitsluitend voor tweede generatie biobrandstoffen doen?

De heer Leegte (VVD):

De PvdA-fractie stelt nu eigenlijk dezelfde vraag als de fractie van GroenLinks zo-even. Ik weet niet goed wat de definitie is van "tweede generatie" en evenmin van "derde" of "zesde". Er wordt van alles gezegd, maar volgens mij is niet bekend wat dat zou moeten zijn. De VVD-fractie wil een duurzame weg inslaan via een logisch groeipad. Ik wil geen kop op Europese wetgeving. Ik wil niet die 10% verhogen. Ik wil ervoor zorgen dat die onderliggende bijmengpercentages op duurzame en verantwoorde wijze iets eerder worden verhoogd in plaats van in 2018 paniekvoetbal te moeten spelen om die percentages te halen.

De voorzitter:

Ik zie de heer Van den Berge en mevrouw Van Veldhoven bij de interruptiemicrofoon staan. Zij zijn echter al geweest in dit rondje. De heer Leegte vervolgt zijn betoog.

De heer Leegte (VVD):

Voorzitter. Tot zover over deze richtlijn. De zorg van de VVD-fractie zit hem met name in de onderliggende wetgeving. Zij deelt die zorg met de fractie van het CDA. Ik begrijp dat het nu alleen in een nahangprocedure wordt besproken, terwijl er zorgen leven bij de VVD-fractie over de onderliggende wetgeving. Het kabinet is tegen koppen op Europese wetgeving. In de onderliggende wetgeving is echter sprake van het verbieden van de internationale tickethandel. Daarmee slaat de schrik ons om het hart. Nederlandse ondernemers die nu aan Luxemburg tickets verkopen omdat Luxemburg zelf niet fysiek bijmengt, kunnen dat niet meer doen. De Luxemburgse ondernemers kunnen dan in België of Frankrijk hun tickets kopen, terwijl Frankrijk een slechte reputatie heeft op het gebied van de kwaliteit van biobrandstoffen. De VVD-fractie ziet dit als een beperking van het Nederlandse ondernemerschap en als een extra kop op Europese wetgeving die geen enkel doel dient, anders dan dat Nederlandse ondernemers worden ingeperkt. Ik hoop dat de staatssecretaris mij kan geruststellen door te zeggen dat de internationale tickethandel gewoon kan doorgaan.

Daarnaast schijnt in de onderliggende wetgeving te worden gesproken over het beperken van de zogenaamde carry-over, dus de balans tussen het ene jaar en het andere jaar waarmee bedrijven op een efficiënte en effectieve manier kunnen zorgen dat het groeipad van de duurzame bijmeng wordt geregeld. Door het beperken van het carry-overbegrip tot zo'n 25% neem je de flexibiliteit van de bedrijven weg. Als het argument is dat je daardoor mooiere grafieken krijgt in de groei van bijmengpercentages en de afname van CO2, vraagt de VVD-fractie zich af of dat niet eerder een argument is voor een kunstacademie dan voor een kabinet dat staat voor echte oplossingen en dus op een zo effectief en efficiënt mogelijke manier, zonder Europese koppen, dit doel wil halen. Graag hoor ik dan ook van de staatssecretaris dat mijn zorgen onterecht zijn en dat dit allemaal geruchten zijn die niet waar zijn.

De heer Paulus Jansen (SP):

De heer Leegte maakt zich druk over de beperking van de tickethandel die wellicht de Nederlandse brandstofhandel voor wat beperkingen zal stellen. Maakt hij zich ook druk over het in mijn ogen veel grotere probleem dat er in Nederland volop reeds geblende brandstoffen worden geïmporteerd en dat de herkomst van het geclaimde biobrandstofdeel daarvan buitengewoon vaag is? Deze praktijken wordt geen strobreed in de weg gelegd.

De heer Leegte (VVD):

Volgens mij is dat inherent aan de internationale oliehandel en kun je dat moeilijk voorkomen. Wij moeten ervoor zorgen dat de Nederlandse biomassabalans op orde is. Daarover kunnen wij gaan. Daarom is er het amendement inzake de transparantie, zodat wij kunnen zien dat wij het in Nederland in ieder geval goed doen. Als ik tank in Frankrijk en daar zit iets in en ik kom naar Nederland, heb ik eigenlijk in het klein het probleem dat de SP-fractie nu schetst.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ook de VVD-fractie was aanwezig op de hoorzitting over kolen, waar de algemene conclusie was dat wij moesten proberen om duurzaamheidscriteria te ontwikkelen, ook voor de kolenstromen. Dit gaat om geblende brandstoffen die worden geïmporteerd. De heer Leegte is voorstander van transparantie. Het is evenwel volledig onduidelijk waar de biobrandstof die hierin zit, vandaan komt en of die wel voldoet aan de criteria. Als dit wordt toegestaan dan wordt de achterdeur toch volledig opengezet? Dat is toch concurrentievervalsing ten opzichte van bedrijven die zich wel netjes willen gedragen?

De heer Leegte (VVD):

Ik geleid deze vraag door naar de staatssecretaris omdat ik er zelf geen antwoord op heb, anders dan dat wij in Nederland ervoor moeten zorgen dat wij de dingen doen die wij kunnen doen en dat wij dat goed doen. Met de vraag hoe het zit met de internationale handel overvraagt de SP-fractie mij. Daarom geleid ik de vraag door naar de staatssecretaris. In tweede termijn kunnen wij er dan wellicht verder op doorgaan.

De heer Paulus Jansen (SP):

De heer Leegte vindt het dus wel een discussie- of vraagpunt? Als hij het ook als een potentieel probleem ziet, is dat het begin van de mogelijkheid om er iets aan te doen.

De heer Leegte (VVD):

Nogmaals, ik kan dat niet goed inschatten. Ik heb geen idee over welke volumes wij het hebben. Als ik met mijn auto in Frankrijk heb getankt en niet weet wat er dan binnenkomt, is dat geen probleem. Als het grote volumes zijn, moeten wij er echter over nadenken. Het gaat er natuurlijk om dat het zorgvuldig gebeurt. Daarover zijn we het met elkaar eens; in het verleden zijn de SP en de VVD daar ook altijd samen in opgetrokken. In een dergelijk systeem moeten geen lekken zitten. In die zin kunnen we elkaar goed vinden.

Voorzitter. Over duurzame elektriciteit en met name over de voorrang van duurzaam opgewekte stroom en de plicht van netbeheerders om producenten op het net aan te sluiten, heeft de VVD een aantal vragen. Als het namelijk gaat om energie en milieu, heeft de VVD een duidelijk perspectief. Zoals ik al zei, wil de VVD een energiemix die minder afhankelijk van olie, kolen en gas is en die tegelijkertijd een robuuste leveringszekerheid kent. De VVD wil een energiemix die schoon, betaalbaar en betrouwbaar is. Gezien de duurzame fantasieën uit het verleden, lijkt de betaalbaarheid nog wel eens een ondergeschoven kind. Vandaar dat ik de volgende vragen in dit kader aan de staatssecretaris stel. In hoeverre leidt de voorrang voor duurzame stroom tot een extra kostenverhoging voor de consument en het bedrijfsleven? In hoeverre staan die eventueel hogere kosten in verhouding tot een groter aandeel van duurzame stroom? Met andere woorden: helpt dat systeem of maken we alleen maar extra kosten?

Daarnaast wil ik de staatssecretaris vragen of de aansluitverplichting van duurzame producenten tot een efficiënte plaatsing van duurzame centrales leidt. Ik bedoel: we kennen al een exploitatiesubsidie in de SDE en de SDE-plusregeling, die volgens de VVD nauwelijks stimuleert tot het efficiënt produceren van energie, maar ook zo'n verplichte aansluiting lijkt niet te stimuleren tot het zoeken naar een optimale inpassing vanuit kostenoogpunt. Maken wij het allemaal niet onnodig duur, staatssecretaris? Als ik kijk naar de plannen voor wind op zee, zie ik een aantal verschillende parkjes staan die allemaal aangesloten moeten worden. Er komen dus weer kosten bij de consument terecht zonder dat die kan meebeslissen over waar die molens moeten komen te staan of überhaupt kan zeggen wat hij ervan vindt. Inmiddels bestaat de energierekening al slechts voor een bepaald deel uit de hoeveelheid energie. Als die verhouding nog schever gaat worden door dit soort extra kosten, ben ik bang dat de incentive of prikkel om energie te gaan besparen, voor consumenten minder groot wordt. Ik hoor graag hoe de staatssecretaris hier tegenaan kijkt.

Hiermee kom ik op de brandstofrichtlijn. Die beperkt zich tot het wegverkeer. Er zijn andere richtlijnen voor de binnenvaart en de luchtvaart. Voor de binnenvaart is de richtlijn opgeschort totdat er overeenstemming is met België. Dat is goed, want Nederland moet niet eenzijdig biomassa's in de binnenvaart bijmengen. Mijn vragen zijn wel hoe het met de onderhandelingen met België staat en hoe dat proces wordt versneld.

Nu kom ik op de bevordering van schone en energiezuinige voertuigen. Het doel van de richtlijn is, te komen tot schonere en energiezuiniger voertuigen. Het gaat daarbij om CO2 en andere verontreinigende stoffen, al ligt de focus op CO2. De VVD vraagt zich af hoe de afweging tussen de verschillende emissies is. Ik bedoel: als de ene daalt, kan de andere toenemen. Hoe moet dat worden beoordeeld?

Een toenemend aantal voertuigen wordt in de fabriek van een lpg-installatie voorzien. Een voertuig dat op lpg rijdt, stoot ongeveer 10% minder CO2 uit dan datzelfde voertuig op benzine doet. Daarmee krijgt zo'n "af-fabriek", in dus de technische term, lpg-voertuig een lager energielabel dan zijn broertje op benzine. Dat is goed en logisch. In Nederland is de markt echter anders, want bij ons bouwen veel mensen achteraf pas een lpg-installatie in. Die installatie wordt ingebouwd onder de strengste specificatie van R115, een technische term voor een Europese specificatie. Bovendien wordt daarbij een importeursgarantie gegeven. De installatie is dus feitelijk dezelfde als die in de fabriek wordt ingebouwd, alleen gebeurt het dan op een plek in Nederland. Kan de staatssecretaris deze lpg-voertuigen, dus met importeursgarantie onder R115, datzelfde lagere energielabel geven als dezelfde auto die in de fabriek voorzien is van een dergelijke installatie? Dat zou logisch zijn, omdat je 10% minder CO2-uitstoot hebt. Verder wordt lpg in Europa ook gezien als established alternative fuel vanwege het feit dat 60% van de lpg uit aardgas gewonnen wordt en daarmee dus een bijdrage levert aan de CO2-doelstellingen die we hebben.

Ten slotte merk ik op dat de richtlijn ook van invloed op de aanbestedingen is. We kijken naar het openbaar vervoer en naar de wagenparken van publieke partijen. In de praktijk leidt die aanbesteding soms tot het voorschrijven van technieken door overheden. Dat vindt de VVD zeer onwenselijk. In de voorbereiding van dit debat heeft zij dan ook onderzocht of zij een amendement kon maken om normvoorschriften verplicht voor te schrijven, maar dat mag al niet, dus dat bleek het probleem niet te zijn. Je mag dus in de huidige wet al geen techniek voorschrijven. Kennelijk is er dus een ander probleem waardoor gemeenten zoals Den Haag een aardgasbus aanschaffen of andere overheden Priussen aanschaffen. Onze mening is dat je moet kijken naar de norm, want wij weten dat het een nauwelijks een milieuvoordeel en het ander zelfs een milieunadeel heeft, maar toch wordt dat dan voorgeschreven door zo'n overheid. Dus de vraag aan de staatssecretaris is hoe wij dit in de toekomst kunnen voorkomen en ervoor kunnen zorgen dat er gewoon wordt aanbesteed op basis van normen en niet op basis van technieken.

De voorzitter:

Dan is nu het woord aan de heer Van den Berge van de fractie van GroenLinks. Zijn speech is geen gewone bijdrage maar een heuse maidenspeech. U weet wat dat betekent. U mag hem niet interrumperen en na afloop zullen wij even schorsen voor de felicitaties. Ik zie al dat heel veel mensen in de wandelgangen klaarstaan. Ik wens u heel veel succes, mijnheer Van den Berge!

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Voorzitter. Vandaag mag ik mijn maidenspeech houden. Dat mag ik doen over een onderwerp dat mij en mijn fractie zeer aan het hart gaat, namelijk over het vergroenen van onze economie.

Toen ik drie jaar geleden als beleidsmedewerker van de Europese fractie van GroenLinks meeonderhandelde over het klimaat- en energiepakket had ik natuurlijk niet kunnen vermoeden dat ik drie jaar later hier in de Tweede Kamer zou staan om te debatteren over de Nederlandse implementatie ervan. Het is een bijzonder moment.

Het Europese klimaat- en energiepakket schrijft ons voor dat wij in 2020 minimaal 14% van onze energie uit groene energiebronnen moeten halen. Om dat even in perspectief te plaatsen: op dit moment halen wij in Nederland slechts 4% van onze energie uit groene bronnen. Dat betekent dat er dus nog flink werk aan de winkel is. Vandaag kunnen wij een stapje in de goede richting zetten, want het wetsvoorstel waarover wij vandaag debatteren, heeft tot doel om een vergroeningsslag te maken in de vervoerssector.

De vervoerssector veroorzaakt ongeveer een vijfde van de CO2-uitstoot in Nederland en het is dus goed dat wij nu praten over voorstellen om daar iets aan te veranderen. Wij hebben in Europa met elkaar afgesproken dat uiterlijk in 2020 10% van de brandstoffen in de vervoerssector groen geproduceerd moet zijn. Dat is een mooie stap, maar de fractie van GroenLinks maakt zich wel zorgen over het feit dat er bij de invulling van die 10%-doelstelling in de praktijk voornamelijk gebruik wordt gemaakt van de eerste generatie biobrandstoffen. Wij hadden het er net in het interruptiedebatje al even over met de heer Leegte. Die eerste generatie biobrandstoffen is namelijk geproduceerd uit voedselgewassen en concurreert derhalve met de voedselproductie. Dit leidt met name tot problemen in ontwikkelingslanden, stijgende voedselprijzen en toenemende voedseltekorten. Dat baart de fractie van GroenLinks zorgen.

Wij zouden veel liever willen inzetten op de tweede generatie biobrandstoffen, geproduceerd uit afval, die dus niet concurreren met voedselproductie, op elektrisch rijden, in de toekomst wellicht op auto's op waterstof, maar dus niet de eerste generatie biobrandstoffen, omdat voedsel in je maag hoort en niet in de tank van je auto.

Met de duurzaamheidscriteria uit de Europese richtlijn, die hier vandaag met dit wetsvoorstel geïmplementeerd worden, zetten wij weliswaar een stap in de goede richting op weg naar goede biobrandstoffen, maar het is nog niet genoeg. Want waar de Europese duurzaamheidscriteria helaas nog in tekortschieten, is in het stellen van sociale criteria voor de lokale bevolking, in het stellen van criteria ten aanzien van lokale milieueffecten van biobrandstoffen. GroenLinks vindt het daarom een stapje in de goede richting, maar het gaat nog niet ver genoeg. Daarom heb ik ook een aantal vragen aan de staatssecretaris.

Is de staatssecretaris bereid om zich ervoor in te zetten dat wij de Nederlandse 10%-doelstelling in de vervoerssector gaan invullen met alternatieven voor de eerste generatie biobrandstoffen, dus met elektrisch rijden, met biobrandstoffen uit afvalstromen et cetera, met de echt groene alternatieven? De Europese richtlijn biedt daarvoor namelijk de ruimte. Niemand dwingt ons om in te zetten op de eerste generatie biobrandstoffen.

Is de staatssecretaris het met GroenLinks eens dat de duurzaamheidscriteria die vandaag voorliggen niet het eindstation mogen zijn, maar slechts een eerste stap in de goede richting? En dat wij dus in Europa verder moeten werken aan het verder versterken van die duurzaamheidscriteria? Met criteria op sociaal gebied, om te voorkomen dat mensen in ontwikkelingslanden de dupe worden van de productie van biobrandstoffen hier? Is de staatssecretaris bereid om zich ook in Europa in te zetten voor duurzaamheidscriteria die negatieve lokale milieueffecten moeten tegengaan? Ik denk aan bodemvervuiling en waterschaarste. Ik hoop het van harte.

Dan kom ik op de biomassa die wordt gebruikt voor de opwekking van elektriciteit. GroenLinks vindt het vreemd dat wij vandaag wel duurzaamheidscriteria in de wet vastleggen voor de productie van biobrandstoffen, maar niet voor de productie van elektriciteit met behulp van biomassa. De heer Jansen refereerde daar in zijn betoog ook al aan. Dat is natuurlijk een vreemde situatie, want of je de biomassa nu in de tank van je auto stopt of in een energiecentrale, als het biomassa is die onder de foute omstandigheden, onder grijze, vervuilende omstandigheden geproduceerd is, maakt het voor het milieu natuurlijk niet uit of je ze in de tank van je auto stopt of in je energiecentrale. In beide gevallen is dit een probleem voor het milieu.

De fractie van GroenLinks zou het dan ook logisch vinden dat wij wel duurzaamheidscriteria in de wet vastleggen voor vloeibare biomassa die wij gebruiken in energiecentrales, en dat wij in Europa ervoor gaan pleiten om duurzaamheidscriteria op te stellen voor vaste biomassa. Natuurlijk heeft de staatssecretaris een punt als hij zegt dat er geen oneerlijke concurrentie moet ontstaan tussen vaste biomassa en fossiele brandstoffen, maar dit lijkt mij juist een extra argument om in Brussel haast te maken met het opstellen van duurzaamheidscriteria voor fossiele brandstoffen. De fractie van GroenLinks is hierin heel consequent; of het nu gaat om uranium, kolen of biomassa, in alle gevallen moeten er strikte sociale en ecologische criteria gelden. Dat wij het bij de fossiele brandstoffen niet goed geregeld hebben, is geen argument om het bij de biomassa ook maar even half te doen. Het betekent dat wij nu door moeten pakken en voor zowel de fossiele brandstoffen als de biomassa die gebruikt wordt voor energieopwekking, goede en rechtvaardige sociale en ecologische criteria moeten opstellen. Ik vraag de staatssecretaris dan ook of hij bereid is, zich hiervoor in Europees verband sterk te maken.

Dan kom ik op het punt van het groen aanbesteden, een ander onderdeel van dit wetsvoorstel. Het voorliggende wetsvoorstel regelt dat aanbestedende diensten, overheden en semioverheden bij het aanbesteden voortaan rekening moeten houden met hoe energiezuinig, hoe milieuvriendelijk een voertuig is. Dat is een goede zaak, maar voor de fractie van GroenLinks is dit nog wat te vrijblijvend. Wij zouden graag een stapje verdergaan. Juist overheden en semioverheden moeten vraag creëren naar groene voertuigen en groene producten, en zo de groene innovatie in de vervoerssector stimuleren. Wij willen de staatssecretaris dan ook vragen om een norm vast te leggen in de wet waarmee wij overheden en semioverheden dwingen om altijd voor het schoonste en energiezuinigste voertuig te kiezen, tenzij er heel zwaarwegende redenen zijn om daarvan af te wijken. De norm moet echter zijn: altijd het schoonste en energiezuinigste voertuig voor overheden en semioverheden, om zo een boost te geven aan de markt voor groene innovaties in de vervoerssector.

Ik ga afronden. Met het wetsvoorstel dat vandaag voorligt, kunnen wij – ik zei het al – een stap in de goede richting zetten om de vervoerssector en onze economie te vergroenen. Echter, technische wetswijzigingen en inzetten op biobrandstoffen alleen zijn niet het antwoord op de CO2-uitstoot van de vervoerssector. De modellen van het Planbureau voor de Leefomgeving zijn wat dat betreft glashelder: zonder kilometerheffing, zonder investeringen in openbaar vervoer komen wij er niet. Dit kabinet heeft de kilometerheffing taboe verklaard en bezuinigt op stads- en streekvervoer. Ik ben heel benieuwd hoe de staatssecretaris het Europese doel voor de non-ETS-sector, voor de vervoerssector in Nederland, het klimaatdoel, wil halen zonder de maatregelen die noodzakelijk zijn. Immers, met deze technische wetswijzigingen en het stimuleren van groen aanbesteden en het stimuleren van duurzame biobrandstoffen alleen zullen wij er niet komen.

De voorzitter:

Dank u, mijnheer Van den Berge. Dit was een interessant verhaal, met passie gebracht, mooi binnen de tijd ook. Qua duurzaamheid scoort u dus ook hoog. Voorzitters zijn daar altijd gek op. Kortom, een mooie parlementaire carrière kan voor u niet meer misgaan.

U kunt nu gefeliciteerd worden door de andere leden en door uw fractiemedewerkers. De eerste felicitaties zijn echter altijd van de voorzitter.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Van Vliet (PVV):

Voorzitter. Mijn welgemeende felicitaties aan collega Van den Berge met zijn maidenspeech daarnet. De traditie schrijft voor dat je iemand even feliciteert vanaf het spreekgestoelte als je daarna aan de beurt bent. Het was een helder verhaal. Complimenten. Ik geef ook even de felicitaties aan mijzelf want ik vervang collega De Mos. Als fiscalist is het altijd interessant om betrokken te raken bij een milieu- en klimaatdiscussie. Het is dus een leerzame ervaring voor mij.

De PVV is goed voor haar handtekening onder het gedoogakkoord. Zij verdedigt dan ook de ambitie om de CO2-uitstoot met 20% te verlagen, waar onder andere de SDE-plusregeling aan zou moeten bijdragen. Tegelijkertijd zijn wij qua CO2-reductie gelukkig niet meer het allerbeste jongetje van de klas en hebben wij onze ambities op een verstandige wijze wat naar beneden bijgesteld. Datzelfde geldt voor de doelstellingen ten aanzien van de transportsector. Daar is de PVV blij mee. De staatssecretaris heeft, anders dan zijn voorgangster mevrouw Cramer, oog en oor voor de klimaatsceptische geluiden, die naar onze mening ook aandacht behoeven.

Maar een groot misverstand, dat vooral door partijen op de linkervleugel graag in stand wordt gehouden, is dat de PVV niet zou geven om de natuur. Dat dit echt flauwekul is, hebben wij PVV'ers in het verleden vaak genoeg bewezen. Dat wil ik in dit debat graag ook weer doen. Ik ben namelijk benieuwd of in het bijzonder de collega's van de linkse partijen in de Kamer ons zullen helpen bij het redden van de oerbossen. Zijn zij namelijk ook bekend met de nadelen van de hier besproken vormen van biomassa?

Om het geheugen even op te frissen: biomassa dient als vervanger, waarmee CO2-uitstoot wordt tegengegaan, maar het zal genoegzaam bekend zijn dat biomassa buitengewoon slecht is voor het milieu en ten koste gaat van vruchtbare landbouwgrond. Dit betekent dat wij het risico lopen dat voedselprijzen onnodig gaan stijgen. Landbouwproducten die op een eetbord behoren, belanden nu in de benzinepomp. Om aan de biomassawensen te voldoen moeten veel bossen, vooral de oerbossen, eraan geloven. Om aan de gestelde normen te voldoen is namelijk een landbouwoppervlakte nodig die twee keer groter is dan de oppervlakte van België, tenminste als wij onze vrienden van Greenpeace mogen geloven.

Is de staatssecretaris bekend met deze visie van Greenpeace en, zo ja, wat vindt hij daarvan? Het geeft voor de PVV in ieder geval aanleiding om straks in tweede termijn te overwegen een motie in te dienen die ertoe zou moeten leiden dat alleen biomassa geïmporteerd wordt die niet ten koste gaat van oerbossen en landbouwgrond. Zo kan ten minste door de bomen het oerbos nog steeds gezien worden. Het zou mooi zijn als de partijen die altijd beweren op te komen voor klimaat en milieu, die motie zouden steunen.

Het is eigenlijk merkwaardig dat de overheid biomassa subsidieert en zo bijdraagt aan de vernietiging van oerbossen en de stijging van voedselprijzen. Dat kan nooit de bedoeling zijn. Door middel van een tweede motie straks zullen wij de regering oproepen om in ieder geval alternatieve vormen van biomassa te onderzoeken om de bossen te sparen en de voedselprijzen niet onnodig te laten stijgen.

Door de vele nieuwe regels uit het door de PVV zo geliefde Europa komen ondernemers steeds vaker onder (regel)druk te staan. Zij moeten zich in allerlei bochten wringen om aan de gestelde eisen te voldoen. Die regeldruk en de bijbehorende kosten zijn voor ondernemers in de transportsector weer een extra last. Als je daarbij optelt dat er voor transportondernemers ook nog een boete in het vooruitzicht wordt gesteld als zij niet tijdig voldoen aan de gestelde normen, dan is Leiden in last. Die boete, zo hebben wij gezien, kan oplopen tot een paar maandsalarissen van Matthijs van Nieuwkerk. Dat is echt buitensporig hoog. Hoe wil de staatssecretaris deze regeldruk in goede banen leiden zodat ondernemers niet weer de dupe worden van het niet tijdig invoeren van de vele door Europa opgelegde regels en de vele hoge boetes, die in het vooruitzicht worden gesteld? En hoe gaan andere lidstaten om met die boetes?

De PVV staat voor onze bossen en onze ondernemers. Daarom hoopt zij dat de oerbossen niet worden ingeruild tegen de aanplant van biomassa en dat ondernemers gewoon kunnen blijven ondernemen zonder dat Brussel het zoveelste zwaard van Damocles boven hun hoofd hangt.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. D66 neemt het klimaatprobleem serieus. Het gebruik van duurzame biomassa kan een bijdrage leveren aan het terugdringen van CO2-uitstoot. Vandaag spreken we over de implementatie van de Europese regels op het gebied van hernieuwbare energie en biobrandstoffen. Met biobrandstoffen kunnen we op papier beginnen met het afbouwen van onze olieverslaving. Op papier, want het is nog maar moeilijk vast te stellen hoe duurzaam je tank nu werkelijk is. Als je twee stappen vooruitzet ten opzichte van fossiele brandstoffen maar weer anderhalve stap terug door concurrentie met natuur of landbouw, schiet je er niet veel mee op. Overigens geldt dat niet alleen voor biobrandstoffen, maar voor het gebruik van biomassa in het algemeen, zoals de commissie-Corbey terecht heeft opgemerkt. Dat betekent voor D66 vooral werk aan de winkel.

Zorg allereerst dat alle biomassa onder duurzaamheidscriteria valt, niet alleen biomassa voor brandstoffen, maar ook biomassa voor de bijstook in kolencentrales. Mijn fractie overweegt een motie op dit punt, zeker als het kabinet een bijstookverplichting overweegt.

Voorkom daarnaast concurrentie tussen verschillend gebruik van biomassa. Daarom vraag ik de staatssecretaris of hij eens op een rij kan laten zetten welke duurzaamheidscriteria er gebruikt worden om ervoor te zorgen dat alle biomassa in Nederland, waar relevant uiteraard, aan dezelfde standaarden voldoet met het oog op een level playing field tussen verschillende sectoren in de "bio-based economy". Graag een toezegging van de staatssecretaris op dit punt.

Ik kom bij de dubbeltelling van de tweede generatie biobrandstoffen. Een prikkel die de nu nog duurdere tweede generatie biomassa aantrekkelijk maakt is erg belangrijk, maar het dubbeltellen van CO2-reductie betekent in feite jezelf rijk rekenen met een CO2-reductie die je niet realiseert. Wellicht is het slimmer om de invloed van de eerste generatie biobrandstoffen wat naar beneden bij te stellen, aangezien daarbij effecten van "indirect land use" veel groter zijn. Is de staatssecretaris bereid, hier eens over na te denken en dit in Brussel aan te kaarten?

Lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor de certificering van duurzame brandstoffen, gebaseerd op de criteria uit de Europese richtlijn. Dat is vanuit het internemarktdenken natuurlijk suboptimaal. Ik begrijp ook eigenlijk niet goed waarom die beoordeling nu zo zou moeten verschillen. Maar goed, ik heb uit de richtlijn begrepen dat als de Europese Commissie een nationaal certificaat erkent, dit ook door andere overheden zal moeten worden erkend. Dat is een belangrijk gegeven.

Specifiek ten aanzien van rode diesel. D66 is voor het afschaffen van maatregelen die fossiele brandstoffen extra goedkoop maken. We vertrouwen erop dat ook de binnenvaart haar bijdrage wil leveren aan de verduurzaming van transport. Natuurlijk heeft het weinig zin om in een sector die zo internationaal is als de binnenvaart maatregelen te nemen die direct weglekken naar het buitenland. Hoe groot is het effect van de invoering van de bijmengnorm versus de accijnsvrijstelling? Het afbouwen van de accijnsvrijstelling zou pas echt een impuls geven aan de sector om te investeren in duurzaamheid. Hebben andere landen ook zo'n accijnsvrijstelling? Zo ja, laten we dan van de nood een deugd maken. Ik vraag de staatssecretaris dan ook om met zijn internationale collega's te overleggen om ook op dit punt te komen tot een verdere verduurzaming van de sector.

Twee kleine punten bij de voorgestelde implementatie. Ten eerste. Artikel 3a, artikel 1, eerste lid, gaat over "residuen van biologische oorsprong". Ik vraag de staatssecretaris om een toelichting of hier "residuen van plantaardige oorsprong" bedoeld is, omdat "biologisch" in Nederland ook staat voor "volgens specifieke criteria geproduceerde producten". Ik neem aan dat hier een bredere toepassing is beoogd.

Ten tweede de papieren handel. D66 is voorstander van het verlagen van administratieve lasten. Handel op papier toestaan kan daar een heel belangrijke bijdrage in leveren. Maar zoals eerder bij interruptie ook door anderen is aangekaart, hoe gaat de staatssecretaris zorgen voor voldoende controle op het systeem om de duurzaamheid effectief te waarborgen?

Nog een blik op de toekomst. De eerste generatie biobrandstoffen brengt een groot aantal discussies met zich, zeker in de context van de voedselbehoefte van een groeiende wereldbevolking. Wat D66 betreft, gaat food altijd voor fuel of fiber; laat dat duidelijk zijn. Voedsel is immers de enige brandstof waar de mens echt niet zonder kan. Overigens is nu veel olie nodig om een bord eten te produceren, maar dat is een ander debat.

Voor ons is als stip aan de horizon dat we in 2020 de doelstelling volledig zouden moeten halen met tweede, derde en wellicht tegen die tijd vierde generatie biobrandstoffen. Het moet in ieder geval drie kwart zijn, in lijn met wat daar in het rapport van de commissie-Corbey over staat. Daarom vraag ik de staatssecretaris om te komen met een duidelijke indeling van de beschikbare technologieën in de eerste en latere categorieën, die hij als leidraad voor deze doelstelling zal hanteren om ondernemers in de markt duidelijkheid te geven waar zij op moeten koersen bij het verduurzamen van biobrandstoffen.

De heer Samsom (PvdA):

Voorzitter. Mijn collega Leegte heeft gelijk dat dit een historische dag zou kunnen worden, met een historisch debat waarin wij historische resultaten boeken. Althans, hij zou gelijk kunnen krijgen als wij erin slagen om de vage doelstellingen uit het regeerakkoord, die vage cijfers, vast te leggen in de wet. Ik waarschuw de heer Leegte en de heer Haverkamp, want ik heb enige ervaring met de hardheid van regeerakkoorden: die valt reuze tegen. De heer Leegte zou gelijk krijgen als wij een stip aan de horizon creëren voor ons bedrijfsleven; als wij dit ons "spoetnikmoment" laten zijn, waarop Nederland besluit om in plaats van achterhoedespeler te zijn op het gebied van duurzame energie, koploper te willen worden. Op die manier kunnen wij ons milieu, onze energieafhankelijkheid, een dienst bewijzen, maar ook ons bedrijfsleven en onze werknemers. Wij kunnen zo ook onze innovatie bevorderen en groei en werkgelegenheid creëren. Dat zou allemaal kunnen als wij doen wat de heer Leegte zelf in zijn eerste termijn voorstelde: wij verankeren de nationale bindende doelstelling uit de Europese regelgeving gewoon in de wet.

Dat doen wij eigenlijk al voor een klein onderdeeltje, namelijk de biobrandstoffen. Vrijwel heel dit debat gaat over biobrandstoffen, maar een veel belangrijker aspect van deze wetgeving is de implementatie in de Nederlandse wetgeving van de richtlijn met de 14%-doelstelling voor Nederland. Wat is er eenvoudiger dan de 14%-doelstelling gewoon om te zetten in Nederlandse wetgeving? Dat kan bijvoorbeeld in de Elektriciteitswet worden opgenomen.

Gisteren kwamen er antwoorden op Kamervragen van een aantal fractievoorzitters over doelstellingen en hoe die worden vertaald. Uit die antwoorden blijkt dat als je 14% duurzame energie wilt halen in dit land, en je je richt op 10% biobrandstoffen, je 30% van je elektriciteitsvoorziening moet verduurzamen. Een overzichtelijke hoeveelheid, gelet op het feit dat president Obama vannacht voor 80% ging. Die doelstelling moet weliswaar in 2035 behaald worden, maar iedereen die terug rekent kan zien dat 30% in 2020 een gematigd realistische doelstelling is. Ik wil wel verdergaan, maar ik zal de coalitiegenoten niet tarten en wil hun eigen regeerakkoord gewoon vastleggen in de wet. Dat wil ik doen via een amendement dat ik bijna toevallig drie minuten na de suggestie van de heer Leegte indiende. Ik bied hem aan om het amendement te meeondertekenen.

Met dat amendement wordt in artikel 68 van de Electriciteitswet vastgelegd dat in Nederland in 2020 30% van de elektriciteit duurzaam moet worden opgewekt. Dat moet nog wel worden uitgewerkt, bij voorkeur in een systeem van een leveranciersverplichting. Dat is al voorbereid in artikel 77d, e en f van diezelfde Electriciteitswet. Die artikelen hoeven alleen nog maar even in werking gezet te worden. Wat mij betreft doen wij dat, maar dat is aan de minister van ELI, die over dat type wetgeving gaat. Dat zou de staatssecretaris even moeten doorgeven. Tot zover het belangrijkste deel van deze wetgeving.

De heer Leegte (VVD):

Ik heb de fractie van de PvdA gehoord. Wij zijn het eens dat wij de duurzaamheidsdoelstelling moeten halen. Dat staat niet voor niets met grote letters in het regeerakkoord. Er staat niet heel veel over in het regeerakkoord, maar dit staat erin en daarom is het zo belangrijk. Ik geef de heer Samsom echter in overweging dat hetgeen hij met zijn amendement wil regelen, exact de vraag behelst die de minister van ELI van deze Kamer gekregen heeft. De Kamer krijgt een antwoord terug op de vraag hoe het zit met de leveranciersverplichting, want daar gaat het amendement over. Het lijkt mij netjes dat wij even wachten hoe de minister het doet en regelt, in plaats van vooruit te lopen op een ander debat met een andere bewindspersoon en dit nu ook proberen te regelen, hoewel bewindspersonen met één mond spreken.

De heer Samsom (PvdA):

De vraag aan de minister van ELI was hoe hij precies de nationale doelstelling invult. Ik wacht rustig, met enig ongeduld, op het antwoord. Hierbij gaat het om de doelstelling zelf. Het gaat om de implementatie van een Europese richtlijn, die Nederland en alle andere Europese lidstaten tot een bepaald percentage duurzame energie in 2020 verplicht. Wat is er logischer dan die verplichting om te zetten in nationale wetgeving? Met grote instemming van de heer Leegte – dat heb ik in zijn eerste termijn vernomen – hebben wij dat voor bijvoorbeeld biobrandstoffen ook gedaan. Wij hebben gewoon een getal in de wet gezet. De heer Leegte wil dat zelfs verhogen. Dank daarvoor. Wij gaan daarin mee, mits aan alle tweede generatie voorwaarden wordt voldaan, et cetera. Dat kunnen wij voor elektriciteit ook doen. We moeten het voor warmte ook nog doen, maar de warmtewet ligt nog bij de Raad van State.

De heer Leegte (VVD):

De heer Samsom van de Partij van de Arbeid is nu semantisch bezig. De wat- en de hoe-vraag lopen door elkaar heen. Mijn voorstel is om het amendement aan te houden totdat wij de antwoorden hebben hoe wij het kunnen invullen. Anders wordt het een leeg iets en daar heeft niemand iets aan. Dat is nu juist de les uit het verleden. Laten wij geen loze woorden neerzetten, maar bekijken hoe wij de zaken die wij zo belangrijk vinden, kunnen aanpakken.

De heer Samsom (PvdA):

Moties worden aangehouden, omdat zij op elk gewenst moment weer kunnen worden ingediend. Bij amendementen is dat ingewikkeld, want als het wetsvoorstel is aangenomen, kunnen wij niet alsnog achteraf een amendement erin fietsen. Dan moeten wij aan initiatiefwetgeving beginnen. Ik ben tot alles bereid, maar laten wij het nu een beetje handig doen. Wij wijzigen nu de Elektriciteitswet 1998 op basis van een richtlijn die ons verplicht om een bepaalde doelstelling te halen. Ik vond het raar dat die verplichting, nota bene de belangrijkste inzet van de richtlijn, niet wordt omgezet in wetgeving. Wij kunnen dat nu doen.

Het is eigenlijk heel eenvoudig maar daarmee – daarin geef ik de heer Leegte gelijk – moet de hoe-vraag nog wel beantwoord worden. Wij hebben daarover een opvatting. Die hebben wij aan de minister laten weten. Desnoods ga ik zelf tot initiatiefwetgeving over, maar dan krijgen wij weer nieuwe debatten.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik wil even meeredeneren met de heer Samsom. Nederland heeft zich al verplicht aan het eindresultaat. Dat staat. Wij hebben aan de Europese tafel gezegd dat wij onze handtekening zetten. De heer Samsom wil het nu in de wet zetten, waarmee hij eigenlijk zegt dat hij de toezegging die de regering in Europa heeft gedaan, niet vertrouwt. Wat is nu echter deze wet? Hoe gaan wij die straks afdwingen? Wie gaan wij hiervoor verantwoordelijk houden? De wet zal ook gehandhaafd moeten worden. Als wij straks op 29% zitten, wie halen wij dan op met de politie?

De heer Samsom (PvdA):

Ik vertrouw de regering op haar woord zoals wij dat hier altijd doen, in deze Kamer en ook als zij in het Europese circuit toezeggingen doet namens de Nederlandse bevolking, die wordt vertegenwoordigd door ons. Daarna moet het echter nog wel handen en voeten krijgen en worden omgezet in instrumentarium. Daarvoor maken wij wetten. In de wet kan bijvoorbeeld een zorgplicht voor de minister worden opgenomen. De minister krijgt dan de wettelijke taak om ervoor te zorgen dat de doelstelling wordt gehaald. Die wettelijke taak biedt de minister aanknopingspunten om desnoods, als het tegenzit, met aanvullende regelgeving te komen.

Daarbij heb ik het echter niet gelaten, want ik wil zo veel mogelijk instrumenten in het systeem brengen opdat wij de doelstelling halen. Ik heb ook een taakstelling opgenomen voor producenten en leveranciers. Het interessante van deze wet is dat er al een taakstelling voor producenten en leveranciers in staat, namelijk om zo schoon mogelijk elektriciteit op te wekken. Dat was in de jaren zeventig natuurlijk wel voldoende. Tegenwoordig hebben wij iets meer haast door de klimaatverandering en oprakende energievoorraden. Nu maken wij van "zo schoon mogelijk" gewoon een getal. In principe is dat niets anders, maar praktisch maakt het een groot verschil. Wij gaan nu namelijk meters maken.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik constateer allereerst dat de heer Samsom en ik het met elkaar eens zijn dat de regering zich al gecommitteerd heeft in Europa. Daarvoor is deze wet niet nodig. Vervolgens wil de heer Samsom de regering helpen om die doelstelling te bereiken. Dat waardeer ik zeer, zeker gezien de rol die hij nu heeft ten opzichte van het moment – toen nog als lid van een coalitiepartij – dat het wetsvoorstel aan de Kamer werd gestuurd. Is het echter niet handiger om middelen te schrijven? Hij schrijft wel 30% neer – dat is eigenlijk een copy-paste van een Europese richtlijn – maar het gaat ook nog om de middelen waarmee de staatssecretaris straks de doelstelling zou kunnen halen.

De heer Samsom (PvdA):

In 2003 diende Kamerlid Samsom een amendement in om in de wet aan artikel 77 de onderdelen d, e en f toe te voegen. Die staan er ook in. Zo hoort dat natuurlijk ook. Dat zijn de middelen. Het enige dat de minister hoeft te doen en waar ik hem ook om heb gevraagd, is die in werking zetten. De heer Leegte zegt terecht tegen mij dat er nog een onderzoek aan vooraf moet gaan. Dat hoeft dan niet vandaag, maar als wij deze wet hebben aangenomen, is het gehele palet gereed. We hebben een toezegging in Europa, een commitment. Dat is mooi. Wij hebben dat omgezet in een zorgplicht in de wet en vervolgens hebben wij in dezelfde wet – mooier kan het bijna niet – ook de middelen toegevoegd, namelijk een leveranciersverplichting om de doelstelling te halen. Wij zijn klaar.

De heer Haverkamp (CDA):

Ik probeerde mee te wandelen met de heer Samsom, maar nu is hij mij kwijt in het bos. Hij heeft in 2002 een amendement ingediend, waardoor er middelen in de wet kwamen om doelstellingen te halen waarover wij ooit samen in een coalitie hebben gezegd dat wij ze zouden gaan halen. Ik begrijp nu dat geen enkele regering die middelen ooit gebruikt heeft en dat zij eigenlijk hebben gezegd deze terzijde te schuiven.

De heer Samsom (PvdA):

Daar hebt u helemaal gelijk in. Dat is buitengewoon teleurstellend van de kabinetten-Balkenende II, III en IV. Het interessante is dat ik maar één antwoord heb op iedere mislukking, namelijk een nieuwe poging, en dit is er weer een.

De heer Van Vliet (PVV):

Voorzitter. Ik heb hier de tekst van het amendement van de heer Samsom voor mij, die bestaat uit twee delen: artikel 68 en daarna een voorstel om artikel 68a in te voeren. Dat ziet er voor mij paradoxaal uit, want in artikel 68, lid 1, letter b, staat dat producenten en leveranciers tot taak hebben te bevorderen dat met ingang van 2020 minimaal 30%, enz. Vervolgens wordt in artikel 68a gezegd: onze Minister draagt zorg dat 30% enz. Dat vind ik een discrepantie. De heer Samsom legt de volledige verantwoordelijkheid bij de minister, terwijl de sector zelf alleen bevordert. De sector zelf speelt toch een cruciale rol? Als hij met windenergie aan de slag moet om aan die 30% te komen, moeten er centrales worden gesloten. Die bedrijven gaan voor de helft failliet, want dat kost nogal een cent. Moeten de bedrijven dan ook niet zelf de eerste snaar op die viool spelen? Hoe kan de minister daarvoor zorg dragen, als de energiebedrijven zelf alleen maar hoeven te bevorderen, terwijl zij toch echt aan de knoppen zitten?

Dat was vraag 1 en dan nu vraag 2. Als fiscalist werk ik altijd met keiharde cijfers. Mijn vraag aan de heer Samsom is hoe hij kan onderbouwen dat bij 14% duurzaam opwekken in 2020 30% van de elektriciteitsproductie duurzaam moet zijn. Waar is die 30% nu precies kei- en keihard onderbouwd? Kunnen we zoiets in Nederland überhaupt meten, weten of verwachten?

De heer Samsom (PvdA):

Het antwoord op vraag 2 is: die onderbouwing is geleverd door uw premier, en ook de mijne, overigens, de heer Rutte. Die geloven we toch wel? Gisteren gaf hij antwoord op Kamervragen van een aantal van onze collega's. Een van die Kamervragen luidde: hoeveel duurzame elektriciteit is er nodig om 14% duurzame energie te halen? Het antwoord was: minimaal 30%, dus dat heb ik vertaald.

Dan het antwoord op de eerste vraag. Dit zijn zogenaamde beginnende artikelen van een hoofdstuk. Bij die producenten zeggen we dat zij de taak hebben om dit te bevorderen. Daarmee waren we nog niet klaar, maar dat hebben we al in een ander interruptiedebatje afgehandeld. Hieraan wordt direct invulling gegeven in artikel 77d, e en f. De heer Van Vliet heeft gelijk dat het uiteindelijk de producenten en leveranciers zijn die daadwerkelijk duurzame energie maken en leveren. Tegelijkertijd geven we de minister in artikel 68a de zorgplicht, en dat heeft nog meer substantie, zoals je ook gemeenten zorgplicht geeft, bijvoorbeeld voor het opruimen van afval. Een gemeente of een minister is daarop dan aanspreekbaar, allereerst door ons. Ik geef hiermee de Tweede Kamer ook een extra middel in handen om de minister of de regering aan te spreken op het halen van deze doelen. Dat is wettelijk relevant, dat kan de heer Van Vliet in andere wetten nazoeken. Dat is een belangrijk onderdeel om een doelstelling dichter bij te brengen, maar hiermee regel je niet alles, vandaar die andere artikelen in dezelfde wet, zoals ik al eerder zei.

De heer Van Vliet (PVV):

Het is fijn dat de heer Samsom onze premier gelooft, maar wat vindt hij nu zelf van die 30%?

De heer Samsom (PvdA):

Ik vind het nog een beetje minimaal, maar dat woord staat er ook gewoon in. Ik dacht: ik tart het lot niet. Ik wil het regeerakkoord op dit punt nog wel als bodem in het systeem nemen, maar dan ook wel als harde bodem, vastgelegd in de wet.

Ik kan verder iets korter zijn, omdat de meeste collega's, dank daarvoor, hebben gesproken over de duurzaamheid van biobrandstoffen en dergelijke. Het is uiteindelijk vrij simpel. De meesten van ons willen wel een hogere doelstelling dan 4% in 2010, zoals Nederland nu heeft, want daarmee kom je niet echt tot 10% of misschien meer in 2020. Iedereen wil die stip op de horizon, maar iedereen wil ook dat die biobrandstoffen duurzaam zijn en dat daarvoor geen oerbossen hoeven te worden gekapt, zodat er CO2-verlies wordt geleden in plaats van winst. We weten dat die biobrandstoffen inmiddels beschikbaar zijn. Sterker nog, we weten dat zij in grote mate door Nederlandse bedrijven worden gemaakt. BioMCN in Delfzijl koopt voor een paar euro een oude fabriek van Akzo en bouwt deze om tot een fabriek voor een duurzame toekomst, met veel banen, groei en innovatie. Dat zijn dingen die ik graag wil bevorderen en liefst zo direct mogelijk.

Het voorstel van de fractie van de Partij van de Arbeid zou zijn om met die 4% die criteria in te vullen, waar we heel ingewikkeld over doen. Dat moeten we ook gewoon doen, dat ben ik met iedereen eens, maar we tellen er wat bij op. We zeggen dat er nog een paar procent biobrandstof in nieuwe benzine moet en dat deze uitsluitend moet komen uit de tweede generatie, of uit de derde of vierde, als deze er is, maar dat is voorlopig nog niet het geval. Dan hogen wij niet alleen de doelstelling op, maar ook de duurzaamheidsambitie van ons biobrandstoffensysteem en daarmee – ik kan het niet vaak genoeg benadrukken – creëren wij banen en werkgelegenheid. Het is bovendien aardig dat dit vooral in het noorden het geval zal zijn, een regio die dat hard kan gebruiken.

Tot slot nog twee kleinere, maar niet onbelangrijke punten. De eerste is groen gas. Via deze richtlijn moet ook worden geregeld dat groen gas toegang krijgt tot het Nederlandse aardgasnet. Wij hebben hierover al gesproken tijdens eerdere debatten, maar nu ligt wetgeving voor om dit handen en voeten te geven. Dit moet wel door middel van een ministeriële regeling gebeuren – ik kan het dus alleen via een motie regelen – maar voorafgaand daaraan is de vraag of de staatssecretaris wil toezeggen dat de regering op zo kort mogelijke termijn de Regeling aansluittarieven gas zodanig zal wijzigen dat groen gas de aansluiting krijgt op het gasnetwerk. Dit zou dan niet moeten gebeuren tegen de volle honderd procent van de kosten van die aansluiting zoals voor gewone aansluitingen geldt. Bij groen gas worden veel extra kosten gemaakt, omdat het gas moet worden omgewerkt tot methaan zoals wij dat kennen uit het gasfornuis. Ik zou graag zien dat die extra kosten worden verdeeld tussen de producent, die wel een deel daarvan moet dragen, en de netbeheerder volgens een verdelingsformule 75%-25%. Op die manier wordt de aansluiting van groen gas bevorderd.

Als wij dan toch duurzamer gaan inkopen, dat is de derde richtlijn, moet dat ook in de wet worden opgenomen. Tot nu toe is er geen enkele wet gewijzigd; er worden alleen Algemene Maatregelen van Bestuur gewijzigd. Daarom ook hier de vraag of in de AMvB spijkers met koppen worden geslagen. Wordt in de AMvB neergelegd dat de personenauto's die het Rijk koopt via directe aankoop of via aanbesteding, altijd label A zullen hebben en geen label minder dan dat? A is eigenlijk nog ruim genomen, je zou ook een harde CO2-ondergrens kunnen nemen, maar laten wij proberen om in ieder geval label A vast te leggen. Dit geldt ook voor uw eigen auto, zeg ik tegen de staatssecretaris.

Staatssecretaris Atsma:

Voorzitter. Dank voor hetgeen is ingebracht, de gestelde vragen en natuurlijk ook voor de niet-gestelde vragen, want er hadden er meer gesteld kunnen worden.

Ik feliciteer de fractie van GroenLinks die de afgelopen dagen een nieuw lid heeft kunnen verwelkomen. De maidenspeech van de heer Van den Berge is die gelukwens alleszins waard; een aantal afgevaardigden heeft daarop al gewezen. Ik ben blij hem hier in dit huis te mogen ontmoeten en met hem van gedachten te mogen wisselen. Zijn bijdrage bevat elementen die mogelijk effect en invloed zullen hebben op de uitkomsten van datgene waaraan het kabinet en het land werken. Dat is in de kern ook het werk van een Kamerlid. Dus van harte welkom!

Wij spreken vandaag over de implementatie van een aantal richtlijnen. Voor zover ze door de leden naar voren zijn gebracht, hoef ik ze niet opnieuw in algemene zin te bespreken. De uitgangspunten die ertoe hebben geleid dat de richtlijnen nu voorliggen, zijn volstrekt helder. Het zal volstrekt helder zijn waarom wij nu bijvoorbeeld komen met het feit dat voor de biobrandstoffen wordt uitgaan van een aantal duurzaamheidscriteria. Sterker nog, wij hadden net als een aantal leden graag gezien dat de implementatie van de richtlijnen eerder was behandeld opdat een en ander per 1 januari 2011 bij wet geëffectueerd had kunnen worden. Nu wordt de richtlijn met terugwerkende kracht geïmplementeerd en ik hoop van harte dat de vaart die er nu in zit, er ook in blijft. Dit geldt zowel voor deze Kamer als voor de Senaat.

Wij vinden het belangrijk om nu de richtlijnen te implementeren, niet alleen vanwege het belang voor het mondiale klimaatbeleid en de bijdrage die Nederland daaraan kan leveren, maar ook vanwege de betekenis voor de economie, voor het bedrijfsleven. In algemene zin is duurzaamheid de essentie van verschillende richtlijnen, maar tegelijk vinden wij dat de implementatie ook van belang is voor het kunnen blijven garanderen van een gelijk speelveld voor het bedrijfsleven. En bij een gelijk speelveld geldt ook dat het bedrijfsleven zekerheid wil hebben over consistent beleid van de overheid. Ik vind dat ook dat element bij de implementatie van deze richtlijnen bij iedereen tussen de oren moet gaan zitten: het bedrijfsleven vraagt terecht om zekerheid van de overheid en de overheid moet die voor de komende jaren kunnen en willen geven. Kortom, in onze beleidsbenadering kiezen wij voor die zekerheid, wat in algemene zin betekent dat via een aantal, soms kleine, stappen bij de Europese doelstellingen willen komen. Het bedrijfsleven kan zich ook in die stappen vinden. Een aantal leden wees al op de inspanningen van de commissie-Corbey samen met bedrijfsleven en betrokken ngo's in de afgelopen tijd. Het lijkt me goed om te benadrukken dat je het brede draagvlak dat juist daardoor is gecreëerd voor de implementatie van de richtlijn zou moeten willen koesteren. Als er zo'n steun is vanuit de breedte van de samenleving – ngo's, bedrijfsleven, commissie-Corbey – weet je in ieder geval dat je heel zwaarwegende redenen moet hebben om deze wet en de implementatie ervan te willen aanpassen of wijzigen.

In het licht van wat is gezegd, lijkt het mij goed om er altijd bewust van te zijn dat het Europese speelveld voor het bedrijfsleven belangrijk is, maar dat met de stap-voor-stapbenadering ook iedereen mee kan komen. Dat heeft het grootste effect en leidt ook tot een breder draagvlak, dat weer absoluut nodig is om de doelstelling te kunnen halen. Een aantal leden stelde de algemene vraag of we de Europese doelstellingen, zoals de 14% bij de duurzame-energieambitie, wel gaan halen. Ik hecht eraan om te zeggen dat de overheid zo'n ambitie kan formuleren, maar wel 16 miljoen Nederlanders en vele bedrijven nodig heeft om die gezamenlijk te realiseren. Vandaar mijn appel aan allen om daarmee nadrukkelijk rekening te houden.

Ik kom hiermee bij de afronding van mijn algemene deel en wil nu overgaan tot het beantwoorden van een aantal vragen.

De heer Paulus Jansen (SP):

Voorzitter. De staatssecretaris heeft op zich natuurlijk volkomen gelijk dat alle Nederlanders te maken hebben met het realiseren van die doelstelling, net zoals alle Nederlanders te maken hebben met het zich houden aan een bepaalde maximumsnelheid. Maar in die laatste situatie zegt de rijksoverheid wel wat de democratisch gelegitimeerde grens is: tot hier en niet verder, en als je daaroverheen gaat, zwaait er wat. Het is dus logisch dat ook anderen dan de overheid verantwoordelijkheid dragen, maar er moet worden gesanctioneerd als mensen zich ergens niet aan houden. Is de staatssecretaris het daarmee eens?

Staatssecretaris Atsma:

Daarmee ben ik het zeker eens. Als wetten en regels zijn vastgesteld, hoort daar een toezicht- en sanctiebeleid bij; dat lijkt mij volstrekt helder. Als hier wordt besloten tot wet- en regelgeving, moet iedereen zich daar natuurlijk aan houden. U hebt daarover een aantal algemene vragen gesteld, maar voor de implementatie van Europese richtlijnen geldt exact hetzelfde als voor alle wetten: wetten zijn er om je aan te houden.

De heer Paulus Jansen (SP):

In dat geval kan de staatssecretaris toch ruimhartig verklaren dat wij die 14% gaan halen, evenals die 30% duurzame elektriciteit? Hij gaat namelijk alle wetten en alle flankerende beleidsmaatregelen zodanig regelen, dat die percentages worden gehaald. De staatssecretaris kan hier dus toch gewoon toezeggen dat wij dat gaan doen?

Staatssecretaris Atsma:

Ik geloof niet dat hier iemand is geweest die heeft gezegd dat wij de doelstellingen niet gaan halen; ik ben dat althans niet geweest. Sterker nog, ik zeg dat wij de ambities en doelstellingen gaan halen. Over de weg daarnaartoe is nu met de Kamer discussie, over een procentje meer of een procentje minder. De weg naar het doel is één ding, zoals gezegd een stip aan de horizon. Die stippen op de horizon voor verschillende doelstellingen zijn concreet, daar houd je je aan. Daar heeft Nederland zich aan te houden, evenals de 26 andere Europese lidstaten.

De heer Paulus Jansen (SP):

Mag ik concluderen dat het realiseren van het doel niet afhankelijk is van het al dan niet invullen van de green deal? Gaan de staatssecretaris en zijn collega's regelen dat we die doelen hoe dan ook halen?

Staatssecretaris Atsma:

Natuurlijk, want de ambitie is om de doelen te halen. Je moet zorgen dat het doel gehaald kan worden op een manier die voor iedereen mee te maken is: bedrijven, particulieren, kortom de breedte van de samenleving. Het is juist daarom zaak om te proberen, en het woord green deal brengt dat al met zich mee, vooraf een zo breed mogelijk draagvlak te creëren. Dat dient te gebeuren voordat je een aantal concrete stappen, maatregelen of initiatieven neemt. Ik heb niet voor niets eerder gewezen op datgene wat de commissie-Corbey heeft gedaan. Daardoor is draagvlak gecreëerd binnen de ngo's en het bedrijfsleven die gezien mogen worden als vertegenwoordiging van een groot deel van de samenleving. Compromissen en afspraken die een breed draagvlak hebben, moet je dan ook koesteren. Dat is de beste garantie om de doelstelling voor 2020 te halen. Daarom hecht ik daar zeer aan en heb ik daarover geen twijfel: die doelstelling wordt gehaald. We zouden geen knip voor de neus waard zijn als we daaraan zouden twijfelen. Sterker nog, ik twijfel er in elk geval niet aan.

De heer Samsom (PvdA):

De staatssecretaris twijfelt er niet aan, maar zijn eigen planbureau wel. Sterker nog, het planbureau twijfelt niet, maar heeft zwart op wit gezet dat de doelstelling niet wordt gehaald. Wanneer de staatssecretaris hier stellig beweert dat de doelstelling wel wordt gehaald, dan zal er op zijn minst een aanvulling moeten komen en zal moeten worden aangegeven waarom zijn eigen planbureau volstrekt ongelijk heeft. Kan de staatssecretaris daar een antwoord op geven?

Staatssecretaris Atsma:

Als ik kijk naar de ambitie en het stappenplan van Schoon en Zuinig uit de vorige kabinetsperiode, dan zitten we op koers. Wat dat betreft heb ik geen enkele reden om eraan te twijfelen de 14%-ambitie te halen in het jaar 2020. Dit kabinet zal, en een aantal Kamerleden heeft daar ook op gewezen, op korte termijn ook met een aantal vervolgstappen komen. Ik heb de agenda voor dit jaar van het ministerie van I&M aangeven. Verder zal de minister van ELI in april met een beleidsbrief komen met elementen die er allemaal toe leiden dat de stappen richting 2020 hoe dan ook gehaald zullen worden.

De heer Samsom (PvdA):

Mag ik van u dan de toezegging dat u bij het leveren van aanvullende beleidsinstrumenten ook een nieuwe analyse van het planbureau geeft, waarbij dit keer het gewenste eindresultaat wel onder de streep staat?

Staatssecretaris Atsma:

Ik heb gezegd dat de minister van ELI op verschillende momenten met passende maatregelen, suggesties en voorstellen komt. En verder heeft een aantal Kamerleden al aangegeven dat de minister van ELI heeft aangekondigd in april met een beleidsdocument te komen dat met name de duurzame energievoorziening raakt. Ik vind dat de heer Samsom even zijn geduld moet kunnen bewaren en niet al te snel moet concluderen dat we het niet halen. Wij zitten op koers. Ik heb verder al aangegeven dat de ambities uit het beleidsdocument van het vorige kabinet, Schoon en Zuinig, nog steeds staan. Wij zitten op schema om te komen tot die 14%. Ik zie dan ook geen reden om te betwijfelen of wij die doelstelling halen. Dat de praktijk soms weerbarstiger is dan wij achter ons bureau veronderstellen, is ook niet iets van vandaag of morgen. Het is en blijft noodzakelijk om te anticiperen, maar dat laat onverlet dat er geen reden is om te betwijfelen of wij de 14%-doelstelling gaan halen.

De voorzitter:

Ik stel voor dat de staatssecretaris verder gaat met de beantwoording van de vragen.

Staatssecretaris Atsma:

Voorzitter. Er zijn nogal wat vragen gesteld. Zonder iemand tekort te willen doen, reageer ik om te beginnen op de opmerkingen die de heer Van den Berge namens de GroenLinks-fractie in zijn maidenspeech heeft gemaakt. Andere afgevaardigden deden het ook, maar hij wees nadrukkelijk en terecht op het belang van de sociale criteria voor de richtlijnen die wij vandaag bespreken. Ik ben het dan ook met hem eens dat wij in de meest brede zin moeten kijken naar die sociale criteria.

Hoe ga ik dat doen? Mijns inziens ligt het voor de hand dat ik dat ga doen in het gremium van de Europese raden en in het bijzonder bij de bewindslieden die betrokken zijn bij de Milieuraad. Er zijn natuurlijk nog tal van andere mogelijkheden om deze problematiek aan te kaarten. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het ministerie van ELI, want dat ministerie heeft ook de nodige opties om aandacht te vragen voor de sociale criteria. Ten slotte zijn de zogenaamde "round tables" een mogelijkheid, maar daar wordt toch vooral gesproken over generieke, wereldwijde afspraken, wat een zekere vrijblijvendheid met zich brengt.

Al met al vind ik het dus met het oog op de toekomst terecht dat mij is gevraagd om het element van de sociale criteria nadrukkelijk mee te nemen. Ik denk dat ik dat het beste kan doen via het Europese podium. Het heeft namelijk geen zin dat Nederland die weg alleen zou gaan bewandelen, omdat er geen zekerheid is dat de buurlanden ons op een gegeven moment volgen. Noch Nederland, noch onze buurlanden, noch de landen waarop wij ons hierbij vooral richten, is hierbij gebaat. Ik neem de suggestie van de heer Van den Berge dus graag over en zeg hem toe dat wij het mee zullen nemen in onze overleggen met onze collega's in Brussel.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Ik bedank de staatssecretaris voor deze toezegging. Ik vraag hem wel de Kamer hierover in de volgende geannoteerde agenda van de Milieuraad te informeren. Wij kunnen naar aanleiding van die agenda vervolgens van gedachten wisselen over de precieze invulling van die criteria en het traject op weg naar die criteria.

Staatssecretaris Atsma:

Verschillende momenten lenen zich ervoor om dit onderwerp aan de orde te stellen. De Milieuraad is er daar inderdaad een van. Ik zeg toe dat ik terugkoppel naar de Kamer wat de reacties waren wanneer dit onderwerp daar aan de orde is geweest. De agenda moet zich hier echter wel voor lenen en ik weet niet of dat het geval is bij de volgende Milieuraad. Ik zei echter al tegen de heer Van den Berge dat wij dit onderwerp niet alleen in de Milieuraad aan de orde kunnen stellen, maar ook bij tal van andere overleggen waarbij de overheid betrokken is.

De Kamer heeft vorige week mogen overleggen met Eurocommissaris Hedegaard die verantwoordelijk is voor het klimaatbeleid. Ik kan mij voorstellen dat dit soort informele overleggen van de Kamer met een Eurocommissaris als Hedegaard wordt aangegrepen om het aspect van de sociale criteria aan de orde te stellen. Ik zal dat zelf zeker doen en uiteraard rapporteer ik de Kamer daarover. Aan de hand van de agenda bepalen wij of de Milieuraad zich leent voor dit onderwerp. Het is waar dat wij dit onderwerp ook sec aan de orde kunnen stellen, maar in mijn beleving is het beter om expliciet aandacht te vragen voor een onderwerp als er een goed gedocumenteerd stuk voorligt. Overigens doen wij het nooit alleen maar met andere partijen. Die heb je daar echt bij nodig.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Het is heel mooi dat de staatssecretaris zegt dat hij het niet alleen in de Milieuraad aan de orde zal stellen, maar ook in allerlei andere overleggen. Dank daarvoor! Is de staatssecretaris bereid om de Kamer daarover vooraf te informeren, opdat wij daarover uitgebreid met elkaar van gedachten kunnen wisselen? Ik vraag dat, omdat ik hierover niet alleen achteraf wil worden geïnformeerd. Of de minister ons informeert in een brief of een geannoteerde agenda, maakt mij niet uit, als hij ons maar vooraf informeert.

Staatssecretaris Atsma:

Dat is geen probleem. De agenda's van alle raden, of ze nu in Luxemburg of in Brussel worden gehouden, en de inzet daarbij van de Nederlandse regering, worden immers met de Kamer gedeeld. Ik meen uw Kamer goed genoeg te kennen om vast te kunnen stellen dat de Kamer dat soort momenten absoluut niet ontgaat. Ik twijfel niet aan de alertheid van uw kant. Ik zal er ook zeker voor zorgen dat daaraan in de voorbereiding op de raden aandacht wordt besteed. Dat is geen probleem.

Voorzitter. De heer Haverkamp heeft in zijn inleidende opmerkingen als eerste, gevolgd door de heer Leegte en mevrouw Van Veldhoven en anderen, aandacht gevraagd voor het elektrisch rijden. Waar staan wij nu, wat gaan wij doen en op welke manier kan dat gestimuleerd worden? Ik ben niet in Utrecht geweest bij de start van het project met de taxi's, maar ik heb daar wel kennis van genomen. Ik heb ook van nabij gevolgd wat daar is gebeurd. Ons ministerie heeft ook proactief een bijdrage geleverd aan het mogelijk maken van het project. Wij zijn daarbij in die zin betrokken. Ik heb vorige week zelf via de dienst Rijkswaterstaat een zestal elektrische auto's symbolisch in ontvangst mogen nemen omdat wij vinden dat je als rijksoverheid in proactieve zin het voortouw kunt nemen in het stimuleren van schoon en zuinig rijden op een milieuverantwoorde manier. Wij hebben zes elektrische auto's aangeschaft voor onze dienst Rijkswaterstaat. De ambitie is erop gericht om dat aantal de komende jaren substantieel uit te breiden naar een aantal van honderden.

Ik heb evenwel bij de presentatie van het initiatief aangegeven dat er best een aantal dilemma's is waardoor de wens soms een klein beetje de vader van de gedachte is. Een van de grote problemen is de actieradius van de elektrische auto; de elektrische auto is prima te gebruiken als alternatief voor het woon-werkverkeer, maar de langere afstanden vormen gewoon nog een probleem. De accucapaciteit vormt een probleem. De oplaadcapaciteit en de oplaadmogelijkheden van de accu's vormen een probleem. Het aantal oplaadpunten in Nederland vormt een probleem. De standaardisering van het systeem, kijkend naar de verschillende types, modellen en merken, vormt een probleem. Dat zijn problemen die op te lossen zijn. Voor een deel kan de overheid daarop een stimulerend beleid voeren, maar het betekent wel dat de ontwikkeling van elektrische auto's dan niet heel snel gaat.

Op het moment gaat het in Nederland nog maar om een zeer beperkt aantal. Wij moeten ons daarvan goed bewust zijn. Een schaalsprong van 1000 elektrische auto's naar enkele honderdduizenden kan de overheid niet afdwingen. De overheid wil dat ook niet afdwingen. De industrie, technologie en de innovatie moeten vooral uit de sectoren zelf komen. Alleen door toename van de massa kan de noodzakelijke prijsdaling van de elektrische auto worden bewerkstelligd. Kortom, het is niet zo dat binnen een paar jaar een ontwikkeling op gang komt die tegemoetkomt aan wat hier wordt gesuggereerd. De overheid stimuleert en faciliteert, bijvoorbeeld met het bekende E-team. Overigens zit de elektrische auto bij collega Verhagen op het ministerie van ELI. De vraag kan natuurlijk zijn: wat gebeurt er verder? Er is fiscaal een aantal maatregelen getroffen. De heer Van Vliet zal dat als financieel specialist van de fractie van de PVV ongetwijfeld herkennen. Er is een aantal fiscale maatregelen die een impuls moeten geven aan het bevorderen van de elektrische auto. Sneller dan snel gaan wij op dit moment echter niet. Wij zijn vooral afhankelijk van marktfactoren.

De heer Leegte (VVD):

Voorzitter. Voor de geschiedenisboekjes merk ik op dat de VVD-fractie geen pleidooi heeft gehouden voor het stimuleren van elektrische auto's. Ik heb wel gevraagd om ervoor te zorgen dat de overheid niet kiest voor technieken maar voor normen. Bij de nadelen van elektrische auto's die de staatssecretaris schetst, hoort in mijn beleving ook het energieverbruik. Dat zou best hoger kunnen zijn dan dat van conventionele auto's. Om al deze redenen vindt de VVD-fractie het onverstandig dat de overheid nu een techniek wil voorschrijven.

Staatssecretaris Atsma:

Dit raakt ook aan de opmerkingen van de heer Haverkamp, die nadrukkelijk heeft gepleit voor een outputbenadering. Ook mevrouw Van Veldhoven en andere afgevaardigden hebben gezegd dat je vooral moet kijken naar de uitstoot en dat je die moet aanpakken. In die zin ben ik met de heer Leegte van mening dat je niet per definitie de techniek moet voorschrijven, maar dat je moet kijken naar de doelen die je wilt bereiken. Ik denk dat wij het op dat punt volstrekt met elkaar eens zijn. Ik waarschuw de Kamer dat wij de aanbestedingsmogelijkheden die vanuit de overheden op ons bord liggen, niet te snel moeten benutten om techniekvoorschriften erin te fietsen. Dat lijkt mij absoluut het verkeerde signaal. Ik ben dus erg voor het werken met de doelen die je wilt bereiken. Er zijn verschillende middelen om een en ander te realiseren. Sec kijken naar de technische mogelijkheden is echter een risicovolle weg. Ik heb dat al geïllustreerd aan de hand van de elektrische auto. Dat is een fantastisch initiatief, maar wel met zijn eigen beperkingen. Dat moet dus zijn tijd hebben. Dat kan de overheid niet afdwingen; hoe graag wij dat ook zouden willen. Ik kijk naar de prijzen, de actieradius en de mogelijkheid om de accu's van de elektrische auto's te laden. Dat zijn zaken waaraan je volop moet blijven werken. Er kan wel een beroep op het kabinet en op andere overheden worden gedaan in de zin dat de overheid het voorbeeld geeft waar dat kan. Ik heb het voorbeeld gegeven, of het nu gaat om de elektrische auto of om andere initiatieven. Waar het kan en waar het verantwoord is, moet je het zeker niet laten. De branche is er overigens ook blij mee.

De voorzitter:

Mag ik de staatssecretaris ter overweging geven om kort en puntig op de diverse vragen te reageren?

Staatssecretaris Atsma:

Ik ga heel snel, voorzitter. De heer Haverkamp heeft gevraagd of wij het doel halen. Ik heb naar aanleiding van een interruptie van de GroenLinks-fractie al gezegd dat wij het doel halen.

De heer Haverkamp heeft ook gevraagd wat er gebeurt als de EU-lidstaten het doel niet halen. In algemene zin: als de doelen van richtlijnen waartoe iedereen is verplicht niet worden gehaald, is er uiteraard sprake van een ingebrekestelling. Deze ingebrekestelling vanuit de EU ten opzichte van de lidstaten liegt er niet om. Ik kan uit het recente verleden een aantal voorbeelden geven waarin wij daarmee zijn geconfronteerd. De heer Haverkamp kent ze ongetwijfeld ook. De wet is de wet. Ook de Europese wet is de Europese wet. De richtlijn wordt geïmplementeerd en dan is het ook volstrekt helder hoe je je daaraan moet houden. Mevrouw Van Veldhoven heeft een opmerking gemaakt over de certificeringssystemen. Zij heeft eigenlijk het antwoord al gegeven dat ik zou geven aan de heer Haverkamp. Als de EU een certificeringssysteem in Nederland erkent, is het ook helder; dan is het klaar. In die zin moet je elkaars certificeringssystemen ook accepteren, wat mij betreft. Er is ook geen reden om daaraan te tornen. Ten aanzien van de aanbestedingen heb ik al tegen de heer Haverkamp gezegd dat de emissie-eisen het vertrekpunt moeten zijn. Het gaat dus niet om de techniekbenadering.

De heer Haverkamp heeft een aantal opmerkingen gemaakt over transparantie. Het gaat dan om datgene wat hij heeft gezegd over de jaarlijkse of de halfjaarlijkse check van de grondstoffen van de brandstof. Is daarop voldoende zicht? Moet het nog beter? De toezegging die mijn voorganger aan de Kamer heeft gedaan hield in dat de transparantie inderdaad moet worden gewaarborgd door een jaarlijkse rapportage. Wij hebben dat tot nu toe op vrijwillige basis gedaan. Met de implementatie van deze richtlijn wordt datgene wat moet worden gerapporteerd, vanaf 2011 onderdeel van de wet. Wij hebben de NEa, de Nederlandse Emissieautoriteit, gevraagd om dat te doen. De transparantie heeft daarmee zijn beslag gekregen. Ik zou u willen vragen om ook dat als zodanig als vertrekpunt te nemen bij de suggestie die wordt gedaan om bijvoorbeeld twee maal per jaar een dergelijke rapportage te laten overleggen. Ik weet niet of dat verstandig is en ook niet of dat nodig is, zeker niet als ik het koppel aan de opmerkingen van de heer Leegte over het naar een volgend jaar kunnen meenemen van ambities, doelstellingen en hoeveelheden, dus over de mogelijkheid tot verevening, als het ware. Dan is bij mij onmiddellijk de vraag aan de orde wat de meerwaarde is van een halfjaarlijkse rapportage. Ik vraag de heer Haverkamp dus met klem om nog eens na te denken over die halfjaarlijkse rapportage. De richtlijn verplicht het bedrijfsleven tot het opstellen van een jaarrapportage. Daarvoor is ook binnen het bedrijfsleven op zich draagvlak, al moet dat dan soms dingen publiceren die het bedrijfsvertrouwelijke heel dicht naderen. Ik kan mij dus voorstellen dat bedrijven daar in eerste instantie huiverig voor zijn en dat zij zeggen: goed, we spreken af dat we de gevraagde jaarrapportage aanleveren, maar een halfjaarlijkse rapportage ... Ook ik zie daarvan de meerwaarde op dit moment niet in. Ik zou de heer Haverkamp dus willen vragen om daarover toch nog eens na te denken, zeker ook met het oog op de kosten.

De voorzitter:

Er is een vraag van de heer Haverkamp.

De heer Haverkamp (CDA):

Voorzitter. Die vraag had ik al enige tijd geleden willen stellen, want we hebben het hier wel over wetgeving en het is wel goed om zeker te weten waarover wij het hebben. Als u het goed vindt, verzoek ik u om in de toekomst iets eerder interrupties toe te staan.

Het antwoord van de staatssecretaris op mijn vragen over de certificering was mij bekend, want dat stond ook in de stukken. Als Europa iets verplicht stelt, iets erkent als certificering, werkt dat door. De vraag is alleen hoe de staatssecretaris daarmee omgaat. Zodra wij in Nederland een certificaat hebben, draagt de staatssecretaris dat dan actief voor aan de Europese Commissie? Dat was mijn eerste vraag. Ik wacht het antwoord van de staatssecretaris daarop af en stel dan mijn tweede vraag.

Staatssecretaris Atsma:

Ja, en dan zal Brussel dat uiteraard moeten beoordelen. Het gaat dus actief naar Brussel.

De heer Haverkamp (CDA):

Dank u voor de toezegging dat u dat actief zult inbrengen.

In het kader van het amendement merk ik op dat ons informatie heeft bereikt dat bedrijven de informatie al tweejaarlijks aanleveren. Het enige wat wij zeggen is: maak die informatie ook bekend. Begrijp ik goed van de staatssecretaris dat die tweejaarlijkse aanlevering niet plaatsvindt, maar dat die maar eens per jaar plaatsvindt?

Staatssecretaris Atsma:

Bedoelt u tweejaarlijks of halfjaarlijks? Twee keer per jaar of ...

De heer Haverkamp (CDA):

Twee keer per jaar.

Staatssecretaris Atsma:

Dat is wat anders dan eens in de twee jaar. Als het gaat om de wijze van rapporteren, gaan wij eigenlijk al een stap verder dan wat Europa strikt genomen vraagt. Europa vraagt aan de landen om te rapporteren, terwijl wij de bedrijven nu vragen om soms ook bedrijfsgevoelige informatie te rapporteren. Op grond van wat in een eerder debat met de Kamer is gewisseld en van de toezegging die mijn voorganger heeft gedaan dat er transparantie moest zijn, hebben wij de afspraak met het bedrijfsleven gemaakt dat er jaarlijks wordt gerapporteerd. Dat heb ik al gezegd. Het bedrijfsleven rapporteert aan de NEa en de NEa koppelt het vervolgens terug naar de overheid, zodat zij aan Brussel kan rapporteren. Als de heer Haverkamp nu vraagt om in plaats van een jaarlijkse rapportage een halfjaarlijkse rapportage door te voeren, dan is mijn vraag echt of dat inderdaad die substantiële meerwaarde heeft die hij daarin ziet. Ik wijs daarnaast op het feit dat bedrijven daar grote moeite mee hebben. In de praktijk zal het bovendien kostenverhogend werken.

De heer Haverkamp (CDA):

Juist vanwege de toezegging van de ambtsvoorganger van de staatssecretaris, waarmee mijn fractie zo blij was, heeft zij gezegd, dat ook terug te verwachten in de wetgeving. In de wetgeving staat daarover echter niets. De staatssecretaris verwijst naar de reactie van het bedrijfsleven, maar het bedrijfsleven zegt: we hebben hard onderhandeld en die verplichting is van tafel, dus we hoeven niet meer op bedrijfsniveau te rapporteren; het wordt geaggregeerd. Mijn fractie vindt juist die transparantie zo belangrijk en heeft daarom dat amendement ingediend. In de hoop de bezwaren van de staatssecretaris weg te nemen, ben ik best bereid, te overwegen "eens per jaar" te zetten waar nu "twee keer per jaar" in het amendement staat.

Staatssecretaris Atsma:

De eventuele veronderstelling van ondernemers dat zij niet jaarlijks hoeven te rapporteren aan de NEa, is fout. Zo heb ik de afspraken althans niet verstaan; ik heb verstaan dat er jaarlijks wordt gerapporteerd. Dat geldt dus voor alle betrokken bedrijven. Die betrokken bedrijven – de aantallen staan in de stukken – accepteren dat volgens mij ook. Het is een direct gevolg van de richtlijn. Als de heer Haverkamp het nog eens in de wet verankerd wil zien, dan dring ik er erg bij hem op aan om het te beperken tot een jaarlijkse rapportage. Dat is ook het meest effectief, het meest logisch en het voorkomt een onnodige lastenverhoging. Dat is de handreiking die ik in uw richting kan doen: geen halfjaarlijkse maar een jaarlijkse rapportage. Wat mij betreft hoeft het niet in de wet. Ik laat het oordeel graag aan uw Kamer, want wij hebben die afspraak gemaakt en de commissie-Corbey heeft daar uitdrukkelijk ook naar gekeken. Maar als u zegt dat u die borgstelling nog eens extra erin wilt hebben, laat ik het oordeel over het amendement aan uw Kamer.

Dan heb ik van de heer Jansen een aantal vragen gekregen die in algemene zin het onderwerp raken en vooral ook het element van de vaste biomassa. Daarnaar heeft uw Kamer in den breedte gevraagd. Wij spreken vandaag vooral over de biobrandstoffen en niet zozeer over de vaste biomassa. Dat komt ook doordat wij het hier hebben over de interpretatie van een drietal Europese richtlijnen, waarin nadrukkelijk ook over de biobrandstoffen wordt gesproken en met name ook over de vloeibare en de gasvormige. Over de vaste biomassa heb ik bij mijn weten ook tijdens de begrotingsbehandeling al laten doorschemeren dat het goed is dat wij kijken naar duurzaamheidscriteria. Ik zal bevorderen dat de minister van ELI ook aan deze wens, die Kamerbreed leeft, tegemoetkomt door daarover in zijn brief van april opmerkingen te maken. Ik kan mij daar alles bij voorstellen en het is goed dat wij daarnaar kijken. Alleen, om dat nu bij deze wetgeving hieraan te koppelen via een haakje of anderszins, lijkt mij niet verstandig. Ik geef graag aan u mee dat ik bereid ben om bij de collega van ELI uw wens onder de aandacht te brengen en hem te verzoeken om hierop in de aprilbrief nader in te gaan.

De heer Paulus Jansen (SP):

Dat is positief en dat waardeer ik van de staatssecretaris. Zou hij ook willen bevorderen dat de aprilbrief dan ingaat op enerzijds de inspanningen in Europees verband – daar zal denk ik het accent wel op liggen – maar anderzijds ook op de mogelijkheden die wij als Nederland zelf nog hebben om aanvullend te kijken of wij de mazen in de wet toch iets eerder kunnen dichten?

Staatssecretaris Atsma:

Ik weet niet of je dit een maas in de wet moet noemen, omdat het een onderwerp is dat eigenlijk van vrij recente datum is. Bij alles wat zich aan nieuwe ontwikkelingen, nieuwe technieken en nieuwe voorschriften manifesteert en vervolgens nieuwe vragen oproept, moet je niet meteen in bijna verwijtende zin spreken over een maas in de wet. Maar ik denk dat wij met ons allen vinden dat het goed is om naar vaste biomassa te kijken, vooral ook in de wetenschap dat wij straks daar op tal van terreinen mee geconfronteerd worden, als het gaat om bijvoorbeeld de kolengestookte centrales. Dan is het natuurlijk goed om vooraf met alle betrokkenen te weten hoe wij een en ander handen en voeten geven. Uiteindelijk gaat het erom dat wij juist biomassa en biobrandstof allemaal willen benutten om onze CO2-doelstellingen te halen. Wanneer je daar een duurzaamheidslabel aan hangt, weet je ook dat dat letterlijk houdbaar en duurzaam is. Ik zeg u overigens wel dat het ook weinig zin heeft om het alleen als Nederland te doen. Dus ik vind ook dat je dit, vooruitlopend op wat er in Europees verband gebeurt, op de agenda moet zetten. Vandaar ook de suggestie om dit op korte termijn met uw Kamer te delen. Maar vervolgens moet je wel proberen om er internationale afspraken over te maken. Ik ben er overigens van overtuigd dat dat gaat gebeuren. Dus ik denk dat deze discussie die vanuit Nederland wordt aangewakkerd, een steuntje in de rug is.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik beluister dit lange antwoord als een voorzichtig ja. Ik krijg graag een bevestiging of ik dat goed hoor. Om de staatssecretaris nog iets aan te moedigen, wijs ik erop dat Nederland zelf bij de subsisidieregeling in het kader van de SDE altijd heeft gezegd dat daarbij wel duurzaamheidscriteria gelden voor vaste biomassa. Kortom, het kan wel degelijk. Alleen gaat het nu over de niet-gesubsidieerde stromen biomassa, die erg groot worden. Vandaar dus dat ik in dit geval vraag om daar in de aprilbrief speciaal aandacht aan te besteden.

Staatssecretaris Atsma:

Ik heb al gezegd dat ik dit graag wil stimuleren omdat ik het ermee eens ben. Bovendien moeten wij voor de lange termijn de zekerheid hebben dat ook de biomassa onder de duurzaamheidscriteria valt, waardoor wij op lange termijn een bijdrage gegarandeerd hebben aan het terugdringen van de CO2-uitstoot. Wij hebben allemaal belang bij die borging. Je moet alleen proberen deze borging in een Europees kader te gieten, zodat je er naderhand geen discussie over krijgt. Daar hebben de bedrijven ook belang bij. Kortom, volgens mij zijn wij het met elkaar eens. Ik zal graag de minister stimuleren om hier proactief mee om te gaan. Zelf doe ik dat waar mogelijk.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Nu de staatssecretaris het heeft over die aprilbrief, heb ik een vraag aan hem. Kan hij bij zijn collega aankaarten om hierin niet alleen in te gaan op de vaste biomassa die gebruikt wordt voor energievoorziening, maar op het gebruik van biomassa überhaupt? Op die manier kan worden voorkomen dat er oneerlijke concurrentie gaat ontstaan tussen het gebruik van biomassa voor bijvoorbeeld de chemie, waar dan eventueel geen duurzaamheidscriteria aan gesteld worden, en het gebruik van biomassa voor vaste brandstoffen of het bijstoken van kolencentrales. Wellicht kan de staatssecretaris van ELI het zelfs nog breder trekken, namelijk door in te gaan op de duurzaamheid van grondstoffen überhaupt en aan te geven welke criteria hiervoor gehanteerd worden. Wij willen immers ook niet dat op basis van de duurzaamheidscriteria weer een verslechtering van het level playing field ontstaat, tussen op hernieuwbare grondstoffen gebaseerde energievoorziening en op niet-hernieuwbare grondstoffen gebaseerde energievoorziening.

Staatssecretaris Atsma:

Ik begrijp uw punt, mevrouw Van Veldhoven. Ik denk dat wij het in algemene zin met elkaar eens zijn. Ik kan de totale reikwijdte niet overzien, dat is ook niet wat u vraagt. U vraagt mij of ik de minister erop zou willen wijzen dat het goed is om in de breedte naar duurzaamheidscriteria voor biomassa te kijken. Ik denk dat hetgeen wij voor de biobrandstoffen hebben vastgelegd, op zich al een goed reflectiepunt is. Mijn antwoord is concreet en helder: ik zal het doen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Heel specifiek wil ik graag een vergelijking hebben op basis van de criteria die gesteld worden: welke criteria worden gesteld aan welke grondstoffenstromen? Het zou heel fijn zijn als de staatssecretaris kan vragen of dit in de aprilbrief kan worden opgenomen.

Staatssecretaris Atsma:

Binnen acht weken zitten wij in april. Ik weet niet of dat mogelijk is, maar de achtergrond van de vraag is mij helder. Wat de duurzaamheidscriteria in de richtlijn betreft: een en ander is vrij kort door de bocht. Het is niet al te specifiek gemaakt, maar wel helder. Zeker als het bijvoorbeeld gaat om de bijdrage aan de reductie van de CO2-emissie, is volstrekt helder wat je onder duurzaamheidscriteria kunt verstaan. De heer Van Vliet heeft een aantal opmerkingen gemaakt die volgens mij breed door de Kamer worden gedeeld, namelijk dat je ten aanzien van ontbossing letterlijk op je tellen moet passen met wat je daar doet. Dat zijn criteria die voor de biomassa kunnen gelden. Ik ben het met mevrouw Van Veldhoven eens en ik zal haar vraag bij minister Verhagen onder de aandacht brengen. Sterker nog, wij zullen er zelf ook over meedenken.

De heer Jansen vraagt hoe de beoordeling van wat door bedrijven gedaan wordt, plaatsvindt: wie doet dat? Wij hebben de overtuiging dat het aantal fte's – dit vroeg de heer Jansen heel concreet – beperkt kan blijven tot tien. Het gaat om een overzichtelijk aantal bedrijven. Wij denken dat het aantal fte's dat zich hiermee gaat bezighouden, tot tien beperkt kan blijven. Inderdaad is het vooral een papieren handhaving. Bedrijven zijn verplicht om dingen aan te leveren. Natuurlijk zijn er de reguliere inspecties et cetera. Wij denken dat dit voldoende moet kunnen zijn. Er zijn ook harde afspraken over gemaakt. Daarnaast geldt dat als wordt vastgesteld dat men zich niet aan de aanspraken houdt – de heer Van Vliet stelde een vraag in een wat andere context – je onmiddellijk het handhavingsinstrumentarium achter de hand hebt. Dan moet je denken aan bestuurlijke boetes of anderszins. Men kent het handhavingskader. Dat geldt hier net zo goed voor als voor alle andere zaken waarbij de wet niet wordt gevolgd. Op dit moment denken wij dat wij kunnen volstaan met de audits die voorzien zijn.

De heer Leegte heeft zijn standpunt over elektrische auto's al verduidelijkt. Daarnaast ging hij met name in op onze ambitie voor de weg waarlangs we naar de 10% biobrandstof zouden moeten komen. De heren Leegte en Samsom hebben gezegd dat we nu op 4% zitten. De heer Leegte zei: we moeten sneller; we moeten de lat voor de ambitie hoger leggen. De ambitie moet inderdaad hoog zijn, maar je moet er wel verstandig mee omgaan. Om met mevrouw Van Veldhoven te spreken: de stip aan de horizon is 2020 wat betreft de 10%. Nu zitten we op 4%. Het voorstel is om de komende jaren er 0,25% per jaar bij te doen. Op het moment dat de evaluatie plaatsvindt – ik meen in 2014 – kijken we wat de vervolgstappen moeten zijn wat betreft het tempo.

De heer Samsom en de fracties van D66, GroenLinks en de SP hebben gewezen op de wijze van formuleren. Het gaat natuurlijk ook om de vraag: als je nu te grote stappen gaat zetten, loop je dan niet het risico dat je te veel eerste generatie gebruikt, terwijl je daar later wellicht spijt van hebt omdat je de tweede generatie en misschien wel een derde of vierde generatie meer kansen biedt als het gaat om de duurzaamheidsagenda? Daarom ben ik enigszins terughoudend jegens de op zich te rechtvaardigen ambitie van de heer Leegte dat we sneller naar 10% zouden moeten gaan. We moeten het kind immers niet met het badwater weggooien. De ontwikkelingen van de eerste, tweede en derde generatie gaan snel. Ik zou ervoor willen waken dat we nu een stap gaan zetten die over twee of drie jaar wordt betreurd. Daarom hebben we heel bewust voor het evaluatiemoment in 2014 gekozen. Op dat moment kun je altijd bijschakelen als dat nodig is.

Om te zeggen dat de eerste generatie volledig ter discussie zou moeten worden gesteld, gaat mij te ver. Dat kun je niet doen. In brede kring wordt bijvoorbeeld gezegd dat ethanol uit Brazilië alleszins verantwoord is. Er zijn echter ook voorbeelden, zeker als het gaat over de foodgrondstoffen, waarvan we allemaal vinden dat we dat niet zouden moeten willen. Kortom, ik ben terughoudend om nu de ambitie wat betreft het percentage hoger te leggen. Ik zie liever dat we het verder ontwikkelen van de tweede generatie stimuleren. Dat heeft namelijk meer effect en is, kijkend naar de duurzaamheidsambitie, beter. Dat staat nog los van de financiële consequentie. Als je doet wat de heer Leegte bepleit, heeft dat wellicht ook financiële consequenties voor bedrijven en particulieren. Die moet je ook in dat afwegingskader betrekken. Kortom, ik ben er niet voor.

Ik spreek tegen dat wij in de achterhoede van Europa zitten, zoals de heer Leegte suggereerde. Volgens mij is dat niet helemaal aan de orde. Dat Duitsland en Frankrijk vooroplopen, kan weleens te maken hebben met het feit dat ze nogal wat biobrandstoffen van de eerste generatie in eigen huis kunnen produceren. Dat ligt in Nederland toch een tikkeltje anders op een aantal terreinen. Mij is niet de mening toegedaan dat we achterlopen. We zijn een goede middenmoter. Ik ga liever voor het op termijn steviger inzetten van de tweede generatie dan het nu volop inzetten op de eerste generatie.

De heer Leegte (VVD):

Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord, maar ik deel zijn mening niet. Scandinavië heeft hogere percentages, net als Zwitserland. Ik weet niet goed waarmee vergeleken wordt om te constateren dat we in de middenmoot zitten. We hebben nu de advanced biofuels en de RED-richtlijn, die juist de duurzaamheidscriteria aangeeft en zorgt dat ontbossing uitgesloten is. Dat lijkt mij een goede weg en er zit ruimte in. Dat geeft de commissie-Corbey toe. Vervolgens wordt er gezegd dat we wachten op de eerste, tweede en derde generatie, maar mij is onduidelijk wat dat zou zijn. Ik ken die begrippen niet. Ik ken ze alleen uit de kranten en het wordt gezegd, maar het is mij onbekend wat de definitie daarvan is. Ik weet wel dat er advanced biofuels zijn, dat de RED-richtlijn daarin voorziet en dat daar ruimte inzit zolang wij niet boven de 10% komen.

Over de kosten merk ik het volgende op. Ik zeg niet dat wij meteen 2% omhoog moeten. Wij moeten de percentages echter verhogen, zodat je aan het eind geen hoge kosten maakt en paniekvoetbal gaat spelen.

Staatssecretaris Atsma:

Voor het voorgestelde tijdtempo bestaat een breed draagvlak, ook bij de commissie die zich met dit onderwerp heeft beziggehouden. Dat heb ik al vaker gezegd. Dat zegt iets. Het is aan de heer Leegte om een afweging te maken, maar er is een breed draagvlak voor het gekozen tempo. De heer Leegte weet niet wat de eerste of tweede generatie is. Volgens mij heeft mevrouw Van Veldhoven heel scherp aangegeven wat wij moeten gebruiken voor de biobrandstoffen. Daar moeten wij naartoe, maar wij weten dat wij op dit moment nog niet zover zijn dat wij de food-basisgrondstof kunnen uitsluiten. Het zou jammer zijn dat wij ondernemers nu al laten investeren in een andere technieken en mogelijkheden, als wij dat over een paar jaar wel kunnen.

De heer Leegte betwijfelt dat wij in de middenmoot van Europa staan. Ik heb het lijstje even erbij gepakt. Frankrijk staat nu als enige op 7%. Het is nog niet bekend wat Frankrijk vanaf 2012, 2013, 2014 gaat doet. Daarna komen Spanje, Oostenrijk, Duitsland en Zweden. Vervolgens komt Nederland. Je zit dus niet in de Europese achterhoede. Direct achter ons staan Italië, België, Ierland, het Verenigd Koninkrijk en nog een reeks andere landen. Je kunt dus niet zeggen dat wij achterlopen. Gelet op de ambitie, halen wij andere landen in door ons groeiritme. Ik zeg nogmaals dat wij op de kosten moeten letten. Volgens mij heeft de VVD uitgesproken meningen over de kosten voor het bedrijfsleven en de particulieren, de huishoudens. Elke 0,5% die wij schoksgewijs omhoog gaan, leidt volgens de berekeningen tot een lastenverzwaring van zo'n 25 mln. Als je 1,5% bijplust, zoals de heer Leegte zei, dan zit je op 75 mln. Het moet echter linksom of rechtsom gefinancierd worden. Ik pleit nogmaals voor kleine stappen tot en met 2014. Dan moeten wij opnieuw de balans opmaken en bekijken welke vervolgstappen nodig zijn. De stip aan de horizon van 10% blijft recht overeind staan. De verwachting is echter dat met name de tweede generatie de komende jaren meer wind in de zeilen krijgt, om het met een andere vorm van duurzame energie te realiseren.

De heer Leegte (VVD):

Ik heb een andere berekening. Als wij in Nederland 15 miljard liter benzine en diesel verstoken, waarvan 1,5 miljard door de binnenvaart wordt verstookt, kun je een berekening als die van staatssecretaris hanteren als het prijsverschil zo'n € 0,60 per liter zou zijn. Dat is echter niet zo, dat prijsverschil is lager. Ik verwacht dus dat de kosten lager zullen zijn. Het gaat erom wat de vermeende kosten van CO2-uitstoot zijn. Wat zijn de kosten als je aan het eind opeens de percentages moet ophogen? Dat zijn de afwegingen. Nogmaals, de VVD-fractie ziet ruimte om de bijmengverplichting iets te verhogen, omdat er advanced biofuels zijn. Dat zijn duurzame biobrandstoffen die niet concurreren met voedsel en waarvoor zeker geen oerbossen moeten worden gekapt. Zoals de staatssecretaris zelf al zei, komt de ethanol uit Brazilië uit stroop die bij suikerrietverwerking ontstaat. De VVD-fractie heeft dus het vermoeden dat er wel wat ruimte inzit. Ik zeg niet dat het om vele procenten gaat, maar iets meer kleine stapjes aan het begin kunnen goed helpen.

Staatssecretaris Atsma:

Ik kan daar weinig aan toevoegen. Ik heb al aangegeven waarom wij denken dat het verstandig is om kleine stapjes te zetten richting 2014, waarmee wij overigens andere Europese landen inhalen. Ik zal mijn argumenten niet herhalen. Ik heb ook nog gewezen op de kosten. Het is niet onbelangrijk dat juist het bedrijfsleven en de ngo's deze benadering steunen. Het zou mij zeer spijten als wij daar een streep doorhalen, want dan moet je dus opnieuw draagvlak zien te verwerven. Gelet op het werk van de commissie-Corbey, wens ik dat de commissie niet toe. Ik weet namelijk hoe weerbarstig dit onderwerp is geweest. Ik ben blij dat er nu een breed draagvlak bestaat.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Ik hoor de staatssecretaris heel kritische noten kraken over de eerste generatie biobrandstoffen. Dat juich ik natuurlijk toe. De commissie-Corbey constateert dat de 10%-doelstelling voor Nederland voor een groot deel ook is te halen met alternatieven voor de eerste generatie. Zal de inzet van de staatssecretaris zijn dat wij slechts minimaal gebruikmaken van de eerste generatie en voor het overgrote deel inzetten op elektrisch rijden, op tweede generatie biobrandstoffen in de toekomst, op waterstof et cetera en op alle goede alternatieven die er wel zijn?

Staatssecretaris Atsma:

Ik heb al aangegeven dat wij nu praten over de stip op de horizon. De horizon is 2020. Natuurlijk is het geweldig en willen wij allemaal dat elektrisch rijden in de richting van 2020 wordt gestimuleerd. Natuurlijk willen wij rijden op waterstof stimuleren. Ik heb echter niet de illusie dat wij tussen nu en tien jaar die grote slagen gemaakt kunnen hebben. Daarin moet je ook realistisch zijn. De ambitie om in 2020 honderdduizenden elektrische auto's in Nederland te laten rijden mogen wij delen, maar die moet wel realistisch zijn. Als de praktijk uitwijst dat het kan, zal de heer Van den Berge een ieder aan zijn zijde vinden, maar wij moeten wel met beide benen op de grond blijven staan. De praktijk op dit moment is dat het niet haalbaar is. Je zult dus de eerste generatie nodig hebben. Ik heb ook al gezegd dat een aantal grondstoffen van de eerste generatie voldoet aan de duurzaamheidscriteria die wij in de toekomst willen blijven hanteren. Kortom: het is niet zwart-wit. Alles wat je kunt doen om nieuwe technieken te stimuleren, moet je doen. Ik hoop van harte dat de ambitie voor elektrische auto's een realiteit wordt, maar op dit moment moet je dat niet als een vaststaand gegeven aannemen. De overheid kan het wel willen, maar zij kan het niet afdwingen.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Dan constateer ik dat de staatssecretaris een andere conclusie trekt dan de commissie-Corbey.

Staatssecretaris Atsma:

Op dit punt wel.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

De staatssecretaris geeft het toe. De commissie-Corbey zegt namelijk dat de 10%-doelstelling wel degelijk grotendeels te halen is met alternatieven voor de eerste generatie biobrandstoffen. In de Europese richtlijn staat ook dat elektrisch rijden op groene elektriciteit dubbel geteld mag worden. Dat telt dus twee keer zo hard aan als eerste generatie biobrandstoffen. Je kunt dus met inzetten op elektriciteit en op de tweede generatie wel degelijk het grootste deel van die 10% behalen. Ik begrijp echter dat de staatssecretaris een andere conclusie trekt dan de commissie-Corbey, die daarnaar gedegen onderzoek heeft gedaan.

Staatssecretaris Atsma:

Wij delen elkaars opvatting dat je elektrisch rijden moet stimuleren. Wij delen waarschijnlijk ook de hoop dat het heel snel van de grond komt. Wij weten echter ook hoe weerbarstig de praktijk is. Wij weten wat de prijs van een elektrische auto is, wij weten wat de actieradius is en wij weten wat de praktische problemen zijn. Daaraan kun je werken. Wij doen dat ook graag, maar je moet niet veronderstellen dat je tussen nu en 2020 honderdduizenden elektrische auto's in Nederland op de weg zult zien. Ik hoop het wel, maar het is niet verstandig om dit voor vast aan te nemen.

Over de alternatieven voor de eerste generatie heb ik al gezegd dat er binnen de eerste generatie een paar goede, duurzame opties zijn. Die moet je niet weggooien. Vervolgens heb ik gezegd dat de ontwikkelingen zo snel gaan dat wij goede hoop hebben dat wij met de tweede generatie biobrandstoffen uit de voeten kunnen. Ik vind dit geen tegenstelling met hetgeen de commissie-Corbey heeft gezegd. Je moet aan alle alternatieven werken, maar je moet tegelijkertijd ook nuchter blijven. Ik heb van de commissie vastgesteld dat zij vooral ook nuchter is. Laten wij die nuchterheid er wel in houden.

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Waarom spreken wij vandaag niet gewoon af dat wij die foute generatie biobrandstoffen niet gaan gebruiken? Wij kunnen dan nog discussiëren over de vraag welke dat zijn, maar ik zou heel terughoudend te zijn met de eerste generatie biobrandstoffen. Wij hebben die namelijk niet nodig. Uit de rapportage van de commissie-Corbey blijkt ook dat wij ze niet nodig hebben.

Staatssecretaris Atsma:

Als je dat doet, moet je wel beseffen waarmee je bezig bent. Wij praten over "fout". Wij vinden dat er betere alternatieven zijn. Dat is een zuiverder formulering. Ik vind dat voedsel ten principale moet worden ingezet waarvoor het is bedoeld, namelijk om mensen te voeden, en niet om te verstoken. Op dit moment is de realiteit echter een andere. Je kunt het wel vinden, maar verbieden gaat dit kabinet te ver. Wij stimuleren de volgende generaties. De Kamer heeft in het verleden al meerdere malen steun ervoor uitgesproken om daar waar stappen gezet kunnen worden, dat ook te doen. Maar afdwingen zal heel erg lastig worden.

De heer Leegte vroeg waarom een beperking van de carry-overbalans aan de orde zou zijn. In een bijzin in de richting van de heer Haverkamp heb ik al gezegd dat je je kunt afvragen wat een halfjaarlijkse rapportage nog toevoegt. In de jaarrapportage vertekent het beeld zelfs al door de carry-over, maar wij vinden wel dat het realistisch is om die verevening tussen een aantal jaren haalbaar te maken. Vandaar dat wij het maximum op 25% hebben gesteld, waaraan wij ook willen vasthouden.

De heer Leegte en mevrouw Van Veldhoven hebben met betrekking tot de biobrandstoffenverordening gewezen op de binnenvaart en de afspraken met de Belgen ter zake. Het opschorten van de maatregelen ten aanzien van de binnenvaart heeft alles te maken met de scheve concurrentieverhoudingen binnen Europa. Als Nederland eenzijdig wel een en ander zou introduceren, zou de Nederlandse binnenvaart daardoor een geweldige concurrentieachterstand krijgen ten opzichte van andere landen, met name België. Er is ambtelijk en ministerieel overleg met de Belgen over dit probleem en wij zijn van plan dat ook te blijven voeren, want uiteindelijk zal het er toe moeten leiden – de Kamer heeft dat ook afgelopen donderdag nog gehoord van de Europees commissaris voor klimaatbeleid – dat ook de binnenvaart wat dat betreft stappen gaat zetten. Dat moet je dan wel doen als het gelijke Europese speelveld is gewaarborgd. Dat is wat wij willen. Ik hoop dat ik daarmee ook de heer Leegte gerust kan stellen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

In mijn inbreng ben ik ook ingegaan op de lagere accijns op rode diesel. Neemt de staatssecretaris dat ook mee in zijn overleg over het creëren van het level playing field teneinde ook deze subsidie op het gebruik van fossiele brandstoffen te verminderen?

Staatssecretaris Atsma:

De rode diesel is de afgelopen jaren een veelbesproken onderwerp in dit huis geweest en zal dat de komende jaren ongetwijfeld ook blijven. De rode diesel blijft voor een aantal sectoren bestaan. Dat laat onverlet dat ook de bijmenging voor rode diesel geldt. Ten aanzien van de accijnsvrijstelling: als ik zeg dat rode diesel voor een aantal sectoren blijft bestaan, geldt ook hiervoor dat je heel sterk naar dat level playing field moet kijken. De heer Van Vliet weet als geen ander wat het betekent als je financieel woordvoerder bent. Dat betekent dat je als Kamer bij het Belastingplan aan het eind van het jaar dit type onderwerpen bij de staatssecretaris van Financiën aan de orde kunt stellen. Ik ben niet van plan om op korte termijn de accijnsaccenten ten aanzien van brandstoffen aan te kaarten. Ik ben wel van plan om de bijmengverplichting voor rode diesel aan de orde te stellen.

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

De staatssecretaris heeft natuurlijk gelijk dat dit in het kader van het Belastingplan als effectieve maatregel eventueel zou moeten worden besproken, maar voordat zo'n onderwerp concreet op tafel komt bij het Belastingplan en het niet meteen wordt afgewimpeld met het argument van het level playing field, is het wel belangrijk dat hierover in ieder geval indicatief gesprekken plaatsvinden tussen partners op internationaal niveau. De staatssecretaris heeft mij net ook horen zeggen dat ik ook vind dat wij geen maatregelen moeten nemen die direct weglekken over de grens. Dus vandaar mijn vraag of hij bereid is om, wanneer hij met zijn partners spreekt over verduurzaming van onder andere deze sector, te polsen hoe men staat tegenover dit soort maatregelen die fossiele brandstoffen nog steeds stimuleren.

Staatssecretaris Atsma:

Ik ben niet van plan om in internationaal verband een-op-een te pleiten voor het afschaffen van rode diesel of voor voorzieningen die dit zouden kunnen raken. Het is een accijnsdiscussie en het is dus ook niet aan mij om daarover te spreken. Het is aan de Kamer om dit onderwerp te agenderen. In de landbouw wordt op grote schaal rode diesel gebruikt. Afschaffing daarvan betekent een enorme lastenverzwaring voor de bedrijfstakken die daarmee te maken hebben. Voor een deel zijn het bedrijfstakken die in een internationale omgeving opereren, denk aan de scheepvaart, en voor een deel zijn het bedrijfstakken die deze gebruiken voor de eigen huishouding. Dat zijn twee verschillende elementen die je kunt onderscheiden. Rode diesel blijft onderwerp van discussie in de Kamer, dat weet ik. Ik spreek slechts over de bijmengverplichting, want ik ga niet over de accijnzen en wat mij betreft blijft rode diesel voor de landbouw overeind.

De heer Leegte is van mening dat er meer kan worden gedaan wat betreft het energielabel voor lpg-voertuigen op basis van de regeling met 115 eisen. De heer Leegte kent de lpg-problematiek uit een vorig leven volgens mij beter dan een aantal anderen. Lpg is in mijn beleving slechts schoon als de installatie precies is afgestemd op de desbetreffende auto. Als je verdergaande maatregelen wilt treffen, zul je altijd afhankelijk blijven van de installatietechniek, de installateur, de garage en degene die een en ander inbouwt. De sector voelt er zelf helemaal niet voor, heb ik begrepen, dus dat is al een tweede argument om er vraagtekens bij te zetten. Verder leidt het tot nogal wat extra regelgeving. Daarom weet ik niet of het verstandig is. Tegelijkertijd zien we dat de vraag naar lpg-installaties in auto's terugloopt. Dat heeft alles te maken met de prijs die voor lpg wordt betaald.

De heer Leegte vroeg ook of duurzame energie leidt tot een prijsverhoging voor de consument. Ik kan hem geruststellen want uit alle berekeningen blijkt dat deze voor de consument niet duurder is. Ik denk dat de heer Leegte dat antwoord kende of in elk geval had verwacht, want dat betekent dat wij kunnen doorgaan op de ingeslagen weg. De prijs die wordt gevraagd van consumenten of huishoudens is in alle gevallen relevant bij de maatregelen die je treft. Wanneer er sprake zou zijn van een buitensporige kostenverhoging, moet je een en ander nog een keer overwegen.

Over de aanbestedingsproblematiek heb ik al gezegd dat het onverstandig is om techniek voor te schrijven. Uit de richtlijnen blijkt dat iedereen zich bij aanbestedingen bewust moet zijn van de emissies die een voertuig kan veroorzaken. Dat bewustzijn is er, maar vervolgens vind ik dat het aan de aanbestedende partijen is om eigen eisen te stellen, bijvoorbeeld in het openbaar vervoer, dat vooral regionaal is georganiseerd. In algemene zin zou ik erop tegen zijn om techniekvoorschriften te stellen, omdat deze andere ontwikkelingen kunnen tegenwerken. Het gaat uiteindelijk om de output, zoals de heer Haverkamp ook zei, dus om datgene wat uit het voertuig komt.

De voorzitter:

Er is wat input van de heer Leegte.

De heer Leegte (VVD):

Zeer kort. Ik denk dat we later nog wel een keer over lpg zullen spreken, maar het is niet zo dat de sector daar tegen zou zijn. Sterker nog, hij is er erg voor, want de techniek die achteraf wordt ingebouwd, is exact dezelfde als bij de fabriek. Die vraag komt eruit voort dat het de uitstoot goed doet, als het management van de motor daarop is afgestemd.

Ik heb ook een opmerking over de aanbestedingen. Er loopt nu een aanbesteding in Arnhem-Nijmegen, waarbij de concessieverlener zegt dat er niet aangeboden mag worden op diesel of fossiele brandstoffen. Dat lijkt mij toch een techniekvoorschrift waarvan wij afstand zouden moeten nemen, omdat dat niet een doel dient dat wij hier met z'n allen onderschrijven.

Staatssecretaris Atsma:

Ik heb al gezegd dat ik in het algemeen niet enthousiast ben over techniekvoorschriften. Uiteindelijk gaat het om de vraag wat het beste is. Wanneer een aanbestedende partij wel techniekvoorschriften hanteert, weet men ook dat het bij de huidige stand van de technologie navenant meer kosten met zich kan brengen. Die moeten linksom of rechtsom worden betaald. Als ze worden betaald door de partij die de aanbesteding binnenhaalt, zullen ze ongetwijfeld weer via het kaartje worden verhaald op de gebruiker, want er moet altijd een rendabele businesscase zijn. Ik kan hierover niets zeggen in inhoudelijke zin, omdat ik er niet direct bij betrokken ben. Het is aan de aanbestedende partij om dat te beoordelen, maar het is naar mijn mening onverstandig om dit soort techniekvoorschriften in generieke zin te verstrekken. Ik kan mij voorstellen dat je daar wel in heel specifieke situaties naar kijkt. De Kamer heeft in het verleden wel suggesties gedaan voor techniekvoorschriften bijvoorbeeld op de Waddeneilanden of voor het vervoer van passagiers over water. Dit is van een iets andere orde dan generieke techniekvoorschriften. Ik zou dit niet toejuichen, maar het is aan de aanbestedende partij omdat het linksom of rechtsom moet worden betaald. Als daar een prijskaartje aan hangt, moet het uiteindelijk door de consument worden betaald. Dit naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Leegte in eerste termijn. Als ik onverhoopt zaken heb laten liggen, hoor ik het wel.

De heer Van den Berge van de fractie van GroenLinks heeft in zijn maidenspeech een aantal zaken aangestipt. Ik heb al uitgebreid gereageerd op de vragen en opmerkingen op het terrein van de sociale criteria.

In het kader van de tienprocentsverplichting heb ik al gezegd dat ik geen voorstander ben van het louter inzetten op de tweede generatie biobrandstoffen. Dit leidt niet direct tot het resultaat dat wij allen beogen. Bovendien zou je daarmee ook die eerste generatie biobrandstoffen buitensluiten die wel een plus opleveren. Dat zou ik jammer vinden.

De heer Van den Berge heeft ook nog gevraagd waarom in de wet geen norm wordt opgenomen voor semioverheden opdat bij aanbestedingen altijd de schoonste en zuinigste voertuigen worden aangeschaft. Dit gaat nog een slag verder dan de vraag van de heer Leegte. Als je per definitie in de wet zou opnemen dat altijd de schoonste en de zuinigste voertuigen moeten worden aangeschaft, kom je al snel terecht bij de fiets en de autoped en dat is niet de bedoeling. De schoonste en de zuinigste is niet direct een haalbare en betaalbare kaart. Daarom zeg ik dat wij dit niet moeten willen. Daarmee bereik je niet dat er nog mensen of goederen worden vervoerd.

De heer Van Vliet heeft een aantal opmerkingen gemaakt over de ontbossing. Hij heeft mij gevraagd te reageren op een uitspraak van Greenpeace. Ik ben ervan overtuigd dat de Kamer als collectief van mening is dat ontbossing moet worden tegengegaan in het kader van het behalen van de doelstellingen van de richtlijn. Sterker nog, dit is in algemene zin al meermalen uitgesproken, zowel in dit type debat als tijdens debatten in internationaal verband. Ik bestrijd daarom de suggestie dat dit niet de aandacht heeft van het kabinet, de Kamer en de Europese Unie. De vraag hoe ontbossing kan worden tegengegaan en welke garanties kunnen worden geboden, was juist een van de belangrijkste thema's tijdens de laatstgehouden klimaatconferentie in Mexico. Ik weet niet beter dan dat Greenpeace zich daaraan heeft gecommitteerd, meer dan veel andere ngo's. Ik ga ervan uit dat dit nog steeds het geval is.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik neem aan dat de heer Van Vliet niet alleen benieuwd is naar de intenties van de staatssecretaris, maar ook naar de materiële invulling; die belangstelling heb ik als SP'er in ieder geval wel. Ik constateer dat er geen materiële invulling voor vaste biomassa is, daarvoor zijn geen duurzaamheidscriteria, dat is juist het probleem. Ik heb in eerste termijn gezegd dat er weinig controlemogelijkheden zijn voor de vloeibare biomassa, de biobrandstoffen, op basis van de papieren controle van geplande import brandstoffen. Wat gaat de staatssecretaris materieel doen, in het kader van het wetsvoorstel of aanvullende voorstellen, om de zorgen van de heer Van Vliet en van mij weg te nemen?

Staatssecretaris Atsma:

Met ontbossing hebben we het niet zozeer over ontbossing hier, maar vooral elders, in derde landen. Ik denk dat zoiets alleen echt hard kan worden als je strikt de hand houdt aan internationale afspraken die al zijn gemaakt en die in mijn beleving via de duurzaamheidscriteria worden bevestigd. Dat is één element, maar ik heb ook aangegeven dat juist over de ontbossing wereldwijd, in het kader van de klimaatconferentie, tal van afspraken zijn gemaakt. Die afspraken mogen geen papieren tijgers zijn, maar moeten letterlijk handen en voeten kunnen krijgen. Daarvoor is het van belang dat je wereldwijd tot afspraken komt, zoals de afgelopen maanden in Mexico is geprobeerd en later dit jaar een vervolg krijgt. Het is slechts één element om de ontbossing wereldwijd op de agenda te zetten. Ontbossing kan vele redenen hebben en je moet nadere, concrete afspraken maken met de landen waarin dat aan de orde is. Wij hebben dit in deze Kamer meermalen uitgewisseld. Binnenkort voeren we in de Kamer nog een discussie over tropisch hardhout, in het kader van wat tijdens de begroting is uitgewisseld over Maleisië.

Ga mij dus niet vertellen dat ontbossing niet aan de orde is. Sterker nog, voor een deel gaat het met certificering. Intussen zijn wij al zo ver dat wij onderling ruziemaken over welk certificaat of welke vorm van certificering het beste is. De kern is wat de heer Van Vliet bepleit, namelijk dat het ons doel is om te proberen ontbossing tegen te gaan.

De heer Paulus Jansen (SP):

Ik heb nog steeds geen antwoord gehad op mijn vraag over de materiële invulling, hier in Nederland, dus in het nationale beleid. Concreet heb ik daaraan toegevoegd: hoe gaat deze staatssecretaris materieel invullen dat die controle op de import van geblende biobrandstoffen geen papieren tijger is – dat is ze nu namelijk wel – en dat er echt wordt gecontroleerd of het percentage erin zit en waar het vandaan komt?

Staatssecretaris Atsma:

Ik heb een- en andermaal gezegd dat duidelijk moet worden gemaakt of geïmporteerde producten aan de duurzaamheidscriteria voldoen door middel van certificaten, schriftelijke papieren bewijsstukken. Als je die hebt, is dat voor mij het bewijs. Dit betekent ook dat je moet werken aan import uit landen waar die certificeringsmethodieken zijn geaccepteerd. Wij moeten dus die stap zetten. In de afgelopen jaren zijn we daarmee in dit huis volop bezig geweest en u heeft daaraan zelf een actieve bijdrage geleverd. En wij zijn er nog steeds mee bezig, ik heb net een voorbeeldje genoemd: in eigen huis hebben wij op dit moment een discussie over wat het beste certificaat of de beste vorm van certificering is. Dat laat echter onverlet dat ons doel is – en daarop ging de heer Van Vliet met name in – dat wij ontbossing willen tegengaan. Hoe kun je dat het best borgen? Ik blijf bij mijn standpunt dat dit het best kan door internationale afspraken te maken, waarbij zowel de leverende partijen en landen, als de ontvangende landen en partijen zich committeren aan datgene wat we allen willen.

De heer Van Vliet waarschuwde dat we vooral oog en oor moeten houden voor het Nederlandse bedrijfsleven. Ik deel die mening voor de volle honderd procent. In dat verband wijs ik ook op hetgeen het bedrijfsleven zelf heeft ingebracht via de commissie-Corbey. Ik ben blij dat in de richtlijn een vertaalslag is opgenomen, waarin het bedrijfsleven zegt wat het kan accepteren, omdat dat uitvoerbaar en betaalbaar is. Ik maak mij dus geen zorgen over de implementatie van de regelgeving aan die kant van de medaille. We blijven overigens ook keurig binnen het Europese speelveld.

En hoe hoog zijn de boetes? Aan het beleidskader voor de sanctionering wordt nog gewerkt, maar de boetes zijn altijd recht evenredig met de mate van overtreding. Eenieder mag zelf invullen wat dit gaat betekenen, maar daarvoor bestaat natuurlijk een breed afwegingskader. Ik kan daar inhoudelijk verder niets over zeggen en volgens mij is dat nu ook niet aan de orde. Je moet kijken naar de aard en omvang van de overtreding en de boete en sanctie zijn daar altijd op afgestemd. Overigens, als Nederland in gebreke blijft, dreigen er ook de nodige sancties vanuit Brussel. In die zin kunnen we elkaar ook wel overtuigen van het belang van goede en deugdelijke wetgeving op dit punt.

Mevrouw Van Veldhoven heeft een aantal vragen gesteld dat de biomassa raakt en waarop ik al uitvoerig heb gereageerd. Ik deel in algemene zin haar zorg over de eerste generatie. Ik zeg haar daarbij wel om niet alles wat nu onder de eerste generatie valt, meteen weg te zetten als niet-deugdelijk en niet-duurzaam. Ik ben dat niet met haar van mening. Verder had mevrouw Van Veldhoven een heel specifieke vraag, namelijk wat nu precies duurzaam is en wat ik bedoel met biologisch. Met biologisch bedoel ik alles wat een plantaardige of dierlijke afkomst zou kunnen hebben, met name een plantaardige. Dat was ook de suggestie van mevrouw Van Veldhoven. Ik kan haar daarin bevestigen; dit zou absoluut de interpretatie moeten zijn.

De heer Samsom heeft in een aantal opzichten gepleit voor de 30%-ambitie binnen de 14%-duurzaamheidsdoelstelling. Het gaat daarbij om 30% elektriciteit. Ik vind dat op dit moment prematuur en ook niet nodig. In een eerdere interruptie heb ik al aangegeven dat wij ten aanzien van de 14% duurzame energie op koers zitten. Ik ga ervan uit dat die ambitie voor de volle honderd procent wordt gerealiseerd, maar dan herhaal ik mezelf. Het is dus niet nodig om daaraan, nota bene bij wet, aanvullende eisen te stellen. Wanneer de heer Samsom dat wel vindt, is dat zijn goed recht, maar ik vind het prematuur en het hoeft ook niet. We kunnen beter zorgen dat we de hoofddoelstelling, 14% duurzaam, realiseren. Dan zetten we een belangrijke stap die door velen, inclusief de heer Samsom, wordt onderschreven.

De heer Samsom (PvdA):

Kan de staatssecretaris mij uitleggen wat het verschil is tussen biobrandstof en elektriciteit? Daar waar hij het bij biobrandstoffen wel nodig vindt een en ander in de wet vast te leggen, en dat dus ook doet, vindt hij dat bij elektriciteit niet.

Staatssecretaris Atsma:

Wat dit laatste punt betreft hebben we de Europese richtlijn gezien. We conformeren ons allemaal aan de 10%-doelstelling met betrekking tot de biobrandstof. Tegen dat Europese speelveld hebben we allemaal ja gezegd. Als de heer Samsom binnen de 14%-doelstelling voor duurzame energie ook elektriciteit expliciet aan de orde wil laten komen, kan dat in het debat in april met de minister van ELI. Ik zie echter niet in waarom we dit nu bij wet zouden moeten vastleggen. Het heeft voor mij ook geen enkele meerwaarde. Sterker nog, het zou ook andere ontwikkelingen kunnen tegengaan. Met andere woorden: die 14%-doelstelling is voor mij de leidraad en het antwoord op de vraag van de heer Samsom heb ik gegeven.

De heer Samsom (PvdA):

De staatssecretaris zegt dat een subdoelstelling geen zin heeft en zelfs de gehele doelstelling in gevaar brengt. Bij biobrandstoffen gaat het ook om een subdoelstelling, maar daarvan zegt hij dat niet. Wel zegt hij dat we het later met de minister ven ELI af kunnen, maar we hebben nu met de staatssecretaris te maken. Dat is niet mijn en zijn keuze, maar zo werkt de wetgeving. We implementeren nu een wet en het kan nu, en niet over drie maanden, want dan kan het dus niet meer.

Staatssecretaris Atsma:

Ik zeg niet: doe het straks. Ik zeg: als u erover wilt praten, is het goed om daarover ook met de minister die over elektriciteit gaat van gedachten te wisselen. U kunt mij niet verwijten dat ik dat suggereerde. Ik weet nu eenmaal dat er binnenkort een aantal debatten over dit specifieke thema aan de orde komt. Ik vind het echter niet nodig om het bovenop de bestaande wetgeving over specifiek datgene wat u in uw amendement op stuk nr. 13 bepleit, aan de wet toe te voegen. Dat zou betekenen dat er nu al extra wet- en regelgeving geïmplementeerd wordt om de doelstelling van 14% te halen. Een doelstelling waarvan ik zeg die te zullen halen op grond van datgene wat we nu al een en andermaal hebben vastgesteld. Daar gaan we elkaar aan houden. Ik zou het dus niet doen en het is niet nodig. Bovendien zeggen we vaker tegen elkaar: onnodige wet- en regelgeving heeft geen zin. Ik vind het veel belangrijker om te onderzoeken hoe wij vaste biomassa kunnen benutten bij de elektriciteitscentrales die nu in aanbouw zijn. Het is veel verstandiger om daar een slag te maken. Ik zeg daarmee iets wat een aantal afgevaardigden terecht heeft bepleit. Ik zal daaraan dan ook graag meewerken, onder meer door het onder de aandacht van de minister te brengen.

De heer Leegte (VVD):

Ik ben het eens met het antwoord van de staatssecretaris, maar ik zou een punt graag scherper krijgen. Ik noem dit kabinet nu juist het groenste kabinet dat Nederland ooit heeft gehad vanwege die doelstelling van 14%. Het amendement legt echter een zorgplicht bij de overheid, terwijl wij nu juist willen dat dit soort zorgplichten met alle kosten en extra regels van dien niet bij de overheid, maar bij de samenleving worden neergelegd. Deelt de staatssecretaris mijn standpunt?

Staatssecretaris Atsma:

Ja, ja, ik vind het ... Kan de heer Leegte zijn vraag iets scherper stellen? Ik moet wel heel lang nadenken om te begrijpen wat hij precies bedoelt. Dat wij het groenste kabinet zijn, ben ik natuurlijk met hem eens. Dat standpunt deel ik!

De heer Leegte (VVD):

Wij delen heel veel, staatssecretaris!

Dit amendement regelt dat de zorgplicht voor het halen van de doelstelling bij de overheid komt te liggen. Volgens mij is het echter het standpunt van dit kabinet dat die verantwoordelijkheid bij de sector hoort te liggen en dat wij die verantwoordelijkheid met alle kosten van dien niet naar ons toe moeten trekken.

Staatssecretaris Atsma:

Nu begrijp ik u. Die opvatting deel ik natuurlijk volkomen. Sterker nog: ik juich het zeer toe dat de sector in haar volle breedte de duurzaamheidsambities onderschrijft. Afgelopen weekend sprak ik iemand die betrokken is bij de bouw en de exploitaties van centrales. In die gedachtewisseling ging onze aandacht vooral uit naar biomassa. Wij waren namelijk beiden bezorgd of het wel mogelijk is om voldoende biomassa te produceren voor de elektriciteitsproductie. Die biomassa moet er wel komen, want daarmee kunnen wij een enorme impuls geven aan de reductie van de CO2-uitstoot. Het bedrijfsleven deelt deze zorg en ik wil de mensen daar niet ontmoedigen met een soort motie van wantrouwen. Dat is het amendement dat de heer Samsom op tafel heeft gelegd, echter wel. Dat amendement straalt immers uit dat de sector en het bedrijfsleven meer in het algemeen zich niet bewust zijn van hun verantwoordelijkheid. Ik werp die gedachte verre van mij en als de heer Leegte mij eigenlijk vraagt of ik vertrouwen heb in het bedrijfsleven, dan kan ik hem zeggen dat ik het volste vertrouwen heb dat men hieraan werkt. Ik heb hiermee het zestiende argument geleverd waarom ik het amendement van de heer Samsom op stuk nr. 13 moet ontraden.

Duurzame inkoop en de verplichting om alleen auto's met een A-label te rijden. De heer Samsom zei daarbij: inclusief uw eigen auto. Ik weet niet welke auto hij daarbij voor ogen heeft, maar volgens mij heb ik een auto met een A-label. In mijn geval is het dus geen probleem. Wil ik het verplicht stellen? Dat wil ik niet, want het is aan de overheden zelf om te bepalen wat ze willen. Ik verwacht van elke overheid, elk bedrijf, elke ondernemer en elk huishouden dat men hiermee op een zorgvuldige manier aan de gang gaat.

Duurzame inkoop in algemene zin. Binnenkort komen wij hierover met elkaar te spreken. Het recente Actalrapport hierover zal de heer Samsom ongetwijfeld niet ontgaan zijn. Over de criteria voor duurzame inkoop in algemene zin zullen wij ongetwijfeld snel met elkaar van gedachten wisselen, want om het nu te doen is te kort door de bocht.

De heer Samsom (PvdA):

Met dat "u" sprak ik natuurlijk het kabinet aan. Ik loop wel eens langs een paar auto's waarvan ik zeker weet dat ze geen A-label hebben! Daarover ging mijn eerste vraag.

U zegt dat het aan overheden is om daarvoor zorg te dragen. U vertegenwoordigt wel één van die overheden, namelijk de rijksoverheid. Daar had ik het dan ook over. Schopt u het balletje nu niet meteen uit het veld door te zeggen dat u hierover niet gaat of dat wij hierover later komen te spreken, want wij praten vandaag over de implementatie van wetgeving! U doet wel heel nonchalant over dit soort zaken en op een gegeven moment – dit is niet het eerste debat waarin u dit doet – wordt dat irritant. Echt waar! Ik vroeg naar de rijksoverheid en naar uw verantwoordelijk om te komen tot een verplichting om duurzaam in te kopen. U zegt dan alleen maar dat alle overheden daarop moeten letten en dat wij daarover later nog wel komen te spreken. Dat is toch geen antwoord!

Staatssecretaris Atsma:

Misschien irriteert mijn antwoord hem, maar toen ik vroeg om welke auto het ging, zei hij: uw auto. Ik heb slechts een auto en die heeft naar mijn weten een A-label. Zijn opmerking is dus wel wat gemakkelijk.

Als de heer Samsom spreekt over dienstauto's in algemene zin, dan zeg ik nog maar een keer dat het aan de overheden is om te bepalen welke eisen ze stellen aan hun auto's. Laat ik het anders formuleren. Wij zetten bij Rijkswaterstaat – ik herhaal wat ik eerder heb gezegd – bewust in op het aanschaffen van 400 elektrische auto's de komende jaren. Dat is nogal wat. Daarmee probeer je als overheid het voorbeeld te geven van wat je zou kunnen doen. Wij weten ook heel goed dat de auto's die je daarvoor gebruikt, niet voor alle activiteiten kunnen worden ingezet. Ik heb al gewezen op de actieradius, maar ik kan ook wijzen op de pk's. Zo zijn er meer voorbeelden. Indien voertuigen voor een specifiek doel moeten worden gebruikt, moet het aan de overheden zelf worden overgelaten welk type voertuigen ze aanschaffen. Dat zet je keurig in het bestek. Vervolgens is er een aanbesteding. Natuurlijk is het verstandig – er is bij mijn weten geen overheid die dat niet doet – dat je binnen de kaders waarvoor je de voertuigen moet gebruiken, kijkt naar elementen die te maken hebben met milieu, zuinig, schoon, duurzaam et cetera. Laat dat alsjeblieft over aan de verschillende overheden zelf. Een vuilniswagen vereist toch andere criteria dan een dienstauto. Een auto van een inspecteur vereist wellicht weer andere criteria. De heer Samsom zegt dat hij zich eraan ergert; ik probeer duidelijk te maken dat het heel breed is.

De heer Samsom (PvdA):

Het gaat gewoon om A-labels. De staatssecretaris zegt vervolgens dat een personenwagen anders is dan een vuilniswagen. Nee, het ging om A-labels en dan gaat het over personenwagens. Ik hoef toch niet elke vraag helemaal uit te spellen voordat de staatssecretaris hem wil begrijpen? Hij speelt hem nu weer weg op een manier die ik echt niet vind kunnen. Als ik het heb over de dienstauto's van het kabinet dan gaat het over A-labels. Er is een regeling voor dienstauto's van het kabinet die voorschrijft dat er tot en met een D-label mag worden gekocht. Ik wil in deze wetgevende behandeling proberen om daar een tandje bij te zetten. Dat is mijn goed recht als volksvertegenwoordiger. Als de staatssecretaris dat dan weer zo nonchalant wegspeelt, blijf ik mijn vraag gewoon herhalen. Is hij bereid om de inkoopregeling voor dienstauto's van het kabinet, die specifiek onder zijn eigen verantwoordelijkheid valt, aan te scherpen, ja of nee?

Staatssecretaris Atsma:

Ik herhaal wat ik heb gezegd. Ik vind dat het aan de aanbestedende overheid zelf is om te bepalen welke eisen zij stelt. Natuurlijk zou de overheid geen knip voor de neus waard zijn als zij geen rekening hield met datgene wat er op het gebied van techniek, innovatie, emissie-eisen, fijnstof et cetera aan de orde is. Je moet kijken welk type voertuig je waarvoor nodig hebt. Daarop baseer je je. Natuurlijk is het verstandig om de lat dan zo hoog mogelijk te leggen. Dat kan echter niet altijd in elke situatie; dat heb ik een- en andermaal uitgelegd.

Voorzitter: Verbeet

Staatssecretaris Atsma:

Voorzitter. De laatste vraag van de heer Samsom betrof het groene gas. Hij heeft gevraagd naar een regeling waarmee het leveren van groen gas een-op-een kan worden afgenomen. Dat is mij uit het hart gegrepen. Ik hoop niet dat dit een antwoord is dat irriteert! Ik ben het er zeer mee eens dat dit waar mogelijk moet worden gestimuleerd. Sterker nog: als wij kijken naar de ambities met betrekking tot de green deal en andere zaken, moet het groene gas als een kans voor Nederland worden beschouwd. Die kans kun je alleen optimaal benutten als je ook weet dat er een-op-een afzetmogelijkheden zijn voor het groene gas. Ik breng deze suggestie dus graag onder de aandacht van de minister van ELI en ondersteun haar warmhartig.

Voorzitter. Hiermee heb ik getracht datgene wat in eerste termijn aan de orde is gesteld, van een reactie te voorzien.

De voorzitter:

Net nu ik binnenkom, is de staatssecretaris klaar. Dat is nu weer jammer. Ik dank hem voor de beantwoording. Ik zie dat er behoefte bestaat aan een tweede termijn. Het lijkt mij verstandig om deze zo kort mogelijke tweede termijn af te ronden voor de schorsing voor de lunch. Tijdens de schorsing kan de staatssecretaris dan broeden op eventuele voorstellen voor Kameruitspraken.

De heer Haverkamp (CDA):

Voorzitter. Ik wil de beantwoording van de staatssecretaris niet diskwalificeren, maar misschien is het nog vervelender voor u dat u de maidenspeech van onze collega Van den Berge hebt gemist. Dat was een historisch moment. Ik wil hem ook namens de CDA-fractie daarmee van harte feliciteren. Het zal niet iedereen overkomen dat hij na zijn maidenspeech al een harde toezegging krijgt dat zijn ideeën in de Milieuraad naar voren worden gebracht. Ik heb dat niet voor elkaar gekregen, dus chapeau! Bij mijn maidenspeech ging het overigens over andere zaken. In de Milieuraad worden belangrijke dingen besproken. Ik ben blij dat de staatssecretaris duidelijk heeft toegezegd dat wij voor de afspraken die wij op Europees niveau maken, geldt: afspraak is afspraak. Ook ben ik blij dat er mechanismes zijn afgesproken, zodat wij elkaar daarop scherp houden. De staatssecretaris heeft ook in onze ogen naar volle tevredenheid geantwoord dat de Nederlandse handtekening staat en dat hij zich ervoor inspant om die te realiseren. Wel heb ik nog een vraag aan hem over de certificering, waarover wij het even kort in een interruptiedebat hebben gehad. Ik wil de duidelijke toezegging van de staatssecretaris dat zodra Nederland een certificaat heeft, de staatssecretaris dat actief inbrengt in het Europese platform en dat hij omgekeerd alert is op wat eventuele certificaten in andere landen voor een impact hebben op het Nederlandse bedrijfsleven. Ik krijg hierover graag een toezegging.

In de inleiding van mijn amendement staat iets over de audits. Voor zover ik de toekomst kan voorspellen, heb ik het gevoel dat collega Paulus Jansen daarover een motie gaat indienen. Ik ben heel erg benieuwd naar de beantwoording daarvan door het kabinet.

De Kamer deed rondom de aanbesteding het klemmende beroep op deze Kamer om zich te realiseren dat het gaat om doelen en niet om middelen. Mijn vraag betrof specifiek de aanbestedende overheden zelf. Is de staatssecretaris bereid om daarover met de medeoverheden in overleg te treden?

Dit is een soort parapluwet, dus er zal nog veel regelgeving uit voortvloeien. Ik heb de staatssecretaris gesuggereerd dat het kon zijn dat wij het liefst voorhang hadden gehad. Dat lukt niet vanwege de late behandeling in de Kamer, want we zitten met implementatietermijnen. Hoe gaat de staatssecretaris de Kamer betrekken bij de regelgeving die voortvloeit uit de behandeling van dit wetsvoorstel?

De voorzitter:

Ik voeg mijn felicitaties aan de heer Van den Berge bij die van u, want ik heb inderdaad zijn maidenspeech moeten missen.

Ik geef het woord aan de heer Paulus Jansen van de SP-fractie. Hij krijgt ook een derde van zijn spreektijd in eerste termijn.

De heer Paulus Jansen (SP):

Voorzitter. Ook ik complimenteer de heer Van den Berge graag met zijn maidenspeech. Ik vind het goed dat er weer een Zeeuw extra in het parlement zit, al woont hij niet meer in Zeeland, dacht ik, maar zo zijn hier ook de kleine provincies vertegenwoordigd.

Net als collega's heb ik in eerste termijn veel aandacht besteed aan het feit dat er geen duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa in dit wetsvoorstel staan. Hoewel het mij lief zou zijn geweest, dat nu te regelen, zit het er helaas niet in. Ik waardeer in ieder geval de toezegging van de staatssecretaris, hierop in de aprilbrief terug te komen. Overigens ga ik ervan uit dat in de aprilbrief ook de onderbouwing van het Planbureau voor de Leefomgeving van het feit dat die 40% wordt gehaald, wordt geleverd. Dat vindt de SP-fractie een heel belangrijk aanvullend gegeven op de discussie over de invulling van de energieambities.

Een ander punt waarop ik in eerste termijn heb gehamerd, is de handhaafbaarheid van wat wij hier in deze wet gaan afspreken. Eerlijk gezegd, valt de reactie van de staatssecretaris hierop mij tegen, want hij geeft eigenlijk met zo veel woorden toe dat er uitsluitend sprake is van een papieren tijger. Alle afspraken in deze wet worden alleen op papier gecontroleerd. Er kunnen dan wel stempels van accountants op staan, maar in een aantal gevallen zullen die afkomstig zijn uit allerlei curieuze oorden in het buitenland aangezien er geblende brandstoffen kunnen worden geïmporteerd, zoals ik net zei. Ik denk dat de praktijk van de handhaving op milieugebied ons nu juist heeft geleerd, ook heel recentelijk nog, dat je niet alleen op papier moet vertrouwen, maar je er ook steekproefsgewijs met een minimale pakkans voor moet zorgen dat papier wordt gecontroleerd. De staatssecretaris zei tijdens het debat over Chemie-Pack dat er een bodem in de markt zat voor wat betreft controles, ook onverwachte controles. Waarom dan hier niet? Om de staatssecretaris daartoe aan te sporen, heb ik de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een deugdelijke handhaving essentieel is voor een succesvolle invoering van duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen en biomassa;

overwegende dat de handhaving op dit moment nog louter bestaat uit controle "op papier";

overwegende dat de transparantie van de duurzame herkomst van biobrandstoffen, indien deze in geblende vorm geïmporteerd worden, nog onvoldoende geborgd is;

verzoekt de regering om binnen zes maanden een voorstel aan de Kamer voor te leggen om de handhaving verder uit te werken, in de vorm van een sluitende controle op geblende importstromen en een aanvulling van de papieren controle met steekproefsgewijze bemonstering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Paulus Jansen, Samsom, Van Veldhoven en Van den Berge. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15 (32357).

De heer Paulus Jansen (SP):

De staatssecretaris zal zien dat ik hem dus nog heel veel ruimte bied om zelf een invulling te geven aan die handhaving. De essentie van de boodschap is dat er niet alleen op papier maar ook in de praktijk moet worden gecontroleerd. Dat zou de staatssecretaris als praktijkman moeten aanspreken. Als het verweer is dat dit geld gaat kosten, wijs ik erop dat iedere vorm van handhaving geld gaat kosten. Als suggestie geef ik de staatssecretaris mee dat de SP-fractie één keer per jaar informatie aanleveren op papier eigenlijk wel voldoende vindt. In dat opzicht houden wij ook niet van nodeloze bureaucratie. De besparing die wij daarmee bereiken, zouden wij kunnen inzetten om de echte handhaving en controle in de praktijk handen en voeten te geven.

Ik heb in eerste termijn nog twee vragen gesteld die de staatssecretaris volgens mij niet heeft beantwoord. Allereerst heb ik gezegd dat het binnen de kaders van de wet mogelijk blijft om biobrandstof en vloeibare biomassa te verwerken die niet voldoen aan de wettelijke duurzaamheidseisen. Als je die niet meetelt voor het halen van die doelstelling, mag je ze namelijk wel degelijk gebruiken in de grijze stroom. Dat is weliswaar financieel op dit moment niet aantrekkelijk, maar waarom zou de staatssecretaris dat gewoon niet categorisch uitsluiten in deze wet? Of in ieder geval aankondigen dat hij dit op een zodanige termijn gaat regelen dat op het moment dat de prijs zich ontwikkelt – ik voorspel dat die prijs zich gaat ontwikkelen – in ieder geval dat achterdeurtje op tijd is afgesloten.

Mijn tweede vraag die niet beantwoord was, ging over de versnippering. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij tien fte gaat inzetten voor die papieren controle. Dat zit nu bij twee partijen, de VROM-Inspectie, hoe die straks ook mag gaan heten, en daarnaast de NEa. Is het nu verstandig om dat als je al zo weinig mensen hebt voor de handhaving ook nog eens over twee partijen te gaan versnipperen? Dat lijkt de SP-fractie niet erg effectief.

Ten slotte de discussie of je nu wel of niet in de wet de doelstelling van 30% duurzame elektriciteit moet opnemen. De staatssecretaris zegt daarover dat hij het bedrijfsleven vertrouwt dat het die 30% zal halen. Als de staatssecretaris dat serieus meent, denk ik dat wij geen wetgeving meer nodig hebben in Nederland. Als hij vertrouwt op het bedrijfsleven – dan neem ik aan dat hij de bevolking toch zeker vertrouwt – kan hij gewoon zeggen dat wij volstaan om hier uitspraken te doen over wat wij denken dat nodig is en vervolgens gaan achteroverleunen tot dit, al dan niet met groene of andere deals, wordt ingevuld, maar dat wij er in ieder geval niet allerlei moeilijke wettelijke mechanismen op gaan zetten. Die redenering volgt de staatssecretaris op andere terreinen ook niet, dus mijn slotvraag is waarom hij dat niet in de wet verankert als zijn minister-president zegt dat wij 30% duurzame elektriciteit nodig hebben om die 40% te halen.

De heer Leegte (VVD):

Voorzitter. Ook ik feliciteer mijn collega Van den Berge, niet alleen met zijn snelle maidenspeech maar ook met de toezeggingen die hij voor elkaar krijgt. Je zult ook maar de opvolger van Femke Halsema zijn! Welkom. Ik verheug mij op onze debatten in deze zaal.

Ook ik dank aan de staatssecretaris voor de antwoorden op de vragen, ook de antwoorden op de niet-gestelde vragen. Dat geeft een hoop licht op de zaak wat nuttig en nodig is.

Ik heb twee punten in mijn tweede termijn. Op de lpg komen wij nog een keer terug. Ik ben ervan overtuigd dat Nederland in de innovatieve lpg-sector vooroploopt. Je ziet het in de buitenlanden groeien en in Nederland dalen. Dat vind ik jammer, omdat het een effectieve manier kan zijn voor het halen van onze CO2-doelstelling. Ik zeg u toe dat wij hierover nog uitgebreid zullen spreken.

Met betrekking tot de biobrandstoffen ben ik niet helemaal overtuigd door de antwoorden in onze interruptiedebatjes. Vandaar dan ook dat ik de staatssecretaris wil vragen om met de sector in overleg te treden om te kijken hoe je hiermee het beste kunt omgaan. Vandaar ook de motie die ik samen met mijn collega Haverkamp van het CDA indien.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat eerder bijmengpercentages van biobrandstoffen bewust zijn verlaagd vanwege twijfels over de duurzaamheid;

overwegende dat het niet verhogen van het bijmengpercentage ertoe zal leiden dat Nederland in 2020 de 10%-eis niet haalt;

constaterende dat de hoeveelheid in Nederland beschikbare tweede generatie biobrandstoffen de benodigde hoeveelheid biobrandstoffen vanwege de bijmengverplichting inmiddels overschrijdt, en dat de actuele en potentiële biomassa-importen uit het buitenland die voldoen aan de duurzaamheidscriteria van de commissie-Corbey, inmiddels eveneens significant zijn;

spreekt als haar mening uit dat het bijmengpercentage voor biobrandstoffen verhoogd kan worden met als doel 10% bijmengen in 2020;

verzoekt de regering, in overleg te treden met de sector om te kijken of het mogelijk is om over te gaan tot een verdere verhoging van het bijmengpercentage en zo spoedig mogelijk de doelstelling te verbreden naar meer sectoren, zoals de binnenvaart en de luchtvaart, en de Kamer uiterlijk 1 september 2011 op de hoogte te brengen van de uitkomst van dit overleg,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Leegte en Haverkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16 (32357).

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Voorzitter. Allereerst hartelijk dank aan alle collega's voor de mooie welkomstwoorden en de felicitaties. Ik voel me meteen helemaal thuis, dat wil ik graag met u delen; dank daarvoor.

Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging – er werd al een paar keer aan gerefereerd – naar aanleiding van mijn vraag om het belang van sociale criteria en verdere duurzaamheidscriteria op het gebied van lokale milieueffecten aan de orde te stellen in de Europese Milieuraad en om daar samen met zijn Europese collega's echt werk van te maken. Ik ben hier heel erg blij mee en ik zie uit naar de verdere debatten hierover met de staatssecretaris.

Ik ben blij dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat hij met zijn collega, de minister van ELI, gaat overleggen over de aprilbrief, met name over het feit dat hierin ook aandacht moet worden besteed aan criteria voor vaste en vloeibare biomassa. Dit gaat mij echter nog net niet ver genoeg. Daarom wil ik de toezegging van de staatssecretaris op dit punt graag ondersteunen met een motie waarin de regering wordt opgeroepen om aan de slag te gaan met de duurzaamheidscriteria voor vaste en vloeibare biomassa gebruikt in energiecentrales.

De motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland conform de EU-richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen een doelstelling heeft om per 2020 10% van de energie in de vervoerssector uit hernieuwbare energiebronnen te halen;

overwegende dat er geen wettelijke duurzaamheidscriteria zijn opgesteld voor fossiele brandstoffen en voor vaste en vloeibare biomassa voor energieopwekking;

van mening dat de Cramer-criteria een goede basis vormen voor duurzaamheidscriteria voor de certificering van zowel vaste biomassa, vloeibare biomassa en biobrandstoffen en dat deze zijn vastgelegd in NTA 8080;

verzoekt de regering, in EU-verband ernaar te streven om wettelijke duurzaamheidscriteria op te stellen voor fossiele brandstoffen en vaste en vloeibare biomassa voor energietoepassingen, en deze te baseren op de Cramer-criteria zoals uitgewerkt in NTA 8080,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Berge, Van Veldhoven en Samsom. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17 (32357).

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ga door naar het punt groen aanbesteden waarover ik ook in mijn eerste termijn gesproken heb. Ik vind het jammer dat de staatssecretaris zegt: ik ben niet van plan om overheden, met name lagere overheden, te gaan voorschrijven wat voor voertuigen ze moeten aanschaffen en hoe energiezuinig die zouden moeten zijn. Ik vind dat jammer omdat de staatssecretaris zelf in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel aangeeft dat er een belangrijke rol is weggelegd voor overheden om de vraag naar groene innovatieve producten te stimuleren. Daarom kom ik met een motie, een motie waarin in ieder geval van de rijksoverheid wordt gevraagd om voor de schoonste en zuinigste voertuigen te kiezen. Ik hoop hiermee tegemoet te komen aan de opmerking van de staatssecretaris dat hij niet bereid is om lagere overheden voor te schrijven welke voertuigen ze aan moeten schaffen. Ik betreur dat, maar ik vind het belangrijk om bij de rijksoverheid te beginnen, opdat de rijksoverheid in ieder geval wel een bijdrage gaat leveren aan de vraag naar schonere voertuigen. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat groene innovatie in de vervoerssector gestimuleerd dient te worden;

overwegende dat de rijksoverheid altijd voor de schoonste en energiezuinigste voertuigen zou moeten kiezen, tenzij ze zwaarwegende argumenten heeft om dat niet te doen;

verzoekt de regering, te regelen dat de rijksoverheid voortaan alleen nog voertuigen met een energielabel A of B aan mag schaffen, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om daarvan af te wijken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Berge, Van Veldhoven, Samsom en Paulus Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18 (32357).

De heer Van den Berge (GroenLinks):

Aan het eind van mijn inbreng in eerste termijn heb ik gezegd dat ik heel benieuwd ben op welke wijze de staatssecretaris het Europese deel van 14% duurzame energie wil gaan halen. Ik heb de staatssecretaris in eerste termijn horen zeggen dat Nederland op koers zou liggen om die bindende norm, die we in Europees verband met elkaar hebben afgesproken, te gaan halen. Collega Samsom refereerde er al aan dat de analyses van het Planbureau voor de Leefomgeving een heel ander beeld schetsen. Daaruit blijkt heel duidelijk dat zonder kilometerheffing, zonder forse investeringen in openbaar vervoer en zonder het stimuleren van thuiswerken en andere aanvullende maatregelen, die doelstelling voor duurzame energie ver buiten bereik is. Ik ben dan ook heel benieuwd welke maatregelen de staatssecretaris wel denkt te gaan nemen om dat Europese doel alsnog te halen.

In het verlengde daarvan staat nog een vraag van mij uit eerste termijn open, namelijk op welke wijze de staatssecretaris denkt het CO2-doel voor de non-ETS-sector, waaronder verkeer, te gaan halen zonder aanvullende maatregelen te nemen die specifiek gericht zijn op de vervoerssector. In eerste termijn heb ik gezegd dat we het niet gaan halen met uitsluitend het stimuleren van biobrandstoffen en van groen aanbesteden. Aanvullende maatregelen zijn echt nodig. We weten ondertussen wat de regering niet wil en zouden graag horen wat de regering wel wil op dit vlak, wat zij gaat doen om dit Europese doel te halen.

De heer Van Vliet (PVV):

Voorzitter. Ik had reeds mijn felicitaties uitgesproken richting de heer Van den Berge. Daarom kan ik direct naar de staatssecretaris gaan. Ik dank hem voor de beantwoording van de vragen en voor zijn toelichting. Ik ben bijzonder verheugd dat de staatssecretaris het eens is met de doelstelling om ontbossing, waar wij ons zorgen over maken, tegen te gaan. Een prachtig middel om ontbossing tegen te gaan is dat er geen bomen meer gekapt worden voor biobrandstofgewassen. In die zin willen we de staatssecretaris een aanmoediging geven in de vorm van de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er veel (oer)bos moet wijken voor het verbouwen van grondstoffen van biomassa;

overwegende dat het behoud van (oer)bossen vele malen belangrijker is dan het vervaardigen van biomassa;

overwegende dat de Nederlandse overheid een voorbeeld kan stellen door geen biomassa in te kopen die ten koste is gegaan van (oer)bossen;

verzoekt de regering om alleen biomassa te importeren als onomstotelijk vaststaat dat deze biomassa niet ten koste is gegaan van (oer)bossen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Vliet en De Mos. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20 (32357).

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Voorzitter. Bij alle warme en bemoedigende woorden aan de collega van GroenLinks kan ik mij uiteraard alleen maar aansluiten. Niels, heel veel succes.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden en voor zijn toezegging om in de aprilbrief in te gaan op de duurzaamheid van alle grondstoffen en op het level playing field voor het gebruik van biomassa. Met elkaar zijn we hier vandaag van mening dat het stimuleren van zowel het gebruik als verduurzaming van biobrandstoffen een belangrijke doelstelling is. Maar D66 wil de ambities graag wat concreter maken en meer duidelijkheid creëren welke biobrandstoffen we nu wel en niet moeten willen. De staatssecretaris geeft terecht aan dat ook binnen de brandstoffen die onder de eerste generatie vallen, verschillen zijn in de mate waarin deze duurzaam zijn, of niet duurzaam zijn, zou ik beter kunnen zeggen. Veel aspecten, veel zorgvuldige afwegingen en toch een stap willen zetten, leidden tot een enigszins lange motie. Dank voor uw geduld.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland conform de EU-richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen een doelstelling heeft om per 2020 10% van zijn energie in het vervoer te behalen uit hernieuwbare bronnen;

overwegende dat zowel de commissie Duurzaamheidsvraagstukken als het Planbureau voor de Leefomgeving vraagtekens heeft geplaatst bij de duurzaamheid van veel van de eerste generatie biobrandstoffen;

van mening dat het van groot belang is om alternatieven voor eerste generatie biobrandstoffen te stimuleren zoals elektrisch rijden, groen gas en biobrandstoffen op basis van reststromen;

verzoekt de regering, voor de zomer in overleg met de commissie-Corbey te komen met een indeling van beschikbare technologieën in eerste, tweede en verdere generaties biobrandstoffen en een oordeel te geven over de duurzaamheid daarvan, om duidelijkheid te scheppen voor de markt over het onderscheid daartussen;

verzoekt de regering tevens, in haar beleid ernaar te streven om de verplichting voor hernieuwbare energie in het vervoer in 2020 volledig te voorzien uit alternatieven voor niet-duurzame biobrandstoffen van de eerste generatie en ervoor te zorgen dat in dat jaar minimaal 75% van de verplichting uit dergelijke alternatieven wordt ingevuld;

verzoekt de regering tevens, in de jaren tussen nu en 2020 specifiek te benoemen welk aandeel van de energie in het vervoer uit alternatieven voor de eerste generatie biobrandstoffen zij nastreeft en de Kamer te informeren over het aandeel dat deze alternatieven in die jaren vertegenwoordigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Veldhoven, Van den Berge en Samsom. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (32357).

Mevrouw Van Veldhoven (D66):

Net als mijn collega's doe ik een oproep aan de staatssecretaris. Mijn fractie heeft al sinds het bekend worden van het regeerakkoord gevraagd om afrekenbare doelen, onder andere voor het halen van het percentage hernieuwbare energie en CO2-uitstoot. Graag krijg ik van de staatssecretaris meer duidelijkheid op dit punt, gezien zijn uitspraken hierover in dit debat.

De heer Samsom (PvdA):

Voorzitter. Ook ik feliciteer onze nieuwe collega Van den Berge. De hoeveelheid moties die wij samen hebben ondertekend, belooft nog veel goeds voor de samenwerking in de toekomst!

Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik sluit mij aan bij de heer Leegte: de antwoorden op de niet gestelde vragen waren indrukwekkender dan de antwoorden op de wel gestelde vragen. Helemaal indrukwekkend was natuurlijk het een-tweetje tussen de heer Leegte en de staatssecretaris. Vindt de staatssecretaris ook niet dat vooral het bedrijfsleven verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de doelstelling? Natuurlijk vindt hij dat! Daarmee is de bal van de stip toch in het doel beland. Tegen de heer Leegte en de staatssecretaris zeg ik: luistert u beiden eens naar het bedrijfsleven! Het bedrijfsleven roept continu, keer op keer, indringend om een doelstelling die de overheid stelt; dan pas gaat het en kan het in het bekende level playing field aan de slag om de toekomst veilig te stellen. Met mijn amendement had ik die doelstelling graag in de wet laten vastleggen. Dat wil ik nog steeds. Als de VVD-fractie zo gelooft in de kracht van het bedrijfsleven, moet zij ook luisteren naar wat het bedrijfsleven daarvoor nodig heeft: een harde doelstelling die door de overheid wordt vastgesteld. Van mij zal het bedrijfsleven dan geen last meer hebben en van de VVD-fractie zeker niet! Dan kan het bedrijfsleven immers zijn gang gaan om innovatie te realiseren.

De heer Leegte (VVD):

Wat de heer Samsom zegt, is volledig waar. Vandaar ook dat wij de minister van ELI de vraag hebben gesteld: is dat mogelijk en op welke manier moet dat worden ingevuld? Het amendement kan niet opgeschort worden, omdat wij nu over deze wet spreken, maar het komt aan de orde. De fracties van de VVD en de PvdA trekken hierin nog steeds gelijk op.

De heer Samsom (PvdA):

Over het doel zijn wij het dus eens.

Dan ga ik in op de timing. Wij zijn medewetgever. Op dit moment ligt in de Kamer de implementatie voor van een richtlijn die Nederland verplicht tot het halen van een bepaald percentage duurzame energie. De implementatie ligt niet alleen voor bij de staatssecretaris, al heeft hij wel het initiatief genomen. Deze Kamer kan echter medewetgever zijn bij het realiseren van die mooie doelen, als wij het eens zijn over de inhoud. Over de timing kan geen misverstand bestaan. Die is nu, die is vandaag.

Ik kan het verder vrij kort houden. Ik heb nog gesproken over de duurzaamheid van biobrandstoffen en onze wens om die te bevorderen, samen met het verhogen van de doelstelling of het in elk geval halen van de doelstelling. Daarvoor is door D66 een motie ingediend die wij medeondertekend hebben. Over de duurzaamheid van de overige vormen van biomassa is door GroenLinks een motie ingediend. Ook die hebben wij medeondertekend.

Een wat geïrriteerd debatje tussen ondergetekende en de staatssecretaris over duurzaam inkopen leidde ertoe dat de staatssecretaris zei dat overheden daar zelf over gaan. Precies, dus de rijksoverheid gaat over haar inkopen. Daarom hebben wij de motie op dat punt, die door GroenLinks is ingediend, medeondertekend.

Ik eindig met een heel optimistische noot. De staatssecretaris onderschreef wel degelijk zijn brandende ambitie om groen gas toe te laten. Hij moet daarvoor helaas weer iets doorspelen naar een andere minister. Hij kan het niet regelen in deze wetgeving, waarin nota bene die verplichting in een richtlijn aan de regering wordt opgedragen. Het had hier gekund. In dit geval, omdat het niet over de wet zelf gaat maar over een onderliggende regeling, kan ik het geduld bewaren. Wij kunnen op dit moment geen amendement daarop indienen. Ik neem genoegen met de toezegging van de staatssecretaris dat hij bij zijn collega onder de aandacht zal brengen – ik formuleer het nu heel specifiek – dat groen gas onbeperkt toegang krijgt tot het net, waarbij de kosten voor de aansluiting die normaal gesproken voor de producent zijn, in het geval van groen gas niet en zeker niet volledig door de producent gedragen moeten worden, maar voor een deel, wat ons betreft 75%, gesocialiseerd worden in de netbeheerderskosten waardoor je groen gas een extra stimulans biedt ten opzichte van grijs gas.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.30 uur tot 14.15 uur geschorst.

De voorzitter:

Op de tafel van de Griffier ligt een lijst van ingekomen stukken. Op die lijst staan voorstellen voor de behandeling van deze stukken. Als voor het einde van de vergadering daartegen geen bezwaar is gemaakt, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven